direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Netuitbreiding Kop van Noord-Holland, Wijzigingsplan 4
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2017 heeft de provincie Noord-Holland het Provinciaal Inpassingsplan (PIP) Netuitbreiding Kop van Noord-Holland - herstelbesluit II (vastgesteld op 20 juli 2017), vastgesteld. In deze toelichting wordt dit besluit ook wel aangeduid als het 'moederplan'. Hiermee is de uitbreiding van het hoogspanningsnet in de kop van Noord-Holland mogelijk gemaakt. De totale netuitbreiding bestaat uit:

  • De realisatie van een nieuw 150/20kV-station in de Wieringermeer (genaamd station Middenmeer).
  • De realisatie van een bijbehorende ondergrondse 150kV hoogspanningsverbindingen naar het station De Weel (DWL).
  • De uitbreiding van de bestaande stations Westwoud (WWD) en Anna Paulowna (APL).
  • De realisatie van een ondergronds 150kV hoogspanningsverbinding tussen de stations Anna Paulowna (APL) en Westwoud (WWD).
  • Ook moet een extra (ondergrondse) hoogspanningsverbinding worden gerealiseerd tussen de stations De Weel en Oterleek (OTL).

Netbeheerders TenneT en Liander zijn verantwoordelijk voor deze uitbreiding. Bij de uitwerking van de kabelverbinding Anna Paulowna - Middenmeer bleek de kabelverbinding op verschillende plaatsen af te wijken van de opgenomen dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'. In dit wijzigingsplan zijn de 11 wijzigingen opgenomen die buiten de dubbelbestemming vallen, maar binnen de strook 'gebiedsaanduiding wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' van het PIP. Het afwijken van de dubbelbestemming hangt samen met technische (on)mogelijkheden en met de uitkomsten van de gesprekken met grondeigenaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0001.png"

Figuur 1: De verbinding Anna Paulowna - Middenmeer (rode lijn) met daarin aangegeven de wijzigingslocaties (zie nummering)

Het PIP Netuitbreiding Kop van Noord-Holland - herstelbesluit II biedt de mogelijkheid om de ligging van de dubbelbestemming te wijzigen middels een wijzigingsbevoegdheid. Op deze manier kan de kabelverbinding planologisch geborgd en beschermd worden middels een dubbelbestemming.

1.2 Situering plangebied

Het plangebied ligt in de kop van Noord-Holland, tussen de dorpen/kernen Middenmeer en Westeinde. De verbinding loopt tussen het hoogspanningsstation Anna Paulowna en Middenmeer. Het tracé loopt hierbij langs de kernen en dorpen Middenmeer, Slootdorp, Nieuwesluis, Wieringerwaard, Anna Paulowna, Ceres en Westeinde. Het gehele tracé bevindt zich in de gemeente Hollands Kroon.

1.3 Juridisch-planologische regeling

Om het hoogspanningsnet in de Kop van Noord-Holland uit te breiden is in het verleden een Provinciaal inpassingsplan (PIP) opgesteld (Netuitbreiding Kop van Noord Holland, vastgesteld op 4-4-2016). Er zijn inmiddels twee herstelbesluiten vastgesteld (Herstelbesluit I op 10-4-2017 en Herstelbesluit II op 20-7-2017).

Het tracé voor de 150kV-verbindingen is in het PIP vastgelegd met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'. Op het tracédeel Anna Paulowna - Middenmeer blijkt het planologisch vastgestelde tracé op 11 locaties aangepast te moeten worden. Deze wijzigingen hebben plaatsgevonden op verzoek van grondeigenaren en naar aanleiding van technische knelpunten. In het PIP is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die ruimte biedt voor Gedeputeerde Staten om onder voorwaarden de dubbelbestemming binnen de plangrens van het PIP (binnen de gebiedsaanduiding-wijzigingsgebied 1) te verschuiven. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden, zijn:

  • er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • door middel van onderzoek is aangetoond dat kan worden voldaan aan de vigerende natuurbeschermingswetgeving (dus zowel soorten- als gebiedsbescherming).

Voorliggend plan is het wijzigingsplan, waarmee ter plaatse van de verbinding Anna Paulowna - Middenmeer de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanning' op 11 locaties wordt verschoven en planologisch wordt vastgelegd. Daarmee vervalt de oude dubbelbestemming uit het PIP op deze locaties.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Voorliggend wijzigingsplan 'Netuitbreiding Kop van Noord-Holland, Wijzigingsplan 4' bestaat uit de volgende stukken:

  • Verbeelding
  • Planregels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingswijzigingen opgenomen die door middel van voorliggend wijzigingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Deze wijzigingen zijn gelegen in het wijzigingsgebied dat is opgenomen in het Provinciaal Inpassingsplan 'Kop van Noord-Holland - herstelbesluit II' (20-07-2017). In de planregels zijn bindende bepalingen voor deze bestemmingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

1.5 Opbouw toelichting

In deze toelichting wordt in Hoofdstuk 2 ingegaan op het relevant ruimtelijk beleid. In Hoofdstuk 3 wordt de voorgenomen wijziging per wijzigingslocatie toegelicht. Vervolgens gaat Hoofdstuk 4 in op de milieuhygiënische aspecten die van invloed kunnen zijn op de voorgenomen ontwikkeling. De juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling komen aan het bod in Hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 sluit deze toelichting af door middel van een beschouwing over de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 11 September 2020 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is een instrument van de op 1 juli 2022 in werking tredende omgevingswet en vervangt onder meer Het Nationaal Milieubeleidsplan, de Rijksnatuurvisie 2014 en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving; veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen maar een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  • 3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

De eerste twee prioriteiten worden vanuit de NOVI richtingen gegeven die bij inpassing van energie-infrastructuur aandacht vragen voor de kwaliteit van de leefomgeving. Ook wordt gekeken hoe het duurzaam en circulair maken van onze economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van onze leefomgeving gecombineerd kan worden. Dit betekent dat bij de realisatie van het elektriciteitsnetwerk ook gekeken moet worden naar de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land.

ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur. In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen. Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.

3. Afwentelen wordt voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0002.png"

Figuur 2: Afwegen met NOVI

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:

  • We werken als één overheid, samen met de samenleving.
  • We stellen de opgave(n) centraal.
  • We werken gebiedsgericht.
  • We werken permanent en adaptief aan de opgaven.

Startnotitie Programma Energiehoofdstructuur

Vanuit de NOVI zal ook een Programma Energiehoofdstructuur worden gerealiseerd, de startnotitie hiervoor is reeds opgesteld. Hier is te lezen dat de ambitie van het Programma Energiehoofdstructuur is dat er tijdig moet worden gezorgd voor voldoende ruimte voor de nationale energiehoofdstructuur, op basis van een integrale afweging met andere opgaven en belangen, binnen een (inter)nationale context en waarbij een goede leefomgevingskwaliteit randvoorwaarde is. Het programma heeft betrekking op ruimtelijk beleid op land en de grote wateren en hanteert als tijdshorizon 2030-2050. Het programma richt zich inhoudelijk op drie samenhangende deelsystemen van de energietransitie: elektriciteit, (brand)stoffen en warmte. Voor het onderdeel elektriciteit is vooral de wisselwerking met de ruimte van belang.

Relatie met het voorliggend wijzigingsplan

De NOVI en het toekomstige Programma Energiehoofdstructuur sturen aan op een schonere en betere energie-infrastructuur die past binnen de leefomgeving. De hoogspanningsverbinding die met dit wijzigingsplan planologisch wordt geborgd, past binnen het ruimtelijk beleid van het Rijk dat in de NOVI wordt beschreven. Het Rijk maakt een robuust, betrouwbaar en veilig netwerk mogelijk om de transitie naar een circulaire economie en CO2-arme energievoorziening te realiseren.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.

De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:

Leefomgeving

  • Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  • Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.

Gebruik van de leefomgeving

  • Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  • Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  • Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  • Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie

  • De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.

Met betrekking tot de energietransitie wordt in de visie aangegeven dat er, om het doel van een klimaatneutraal Noord-Holland in 2050 te bereiken, een optimale mix nodig is van energiebesparing en allerlei vormen van duurzame energie. Het gaat niet alleen om de opwekking van duurzame energie, maar ook om uitbreiding en aanpassing van de infrastructuur die nodig is om deze energie op een effectieve manier te verdelen.

Relatie met het voorliggend wijzigingsplan

Realisatie en beheer van de hoogspanningsverbindingen zorgt ervoor dat het energienetwerk binnen de provincie op orde is en mee kan groeien met nu voorziene ontwikkelingen. De ligging van de hoogspanningsverbindingen, en de wijzigingen hierin, zijn niet in strijd met de diverse beleidsonderwerpen zoals genomen in de omgevingsvisie.

2.2.2 Omgevingsverordening NH2020

De provincie wil met de omgevingsverordening (vastgesteld op 22 oktober 2020) ontwikkelingen zoals woningbouw en de energietransitie mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. De provincie zoekt naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie (zie paragraaf 2.2.1), zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.

In de omgevingsverordening zijn de regels voor de fysieke leefomgeving (op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water) samengevoegd in één verordening zodat duidelijk is welke regels waar gelden in Noord-Holland. Door het samenvoegen van de (21) verordeningen wordt er gewerkt in de geest van de Omgevingswet en de provincie loopt met deze omgevingsverordening bewust vooruit op de Omgevingswet. Door het samenvoegen van verordeningen (beleidsneutraal overzetten) is de Omgevingsverordening NH2020 gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. In de omgevingsverordening zijn een paar wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de eerdere Provinciale Ruimtelijke Verordening (2019), de wijzigingen hebben betrekking op deze thema's: woningbouw, bijzonder Provinciaal Landschap en windenergie. Met betrekking tot dit wijzigingsplan zijn naast de thema's bijzonder Provinciaal Landschap en windenergie, ook de beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuur Netwerk Nederland) van belang.

Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL)

In Noord-Holland zijn 32 gebieden aangewezen als ‘Bijzonder Provinciaal Landschap’. Dit zijn landschappen waarop de provincie extra zuinig wil zijn vanwege hun bijzondere eigenschappen en waarde voor mens en dier.

Het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) is het regime voor bescherming en waar mogelijk versterking en ontwikkeling van gebieden in Noord-Holland die landschappelijk, aardkundig, ecologisch of cultuurhistorisch van bijzondere waarde zijn. Het BPL is beschreven in kernkwaliteiten per deelgebied. De voormalige beschermingsregimes Bufferzones, Aardkundig Monument en Weidevogelleefgebied zijn geborgd in de kernkwaliteiten. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, gericht op de wezenlijke kenmerken en waarden van natuur en landschap) en Provinciale Monumenten hebben een eigen regime en vallen daarom buiten het BPL-regime.

