direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Netuitbreiding Kop van Noord-Holland, Wijzigingsplan 2
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Vanwege de veiligheid, de betrouwbaarheid en de grote transportcapaciteit, spelen in Nederland hoogspanningsinstallaties van onder andere TenneT een belangrijke rol bij het transport van elektriciteit. Hoogspanningsinstallaties van TenneT zijn dan ook van vitaal belang voor het functioneren van de samenleving. Een daarbij behorende belangrijke kerntaak is het tijdig realiseren van nieuwe hoogspanningsinstallaties om knelpunten in het net te voorkomen alsook de gerealiseerde hoogspanningsinstallaties optimaal te beheren, te onderhouden en veilig te stellen, zodat kan worden voldaan aan de (wettelijk vastgelegde) verantwoordelijkheden.

Om deze redenen heeft TenneT (samen met Liander) het voornemen om het midden- en hoogspanningsnet in de Kop van Noord-Holland uit te breiden. De totale netuitbreiding bestaat uit:

  • De realisatie van een nieuw 150/20kV-station in de Wieringermeer (genaamd station Middenmeer).
  • De realisatie van een bijbehorende ondergrondse 150kV hoogspanningsverbindingen naar het nog te realiseren station De Weel (DWL).
  • De uitbreiding van de bestaande stations Westwoud (WEW) en Anna Paulowna (APL).
  • Ook moet een extra (ondergrondse) hoogspanningsverbinding worden gerealiseerd tussen de stations De Weel en Oterleek (OTL).

Deze ontwikkelingen worden planologisch mogelijk gemaakt in het Provinciaal Inpassingsplan (PIP) Netuitbreiding Kop van Noord-Holland - herstelbesluit II (vastgesteld op 20 juli 2017), in deze toelichting ook wel aangeduid als het 'moederplan'. Echter bij het technisch uitwerken van de hoogspanningsverbinding (150 kV) in een detailontwerp bleek het gedeelte van de hoogspanningsverbinding Oterleek - De Weel (zie onderstaand figuur, in roze) en een klein gedeelte van de verbinding De Weel - Middenmeer (in groen) op tien locaties niet binnen de opgenomen dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning’ te blijven. Het afwijken van de dubbelbestemming komt hoofdzakelijk doordat bepaalde situaties (zoals een scherpe bocht in het tracé) technisch niet haalbaar bleken. Alle afwijkingen van de dubbelbestemming vallen wel binnen de opgenomen strook ‘gebiedsaanduiding wetgevingszone – wijzigingsgebied 1’ van het PIP.

Om de dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning' op sommige locatie te verschuiven binnen de in het PIP opgenomen strook ‘gebiedsaanduiding wetgevingszone – wijzigingsgebied 1’, is een wijziging van het inpassingsplan noodzakelijk, waarbij gebruik gemaakt kan worden van een in het moederplan geboden wijzigingsbevoegdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0001.png"

Figuur: Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de wijziging in de hoogspanningsverbinding Oterleek-De Weel (roze) en een deel van de verbinding De Weel - Middenmeer (groen). Het deel waar de twee hoogspanningsverbindingen samen komen wordt in één werk gelegd.

1.2 Situering plangebied

Het plangebied ligt in de Kop van Noord-Holland in de omgeving van Heerhugowaard. Het wijzigingsplan heeft betrekking op de hoogspanningsverbinding Oterleek - De Weel (en een deel van De Weel - Middenmeer). Dit maakt onderdeel uit van de Netwerkuitbreiding Kop Noord-Holland en omvat tien wijzigingen in het bestaand kabeltracé (dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning). De hoogspanningsverbinding Oterleek - De Weel loopt door het grondgebied van de gemeenten Heerhugowaard, Hollands Kroon en Alkmaar.

1.3 Juridisch-planologische regeling

Om het hoogspanningsnet in de Kop van Noord-Holland uit te breiden is in het verleden een Provinciaal inpassingsplan (PIP) opgesteld (Netuitbreiding Kop van Noord Holland, vastgesteld op 4-4-2016). Er zijn inmiddels twee herstelbesluiten vastgesteld (Herstelbesluit I op 10-4-2017 en Herstelbesluit II op 20-7-2017).

Het tracé voor de 150kV-verbindingen is in het PIP vastgelegd met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'. Op het tracédeel Oterleek- De Weel en een deel van de Weel-Middenmeer blijkt dat het planologisch vastgestelde tracé op tien locaties aangepast moet worden. Dit vanwege wijzigingen die hebben plaatsgevonden naar aanleiding van situaties in de ligging van de hoogspanningsverbinding die niet technisch haalbaar bleken uit de technische uitwerking (detailontwerp). In het PIP is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die ruimte biedt voor Gedeputeerde Staten om onder voorwaarden de dubbelbestemming binnen de plangrens van het PIP (binnen de gebiedsaanduiding-wijzigingsgebied 1) te verschuiven. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden, zijn:

  • er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • door middel van onderzoek is aangetoond dat kan worden voldaan aan de vigerende natuurbeschermingswetgeving (dus zowel soorten- als gebiedsbescherming).

Voorliggend plan is het wijzigingsplan, waarmee ter plaatse van de verbinding Oterleek - De Weel en een deel van de verbinding de Weel-Middenmeer de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanning' op tien locaties wordt verschoven en planologisch wordt vastgelegd. Daarmee vervalt de oude dubbelbestemming uit het PIP op deze locaties.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Voorliggend wijzigingsplan 'Netuitbreiding Kop van Noord-Holland, Wijzigingsplan 2' bestaat uit de volgende stukken:

  • Verbeelding
  • Planregels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingswijzigingen opgenomen die door middel van voorliggend wijzigingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Deze wijzigingen zijn gelegen in het wijzigingsgebied dat is opgenomen in het Provinciaal Inpassingsplan 'Kop van Noord-Holland - herstelbesluit II' (20-07-2017). In de planregels zijn bindende bepalingen voor deze bestemmingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

1.5 Opbouw toelichting

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het relevant ruimtelijk beleid. Hoofdstuk 3 is een toelichting op het voornemen. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de milieuhygiënische aspecten, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. De juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling komen aan het bod in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 sluit deze toelichting af door middel van een beschouwing over de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In onderstaande paragrafen staat enkel beleid dat relevant is voor voorliggend wijzigingsplan en is gewijzigd sinds vaststelling van het moederplan.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  • 3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Vanuit de eerste twee prioriteiten worden vanuit de in de NOVI richtingen gegeven die bij inpassing van energie-infrastructuur aandacht vragen voor de kwaliteit van de leefomgeving. Ook wordt gekeken hoe het duurzaam en circulair maken van onze economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van onze leefomgeving gecombineerd kan worden. Dit betekent dat bij de realisatie van het elektriciteitsnetwerk ook gekeken moet worden naar de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land.

ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie 

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur. In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen. Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0002.png"

Figuur: Afwegen met NOVI

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:

  • We werken als één overheid, samen met de samenleving.
  • We stellen de opgave(n) centraal.
  • We werken gebiedsgericht.
  • We werken permanent en adaptief aan de opgaven.