In het BPL zijn ruimtelijke ontwikkelingen (Artikel 6.46 in de verordening), met uitzondering van nieuwe stedelijke ontwikkelingen, toegestaan wanneer de beschreven kernkwaliteiten niet worden aangetast. Denk aan fietspaden, energievoorzieningen, kleinschalige woningbouw (tot 11 woningen) of bouwwerken met een oppervlak van minder dan 500 m2. Plannen voor ontwikkelingen die hier buiten vallen, tasten het bijzondere landschap aan. Uitvoering van die plannen kan alleen als het van groot openbaar belang is en als er kan worden aangetoond dat er geen andere mogelijkheden zijn. De schade aan het landschap moet dan worden gecompenseerd. Per locatie kan aan de hand van de kernkwaliteiten een zorgvuldige afweging worden gemaakt welke ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en welke niet wenselijk zijn. Hierdoor is er ruimte voor maatwerk en gebiedsgerichte differentiatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0003.png"

Figuur 3: Het BPL gebied waardoor de kabel is aangelegd: Oude Veer (rood omcirkeld).

Relatie met voorliggend wijzigingsplan

De aangelegde hoogspanningsverbinding, en de daarbij horende aantal wijzigingen t.o.v. het PIP die middels voorliggend wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt, liggen in een BPL (zie figuur 3), namelijk 'Oude Veer'.

Het BPL Oude Veer bevat een oude getijdengeul met enkele vertakkingen van kreken, omgeven door open landerijen van de Anna Paulownapolder. Het Oude Veer is aardkundig van zeer hoge waarde. Het water, de rietoevers en het plaatselijk aanwezige groen langs het Oude Veer maken de oude getijdengeul tot een zichtbare en waardevolle landschappelijke structuur in het verder overwegend open polderlandschap. De kernkwaliteiten van het BPL gebied zijn:

  • Aardkundige waarde: krekensysteem Oude Veer
  • Contrast tussen rechthoekige polderverkaveling en grillig krekensysteem
  • Openheid aandijkingenlandschap

De hoogspanningsverbinding is reeds aangelegd. In het PIP en bij de realisatie van de hoogspanningsverbinding is rekening gehouden met de BPL waarden zoals opgenomen in de Provinciale verordening. Het volgende hierover was opgenomen in het PIP en is opvolging aangegeven:

Het aardkundig monument betreft de 'Oude Veer Anna Paulownapolder'. Dit gebied wordt het sterkst bedreigd door vergraving, aangezien dit de gave en oorspronkelijke landschapsvormen aantast. Bovendien zijn de voormalige kreekbeddingen erosiegevoelig. Om de voormalige kreken te behouden moet het reliëf niet worden aangetast. Uit remote sensing blijkt dat, door kleurverschillen, fossiele oude kreekpatronen zichtbaar zijn. In principe zijn grote- en kleinschalige ingrepen, einde van grasland (scheuren/vernietigen van grasland), stortplaatsen en boringen niet toegestane activiteiten.

Aantasting van het aardkundig monument moet voorkomen worden. Dit aardkundig monument kan alleen vermeden worden wanneer de hoogspanningsverbinding langs de zuidzijde van het aardkundig monument wordt aangelegd. Echter bracht deze hoogspanningsverbinding langs de zuidzijde diverse andere belemmeringen met zich meebrengt. Gelet op de belemmeringen aan de zuidzijde is er daarom voor gekozen om de hoogspanningsverbinding aan de noordzijde te projecteren en de kruising met het aardkundig monument zo beperkt mogelijk te houden. Dit om schade aan het aardkundig monument zoveel mogelijk te beperken. De hoogspanningsverbinding is ter plaatse van het aardkundig monument met een gestuurde boring aangelegd. Eventuele graafwerkzaamheden die nodig waren om de boring goed uit te voeren, hebben plaatsgevonden buiten het aardkundig monument. Ook is er nader grondonderzoek uitgevoerd om te bepalen welke exacte maatregelen noodzakelijk waren om de aardkundige waarden van het gebied niet of zo min mogelijk aan te tasten. Waar nodig zijn deze maatregelen getroffen.

In het PIP is ter plaatse van het aardkundig monument een aanduiding 'specifieke vorm van waarde - aardkundige waarden' met daarbij behorend vergunningenstelsel opgenomen. Het PIP heeft op deze manier de aardkundige waarden ter plaatse geborgd, dit wordt ook overgenomen in het wijzigingsplan (zie verbeelding wijzigingsgebied 9, in Hoofdstuk 3).

Natuurnetwerk Nederland en Natuurverbindingen

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. De natuurverbindingen als aangewezen door de Provinciale Staten zijn verbindingen tussen gebieden dit tot dit netwerk behoren, onmisbaar voor diens volwaardig functioneren.

Hoewel er in de Omgevingsverordening NH2020 onderscheid word gemaakt tussen deze twee gebiedstypen gelden er in feite dezelfde regels. Het meest significant van deze regels is dat nieuwe activiteiten niet mogelijk zijn onder dit plan, als deze per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een vermindering van de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen die gebieden. Hier kan echter van af worden geweken als er:

  • A. er sprake is van een groot openbaar belang;
  • B. er geen reële alternatieven zijn; en
  • C. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Relatie met voorliggend wijzigingsplan

Het tracé loopt door een Natuurnetwerk Nederland (NNN) gebied genaamd "Lage Oude Veer, Kruiszwin en Boermanszwin".

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0004.png" Figuur 4: Het NNN gebied waardoor de kabel is aangelegd: Lage Oude Veer, Kruiszwin en Boermanszwin (rood omcirkeld).

De ecologische kernkwaliteit van dit gebied zijn de stapstenen langs natte natuurverbindingen. Op basis van ecologisch onderzoek (4.1) kan worden gezegd dat de aanleg van de kabel niet tot verstoring van broedvogels of andere beschermde diersoorten of hun voortplantingsgedrag heeft geleid.

Windenergie

Met het nieuwe coalitieakkoord (2019 – 2023) is een nieuwe weg ingeslagen ten aanzien van het onderwerp wind op land. Om de energietransitie te versnellen wordt het makkelijker gemaakt om windturbines op lndt te plaatsen. In de Metropoolregio Amsterdam (MRA) leidt dit tot een "ja, mits" beleid, wat inhoudt dat er een reden moet zijn dat ergens geen windmolen geplaatst kan worden, in plaats van andersom. In de regio Noord Holland Noord, waar het tracé zich in zijn geheel bevindt, geldt nog het "nee, tenzij" beleid, tot de vaststelling van de 'Eerste partiële herziening Omgevingsverordening Noord-Holland 2020'. De partiële herziening vindt plaats naar aanleiding van onder andere de vaststelling van de Regionale Energiestrategie Noord-Holland Noord. In de Regionale Energiestrategie (RES) (zie paragraaf 2.3.1) zijn afspraken gemaakt door gemeenten, waterschappen, de provincie, andere belanghebbenden en inwoners over plekken in Noord-Holland waar duurzame energie met windturbines en zonnepanelen mogelijk kan worden opgewekt. De gebieden die daarvoor op basis van al deze gesprekken in aanmerking zouden kunnen komen zijn vastgelegd in de Regionale Energiestrategieën voor Noord-Holland Noord, dit moet nog geborgd worden in de omgevingsverordening. Op dit moment betekent dat er vooralsnog een verbod geldt op het bouwen van nieuwe windturbines of het opschalen van reeds bestaande windturbines. Vervanging van bestaande windturbines is wel mogelijk, mits wordt voldaan aan de daaraan gestelde eisen.

Relatie met voorliggend wijzigingsplan

Voorliggend plan sluit aan op het provinciale ruimtelijke beleid met betrekking tot windenergie, met het initiatief wordt onder meer invulling gegeven aan de provinciale ambitie om windenergie op land te realiseren.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionale Energiestrategie Noord-Holland Noord

Het gehele tracé dat behandeld wordt in dit wijzigingsplan bevindt zich binnen deze regio Noord-Holland Noord. De Regionale Energiestrategie (RES) 1.0. van de regio Noord-Holland Noord is op 14 december 2021 vastgesteld. Deze RES 1.0 trapt een traject van 30 jaar af, waarin deze energieregio zorgvuldig vormgeeft aan de energie- en warmtetransitie. Om de twee jaar zal een nieuwe geactualiseerde versie van de RES gepresenteerd worden.

In de RES wordt de ambitie uitgesproken om voor 2030 in de regio 3,6 TWh aan hernieuwbare elektriciteit met zon en wind op te wekken. Daarnaast worden er 45 zoekgebieden aangewezen waarin het gros van deze ambitie verwezenlijkt zal worden. In deze gebieden zal een verkenning plaats vinden die aan moet tonen hoe het gebied het best gebruikt kan worden om hernieuwbare energie op te wekken, zij het met zonnepanelen dan wel windturbines. Het tracé ligt nabij enkele van deze zoekgebieden, waarin de mogelijk zonne-energie om zonne-energie op te wekken wordt verkend, maar kruist deze niet.

Energie-infrastructuur

Een robuuste energie-infrastructuur is randvoorwaardelijk voor een toekomstbestendige regio en dus ook voor het realiseren van de ambities in de RES en het Klimaatakkoord. Liander voerde een netimpactanalyse uit om de gevolgen van de uitgesproken ambities op de energie-infrastructuur in kaart te brengen. Uit deze analyse blijkt dat in de gebieden waar de regio stroom wil opwekken, de capaciteit op veel plekken niet toereikend is. Dit bekent werk aan de winkel: in tien jaar moet meer werk gerealiseerd worden dan in de afgelopen veertig jaar. Om deze transformatie in goede banen te leiden adviseert Liander vijf ontwerp-principes voor de transformatie van de energie-infrastructuur:

  • 1. Benut de bestaande energie-infrastructuur optimaal
  • 2. Combineer opwek en verbruik.
  • 3. Zorg voor een constante productie van energie.
  • 4. Cluster projecten voor duurzame opwek.
  • 5. Gebruik slimme technische oplossingen

In Noord-Holland Noord groeit de vraag naar energie door elektrische mobiliteit en energieintensieve sectoren, zoals de glastuinbouw en datacenters. Bovendien worden op sommige plekken veel nieuwe woningen gebouwd. Ook wordt er veel energie opgewekt, onder meer in zonneparken. In de Wieringermeer staat bovendien het grootste Nederlandse windmolenpark op land, met 99 windturbines. Dit windmolenpark bevindt zich in de directe omgeving van het tracé.