Startnotitie Programma Energiehoofdstructuur

Vanuit de NOVI zal ook een Programma Energiehoofdstructuur worden gerealiseerd, de startnotitie hiervoor is reeds opgesteld. Hier is te lezen dat de ambitie van het Programma Energiehoofdstructuur is dat er tijdig moet worden gezorgd voor voldoende ruimte voor de nationale energiehoofdstructuur, op basis van een integrale afweging met andere opgaven en belangen, binnen een (inter)nationale context en waarbij een goede leefomgevingskwaliteit randvoorwaarde is. Het programma heeft betrekking op ruimtelijk beleid op land en de grote wateren en hanteert als tijdshorizon 2030-2050. Het programma richt zich inhoudelijk op drie samenhangende deelsystemen van de energietransitie: elektriciteit, (brand)stoffen en warmte. Voor het onderdeel elektriciteit is vooral de wisselwerking met de ruimte van belang

Relatie met het voorliggend wijzigingsplan

De NOVI en het toekomstige Programma Energiehoofdstructuur sturen aan op een schonere en betere energie-infrastructuur die past binnen de leefomgeving. De ontwikkeling die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen het ruimtelijk beleid van het Rijk dat in de NOVI wordt beschreven. Het Rijk maakt een robuust, betrouwbaar en veilig netwerk mogelijk om de transitie naar een circulaire economie en CO2-arme energievoorziening te realiseren.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.

De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:

Leefomgeving

  • Klimaatverandering: een klimaat bestendig en waterrobuust Noord-Holland. Stad, land en infrastructuur worden klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  • Biodiversiteit en natuur: de biodiversiteit in Noord-Holland vergroten, ook omdat daarmee andere ambities/doelen kunnen worden bereikt.

Gebruik van de leefomgeving

  • Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  • Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
  • Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
  • Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

Energietransitie

  • De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.

Met betrekking tot de energietransitie wordt in de visie aangegeven dat er, om het doel van een klimaatneutraal Noord-Holland in 2050 te bereiken, een optimale mix nodig is van energiebesparing en allerlei vormen van duurzame energie. Het gaat niet alleen om de opwekking van duurzame energie, maar ook om uitbreiding en aanpassing van de infrastructuur die nodig is om deze energie op een effectieve manier te verdelen.

Relatie met het voorliggend wijzigingsplan

Realisatie van de hoogspanningsverbindingen zorgt ervoor dat het energienetwerk binnen de provincie op orde is en mee kan groeien met nu voorziene ontwikkelingen. De ligging van de hoogspanningsverbindingen, en de wijzigingen hierin, zijn niet in strijd met de diverse beleidsonderwerpen zoals genomen in de omgevingsvisie.

2.2.2 Omgevingsverordening NH2020

De provincie wil met de omgevingsverordening (vastgesteld op 22 oktober 2020) ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Ze zoeken naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie (zie paragraaf 2.2.1), zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.

In de omgevingsverordening zijn de regels voor de fysieke leefomgeving (op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water) samengevoegd in één verordening zodat duidelijk is welke regels waar gelden in Noord-Holland. Door het samenvoegen van de (21) verordeningen wordt er gewerkt in de geest van de Omgevingswet en de provincie loopt met deze omgevingsverordening bewust vooruit op de Omgevingswet. Door het samenvoegen van verordeningen (beleidsneutraal overzetten) is de Omgevingsverordening NH2020 gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. In de omgevingsverordening zijn een paar wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de eerdere Provinciale Ruimtelijke Verordening (2019), de wijzigingen hebben betrekking op deze thema's: woningbouw, bijzonder Provinciaal Landschap en windenergie. Met betrekking tot dit wijzigingsplan zijn enkel de thema's bijzonder Provinciaal Landschap en windenergie van belang.

Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL )

In Noord-Holland zijn 32 gebieden aangewezen als ‘Bijzonder Provinciaal Landschap’. Dit zijn landschappen waarop de provincie extra zuinig wil zijn vanwege hun bijzondere eigenschappen en waarde voor mens en dier.

Het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) is het regime voor bescherming en waar mogelijk versterking en ontwikkeling van gebieden in Noord-Holland die landschappelijk, aardkundig, ecologisch of cultuurhistorisch van bijzondere waarde zijn. Het BPL is beschreven in kernkwaliteiten per deelgebied. De voormalige beschermingsregimes Bufferzones, Aardkundig Monument en Weidevogelleefgebied zijn geborgd in de kernkwaliteiten. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, gericht op de wezenlijke kenmerken en waarden van natuur en landschap) en Provinciale Monumenten hebben een eigen regime en vallen daarom buiten het BPL-regime.

In het BPL zijn ruimtelijke ontwikkelingen (Artikel 6.41 in de verordening), met uitzondering van nieuwe stedelijke ontwikkelingen, toegestaan wanneer de beschreven kernkwaliteiten niet worden aangetast. Denk aan fietspaden, energievoorzieningen, kleinschalige woningbouw (tot 11 woningen) of bouwwerken met een oppervlak van minder dan 500 m2. Plannen voor ontwikkelingen die hier buiten vallen, tasten het bijzondere landschap aan. Uitvoering van die plannen kan alleen als het van groot openbaar belang is en als er kan worden aangetoond dat er geen andere mogelijkheden zijn. De schade aan het landschap moet dan worden gecompenseerd. Per locatie kan aan de hand van de kernkwaliteiten een zorgvuldige afweging worden gemaakt welke ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en welke niet wenselijk zijn. Hierdoor is er ruimte voor maatwerk en gebiedsgerichte differentiatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0003.png"

Figuur: De BPL gebieden in nabije omgeving van de netuitbreiding. In de rode omcirkeling het BPL gebied die het plangbied overlapt.

De ontwikkeling van de netuitbreiding, en het daarbij horende aantal wijzigingen die middels voorliggend wijzigingsplan mogelijk gemaakt worden, liggen in een BPL (zie bovenstaand figuur), namelijk 'Veenhuizen en Oterleek'. Het BPL gebied ligt in het zuiden van het plangebied.

Het BPL gebied kenmerkt zich door Polder Veenhuizen en Polder Oterleek, dit zijn stukken oud land binnen de droogmakerij Heerhugowaard. De polders bestaan voornamelijk uit grasland en hebben een onregelmatig kavelpatroon waarin de oorspronkelijke ontginning nog herkenbaar is. Met name in Polder Oterleek is deze nog zeer gaaf. De polders hebben een open landschap met verspreide bebouwing in het centrale lint of aan de randen. De kernkwaliteiten van het BPL gebied zijn:

  • De aardkundige en landschappelijke karakteristiek van de onregelmatige verkaveling
  • De openheid in het landschap met de nabijheid van sterk verstedelijkt gebied
  • Habitat voor weidevogels.
  • Als ruimtelijke dragers worden gezien de oude dijken rond de polders en de bebouwingslinten.

Windenergie

Om de energietransitie te versnellen is het in de MRA mogelijk om nieuwe windturbines te bouwen. De regels zijn versoepeld, waardoor het mogelijk is om 3 windturbines op een rij te bouwen, waar dit voorheen minimaal 6 windturbines waren. Dit maakt het makkelijker om plannen te maken.

Voor de bouw van een nieuwe turbine hoeven er niet langer twee verouderde turbines weggehaald te worden. Daarnaast kunnen gemeenten Gedeputeerde Staten verzoeken om gebieden aan te wijzen waar windturbines mogen komen. Gemeenten in de MRA kunnen hiermee vooruit lopen op de Regionale Energiestrategie (RES) en uitvoering geven aan de ambities. Ook is in heel Noord-Holland onder voorwaarden een turbine van maximaal 15 meter op boerenerven toegestaan

Relatie met voorliggend wijzigingsplan

De wijzigingen die mogelijk worden gemaakt middels voorliggend wijzigingsplan zijn niet in strijd met de omgevingsverordening. In het moederplan (Provinciaal Inpassingsplan 'Netuitbreiding Kop van Noord-Holland - herstelbesluit II') is de nut en noodzaak van het initiatief en het provinciaal belang van de netuitbreiding al onderbouwd. Ook is de ligging van het tracé van de netuitbreiding en het wijzigingsgebied al vastgesteld. De kleine wijzigingen (binnen het wijzigingsgebied) van de ligging van de kabel zijn van marginale aard. Daarnaast worden ruimtelijke ontwikkelingen zoals energievoorzieningen toegestaan, zolang ze de ruimtelijke kwaliteit niet aantasten. De ondergrondse kabelverbinding zal grotendeels gerealiseerd worden door middel van open ontgraving en waar nodig gestuurde boringen. Na afloop van de werkzaamheden zal er geen verandering van het landschap optreden, omdat de aangebrachte sleuf wordt gedicht met uitgegraven gebiedseigen grond en opnieuw wordt ingezaaid. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit van het BPL niet aangetast.

Daarnaast sluit de Netuitbreiding Kop van Noord-Holland aan op het provinciale ruimtelijke beleid met betrekking tot windenergie, met het initiatief wordt onder meer invulling gegeven aan de provinciale ambitie om windenergie op land te realiseren.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionale Energiestrategieën (RES)

De provincie Noord-Holland heeft twee RES-regio’s: regio Noord-Holland Noord en regio Noord-Holland Zuid. De voorgenomen wijziging ligt in de RES-regio Noord-Holland Noord. Voor deze regio is een concept-Regionale Energiestrategie opgesteld (15 april 2020). De voorliggende concept-RES is een tussenstap in de periode naar juli 2021 wanneer de ‘RES 1.0’ gereed moet zijn.

De concept-RES beschrijft de verkenning van de mogelijkheden voor grootschalige opwek van hernieuwbare energie in de regio. Daarnaast is een eerste inventariserende stap gezet om de vraag naar en het aanbod van warmte, en de warmte-infrastructuur in kaart te brengen. In de concept-RES wordt hoofdzakelijk ingegaan op nieuwe duurzame energiebronnen, maar in de verkenning is er ook door de netbeheerders een impactanalyse uitgevoerd. Deze verkenning geeft een eerste beeld van de impact van het aanbod voor de concept-RES van Noord-Holland Noord. Een robuuste energie-infrastructuur is randvoorwaardelijk voor het realiseren van het aanbod. Uit de verkenning blijkt dat de vraag naar vermogen op de netten toe neemt, waar de capaciteit vaak niet toereikend is. Dit vraagt om uitbreiding van de capaciteit van het elektriciteitsnet. De RES draagt bij aan het versterken van het elektriciteitsnet.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0004.png"

Figuur: De zoekgebeiden uit de concept-RES.

Relatie met voorliggend wijzigingsplan

Voorliggend plan draagt bij aan het versterken van het elektriciteitsnetwerk en vergroten van de capaciteit. Middels dit wijzigingsplan worden de wijzigingen in kabelverbinding geborgd (en beschermd) in ruimtelijke plannen zoals voorgeschreven wordt in de concept-RES.

 

2.4 Gemeentelijk beleid

De kabelverbinding Oterleek - De Weel waarvoor wijzigingen middels voorliggend wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt, loopt door verschillende gemeentes, namelijk: Gemeente Alkmaar, Gemeente Heerhugowaard en Gemeente Hollands Kroon. In de gemeente Heerhugowaard hebben zich geen relevante planologische wijzigingen voorgedaan die in dit wijzigingsplan meegenomen moeten worden. Hieronder wordt kort ingegaan op de omgevingsvisie van de gemeente Alkmaar en de omgevingsvisie Hollands Kroon die afgelopen jaar (2020) zijn vastgesteld.

2.4.1 Omgevingsvisie Alkmaar 2040

In de Omgevingsvisie Alkmaar 2040 staat dat Alkmaar en de regio Alkmaar een verbinding vormen tussen de Metropool Regio Amsterdam (MRA) en Noord-Holland-Noord (NHN). Daarbij heeft Alkmaar een aanvullend programma op de MRA (toerisme, recreatie, wonen en bedrijventerreinen) en heeft de regio NHN veel winkels, onderwijs, sport- en zorginstellingen en werkgelegenheid. Door de samenwerking met de buurgemeente bouwt Alkmaar aan een sterke regio. In de visie worden drie kernambities genoemd:

  • Kanaalzone Alkmaar “Hoera, wij hebben een kanaal!” – Het Noordhollandsch Kanaal doorsnijdt de stad, maar heeft de kans om in de toekomst de verbinder in de stad te worden. De plek waar wonen, werken en recreëren samenkomen. Hier kan het stadsdeel van de 21ste eeuw ontstaan.
  • Compacte stad Alkmaar – Niet langer breidt de stad Alkmaar zich uit naar het landelijk gebied, maar juist binnen de bestaande stadsgrenzen. Bij het verdichten van de stad wordt bijgedragen aan het verbeteren van de kwaliteit. Aandachtspunten zijn een duurzame en klimaatbestendige stad waarin iedereen gezond kan leven.
  • Toekomstbestendig en innovatief landelijk gebied – Naast behoud van het landschap en haar karakteristieken is verandering in de landbouw mogelijk. Schaalvergroting in de agrarische sector gaat samen met het meer toegankelijk maken van het gebied door het toevoegen van recreatieve routes en ontwikkeling van dorpen met behoud van de oorspronkelijke structuur.

De visie is gericht op energietransitie en energienetwerken, waarbij de gemeente Alkmaar aangeeft de ambitie te hebben om in 2040 (te streven naar) een energieneutrale regio NHN. In het beleid wordt niet ingegaan op de energie-infrastructuur.

 

Relatie met voorliggend wijzigingsplan

De omgevingsvisie Alkmaar 2040 staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling faciliteert de doelstelling van de gemeente om een energieneutrale regio te worden in 2040.