Dit alles houdt in dat het elektriciteitsnet op steeds meer plekken vol raakt. In dunbevolkte gebieden was tot voor kort relatief weinig vraag naar stroom en vermogen om energie terug te leveren. Daarom zijn de kabels van oudsher lang en dun. Maar in deze gebieden wordt tegenwoordig juist veel duurzame energie opgewekt. Daardoor groeit de vraag naar vermogen op deze netten, terwijl de capaciteit daarvoor vaak niet toereikend is. Het gebied rond het tracé is hier bij uitstek een voorbeeld van en de ondergrondse 150 kV kabels die met dit wijzigingsplan mogelijk gemaakt wordt, daarmee ook een oplossing op dit probleem.

Relatie met voorliggend wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan maakt de nodige wijzigingen in de te realiseren kabelverbinding mogelijk en draagt daarmee direct bij aan het versterken van het elektriciteitsnetwerk en vergroten van de capaciteit van de energie-infrastructuur, zoals voorgeschreven wordt in de RES.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Omgevingsvisie Hollands Kroon

Op 19 januari 2021 is de huidige versie van de Omgevingsvisie Hollands Kroon vastgesteld. De omgevingsvisie is een integrale visie voor het beleid van Hollands Kroon met een uitvoeringsperiode tot 2030. De omgevingsvisie is opgebouwd uit twee hoofdonderdelen: beschreven richtingen en kaarten. Een richting kan een kader, ambitie, proeftuin of een uitwerking betreffen. De kaarten zijn een bundeling van themakaarten en vormen de ruimtelijke weergave van de richtingen. Twee beschreven richting, die passen bij de voorgenomen ontwikkeling, zijn: Duurzaamheid is leidend en een verbindend principe en Slimme energie is de toekomst. De gemeente geeft in de richtingen aan de ambitie te hebben om uit te groeien van ontwikkel- naar centrumgemeente voor duurzame energie. Dit willen ze bereiken door kennisclustering en optimalisatie van vestigingslocaties. Binnen deze ambitie wordt ingegaan op het gebruik van verschillende energiebronnen, maar niet op het energienetwerk.

Relatie met voorliggend wijzigingsplan

De voorgenomen wijziging sluit aan op de doelstellingen met betrekking tot slimme energie die in de omgevingsvisie gesteld worden.

Hoofdstuk 3 Voorgenomen wijzigingen

Bij de realisatie van de ondergrondse hoogspanningsverbinding Anna Paulowna - Middenmeer, bleek de verbinding op 11 locaties af te wijken van de opgenomen dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' (zie figuur 5). Op deze locaties ligt de hoogspanningsverbinding wel binnen de opgenomen strook 'gebiedsaanduiding wetgevingszone – wijzigingsgebied 1' van het PIP. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming (binnen het wijzigingsgebied) verschoven zodat deze overeenkomt met de daadwerkelijke ligging van de kabel. Hierdoor wordt het kabeltracé beschermd tegen planologische ontwikkelingen en activiteiten. Bij de verschuiving van de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning, wordt er een nieuw gedeelte van een dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning (L-H) opgenomen en komt er een 'oud gedeelte' van de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning te vervallen (L-HV), zodat de strook dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning dezelfde breedte houdt als in het oorspronkelijke Inpassingsplan opgenomen. Op de locatie waar de dubbelbestemming komt te vervallen blijft wel de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone - Wijzigingsgebied 1' gelden. Hieronder zal per locatie een korte toelichting worden gegeven op de wijziging.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0005.png"

Figuur 5: De verbinding Anna Paulowna - Middenmeer (rode lijn) met daarin aangegeven de wijzigingslocaties (zie nummering)

Locatie 1

De locatie bevindt zich vlakbij Hoogspanningsstation Middenmeer. Dit is het meest zuidelijke gedeelte van de de ondergrondse hoogspanningsverbinding Anna Paulowna - Middenmeer, ten zuiden van Middenmeer. De locatie bevindt zich ten zuidwesten van de A7 en loopt ongeveer tot en met de watergang Westfriesche Vaart. Langs de Westfriesche Vaart ten noorden van de kabelverbinding zijn twee woningen/boerderijen gelegen aan de Cultuurweg. Parallel aan de verbinding naar Anna Paulowna ligt de ondergrondse kabelverbinding naar station De Weel. De wijziging heeft alleen betrekking op de kabelverbinding naar Anna Paulowna. De kabelverbinding is ten opzichte van de huidige dubbelbestemming naar het noorden opgeschoven. Door de wijziging komt de huidige dubbelbestemming te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0007.png"

Figuur 6: wijzigingslocatie 1

Locatie 2

De wijzigingslocatie ligt in het zuidelijk deel van de verbinding Anna Paulowna - Middenmeer, net ten zuiden van het dorp Middenmeer. De kabelverbinding loopt in dit gedeelte parallel langs de watergang Westfriesche Vaart. In het noordelijkste deel van wijzigingslocatie 2 kruist de verbinding de N242 en loopt de verbinding langs een woning die naast de N242 is gelegen aan de Alkmaarseweg/Kolhornerweg. Binnen de wijzigingslocatie 2 hebben twee wijzigingen plaats gevonden ten opzichte van het PIP. In het zuidelijke deel passeert de verbinding de watergang Aartswouderhoofdwijk, wat een aftakking is van de Westfriesche Vaart. Om tijdens de realisatie de kruising met de Aartswouderhoofdwijk door middel van een gestuurde boring goed te kunnen maken is er een knik (in westelijke richting) in het tracé gemaakt ter hoogte van de Aartswouderhoofdwijk (zie figuur 7). De andere wijziging op locatie 2 is kleine verschuiving van de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning ten opzichte van het PIP over een langere lengte (circa een kilometer). De ligging van de kabel schuift meerdere meters op naar het oosten. Dit heeft ook te maken gehad met het technisch haalbaar maken van de gestuurde boring, die heeft plaats gevonden onder de N242 en de woning bij de Alkmaarseweg/Kolhornerweg door.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0008.png"

Figuur 7: wijzigingslocatie 2 - deel 1

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0009.png" Figuur 8: wijzigingslocatie 2 - deel 2

Locatie 3

De wijzigingslocatie is ten westen van Middenmeer gelegen, vlakbij het dorp. Net als bij locatie 2 loopt de kabelverbinding parallel langs de watergang Westfriesche Vaart. De wijziging loopt vanaf de woning bij de Alkmaarseweg/Kolhornerweg tot en met de kruising van de Schagerweg/N248 ter hoogte van de rotonde Zuiderzeeweg/Schagerweg-N248. Hierbij loopt de ondergrondse hoogspanningsverbinding langs twee woningen die aan de Kolhornerweg liggen, langs de Westfriesche Vaart. Ook kruist de hoogspanningsverbinding een kruising van watergangen (ten noordwesten van Middenmeer). Hier kruisen de watergangen Westfriesche Vaart, Wieringerwerfvaart en Slootvaart. Na de kruising loopt de verbinding richting het noorden, parallel aan de watergang Slootvaart. De uitgevoerde gestuurde boring bij de kruising van de watergangen en de N248 heeft geleid tot een verschuiving van de ligging van de kabelverbinding. Deze verschuift op enkele punten in westelijke richting en op enkele punten in oostelijke richting (zie figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0010.png"

Figuur: 9: wijzigingslocatie 3

Locatie 4

De wijzigingslocatie ligt ten noorden van Middenmeer en loopt vanaf de kruising van de Schagerweg/N248 ter hoogte van de rotonde Zuiderzeeweg/Schagerweg-N248 tot ten noorden van de Praamdijk. De verbinding loopt door agrarisch gebied parallel aan de watergang Slootvaart. De verbinding kruist op dit tracé twee kleine watergangen, Schagertocht en Noormantocht, die in verbinding staan met de Slootvaart. Bij de optimalisatie van het tracé is de kabelvervinding enkele meters in westelijke richting verplaatst, op grotere afstand van de Slootvaart (zie figuur 10).

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0011.png"

Figuur 10: wijzigingslocatie 4

Locatie 5

Locatie 5 ligt ten westen van Slootdorp. In dit gedeelte van de verbinding maakt de verbinding een bocht om af te buigen in noordelijke richting de Nieuwsluizerweg en de watergang Nieuwsluizervaart. Wijzigingslocatie 5 loopt tot en met deze watergang en weg. Het grootste gedeelte van de verbinding is hier mogelijk gemaakt middels open ontgraving. Eerder zou een groot gedeelte door middel van een gestuurde boring aangelegd worden, hierdoor is de locatie van de kabelverbinding ten opzichte van het PIP veranderd. De kruisingen met de weg en de watergangen zijn uitgevoerd door middel van gestuurde boringen. In het zuiden van locatie 5 is de kabel meer richting het noorden aangelegd en voor de kruising met de Nieuwesluizervaart en Nieuwsluizerweg is de knik uit het kabeltracé gehaald, deze bleek niet meer nodig te zijn bij de realisatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0012.png"

Figuur 11: wijzigingslocatie 5

Locatie 6

Locatie 6 ligt ongeveer halverwege tussen de stations Anna Paulowna en Middenmeer. De wijzigingslocatie ligt tussen de woning aan de Uikeweg 53 en de kruising met de Ulketocht. De verbinding loopt om de woning aan de Ulkeweg 53 heen. Daarna loopt de verbinding parallel aan de Ulkeweg tot en met de watergang Ulketocht, waarbij de verbinding de watergang kruist en de weg afbuigt. De kabel is op een andere manier om de woning heen gelegd, omdat de hoek van 90 graden niet haalbaar bleek. Hier is afgeweken van de eerdere ligging van de dubbelbestemming. Ook is afgeweken van de ligging van de dubbelbestemming leiding - hoogspannning bij de kruising van de Ulketocht. Hier is in plaats van de zigzaglijn een meer rechte lijn getrokken door middel van een gestuurde boring (zie figuur 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0014.png"

Figuur 12: wijzigingslocatie 6

Locatie 7

Bij wijzigingslocatie 7 kruist de kabelverbinding de Waardweg, het Waardkanaal, de waterkering en een sloot door middel van een gestuurde boring. Om de bocht te maken na de sloot en met de boring boven te komen is er in de bocht meer ruimte nodig gebleken. Daarom is op deze locatie afgeweken van de dubbelbestemming Leiding-hoogspanning.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0016.png"

Figuur 13: wijzigingslocatie 7

Locatie 8

Locatie 8 ligt tussen de Lotweg en de Zwinweg. De ondergrondse verbinding loopt door agrarische percelen en kruist in het midden de watergang Lotmeer. In deze wijziging is de kabel meer naar het noorden verschoven binnen het wijzigingsgebied dat is opgenomen in het PIP.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0017.png"

Figuur 14: wijzigingslocatie 8

Locatie 9

Wijzigingslocatie 9 ligt ten oosten van de watergang Lage Oude Veer. De kabelverbinding kruist de Veerweg en loopt daarna even parallel aan de Veerweg. Wanneer de Veerweg naar het oosten afbuigt, buigt de verbinding af in westelijke richting naar het Lage Oude Veer. Kruisingen van wegen vindt plaats met gestuurde boringen. Het is technisch echter niet mogelijk om direct na een dergelijke boring de kabelverbinding een haakse bocht te laten maken. Daarom is een ruimere bocht gehanteerd direct ten westen van de Veerweg. Ook is de kabelverbinding iets zuidelijker komen te liggen dan eerder gepland tussen de Veerweg en het Lage Oude Veer (zie figuur 15). De eerder opgenomen landschap functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - aardkundige waarden' die was opgenomen in het PIP, is ook in de wijziging meegenomen zodat de waarden ook hierin zijn geborgd (zie paragraaf 4.4 Landschap voor meer informatie).