2.4.2 Omgevingsvisie Hollands Kroon

De omgevingsvisie is een integrale visie voor het beleid van Hollands Kroon met een uitvoeringsperiode tot 2030. De omgevingsvisie is opgebouwd uit twee hoofdonderdelen: beschreven richtingen en kaarten. Een richting kan een kader, ambitie, proeftuin of een uitwerking betreffen. De kaarten zijn een bundeling van themakaarten en vormen de ruimtelijke weergave van de richtingen. Twee beschreven richting, die passen bij de voorgenomen ontwikkeling, zijn: Duurzaamheid is leidend en een verbindend principe en Slimme energie is de toekomst. De gemeente geeft in de richtingen aan de ambitie te hebben om uit te groeien van ontwikkel- naar centrumgemeente voor duurzame energie. Dit willen ze bereiken door kennisclustering en optimalisatie van vestigingslocaties. Binnen deze ambitie wordt ingegaan op verschillende energiebronnen, maar wordt niet ingegaan op het energienetwerk.

Relatie met voorliggend wijzigingsplan

De omgevingsvisie Hollands Kroon staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling zal bijdragen aan de doelstellingen met betrekking tot slimme energie.

Hoofdstuk 3 Voorgenomen wijzigingen

Bij het technisch uitwerken van de ondergrondse hoogspanningsverbinding Oterleek - De Weel in een detailontwerp, bleek de verbinding op tien locaties niet binnen de dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning’ te blijven (zie figuur hieronder). Op deze locaties blijft de hoogspanningsverbinding in het detailontwerp wel binnen de opgenomen strook ‘gebiedsaanduiding wetgevingszone – wijzigingsgebied 1’ van het PIP. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming (binnen het wijzigingsgebied) verschoven zodat deze straks overeenkomt met de daadwerkelijke ligging van de kabel. Hierdoor wordt het kabeltracé beschermd tegen planologische ontwikkelingen en activiteiten. Bij de verschuiving van de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning, wordt er een nieuw gedeelte van een dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning (L-H) opgenomen en komt er een 'oud gedeelte' van de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning te vervallen (L-HV), zodat de strook dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning dezelfde breedte houdt als in het oorspronkelijke Inpassingsplan opgenomen. Op de locatie waar de dubbelbestemming komt te vervallen blijft wel de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone - Wijzigingsgebied 1' gelden.

De voornaamste reden dat hoogspanningsverbinding op de tien locaties afwijkt, is omdat het volgen van het tracé technisch niet haalbaar is binnen de bestaande dubbelbestemming door bijvoorbeeld bovenliggende objecten of te scherpe bochten. Hieronder zal per locatie een korte toelichting worden gegeven op de wijziging.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0005.png"

Figuur: Locaties waar de dubbelbestemming wijzigt door voorliggend wijzigingsplan ten opzichte van het moederplan.

Locatie 1

De locatie is gelegen in het noordelijke deel van de hoogspanningsverbinding Oterleek - De Weel. De wijziging ligt ten zuidwesten van de kern De Leyen. De kabelverbinding betreft op deze locatie een dubbele kabelverbinding, hier lopen twee kabels parallel naast elkaar naar het station De Weel. De kabelverbinding wordt in het zuidelijke gedeelte van de wijziging door middel van een gestuurde boring onder de weg Leijerdijk, de watergang De Rijd en de weg 't Veld aangelegd. Op de plek waar de bocht van negentig graden voorzien was, stopt de gestuurde boring en wordt de kabel verder door middel van open ontgraving aangelegd. Door de locatie waar de gestuurde boring eindigt, wordt de scherpe bocht die was voorzien technisch niet gehaald (zie figuur hieronder). Om het technisch haalbaar te maken moet de kabel een bredere bocht nemen. Deze bocht valt buiten de eerder opgenomen dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de bredere bocht (ten noorden van de huidige bocht) planologisch mogelijk gemaakt. De huidige dubbelbestemming van de scherpe bocht komt te vervallen. In het noordelijke gedeelte van het wijzigingsgebied wordt de dubbele kabelverbinding door middel van een open ontgraving aangelegd. Omdat op deze locatie ook een persleiding van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) ligt, is het noodzakelijk de kabelverbinding te verschuiven in oostelijke richting om het technisch haalbaar te maken. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt er een strook met de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning toegevoegd ten oosten van de bestaande dubbelbestemming. Een gedeelte (aan de westzijde) van de bestaande dubbelbestemming komt te vervallen (L-HV).

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0007.png"

Locatie 2

De locatie is gelegen in het noordelijke deel van de hoogspanningsverbinding Oterleek - De Weel. De wijziging ligt ten westen van Verlaat, net voorbij de N242. De wijziging vindt plaats vlak voor de splitsing van het kabeltracé waarbij één kabeltracé doorgaat naar station Weel en één kabeltracé doorgaat naar station Middenmeer. Op de locatie wordt de kabel gerealiseerd door middel van een gestuurde boring en deels open ontgraving. In het huidige kabeltracé was een knik opgenomen. Maar in de technische uitwerking houdt het kabeltracé een rechte lijn aan. Hierbij schuift het kabeltracé op de locatie enkele meters naar het noorden op (binnen het wijzigingsgebied). Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de rechte lijn van het kabeltracé planologisch mogelijk gemaakt. De huidige dubbelbestemming, waar de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning een knik maakt, komt te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0009.png"

Locatie 3

De locatie is gelegen in het noordelijke deel van de hoogspanningsverbinding Oterleek - De Weel. De wijziging ligt net iets ten zuiden van de wijzigingslocatie 2. Op de locatie gaat de kabel onder de N241 en de watergang Westerlangereis door, door middel van een gestuurde boring. De gestuurde boring heeft een afwijkend tracé ten opzichte van de huidige dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning. Dit huidige tracé volgen met de gestuurde boring is technisch niet haalbaar. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt het tracé van de dubbelbestemming verplaatst, hierbij wordt een ruimere knik in het tracé mogelijk gemaakt (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0011.png"

Locatie 4

De locatie is gelegen in het midden van de hoogspanningsverbinding Oterleek - De Weel. De wijziging ligt ten westen van de Veenhuizerweg 5 ten noorden van Heerhugowaard. Op de locatie loopt de kabelverbinding onder agrarische percelen door. Op deze locatie was eerst voor de aanleg van de kabel een open ontgraving voorzien. De perceeleigenaar heeft aangegeven pioenrozen te telen op deze gronden. Daarom is er voor gekozen om de gestuurde boring te verlengen, waardoor onder het perceel door wordt gegaan zonder schade toe te brengen aan de rozen. De gestuurde boring heeft een afwijkend tracé ten opzichte van de huidige dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning. Dit huidige tracé volgen met de gestuurde boring is technisch niet haalbaar. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt het tracé van de dubbelbestemming verplaatst, hierbij wordt een vloeiende rechte lijn (van de boring) in het tracé mogelijk gemaakt (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0013.png"

Locatie 5

De locatie is gelegen in het midden van de hoogspanningsverbinding Oterleek - De Weel. De wijziging ligt ten westen van de Molenweg 2, ten noorden van Heerhugowaard. De kabel gaat hier onder de Molenweg en de N194 door. Om de kabel op deze locatie aan te leggen wordt er gebruik gemaakt van een gestuurde boring. Op de locatie is er sprake van een versmalling in de gebiedsaanduiding-wijzigingsgebied. Deze versmalling is destijds in de gebiedsaanduiding in het PIP aangebracht omdat er op naastliggend perceel (tussen de kabel en de Molenweg 2) sprake is van bouwvlak. Om de bouw van een mogelijk gebouw in de toekomst niet in de weg te staan, is in het Provinciaal Inpassingsplan en ook in voorliggend wijzigingsplan rekening gehouden met de ligging van het kabeltracé. In de wijzing wordt er een smalle strook dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning toegevoegd aan de westzijde van het bestaande tracé (zie onderstaand figuur). Aan de oostzijde bij het bouwvlak wordt de huidige lijn van de dubbelbestemming aangehouden (dit is ook de grens van het wijzigingsgebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0015.png"