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0018.png"

Figuur 15: wijzigingslocatie 9

Locatie 10

Wjizigingslocatie 10 bevindt zich in het noordelijk deel van de ondergrondse hoogspanningsverbinding Anna Paulowna - Middenmeer. De locatie ligt ten Oosten van de kern Ceres en loopt door agrarische gronden. Op de locatie maakt de verbinding een grote zigzag beweging, op deze manier worden zoveel als mogelijk de perceelgrenzen gevolgd. In de uitvoering is afgeweken van de ligging van het tracé in de bochten van de zigzag. Dergelijke haakse bochten zijn technisch niet mogelijk. Daarom is gekozen voor een tracé met flauwere bochten (zie figuur 16).

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0020.png"

Figuur 16: wijzigingslocatie 10

Locatie 11

Wijzigingslocatie 11 sluit aan op de hierboven beschreven locatie 10. Vanaf de zigzag in locatie 10 buigt de verbinding in wijzigingslocatie 11 af richting het zuiden. Omdat er een gestuurde boring is toegepast vanwege het kruisen van een sloot is de ligging van de kabel gewijzigd. De verbinding kruist hierbij in het midden van locatie 11 de Kleiweg. Hierbij loopt de verbinding langs de woning aan Kleiweg 5. Tijdens de realisatie is de kabelverbinding binnen de wijzigingslocatie meer van de woning afgelegd (in Oostelijke richting). Deze lijn is doorgetrokken tot de bocht bij de watergang Kleisloot. De verbinding maakt de bocht bij de Kleisloot en loop vervolgens parallel aan de sloot in westelijke richting. Vanwege de gewijzigde ligging van de verbinding bij de woning Kleiweg 5 is de bocht hier op een andere manier ingezet, waardoor de ligging van de kabel gewijzigd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0021.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0022.png"

Figuur 17: wijzigingslocatie 11

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische aspecten

Voor goedkeuring van het wijzigingsplan moet worden aangetoond dat de nieuwe situatie niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Daarnaast dient door middel van een onderzoeken worden aangetoond dat:

  • de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
  • kan worden voldaan aan de vigerende natuurbeschermingswetgeving voor zowel soorten- als gebiedsbescherming.

Deze wijzigingsvoorwaarden volgen uit artikel 8.1 in het Provinciaal Inpassingsplan Netuitbreiding Kop van Noord-Holland - herstelbesluit II. Om hier aan te voldoen zijn aanvullende onderzoeken uitgevoerd. In dit hoofdstuk worden de relevante milieuaspecten, ecologie, bodem, archeologie en landschap, voor de aanpassing van de hoogspanningsverbinding beschreven.

4.1 Ecologie

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in het Natura 2000-gebied. Het overgrote deel van de effecten speelt lokaal af in het plangebied of de directe omgeving. Directe negatieve effecten zoals verstoring, versnippering of afname van leefgebied en mechanische effecten kunnen daardoor op voorhand worden uitgesloten voor beschermde Natura 2000-gebieden. Als gevolg van de werkzaamheden is het niet uitgesloten dat enige vorm van emissie optreedt van stikstofoxiden. Wanneer hierdoor stikstofdepositie optreedt in voor verzuring en vermesting gevoelige Natura 2000-gebieden, kan sprake zijn van negatieve effecten op deze natuurlijke kenmerken van de betreffende Natura 2000-gebieden.

Met ingang van 1 juli 2021 geldt de Wet stikstofreductie en natuurherstel, waarin een gedeeltelijke vrijstelling van de natuurvergunningsplicht voor de bouwsector wordt gegeven. De vrijstelling geldt voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Om deze vrijstelling mogelijk te maken reserveert het kabinet in de periode 2021-2030 een budget voor stikstofreductie in de bouw en een budget voor aanvullende maatregelen binnen of buiten de bouw, waarmee eventuele negatieve effecten landelijk worden aangepakt en worden voorkomen. Als gevolg van de werkzaamheden konden er mogelijk effecten op beschermde Natura 2000- gebieden zijn, als gevolg van stikstofdepositie, maar dit wordt landelijk gecompenseerd.

Het tracé voor de kabelverbinding heeft geen ruimtebeslag op een NNN-gebied. Het doorkruist het NNN-gebied "Lage Oude Veer, Kruiszwin en Boermanszwin" door middel van een gestuurde boring, waardoor er geen ruimtebeslag plaats vindt op het NNN-gebied. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van effecten op het NNN als gevolg van de voorgenomen ingreep.

Soortenbescherming

In het kader van het PIP Netuitbreiding Kop van Noord-Holland is er een Quickscan ecologie uitgevoerd door Arcadis (zie Bijlage 2). De quickscan is uitgevoerd door middel van een bureauonderzoek en een veldbezoek.Tijdens het veldbezoek is globaal geïnventariseerd of en welke soorten (mogelijk) in en om het gebied aanwezig zijn.

Resultaat quickscan

Uit de quickscan is naar voren gekomen dat de volgende beschermde soorten mogelijk voorkomen in het plangebied.

  • Broedvogels

De huizen, boerderijen en andere bebouwing langs de hoogspanningsverbindingen zijn geschikt als verblijfplaats voor gebouw bewonende soorten zoals de huismus en de gierzwaluw. Eventueel aanwezige nestlocaties van deze soorten zijn jaarrond zwaar beschermd. Omdat bij de aanleg van de hoogspanningsverbindingen geen bebouwing is gesloopt, hebben er op de locaties van deze nesten geen werkzaamheden plaatsvinden. Ook in de bomenrijen en bosschages langs wegen en watergangen zijn geschikte plaatsen voor nesten voor bijvoorbeeld de boomvalk of buizerd. Deze nesten zijn jaarrond beschermd. Ook de nesten van niet-jaarrond beschermde nesten zijn in het broedseizoen beschermd. Een deel van de wijzigingslocaties valt samen met een aantal bomenrijen en bosschages (zie figuur 18), hier zijn destijds geen jaarrond beschermde nesten gezien.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0023.png"

Figuur 18: Een overzicht van de locaties waar de hoogspanningsverbindingen de bomen en bosschages in het gebied kruizen (groene lijnen) en  van de locaties waar de hoogspanningsverbindingen watergangen met rietkragen en waterplanten kruisen (blauwe lijnen).

In de poldersloten die gekruist worden kunnen algemene watervogels tot broeden komen, zoals de wilde eend, meerkoet en waterhoen. Gezien de ligging in intensief gebruikt landbouwgebied zijn de sloten niet erg geschikt voor andere soorten watervogels, deze worden hier dan ook niet verwacht. In de poldersloten die gekruist worden door middel van gestuurde boring zijn geen werkzaamheden uitgevoerd, waardoor effecten zijn uitgesloten.

Een aantal watergangen (kanalen en sloten) hebben wel rietkragen nabij het NNN-gebied ''Lage Oude Veer, Kruiszwin en Boermanszwin" (bij wijzigingslocatie 9) en bij de kruising met de A7 (wijzigingslocatie 1), zie figuur 19. Hier is de aanwezigheid van andere watergebonden vogels, zoals rietbroeders, wel aannemelijk. In de watergangen en oevers die gekruist worden door middel van een gestuurde boring worden geen werkzaamheden uitgevoerd die invloed hebben op de soorten, dit was het geval bij wijzigingslocatie 9. Op wijzigingslocatie 1 heeft wel een open ontgraving plaatsgevonden. Deze werkzaamheden konden leiden tot verstoring van broedvogels (zoals rietbroeders, grutto, de kievit en scholekster en grutto's) in het broedseizoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0024.png"

Figuur 19: Het voorkomen van de grutto en tureluur in de kop van Noord-Holland. Elke stip staat voor een waarneming van een van deze soorten (NDFF data).

Ten slotte zijn de graslanden in het gebied geschikt voor ganzen, zowel in de zomer als in de winter (sovon.nl). Met name in de Anna Paulownapolder en Wieringenmeer komen veel ganzen voor (zie figuur 20).

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0025.png"

Figuur 20: Het voorkomen van ganzen in de kop van Noord-Holland. Elke stip staat voor een waarneming van een ganzensoort (NDFF data).

  • Grondgebonden zoogdieren

Langs de hoogspanningsverbinding en de directe omgeving komen algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren voor zoals muskusrat, bosmuis, dwergmuis, egel, bunzing, konijn, haas, mol, vos en ree.

Daarnaast kan op basis van verspreidingsgegevens de waterspitsmuis op de wijzigingslocaties 1, 2, 7 en 9 voorkomen. Deze soort is strikt beschermd en komt voor in en langs schoon, niet te voedselrijk, water met een behoorlijk ontwikkelde watervegetatie en ruig begroeide oevers. De watergangen waar jaarlijks het riet wordt weggemaaid bieden minder geschikt habitat voor de waterspitsmuis. Ook de kleine poldersloten bieden minder geschikt habitat voor de waterspitsmuis. In de bovenstaande watergangen en de oevers zijn geen werkzaamheden uitgevoerd. De watergangen zijn door middel van een gestuurde boring gekruist. Hierdoor worden negatieve effecten op de waterspitsmuis voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0026.png"

Figuur 21: Overzicht van de watergangen en het gebied in het plangebied die geschikt habitat voor de waterspitsmuis kunnen bieden. In het blauw omkaderde gebied bieden alle watergangen mogelijk geschikt habitat voor de waterspitsmuis. De blauwe lijnen geven de mogelijk geschikte watergangen weer (NDFF data).