Locatie 6

De locatie van de wijziging is gelegen in het midden van de hoogspanningsverbinding Oterleek - De Weel. De kabel gaat hier onder een woonwijk van Heerhugowaard door lopen. Hierbij volgt de kabel op de locatie de ligging van de straat 'Winterkoning Erf'. Op deze locatie wordt de kabel gerealiseerd door middel van een open ontgraving. Ten zuiden van de wijziging gaat de kabel met een gestuurde boring onder de watergang door die om de woonwijk heen ligt. Door de locatie waar de gestuurde boring eindigt/begint kan de bocht, van de huidige dubbelbestemming Leiding-hoogspanning, naar de Winterkoning Erf technisch niet worden gehaald. Middels voorliggend wijzigingsplan wordt een bredere bocht mogelijk gemaakt, door een smalle strook dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning op te nemen links van het huidige tracé (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0017.png"

Locatie 7

De locatie van de wijziging is gelegen in het zuiden van de hoogspanningsverbinding Oterleek - De Weel. De voorgenomen kabel ligt ten oosten van de Oostdijk ten oosten van de Kern Het Kruis. De huidige dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning (opgenomen in het inpassingsplan) maakt op deze locatie een sterke knik. De locatie wordt hier gepasseerd middels een gestuurde boring. Om deze technisch haalbaar te maken is de dubbelbestemming hierop aangepast naar een meer vloeiende lijn (zie in het figuur hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0019.png"

Locatie 8

De locatie van de wijziging is gelegen in het zuiden van de hoogspanningsverbinding Oterleek - De Weel. De voorgenomen kabel loopt ten zuidwesten van de Kern Het Kruis en gaat onder de Rustenburgerweg en de Molendijk door. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een gestuurde boring om de kabel aan te legen. Bij de technische uitwerking is gebleken dat het tracé van de gestuurde boring afwijkt van de opgenomen dubbelbestemming. Middels voorliggend wijzigingsplan wordt het tracé op deze locatie op meerdere plekken gecorrigeerd (zie onderliggend figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0021.png"

Locatie 9

De locatie van de wijziging is gelegen in het zuiden van de hoogspanningsverbinding Oterleek - De Weel. Deze locatie ligt ten zuiden van de wijzigingslocatie 7. In het huidige tracé van de dubbelbestemming Leiding-hoogspanning was geen rekening gehouden met de bovengrondse hoogspanningsleiding mast. Er mogen geen kabels direct onder de mast door getrokken worden. Middels voorliggend wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming om de hoogspanningsmast heen gelegd (zie onderstaand figuur). Op deze locatie wordt de kabel middels een open ontgraving aangelegd. Ten zuiden van de hoogspanningsmast wordt de kabel middels een gestuurde boring aangelegd onder de Polderweg door. Bij de technische uitwerking is gebleken dat het tracé van de gestuurde boring afwijkt van de opgenomen dubbelbestemming. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt het tracé op deze locatie op meerdere plekken gecorrigeerd (zie onderliggend figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0022.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0023.png"

Locatie 10

De locatie van de wijziging is gelegen in het zuiden van de hoogspanningsverbinding Oterleek - De Weel. Deze locatie ligt ten zuiden van de Polderweg en ten oosten van Oterleek, dichtbij het station Osterleek. Hier loopt de voorgenomen ondergrondse hoogspanningsverbinding gelijk aan een bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding. De kabel wordt aangelegd door middel van een gestuurde boring. Doordat er geen ondergrondse kabelverbindingen onder de bestaande hoogspanningsmasten mogen lopen, wordt het kabeltracé in naar rechts (in zuidoostelijke richting) verschoven (zie onderstaand figuur), zodat de gestuurde boring niet onder de masten doorloopt. Deze verschuiving wordt middels voorliggend wijzigingsplan mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0024.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0025.png"

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische aspecten

Voor goedkeuring van het wijzigingsplan moet worden aangetoond dat de nieuwe situatie niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Daarnaast dient door middel van een onderzoeken worden aangetoond dat:

  • de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
  • kan worden voldaan aan de vigerende natuurbeschermingswetgeving voor zowel soorten- als gebiedsbescherming.

Deze wijzigingsvoorwaarden volgen uit artikel 8.1 in het Provinciaal Inpassingsplan Netuitbreiding Kop van Noord-Holland - herstelbesluit II. Om hier aan te voldoen zijn aanvullende onderzoeken uitgevoerd. In dit hoofdstuk worden de relevante milieuaspecten, ecologie, bodem, archeologie en landschap, voor de aanpassing van de hoogspanningsverbinding beschreven.

4.1 Ecologie

Er is in het kader van de realisatie van de hoogspanningsverbinding tussen station De Weel en station Oterleek een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Arcadis heeft in oktober 2015 een quickscan uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde plant- en diersoorten nabij het transformatorstation in De Weel. Omdat het plan uitgebreid is en sinds januari 2017 nieuwe natuurwetgeving van toepassing is met enkele wijzigingen ten opzichte van de in de 2015 gehanteerde Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet, is een actualisatie uitgevoerd, in de vorm van een quickscan. In deze quickscan Flora en Fauna (zie Bijlage 2) zijn de resultaten van die oude quickscan gecombineerd met deze actualisatie. Daarnaast is een effectbeschrijving opgenomen, zijn eventueel al te onderscheiden negatieve effecten getoetst aan de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming en zijn eventuele te nemen vervolgstappen vervolgens inzichtelijk gemaakt.

4.1.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

Omdat het projectgebied niet binnen een Natura 2000-gebied ligt en door de ruime afstand tot Natura 2000- gebieden (zie onderstaande afbeelding), zijn directe effecten en effecten als gevolg van verstoring op voorhand uitgesloten. De inzet van verbrandingsmotoren en -installaties in de aanlegfase van het leidingtracé veroorzaken emissies (uitstoot) van stikstofverbindingen in de vorm van NOx. De stikstofverbindingen slaan via de atmosfeer neer op land en water. Dit kan gevolgen hebben voor de samenstelling en daarmee kwaliteit van vegetaties en indirect dus ook de kwaliteit van habitattypen die daarvoor gevoelig zijn. Ook soorten die afhankelijk zijn van een bepaald habitattype kunnen nadelig beïnvloed worden, bijvoorbeeld door verandering van de samenstelling en structuur van de vegetatie of een verandering van voedselaanbod. De reikwijdte van verzuring en vermesting is afhankelijk van de uitstoot van de transportmiddelen evenals de lokale weersomstandigheden. De werkzaamheden kunnen mogelijk leiden tot een tijdelijke stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Een Aerius-berekening (zie Bijlage 1) is uitgevoerd om uit te wijzen of er sprake is van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0026.png"

Afbeelding: Locatie werkzaamheden (1), de route van het bouwverkeer (2) en omliggende Natura 2000-gebieden (groen en blauw) en daarin gelegen stikstofgevoelige habitattypen/leefgebieden (paars). Ondergrond: OSM & Kadaster

De berekening wijst uit dat er geen sprake is van een uitstoot boven 0,00 N/mol/ha per jaar. Effecten als gevolg van de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Er zijn geen vervolgstappen nodig in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb).

 

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

In onderstaand figuur is de begrenzing van NNN weergegeven ten opzichte van het projectgebied tussen Oterleek en De Weel. Het projectgebied loopt deels aangrenzend en in NNN-gebied ter hoogte van de Leierbrug bij de N242 doorkruist het leidingtracé het NNN-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0027.png"

Afbeelding: Begrenzing van het NNN (groene arcering linker foto) in de omgeving van het projectgebied (het leidingtracé).  

Doordat het beoogde ter hoogte van het NNN-gebied bij de Leierbrug middels een ondergrondse boring wordt aangelegd, is er geen sprake van ruimtebeslag op het NNN door de geplande werkzaamheden (zie ook de ecologische quickscan, Bijlage 2).

Weidevogelgebieden

In onderstaand figuur is de ligging van de weidevogelgebieden ten opzichte van het projectgebied weergeven. Het projectgebied doorkruist het weidevogelgebied naast het transformatorstation bij Oterleek.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0028.png"

Afbeelding: De ligging van de weidevogelgebieden (groene vlakken rechter foto) in de omgeving van het projectgebied (het leidingtracé)

Wanneer het beoogde leidingtracé nabij het transformatorstation bij Oterleek buiten het broedseizoen van de weidevogels wordt aangelegd, is van verstoring op broedende weidevogels geen sprake (zie Bijlage 2). Het grootste gedeelte van de open ontgraving vindt voornamelijk langs de randen van de percelen plaats, slechts een klein deel in het midden van de percelen. De randen van de percelen zijn over het algemeen minder geschikt als broedgebied van weidevogels door verstoring van verkeer, menselijke aanwezigheid en huisdieren. De aanwezige functies in het midden van de percelen moeten na de werkzaamheden in oude functie worden hersteld waardoor geen blijvend effect ontstaat.

Het overgrote deel van de hoogspanningskabel in het weidevogelgebied wordt aangelegd middels een ondergrondse boring, wanneer dit buiten het broedseizoen wordt aangelegd is van verstoring geen sprake.

Conclusie

Effecten (in de vorm van stikstofdepositie) als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Er zijn geen vervolgstappen vanuit de Wet Natuurbescherming nodig. Daarnaast is er geen sprake van negatieve effecten op het NNN als gevolg van de voorgenomen ingreep. Ook zijn er geen negatieve effecten op weidevogelgebieden te verwachten, wanneer de functie van de weidevogelgebieden na de werkzaamheden worden hersteld. Vervolgstappen zijn niet aan de orde.

4.1.2 Soortenbescherming

Voor de realisatie van kabelverbinding (en bijbehorende wijzigingen) is een quickscan natuurwetgeving door Arcadis (2020) uitgevoerd (zie Bijlage 2). De quickscan is uitgevoerd door middel van een bureauonderzoek en een veldbezoek. Het veldbezoek is uitgevoerd op 19 februari 2020. Tijdens het veldbezoek is globaal geïnventariseerd of en welke soorten (mogelijk) in en om het gebied aanwezig zijn.

Uit het veldbezoek is naar voren gekomen dat in het plangebied en in de nabije omgeving van de voorgenomen ontwikkeling mogelijk verschillende beschermde diersoorten voorkomen. Dit betreffen: broedvogels zonder jaarrond beschermd nest, broedvogels met jaarrond beschermd nest, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en amfibieën. Elke soortgroep kan door een aantasting/verstoring een negatief effect ondervinden. In onderstaande tabel is per soortgroep aangegeven welke mogelijke effecten de voorgenomen ontwikkeling kan hebben op de soort (op basis van de quickscan). Na de tabel wordt per soortgroep ingegaan op de mogelijke aantasting/verstoring en effecten op de soort.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0029.png"

Aanwezigheid van en eventuele negatieve effecten op de rugstreeppad en steenuil kunnen op basis van deze quickscan niet worden uitgesloten. Voor deze soorten is een aanvullende memo op de quickscan geschreven (zie Bijlage 3).

Mitigerende maatregelen

Voor de steenuil en rugstreeppad dienen naast de aanvulling op de quicscan ook mitigerende maatregelen getroffen te worden. Deze maatregelen verschillende per soort en worden hieronder toegelicht.

Steenuil

In of nabij het projectgebied kunnen steenuilen voorkomen. Hiervoor moeten de volgende maatregelen worden getroffen:

  • Voer werkzaamheden buiten het broedseizoen uit. Het broedseizoen loopt ongeveer van februari tot eind mei, maar kan afhankelijk van het weer en andere factoren verschuiven. Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, dienen voor de start van het broedseizoen geschikte alternatieve broedlocaties worden aangeboden en moet voorafgaand aan het broedseizoen de nestkast van het huidige nest ongeschikt worden gemaakt en gehouden totdat de werkzaamheden zijn afgerond.
  • Alternatieve broedlocaties moeten voor het begin van het broedseizoen worden aangeboden (plaatsing tussen september-november, en uiterlijk voor februari).

Rugstreeppad

In of nabij het projectgebied kunnen rugstreeppadden voorkomen. Hiervoor moeten de volgende maatregelen worden getroffen:

  • Werk, omdat het risico op de aanwezigheid van rugstreeppadden groot is, buiten de kwetsbare periode van de voortplanting. In de regel loopt deze periode voor de voortplanting van april tot en met juli. Echter deze perioden kunnen eerder beginnen of later eindigen afhankelijk van de lokale klimatologische omstandigheden en de meteorologische omstandigheden voorafgaand of tijdens de werkzaamheden.
  • Voorkom het ontstaan van tijdelijke plassen door inzet zware materialen, tijdelijke plassen vormen geschikt voorplantingswater voor rugstreeppadden tijdens de voorplantingsperiode (april tot en met juli). Of zorg dat deze zo snel mogelijk worden gedempt, om de vestiging van de rugstreeppad op het terrein te voorkomen.
  • Voorkom vestiging van rugstreeppadden in het projectgebied door het terrein af te schermen met amfibieënschermen. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van glad landbouwplastic van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. Controleer regelmatig op kieren en op overhangende vegetatie. En controleer dagelijks op de aanwezigheid van amfibieën en grondgebonden zoogdieren aan de binnenkant van de schermen.
  • Houdt grondverzet tot een minimum om te voorkomen dat geschikt winterverblijf op het terrein ontstaat en de rugstreeppad zich tijdens de werkzaamheden op het werkterrein vestigt.