  • Vleermuizen

In de quickscan wordt aangegeven dat langs de hoogspanningsverbinding verblijfplaatsen, foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen kunnen voorkomen. De volgende vleermuissoorten zijn te verwachten: laatvlieger, gewone dwergvleermuis, watervleermuis, meervleermuis en ruige dwergvleermuis. Bomen en bosschages kunnen gebruikt worden als verblijfplaatsen, foerageergebieden en vliegroutes (zie figuur 22). In holtes van bomen kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen voorkomen. Water- en meervleermuizen en ruige dwergvleermuizen maken ook gebruik van watergangen als vliegroute en foerageergebied. De kleine poldersloten zijn echter te smal (~1 meter) om deze functie te hebben. De aanwezigheid van vliegroutes langs deze watergangen is dan ook uitgesloten. De bredere watergangen in het plangebied zijn wel geschikt als vliegroute en foerageergebied (zie onderstaand figuur). Echter als de watergangen door middel van een gestuurde boringen worden gekruist, vindt er geen verstoring plaats. Dit heeft plaats gevonden bij de realisatie van de hoogspanningsverbinding.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0027.png"

Figuur 22: Overzicht waar de hoogspanningsverbindingen de bosschages, bomenrijen en brede watergangen in het gebied kruisen. De blauwe strepen geven de brede watergangen aan, de groene strepen geven de bomenrijen en bosschages aan.

In de bebouwing langs de hoogspanningsverbinding kunnen verblijfplaatsen voorkomen van gebouw bewonende vleermuizen, echter is er geen bebouwing gesloopt voor de hoogspanningsverbinding, waardoor er geen sprake is van verstoring op gebouw bewonende vleermuizen.

  • Reptielen

Het plangebied ligt niet in het verspreidingsgebied van reptielensoorten. Ook zijn er geen geschikte habitattypen aanwezig.

  • Amfibieën

In het plangebied kunnen meerdere soorten algemeen beschermde amfibieën voorkomen: bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en de kleine watersalamander. Daarnaast komt op basis van verspreidingsgegevens (RAVON) de rugstreeppad mogelijk voor nabij een aantal wijzigingslocaties, namelijk wijzigingslocaties 1, 7 en 9. De watergangen met flauwe en/of zanderige oevers bieden een geschikt habitat voor de rugstreeppad. De watergangen met beschoeide oevers bieden minder geschikt habitat. Als de geschikte watergangen door middel van een gestuurde boringen worden gekruist, vindt er geen verstoring plaats. Dit heeft plaats gevonden bij de realisatie van de hoogspanningsverbinding.

Echter kan de rugstreeppad ook voorkomen in de natte graslanden en in bandensporen waarin tijdelijke poelen en regenplassen ontstaan. Omdat de rugstreeppad een opportunistische soort is, kan deze het plangebied koloniseren en ei snoeren leggen in deze plassen. Voor de zomer- en winterverblijfplaatsen van de rugstreeppad graven ze zichzelf in vergraafbare bodem in of schuilen ze onder elementen zoals pellets, takkenrillen of tractorbanden. Deze verblijfplaatsen zijn in het plangebied vooral op de erven van de agrarische bedrijven aanwezig. Hierdoor kon het voorkomen dat de rugstreeppad vanaf deze agrarische bedrijven naar geschikte watergangen en verblijfplaatsen binnen de invloedsfeer van de hoogspanningsverbinding migreert. De aanwezigheid van de rugstreeppad kon hierdoor niet worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0028.png"

Figuur 23: Het voorkomen van de rugstreeppad in de Kop van Noord-Holland. De zwarte punten geven de waarnemingen van de rugstreeppad aan (RAVON, NDFF en waarnemingen.nl) en de groene strepen geven de locaties met geschikt voortplantingshabitat aan.  

  • Vissen

De watergangen in het plangebied zijn geschikt voor algemene en beschermde vissoorten. Zo zijn er verschillende waarnemingen van bittervoorn, kleine modderkruiper en de rivierdonderpad in het plangebied. Echter doordat alle watergangen en oevers door middel van gestuurde boringen zijn gekruist, hebben er geen werkzaamheden plaatsgevonden in de watergangen. Hierdoor treden er op vissen geen negatieve effecten op.

  • Ongewervelden

Er zijn geen beschermde dagvlinders waargenomen ter hoogte van, of in de directe omgeving van het plangebied. Ook zijn er geen geschikte habitattypen aanwezig.

  • Vaatplanten

Op de akkerlanden, weilanden en poldersloten vindt veel beheer plaats in de vorm van ploegen, zaaien, maaien, oogsten en bemesting. Dit is geen geschikt habitat voor beschermde planten. De aanwezigheid van beschermde vaatplanten kan hier dan ook worden uitgesloten. Maar langs de watergangen (verder van de agrarische velden af), wegbermen en in de NNN-gebied ''Lage Oude Veer, Kruiszwin en Boermanszwin" kunnen beschermde vaatplanten voorkomen. Er zijn waarnemingen van de wilde kievitsbloem, gewone dotterbloem, brede wespenorchis, bijenorchis, tongvaren, grote keverorchis, rietorchis en welriekende nachtorchis. Echter zijn de watergangen door middel van gestuurde boring gekruist, waardoor er hier geen werkzaamheden in de watergangen plaatsvindt. Hierdoor treden er op vaatplanten geen negatieve effecten op.

Resultaat aanvullend onderzoek

Aanvullend op de quickscan heeft er voor de realisatie van kabelverbinding (en bijbehorende wijzigingen) een aantal veldbezoeken plaatsgevonden. Hierbij is er een inspectie uitgevoerd naar de aanwezigheid van broedvogels en/of andere beschermde soorten door Merijn Volkers van Bureau Aandacht Natuur. De inspectie bestond uit twee veldbezoeken die plaats vonden op 20 maart en 13 mei 2020 (zie Bijlage 3).

Tijdens deze inspectie zijn er geen aanwijzingen gevonden dat er met het volbrengen van de werkzaamheden broedvogels of andere beschermde soorten of hun voortplantingsgebied verstoord of vernield zouden worden bij de hervatting van de werkzaamheden aan de kabel.

Binnen de werkstrook zijn geen (nesten van) broedvogels aangetroffen. Wel zijn er in aanliggende graanakkers nest-indicerend gedrag van gele kwikstaart waargenomen en zijn er twee zingende rietzangers aanwezig in de rietkraag langs de Zandtocht. Eventuele nestlocaties bevinden zich niet binnen de invloedsferen van de werkzaamheden. Mits er rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van nesten van genoemde soorten en de graanakker(s) en (brede) rietkragen geen activiteiten plaatsvinden, worden eventuele nestlocaties niet verstoord of verwijderd bij de kabelaanleg.

In en rond de kabelsleuf zijn geen amfibieën of hun larven/eieren waargenomen, waarmee niet wordt verwacht dat de kabelsleuf (geschikt) voortplantingsgebied is voor de zwaar beschermde soort rugstreeppad. Het voorkomen van rugstreeppad is echter wel bekend uit de omgeving van de Wieringermeer. De rugstreeppad is een zogeheten pionierssoort, die als zodanig in staat is om in korte tijd nieuw ontstane voortplantingswateren te koloniseren. Geschikte voortplantingswateren bestaan uit ondiepe, tijdelijke wateren, waarin predatie van eieren en larven veel lager is en kunnen ontstaan tijdens de aanleg van de 150kV kabel. Bij de werkzaamheden vanaf begin juni t/m half juli is het dan ook aan te bevelen rekening te houden met het voorkomen van rugstreeppad en voldoende voorzorgmaatregelen te nemen. Denk hierbij aan het voorkomen dat geschikte voortplantingswateren (waterplassen door lozing van grondwater of door spoorvorming) ontstaan binnen het werkterrein. Bij constatering van deze beschermde soort binnen het werkgebied, kan het alsnog noodzakelijk om een ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming aan te vragen.

Andere beschermde soorten of vaste rust- en verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen binnen het plantracé en worden op basis van de aanwezige terreintypen ook niet verwacht. Een nader onderzoek, het nemen van aanvullende maatregelen of een ontheffingsaanvraag voor de aanwezigheid van beschermde soorten is dan ook niet aan de orde.

Conclusie

Op basis van de hierboven beschreven veldbezoeken is een nadere (broedvogel)inspectie of soortinventarisatie niet aan de orde. Gezien de huidige terreinomstandigheden en verrichte waarnemingen zijn er geen aanwijzingen dat er met het hervatten van de werkzaamheden broedvogels of andere beschermde soorten of hun voortplantingsgebied worden verstoord of vernield. De verrichtte werkzaamheden zijn daarom volgens dit rapport niet in strijd met de Wet Natuurbescherming.

4.2 Bodemkwaliteit

In het kader van de aanleg van een 150 kV-verbinding tussen Anna Paulowna en Middenmeer heeft Sweco Nederland B.V. een milieuhygiënisch bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4). In het bodemonderzoek is door middel van een steekproef nagegaan of de bodem (grond en grondwater) ter plaatse van het tracé verontreinigende stoffen bevatte in zodanige gehalten dat het beperkingen met zich meebracht voor het toekomstig gebruik als tracé.

Methode

In het onderzoek is tracé opgedeeld in verschillende deellocaties. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen de deellocaties die onverdacht zijn met betrekking tot de aanwezigheid van bodemverontreiniging en de deellocaties waar op basis van het eerder uitgevoerde vooronderzoek (Historisch bodemonderzoek, Antea Group 2016) sprake is van een verdenking met betrekking tot bodemverontreiniging. In totaal zijn er 25 verdachte puindammen en 49 verdachte slootdempingen als verdachte deellocaties gedefinieerd, hiervan dienen 20 puindamlocaties en 11 slootdempingen onderzocht te worden. Deze locaties zijn als verdachte locties onderzocht in het vervolgonderzoek van Sweco.

Resultaten

Onverdachte locaties

Ter plaatse van de onverdachte percelen langs het tracé zijn in 4 grondmengmonsters van de bovengrond (MMbg08, MMbg09, MMbg10, MMbg14, MMbg20) gehalten aan verschillende zware metalen boven de Achtergrondwaarde aangetroffen.

Bij nader onderzoek bleek MMbg14 alleen enkele overschrijdingen van de achtergrondwaarde te hebben. In mengmonsters MMbg17 t/m 19 zijn verhoogde gehalten boven de Achtergrondwaarde voor minerale olie en/of PCB en PAK aangetroffen, dit bleken echter alleen geringe overschrijdingen. Bij MMbg17 wordt ook een interventiewaarde overschreden voor koper. Analyse van de deelmonsters heeft echter niet geresulteerd in een of meerdere overschrijdingen van de achtergrondwaarde voor koper.

In mengmonsters MMog09, MMog16, MMog23 en MMog25 van de ondergrond zijn gehalten aan molybdeen boven de Achtergrondwaarde aangetroffen. In monsters MMog14 is minerale olie boven tussenwaarde getoetst. Bij nader onderzoek bleken de deelmonsters de achtergrondwaarde niet te overschreiden.