Aanvulling op de quickscan - Specificering effecten op steenuil en rugstreeppad in Wijzigingsplan

In de aanvulling op de quickscan is met behulp van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF; gegevens uitgelezen van de afgelopen 5 jaar) naar de tien wijzigingslocaties gekeken of rugstreeppad en steenuil in de directe omgeving voorkomen. Deze data alleen is niet voldoende accuraat om een soort volledig uit sluiten, maar het geeft een goede indicatie van de kans op aanwezigheid.

De resultaten uit de aanvulling staan in onderstaande tabel. Voor rugstreeppad geldt dat deze in het meest noordelijke deel van het tracé niet voor lijkt te komen. Voor het gedeelte rondom wijzigingslocaties 9 en 10 daarentegen zijn waarnemingen bekend van 100 individuen. Rondom dit gedeelte is hun aanwezigheid vrijwel zeker. Van steenuil zijn langs het gehele tracé waarnemingen bekend, met op enkele locaties een nestlocatie op > 50 meter afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0030.png"

Steenuil

Voor de steenuil geldt dat de conclusie uit de Quickscan gehandhaafd blijft: de aanwezigheid kan niet worden uitgesloten. Wanneer buiten het broedseizoen gewerkt wordt, is verstoring van nesten uit te sluiten. Gezien de tijdelijke aard van de werkzaamheden in combinatie met de hoeveelheid alternatief foerageergebied zijn negatieve effecten op het foerageergebied van steenuil op deze wijze op voorhand te voorkomen.

Rugstreeppad

Voor rugstreeppad geldt voor het gedeelte vanaf het noordelijke startpunt van het tracé tot en met wijzigingslocatie 8, eveneens dat de conclusie uit de Quickscan gehandhaafd blijft: de aanwezigheid kan niet worden uitgesloten. Wanneer gewerkt wordt buiten de kwetsbare periode (indicatief van april t/m juli), tijdelijke plassen voorkomen worden, het grondverzet tot een minimum beperkt blijft en voorafgaand aan de werkzaamheden amfibieënschermen geplaatst worden (er hoeft dan niet vooraf weggevangen te worden), kunnen negatieve effecten op voorhand worden voorkomen (zie de Quickscan §3.2.4.2).

Extra aandacht is vereist bij Wijzigingslocaties 9 en 10. Gezien het grote aantal waarnemingen dat hier bekend is van rugstreeppad, is het niet met zekerheid te zeggen dat de genoemde mitigerende maatregelen hier voldoende zullen zijn om schade te voorkomen.

Voor deze locatie kan gekozen worden om een veldonderzoek uit te voeren om te bepalen waar de rugstreeppadden exact verblijven. Mogelijk kan op basis van de velddata een negatief effect wel uitgesloten worden en zijn bovengenoemde maatregelen voldoende. De kans bestaat dat dat niet voldoende is en alsnog aanvullende maatregelen nodig zijn (zie hieronder).

Een andere mogelijkheid is om op deze plek ervan uit te gaan dat de populatie en het leefgebied aangetast wordt. In dat geval is het nemen van extra maatregelen noodzakelijk zoals het eerder genoemde afschermen van de werklocatie, het wegvangen van exemplaren en ecologische begeleiding. Voor deze maatregelen is tevens een ontheffing noodzakelijk, omdat het uitgangspunt is dat in het leefgebied gewerkt wordt en exemplaren verplaatst worden. Omdat het om een tijdelijke ingreep gaat en na afronding het leefgebied weer hersteld wordt, is het verkrijgen van een ontheffing naar verwachting geen probleem. De Omgevingsdienst Noord-Holland-Noord heeft aangegeven (telefonisch gesprek 7 april 2021) dat zij vaker dergelijke ontheffingsaanvragen krijgen en dat zij geen probleem met verlening van de ontheffing zien, mits de mitigerende maatregelen duidelijk omschreven worden en er eventeel rekening gehouden wordt met de kwetsbare periode

Conclusie

Binnen het werkgebied komen beschermde soorten (mogelijk) voor. Voor broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten, algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren, algemeen voorkomende amfibieën en vleermuizen geldt dat negatieve effecten op voorhand zijn uitgesloten. Door buiten de gevoelige periode van vleermuizen en broedvogels zonder jaarrond beschermd nest te werken. Voor de algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt een provinciale vrijstelling, wel dient de zorgplicht van de Wnb in acht te worden genomen.

In het projectgebied en de directe omgeving komen mogelijk beschermde soorten van de Wet natuurbescherming voor waarop effecten niet op voorhand zijn uit te sluiten. Het gaat om de steenuil en rugstreeppad. Voor de steenuil geldt dat door het treffen van mitigerende maatregelen (door buiten het broedseizoen te werken) verstoring van nesten uit te sluiten is. Gezien de tijdelijke aard van de werkzaamheden in combinatie met de hoeveelheid alternatief foerageergebied zijn negatieve effecten op het foerageergebied van steenuil op deze wijze op voorhand te voorkomen.

Voor de rugstreeppad geldt voor het gedeelte vanaf het noordelijke startpunt van het tracé tot en met wijzigingslocatie 8 dat door mitigerende maatregelen te treffen negatieve effecten op voorhand kunnen worden voorkomen.

Voor de wijzigingslocatie 9 en 10 geldt dat er veel waarnemingen zijn van de rugstreeppad, waardoor niet met zekerheid te zeggen valt dat de genoemde mitigerende maatregelen hier voldoende zullen zijn om negatieve effecten te voorkomen. Hiervoor zijn extra maatregelen noodzakelijk (afschermen van de werklocatie, het wegvangen van exemplaren en ecologische begeleiding). Voor deze maatregelen is een ontheffing Wnb noodzakelijk, omdat het uitgangspunt is dat in leefgebied gewerkt wordt en exemplaren worden verplaatst. Hiermee worden negatieve effecten zoveel als mogelijk voorkomen en dit wordt indien nodig geborgd in een Wnb ontheffingsaanvraag, dit wordt meegenomen in het contract naar de aannemer. Middels deze procedure zijn de effecten op soorten voldoende geborgd.

4.2 Bodemkwaliteit

In het kader van het opstellen van het Provinciaal Inpassingsplan (PIP) heeft Arcadis in het verleden een quickscan historisch bodemonderzoek uitgevoerd (15 december 2015). Deze quickscan is uitgevoerd conform de ‘richtlijn voor het werken aan kabels en leidingen in verontreinigde bodem’, zoals uiteengezet in de CROW 307. Inmiddels is het tracé Oterleek - De Weel vastgesteld, op enkele kleine wijzigingen na. Voor deze wijzigingen is Arcadis (2020) gevraagd de quickscan uit te werken tot een historisch bodemonderzoek conform NEN5725 (zie Bijlage 4).

Onderzoeksgebied

Op basis van de in de aanleiding genoemde quickscan (2015) is een aantal locaties aangewezen waarbij dossier-, dan wel historisch vooronderzoek (NEN 5725) nodig is om de verdachte activiteiten of verontreinigingssituatie meer inzichtelijk te krijgen. Door de wijzigingen in voorliggend tracé vallen een aantal verdachte locaties die eerder genoemd waren in de quickscan (2015) af. Nader onderzoek heeft plaatsgevonden voor de volgende aangewezen verdachte locaties op onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0031.png"

Afbeelding: Het tracé De Weel - Oterleek

Resultaten

Uit de resultaten van het vooronderzoek blijkt dat het niet nodig is om verkennend milieukundig bodemonderzoek uit te voeren. Per deellocatie wordt hieronder kort onderbouwd waarom dit het geval is.