Ter plaatse van de overige onderzochte bodemlagen van de onverdachte deellocaties zijn geen gehalten van de onderzochte parameters boven de toetsingswaarden aangetroffen. De bodemkwaliteitsklasse van de boven- en ondergrond ter plaatse van het onverdachte deeltracé, voldoet op basis van de resultaten van het onderzoek aan klasse Achtergrondwaarde.

Verdachte locatie

Ter plaatse van de verdachte puindam PD03 is een gehalte met molybdeen boven de Achtergrondwaarde aangetroffen. En ter plaatse van de verdachte puindam PD10 is een gehalte met lood en zink boven de Achtergrondwaarde aangetroffen. Voor beide locaties is de bodemkwaliteitsklasse vastgesteld als klasse Achtergrondwaarde. Daarnaast bevinden beide locaties zich buiten de wijzigingslocaties. In de overige verdachte puindammen (PD01, PD02, PD11, PD12, PD13 en PD14) zijn in de onderzochte bodemlagen geen gehalten van de onderzochte parameters boven de toetsingswaarden aangetroffen. De onderzochte bodemlagen ter plaatse van deze verdachte puindammen voldoen op basis van de resultaten van het onderzoek aan klasse Achtergrondwaarde. In het onderzoek werd opgemerkt dat de grond ter plaatse van de puindammen relatief schoon is. Dit kan meerdere oorzaken hebben:

  • De dammen zijn uitgevoerd met schoon, gebiedseigen grond;
  • Er zijn geen dammen aanwezig (niet aannemelijk);
  • De boringen/proefgaten zijn niet in de dam gezet maar ernaast (niet aannemelijk).

Naast de puindammen zijn ook verdachte slootdempingen onderzocht. Hierbij is ter plaatse van een verdachte slootdemping (SD04) in het grondmonster van de ondergrond een gehalte met PAK boven de Achtergrondwaarde aangetroffen. SD04 bevindt zich buiten de wijzigingslocaties. Ter plaatse van de overige onderzochte bodemlagen van de verdachte slootdempingen zijn geen gehalten van de onderzochte parameters boven de toetsingswaarden aangetroffen. De onderzochte bodemlagen ter plaatse van de verdachte slootdempingen voldoen op basis van de resultaten van het onderzoek aan klasse Achtergrondwaarde. Ook blijkt de grond van de slootdempingen relatief schoon volgens het onderzoek, dit kan dezelfde oorzaken hebben als benoemd onder de puindammen.

Grondwater

In het onderzoek is ook de kwaliteit van het grondwater onderzocht. In een aantal grondwatermonsters zijn stoffen met verhoogde waarden aangetroffen, namelijk:

  • In het grondwatermonster van peilbuis PB41 is een gehalte met arseen boven de tussenwaarde aangetroffen.
  • In het grondwatermonster van peilbuis PBk47 is een gehalte met kwik boven de tussen-waarde aangetroffen.
  • In het grondwatermonster van peilbuis PBk48 is een gehalte met nikkel boven de tussen-waarde en met lood boven de interventiewaarde aangetroffen.
  • In het grondwater van peilbuis PBk57 is een gehalte met koper boven de interventiewaarde aangetroffen.

Voor deze locaties is geconcludeerd dat het hier om een incidentele verhoging gaat en dat de noodzaak voor het uitvoeren van een afperkende onderzoek om de omvang van de aangetroffen verontreiniging aan te tonen hiermee is komen te vervallen.

In de grondwatermonsters van peilbuizen PB03, PB04, PB06, PB07, PB24, PB26, PB31, PB34, PB37, PB39, PB41 (ter plaatse van de open ontgraving) en PBk01, PBk01b, Pbk02, Pbk05, PBk08, PBk10, PBk11, PBk11a, Pbk12, Pbk22, Pbk25, Pbk27, Pbk32, Pbk33, Pbk35, Pbk36, Pbk40, Pbk42, Pbk43, Pbk47, Pbk48 en Pbk49, PBk50, PBk51, PBk52, PBk53, PBk54, PBk55, PBk56, PBk57, PBk57a en PBk58 (ter plaatse van de kruisingen), zijn gehalten met zware metalen en/of minerale olie, PAK en chloride boven de streefwaarde aangetroffen. Van deze locaties vallen PB07, PB26, PB31, PB3, B39, PBk02, Pbk02, Pbk05, PBk08, PBk10, PBk11, PBk11a, Pbk12, Pbk27, Pbk35, Pbk36, Pbk48 en Pbk49, PBk51, PBk52, PBk53, PBk54, PBk55, PBk56 binnen de wijzigingslocaties. Ter plaatse van de overige bemonsterde peilbuizen zijn van de onderzochte parameters geen gehalten boven de toetsingswaarden in het grondwater aangetroffen. In het grondwater van een aantal van de peilbuisfilters is sprake van een hoge troebelheid. Aangezien hoofdzakelijk maximaal lichte verontreinigingen zijn aangetoond, geven de verhoogde NTU waarden geen aanleiding voor aanvullend onderzoek.

Asbest

Ter plaatse van de (verdachte) deellocaties is op het maaiveld en in de actuele contactzone of in de ondergrond visueel geen asbesthoudend materiaal aangetroffen. Analytisch is in het grondmengmonster van puindam PD01 asbest aangetroffen. Het gewogen asbestgehalte bedraagt na berekening 14,4 mg/kg en blijft daarmee ruim onder de interventiewaarde voor asbest van 100 mg/kg. Er is op basis van de resultaten uit het onderzoek dan ook geen bodemverontreiniging met asbest op het maaiveld, de actuele contactzone en/of de ondergrond, ter plaatse van het onderzochte tracé te verwachten.

Conclusie

Uit de resultaten van het onderzoek kon geconcludeerd worden dat de voor de deellocatie opgestelde hypothese 'onverdachte locatie' niet geheel juist is. In de grond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten met zware metalen, minerale olie, PAK en PCB aangetroffen. In het grondwater zijn, ook na herbemonstering van een aantal peilbuizen, plaatselijk hooguit licht verhoogde gehalten met zware metalen, PAK, minerale olie en chloride aangetroffen. Enkelen van deze peilbuizen bevinden zich binnen de wijzigingslocaties. Gezien de relatief lage gehalten is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek.

Gezien de resultaten van de onderzochte verdachte puindammen en slootdempingen kon geconcludeerd worden dat de voor deze deellocaties opgestelde hypothese 'verdachte locatie' juist is. In de grond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten met zware metalen aangetroffen. Deze bevindingen lagen echter buiten de wijzigingslocaties (PD03, PD10 en SD04). Bovendien is gezien de relatief lage gehalten geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek.

In het onderzoek wordt wel aangegeven dat graaf-werkzaamheden ter plaatse van de onderzochte delen van de onverdachte locatie en de onderzochte puindammen konden worden uitgevoerd zonder aanvullende veiligheidsmaatregelen op basis van de CROW 132. Opgemerkt werd dat de definitieve veiligheidsklasse in de uitvoeringsfase moet worden vastgesteld door de aannemer, conform de eisen van de CROW 132.

4.3 Archeologische waarden

Zowel in het plangebied als in de directe omgeving van het plangebied zijn eerder archeologische onderzoeken uitgevoerd. Binnen het plangebied is een bureauonderzoek (Bijlage 5) en een verkennend booronderzoek (Bijlage 6) door RAAP uitgevoerd. Op basis van een waarderend proefsleuvenonderzoek is middels een onderzoek onderzocht of binnen het plangebied sprake is van een behoudenswaardige vindplaats. In opdracht van Qirion heeft RAAP van 13 augustus tot en met 25 september 2019 gefaseerd een archeologisch proefsleuvenonderzoek (met doorstart naar een opgraving) - variant archeologische begeleiding uitgevoerd in het kader van het project ‘150kV kabelverbinding Anna Paulowna - Middenmeer’ in de gemeente Hollands Kroon (zie Bijlage 7).

De doelstelling van het proefsleuvenonderzoek – variant archeologische begeleiding was (voor zover de civiele werkzaamheden dit toelaten) het vaststellen van de archeologische waarde van het terrein dan wel de archeologische vindplaats. Voor de doorstart naar een opgraving (variant archeologische begeleiding) was het doel het veiligstellen van de wetenschappelijke informatie van de archeologische vindplaats binnen het plangebied, om daarmee informatie te behouden die van belang is voor de kennisvorming over het verleden.

Om civieltechnische redenen was archeologisch onderzoek voorafgaand aan de geplande ontwikkeling niet mogelijk. Het archeologisch onderzoek is daarom gecombineerd met de civieltechnische werkzaamheden en uitgevoerd als een proefsleuvenonderzoek – variant archeologische begeleiding.

Het onderzoek heeft uitsluitend in werkput (WP) 7 een greppelsysteem uit de late prehistorie (laat neolithicum tot en met vroege bronstijd of late bronstijd tot en met vroege ijzertijd) opgeleverd. Dit is ingegraven in het veenlandschap dat destijds vermoedelijk een open landschap was met in de omgeving –in de lagere en natte delen- een broekbos. De greppels zullen in ieder geval een rol hebben gespeeld bij het ontwat eren en ontginnen van het veen en mogelijk het bijeen houden van vee. Vanwege de beperkte omvang van de werkputten kunnen geen individuele percelen herkend worden. Of sprake was van akkerbouw is evenmin bekend. Indien er geakkerd werd op de percelen, dan slechts op kleine schaal. Er is namelijk maar een gering aantal pollen terug gevonden die aan landbouw gekoppeld kunnen worden. De omvang van het greppelsysteem is niet duidelijk geworden tijdens het onderzoek. In ieder geval zijn alleen in WP7 greppels aangetroffen. De oostelijke en westelijke begrenzing van het greppelsysteem is daarmee wel bekend. Hoe ver het in noordelijke en zuidelijke richting doorliep is niet bekend. Bij het onderzoek in plangebied Kruiszwinsloot zijn dergelijke greppels niet aanwezig. Hier is echter het veen geërodeerd. De greppels kunnen daar oorspronkelijk dus wel aanwezig geweest zijn. De greppels hebben in ieder geval geen relatie met het greppelsysteem dat bij Razende Zwin gevonden is. Dit systeem dateert namelijk uit de vroege middeleeuwen, terwijl de greppels in het plangebied uit de late prehistorie (laat neolithicum t/m vroege bronstijd of late bronstijd tot en met vroege ijzertijd) dateren.

De aangetroffen resten in WP7 vormen een behoudenswaardige vindplaats die door middel van voorliggend onderzoek al geheel opgegraven is binnen de contouren van de civieltechnische ontgraving. Omdat de vindplaats al in zijn geheel is opgegraven en bovendien zich niet binnen een wijzigingslocatie bevindt vormt deze verder geen belemmering voor onderhavig wijzigingsplan.

4.4 Landschap

Het huidige en toekomstige landgebruik is binnen het plangebied hoofdzakelijk agrarisch. Daarnaast is een klein deel bestemd voor natuur, namelijk bij de Oude Veer Anna Paulownapolder, vlakbij wijzigingslocatie 9.

De voorgenomen wijzigingen in de hoogspanningsverbinding betreffen ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Deze verbinding wordt deels gerealiseerd door middel van open ontgravingen en deels door middel van gestuurde boringen, waar open ontgravingen geen optie zijn. Bij een gestuurde boring is het niet nodig om sleuven te graven. De nieuwe kabels worden onder de grond doorgetrokken, vanaf een intredepunt tot aan het uittredepunt. Op het tracé van de boring wordt de kabel 'ongezien' aangebracht. De boorkop gaat diep genoeg onder de grond door om geen schade te veroorzaken aan bomen en wegen.

Voor de open ontgravingen worden sleuven gegraven om de kabel in te leggen. Na aanleg wordt de situatie teruggebracht zoals deze voor de aanleg aanwezig was, de aangebrachte sleuf wordt gedicht met uitgegraven grond en de grond wordt opnieuw ingezaaid. Er is dus geen sprake van permanente negatieve effecten op de landschappelijke kwaliteit in het gebied. Verder wordt rekening gehouden met ondergrondse waarden zoals archeologie (zie paragraaf 4.3 Archeologische waarden).

Aardkundige waarden

Het tracé Middenmeer - Anna Paulowna kruist het aardkundig monument Oude Veer Anna Paulownapolder bij wijzigingslocatie 9. Dit gebied wordt het sterkst bedreigd door vergravingen, aangezien dit de gave en oorspronkelijke landschapsvormen aantast. Bovendien zijn de voormalige kreekbeddingen erosiegevoelig. Om de voormalige kreken te behouden moet het reliëf niet worden aangetast. Uit remote sensing blijkt dat, door kleurverschillen, fossiele oude kreekpatronen zichtbaar zijn. In principe zijn grote- en kleinschalige ingrepen, einde van grasland (scheuren/vernietigen van grasland), stortplaatsen en boringen niet toegestane activiteiten.

Op deze locatie is de hoogspanningsverbinding met een gestuurde boring aangelegd. De graafwerkzaamheden hebben buiten het aardkundig monument plaats gevonden. Dit alles om de aantasting van het aardkundig monument minimaal te houden.

In het PIP Netuitbreiding Kop van Noord-Holland - herstelbesluit II (vastgesteld op 20 juli 2017) is ter plaatse van het aardkundig monument een aanduiding 'specifieke vorm van waarde - aardkundige waarden' met daarbij behorend vergunningenstelsel opgenomen. Deze aanduiding is ook overgenomen in dit wijzigingsplan. Het wijzigingsplan beschermt zo ook de aardkundige waarden ter plaatse.

Conclusie

Vanuit het aspect landschap zijn geen belemmeringen voor de realisatie van de ondergrondse hoogspanningsverbinding. Ook de aanwezige aardkundige waarden vormen geen belemmering.

4.5 M.e.r.-beoordeling

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer moet bij initiatieven voor (de aanleg of het wijzigen van) bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten. In gevallen dat een besluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de C- of D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet bepaald worden welke procedure doorlopen moet worden om mogelijke milieueffecten te beoordelen, de m.e.r -procedure of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsprocedure.

In het kader van het vigerende Provinciaal Inpassingsplan (PIP) Netuitbreiding Kop van Noord-Holland - herstelbesluit II (vastgesteld op 20 juli 2017) is een vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen. De ontwikkeling Netuitbreiding Kop van Noord-Holland viel onder categorie D 24.2 van onderdeel D van de bijlage in het Besluit m.e.r.: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding. Naar aanleiding van de m.e.r.-beoordeling heeft GS geconstateerd dat er geen sprake is van belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu zodat het opstellen van een milieueffectrapport verder achterwege kan blijven. De wijze van aanleg en passende maatregelen zorgen ervoor dat belangrijke nadelige milieugevolgen worden voorkomen. Voor enkele aspecten is wel vervolgonderzoek nodig en zijn naar verwachting passende maatregelen nodig. Het gaat dan om ecologie, bodem, archeologie en niet gesprongen explosieven. In voorgenomen wijzigingsplan zijn tien wijzigingslocaties benoemd waarbij de ligging van de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanning' zal worden verplaatst. Op deze locaties blijft de hoogspanningsverbinding wel binnen de opgenomen strook 'gebiedsaanduiding wetgevingszone – wijzigingsgebied 1', en dus het plangebied, van het PIP. Het gebied van de wijzigingslocaties valt binnen het onderzochte plangebied van de aanmeldingsnotitie, waardoor mogelijke effecten reeds zijn beschouwd en beoordeeld. De conclusies uit de aanmeldingsnotitie blijven hiermee ongewijzigd. In de aanmeldingsnotitie werd aangegeven dat er vervolgonderzoek nodig was op de thema's ecologie, bodem, archeologie en niet gesprongen explosieven. In het kader van voorliggend wijzigingsplan zijn hiervoor vervolgonderzoeken uitgevoerd (zie ook de paragrafen 4.1 t/m 4.3). Hieronder wordt per thema een korte toelichting gegeven op de resultaten uit het onderzoek en de mogelijke effecten.

Ecologie

  • Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in het Natura 2000-gebied. Het overgrote deel van de effecten speelt lokaal af in het plangebied of de directe omgeving. Directe negatieve effecten zoals verstoring, versnippering of afname van leefgebied en mechanische effecten kunnen daardoor op voorhand worden uitgesloten voor beschermde Natura 2000-gebieden. Als gevolg van de werkzaamheden is het niet uitgesloten dat enige vorm van emissie optreedt van stikstofoxiden. Wanneer hierdoor stikstofdepositie optreedt in voor verzuring en vermesting gevoelige Natura 2000-gebieden, kan sprake zijn van negatieve effecten op deze natuurlijke kenmerken van de betreffende Natura 2000-gebieden.

Met ingang van 1 juli 2021 geldt de Wet stikstofreductie en natuurherstel, waarin een gedeeltelijke vrijstelling van de natuurvergunningsplicht voor de bouwsector wordt gegeven. De vrijstelling geldt voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Om deze vrijstelling mogelijk te maken reserveert het kabinet in de periode 2021-2030 een budget voor stikstofreductie in de bouw en een budget voor aanvullende maatregelen binnen of buiten de bouw, waarmee eventuele negatieve effecten landelijk worden aangepakt en worden voorkomen. Als gevolg van de werkzaamheden konden er mogelijk effecten op beschermde Natura 2000- gebieden zijn, als gevolg van stikstofdepositie, maar dit wordt landelijk gecompenseerd.

Het tracé voor de kabelverbinding heeft geen ruimtebeslag op een NNN-gebied. Het doorkruist het NNN-gebied "Lage Oude Veer, Kruiszwin en Boermanszwin" door middel van een gestuurde boring, waardoor er geen ruimtebeslag plaats vindt op het NNN-gebied. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van effecten op het NNN als gevolg van de voorgenomen ingreep.

  • Soortenbescherming

Voor het mogelijk maken van de wijzigingen in de kabelverbinding is een quickscan natuurwetgeving uitgevoerd en heeft aanvullend veldwerk plaatsgevonden. Uit de quickscan was naar voren gekomen dat negatieve effecten op ongewervelden en reptielen waren uitgesloten omdat deze soorten niet voorkwamen in het plangebied. Door in de uitvoering water (sloten en watergangen) en bomenrijen te kruisen met een gestuurde boring konden ook negatieve effecten op vissen, grondgebonden zoogdieren (waterspitsmuis), vleermuizen en vaatplanten worden voorkomen. Negatieve effecten op mogelijk voorkomende broedvogels (jaarrond en niet-jaarrond beschermde nesten) en amfibieën (rugstreeppad) konden niet op voorhand worden uitgesloten (zie paragraaf 4.1). Aanvullend op de quickscan heeft er voor de realisatie van kabelverbinding (en bijbehorende wijzigingen) een aantal veldbezoeken plaatsgevonden. Hierbij is er een inspectie uitgevoerd naar de aanwezigheid van broedvogels en/of andere beschermde soorten door Merijn Volkers van Bureau Aandacht Natuur.

Tijdens deze inspectie zijn er geen aanwijzingen gevonden dat er met het volbrengen van de werkzaamheden broedvogels of andere beschermde soorten of hun voortplantingsgebied verstoord of vernield zouden worden bij de hervatting van de werkzaamheden aan de kabel. Binnen de werkstrook zijn geen (nesten van) broedvogels aangetroffen. Wel zijn er in aanliggende graanakkers nest-indicerend gedrag van gele kwikstaart waargenomen en zijn er twee zingende rietzangers aanwezig in de rietkraag langs de Zandtocht. Eventuele nestlocaties bevinden zich niet binnen de invloedsferen van de werkzaamheden. Mits er rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van nesten van genoemde soorten en de graanakker(s) en (brede) rietkragen geen activiteiten plaatsvinden, worden eventuele nestlocaties niet verstoord of verwijderd bij de kabelaanleg.

In en rond de kabelsleuf zijn geen amfibieën of hun larven/eieren waargenomen, waarmee niet wordt verwacht dat de kabelsleuf (geschikt) voortplantingsgebied is voor de zwaar beschermde soort rugstreeppad. Het voorkomen van rugstreeppad is echter wel bekend uit de omgeving van de Wieringermeer. Bij de werkzaamheden vanaf begin juni t/m half juli is het dan ook aan te bevelen rekening te houden met het voorkomen van rugstreeppad en voldoende voorzorgmaatregelen te nemen. Denk hierbij aan het voorkomen dat geschikte voortplantingswateren (waterplassen door lozing van grondwater of door spoorvorming) ontstaan binnen het werkterrein. Bij constatering van deze beschermde soort binnen het werkgebied, kan het alsnog noodzakelijk om een ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming aan te vragen.

Wanneer rekening gehouden wordt met bovenstaande uitgangspunten en de algemene zorgplicht, zijn nadere stappen als soortgericht onderzoek of een ontheffingsaanvraag niet noodzakelijk. Er vinden geen significante negatieve effecten plaats op soorten, mits genoemde maatregelen worden getroffen.

Bodem

In het kader van het opstellen van het Provinciaal Inpassingsplan (PIP) heeft Arcadis in het verleden een quickscan historisch bodemonderzoek uitgevoerd (15 december 2015). Hierop aanvullend heeft Sweco Nederland B.V. een milieuhygiënisch bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4). In het bodemonderzoek is door middel van een steekproef nagegaan of de bodem (grond en grondwater) ter plaatse van het tracé verontreinigende stoffen bevatte in zodanige gehalten dat het beperkingen met zich meebracht voor het toekomstig gebruik als tracé.

Uit de resultaten van het onderzoek kon geconcludeerd worden dat de voor de deellocatie opgestelde hypothese 'onverdachte locatie' niet geheel juist is. In de grond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten met zware metalen, minerale olie, PAK en PCB aangetroffen. In het grondwater zijn, ook na herbemonstering van een aantal peilbuizen, plaatselijk hooguit licht verhoogde gehalten met zware metalen, PAK, minerale olie en chloride aangetroffen. Enkelen van deze peilbuizen bevinden zich binnen de wijzigingslocaties. Gezien de relatief lage gehalten is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek. Voor een nadere toelichting op de resultaten van het onderzoek wordt verwezen naar paragraaf 4.2 Bodemkwaliteit.

Er kan geconcludeerd worden dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor de bodemkwaliteit optreden op de wijzigingslocaties.

Archeologie 

Voor archeologie zijn er meerdere onderzoeken door RAAP uitgevoerd, namelijk: een bureauonderzoek (Bijlage 5), een verkennend booronderzoek (Bijlage 6) en een archeologisch proefsleuvenonderzoek - variant archeologische begeleiding (zie Bijlage 7). De doelstelling van het proefsleuvenonderzoek – variant archeologische begeleiding was het vaststellen van de archeologische waarde van het terrein dan wel de archeologische vindplaats. Om civieltechnische redenen was archeologisch onderzoek voorafgaand aan de geplande ontwikkeling niet mogelijk. Het archeologisch onderzoek is daarom gecombineerd met de civieltechnische werkzaamheden en uitgevoerd als een proefsleuvenonderzoek – variant archeologische begeleiding. Het onderzoek heeft uitsluitend in werkput (WP) 7 een greppelsysteem uit de late prehistorie (laat neolithicum tot en met vroege bronstijd of late bronstijd tot en met vroege ijzertijd) opgeleverd. De aangetroffen resten in WP7 vormen een behoudenswaardige vindplaats die door middel van voorliggend onderzoek al geheel opgegraven is binnen de contouren van de civieltechnische ontgraving. Omdat de vindplaats al in zijn geheel is opgegraven en bovendien zich niet binnen een wijzigingslocatie bevindt, levert dit geen negatieve effecten op voor de voorgenomen wijzigingen in het kabeltracé.

Ontplofbare oorlogsresten (OO)

Voor het wijzigingsplan is een onderzoek gedaan naar ontplofbare oorlogsresten door ECG (2018), zie Bijlage 8. Op basis van de analyse van het historisch feitenmateriaal blijken er twee op afgeworpen OO verdachte gebieden binnen het onderzoeksgebied vallen (zie figuur 24). Eén van de verdachte gebieden valt buiten de voorgenomen wijzigingslocatie. De andere verdachte locatie valt samen met wijzigingslocatie 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP4netuitbrkopnh-VG01_0029.png"

Figuur 24: CE Bodembelastingkaarten met de verdachte gebieden (bron: ECG)

Aangezien er zich binnen het als verdacht aangemerkte gebied grondroerende werkzaamheden gingen plaatsvinden, adviseerde ECG om het proces van explosievenopsporing binnen dit deel van het plangebied voort te zetten. ECG adviseerde derhalve het vervolgonderzoek middels oppervlaktedetectie uit te voeren, waarbij er maximaal tot een diepte van 3,50 à 4,00m-Mv gemeten moest worden. Wanneer de te onderzoeken locaties vrijgemaakt waren van belemmerende en/of verstorende objecten zou dit met digitale detectie kunnen geschieden. Na deze detectie moeten de meetgegevens door een explosievendeskundige geïnterpreteerd worden en moest bepaald welke objecten voor benadering in aanmerking komen. Aan de hand van de werkzaamheden en de mogelijk- en onmogelijkheden binnen het als verdacht aangemerkte gebied diende in overleg met een gecertificeerd opsporingsbureau bepaald te worden welke uitvoeringsprocedures gehanteerd moesten worden, met betrekking tot een veilige omgang met explosieven. De detectie- en eventuele benaderwerkzaamheden dienen door een WSCS-OCE gecertificeerd bedrijf uitgevoerd te worden. Tijdens de realisatie van de kabelverbinding zijn adviezen van ECG opgevolgd. De kabelverbinding is reeds gerealiseerd. Effecten met betrekking tot niet gesprongen explosieven zijn daarmee uitgesloten.

Conclusie

Op basis van de aanvullende onderzoeken voor de thema's ecologie, archeologie, bodem en NGE (zoals hierboven beschreven) kan geconcludeerd worden dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu optreden, mits voor enkele soorten maatregelen worden getroffen. Indien de genoemde maatregelen worden toegepast, treden er geen negatieve effecten op voorkomende beschermde soorten op.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Planopzet

Het voorliggende plan betreft een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In het PIP Netuitbreiding Kop van Noord-Holland is in artikel 8.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee Gedeputeerde Staten van Noord-Holland het PIP kunnen wijzigen om de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' te verschuiven ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1'. Om van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik te mogen maken, dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • door middel van onderzoek is aangetoond dat kan worden voldaan aan de vigerende natuurbeschermingswetgeving (dus zowel soorten- als gebiedsbescherming).

Volgens artikel 3.6, derde lid Wro maakt een wijzigingsplan deel uit van het PIP waarop het gebaseerd is. Dat betekent ook dat de regels van het PIP automatisch onderdeel uitmaken van het wijzigingsplan. Voor de leesbaarheid is ervoor gekozen om de relevante regels over te nemen in het wijzigingsplan, zodat dit plan zelfstandig leesbaar is.

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen: De in de regels gebezigde begrippen worden hierin omschreven ter verduidelijking van de betekenis en ter voorkoming van verschil in interpretatie.

Artikel 2: Wijze van meten: Een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden. Hoofdstuk

2: Bestemmingsregels

Artikel 3: Leiding - Hoogspanning: Dit artikel bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning. De regeling voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding met een spanning van maximaal 150 kV is een zogenaamde facetregeling. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd.

Ter plaatse van deze gronden geldt dat er alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen. In de regels is opgenomen dat een vergunning voor werken en werkzaamheden kan worden verleend indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad. Daarmee wordt gedoeld op ontwikkelingen in de nabijheid van de hoogspanningsverbinding die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging, maar die niet perse noodzakelijkerwijs op die locatie moeten worden gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is de aanleg van een bos of realisatie van bepaalde bouwwerken. Voor de aanleg van de hoogspanningsverbindingen zelf is geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk. Het vergunningenstelsel is uitsluitend opgenomen om de aangelegde hoogspanningsverbinding te beschermen. Het is immers de bedoeling om de aanleg van de hoogspanningsverbinding direct mogelijk te maken. Zo wordt de aanleg van de hoogspanningsverbinding niet gefrustreerd door een omgevingsvergunningenstelsel. Ten behoeve van de aanleg is immers voldoende onderzoek uitgevoerd.

Via een afwijking van de bouwregels kan, mits de veiligheid van de hoogspanningsverbinding niet onevenredig wordt geschaad en aardkundige waarden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - aardkundige waarden' niet onevenredig worden geschaad, op of in de beschermingszone worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming.

Artikel 4: Leiding - Hoogspanning vervallen: Dit artikel is opgenomen voor de gronden waar de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning komt te vervallen. Hier geldt deze dubbelbestemming met de bijbehorende beperkingen dus niet meer.

Artikel 5: Waarde - Archeologie: Deze dubbelbestemming is opgenomen ter plaatse van de gebieden waar de archeologische quick scan adviseert om vervolgonderzoek uit te voeren. Uitsluitend een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd, is toegestaan. Verder is er een omgevingsvergunningregeling voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, opgenomen.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Artikel 6: Anti-dubbeltelregel: Deze bepaling (conform het Besluit ruimtelijke ordening) dient om te voorkomen dat situaties ontstaan die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Via de anti-dubbeltelregeling wordt voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt 'meegenomen' bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.

Artikel 7: Overige regels: Hier is een verwijzing opgenomen naar artikel 9 van het moederplan. Het gaat om de regeling die betrekking heeft op de verhouding tussen bestemmingsplannen en het PIP en de gemeentelijke bevoegdheid tot het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4: Overgangs en slotregels

Artikel 8: Overgangsrecht: In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Het overgangsrecht is conform het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen.

Artikel 9: Slotregel: Dit artikel haalt de naam aan van het wijzigingsplan.

5.2 Procedure

De procedure die ten aanzien van het wijzigingsplan moet worden doorlopen, is vastgelegd in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Hierin wordt verwezen naar afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 3.8 van de Wro.

Voor het opstellen van een wijzigingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure van de Awb, met dien verstande dat Gedeputeerde Staten binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een besluit moeten nemen. Daarna volgt beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het wijzigingsplan gaat deel uitmaken van het inpassingsplan (moederplan). Met de inwerkingtreding van voorliggend plan vervalt de onderliggende dubbelbestemming uit het moederplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij vaststelling van het moederplan is door Provinciale Staten de economische uitvoerbaarheid van de Netuitbreiding als geheel aangetoond. De wijziging van de dubbelbestemming heeft geen invloed op de economische uitvoerbaarheid.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De provincie Noord-Holland heeft in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan de betrokken gemeenten en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Onderstaande organisaties zijn verzocht om te reageren:

  • Gemeente Hollands Kroon
  • Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

In Bijlage 1 zijn de vooroverlegreacties opgenomen. Hierin heeft de gemeente Hollands Kroon en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aangegeven kennis te hebben genomen van het wijzigingsplan. Zij hebben hierbij aangegeven geen opmerkingen te hebben. De ontvangen vooroverlegreacties hebben geen aanleiding gegeven voorliggend plan aan te passen.

Dit ontwerp wijzigingsplan zal worden gepubliceerd op de voorgeschreven wijze.Op dit wijzigingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Het ontwerp wijzigingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd van 9 november 2022 tot en met 20 december 2022. Een ieder heeft binnen deze periode de gelegenheid om zijn of haar zienswijze in te dienen bij het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland. Na de terinzagelegging worden eventuele zienswijzen beantwoord en zal het ontwerp Wijzigingsplan door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland worden vastgesteld.