  • Leijerdijk 15 te Nieuwe Niedorp: Omdat er een sanering is uitgevoerd, waarbij geen restverontreiniging is achtergebleven, kan geconcludeerd worden dat de deellocatie onverdacht is voor de aanwezigheid van sterke verontreinigingen. Naast het bodemdossier zijn er geen aanwijzingen in de historische kaarten en satellietfoto’s dat er een bitumineus wegenbouwmateriaalfabriek op de deellocatie aanwezig is geweest.
  • Provincialeweg 8 te ‘t Veld: Op het perceel van deze deellocatie waar het 150 kV-station De Weel gebouwd is, is een sterke verontreiniging met PAK en minerale olie gesaneerd. Deze verontreiniging is aangetoond in een gedempte sloot en ligt meer dan 25 meter van het voorgenomen tracé. Buiten een licht verhoogd gehalte cadmium is de deellocatie niet verontreinigd. Met het verkennend bodemonderzoek uit 2008 is de locatie voldoende onderzocht.
  • Jan Glijnisweg 113 te Heerhugowaard: In het verleden was er een veehouderij aanwezig op het perceel. Na het verwijderen van de activiteiten en de opstallen is op drie spots een sterke asbestverontreiniging aangetoond in 2013. Deze spots zijn volledig afgeperkt en gesaneerd. Er heeft voldoende onderzoek plaatsgevonden op de deellocatie en de sterke verontreinigingen zijn succesvol gesaneerd.
  • Rustenburgerweg 211 te Heerhugowaard: De sterke verontreinigingen op het perceel van deze deellocatie liggen meer dan 25 meter van het onderzoekstracé. Met het onderzoek uit maart 2004 zijn enkele boringen binnen het huidige onderzoekstracé uitgevoerd, maar hierin zijn geen verontreinigingen aangetoond. De sterke immobiele verontreinigingen op afstand zijn voldoende afgeperkt. De mobiele verontreiniging met minerale olie ter plaatse van de voormalige tank kan zich niet verspreiden richting het tracé waar de aansluiting gepland is, doordat een watergang als barrière fungeert.

Conclusie

Uit het vooronderzoek is gebleken dat een verkennend milieukundig bodemonderzoek niet nodig is om uit te voeren. Op de onderzochte locaties zijn geen (sterke) verontreinigingen te verwachten of de locatie is reeds gesaneerd. Er zijn geen belemmeringen wat betreft bodemkwaliteit in beeld gekomen voor het planologisch mogelijk van het geplande tracé met bijbehorende wijzigingen.

4.3 Archeologische waarden

In opdracht van TenneT heeft Arcadis Nederland B.V. (2020) een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5) op het tracé Oterleek – De Weel in de gemeentes Hollands Kroon, Heerhugowaard en Alkmaar. In het plangebied worden nieuwe 150kV-verbindingen aangelegd. De diepte van de ontgraving tijdens de geplande werkzaamheden betreft 2 meter – Mv.

Analyse

Vanuit deze historie en ontstaansgeschiedenis zijn er in het plangebied verschillende archeologische verwachtingswaarde aanwezig. Hieronder wordt de archeologische verwachtingswaarde per gemeente toegelicht:

Gemeente Hollands Kroon (wijzigingslocaties 1, 2 en 3)

Het plangebied ligt op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hollands Kroon in twee verschillende archeologische verwachtingswaarden. Niedorp is in de 13e eeuw ontstaan en heeft een beschermde historische dorpskern. Deze historische kern valt buiten het plangebied (groen). Het plangebied doorkruist een zone met een lage verwachting archeologie (donkerblauw) en een zone met een middelhoge verwachting archeologie. Rondom het plangebied bevinden zich vier zones met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor de omgeving van Niedorp geldt een archeologische verwachting op resten uit alle perioden.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0032.png"

Figuur: Archeologische beleidskaart gemeente Hollands Kroon.  

Gemeente Heerhugowaard (wijzigingslocaties 4, 5, 6, 7 8)

Het plangebied binnen de gemeente Heerhugowaard ligt binnen vier verschillende archeologische verwachtingswaarde zones. Op de grens tussen de gemeente Heerhugowaard en Schermer staan een aantal molens met de categorie 2 (molens en molengangen). Het tracé loopt direct langs de meest westelijk molen in dit gebied. Op de oude molenlocaties kunnen archeologische resten aanwezig zijn die licht werpen op de constructietechnieken van de molen. Iets ten zuiden van het midden van de gemeente Heerhugowaard loopt het tracé nogmaals door een zone met een categorie 2 archeologie. De categorie 2-zones zijn door Arcadis als gebieden met een zeer hoge verwachtingswaarde ingedeeld.

Op vier plaatsen doorsnijdt het tracé een zone met categorie 3. De relevante archeologische verwachting heeft hier betrekking op de 17e-, 18e- en 19e-eeuwse bebouwing die het begin van het huidige Heerhugowaard markeert en zones met voornamelijk sporen van bewoning, ontginning en gebruik te verwachten vanaf de Middeleeuwen. Het is niet bekend in hoeverre de potentieel aanwezig archeologische waarden zijn aangetast door zaken als moderne landbouwtechnieken, bebouwing of veranderingen van de grondwaterstand. Deze gebieden hebben bij de herindeling van Arcadis een hoge verwachtingswaarde op archeologie gekregen.

Het grootste gedeelte van het plangebied loopt door een zone met categorie 4 (Middelhoge verwachtingswaarde archeologie). De verwachting dat er archeologische resten in context worden aangetroffen van voor 1631 is in deze gebieden zeer klein. Door het water is het oude landschap, waar waarschijnlijk tot 1248 geboerd is, verspoeld. Voor gebieden met een categorie 5 geldt dat de verwachting dat er archeologische resten worden aangetroffen zeer laag is, omdat doorgrondwerkzaamheden veel verstoord is.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0033.png"

Figuur: Het plangebied op de Archeologische beleidskaart gemeente Heerhugowaard (Gemeente Heerhugowaard, 2010).  

Gemeente Alkmaar (wijzigingslocatie 9 en 10)

Het plangebied bevindt zich op de archeologische beleidskaart van de gemeente Alkmaar binnen de zone verwachtingswaarde C (hoge verwachtingswaarde). Het terrein met deze waarden komt overeen met de begrenzing van het voormalige schiereiland Oterleek en heeft een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Ten westen van het plangebied heeft de oudste bewoningskern van Oterleek een zeer hoge verwachtingswaarde gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.WP2netuitbrkopnh-ON01_0034.png"

Figuur: Het plangebied op de archeologische beleids- en verwachtingskaart gemeente Alkmaar (Gemeente Alkmaar, 2016).

Binnen het bureauonderzoek vastgesteld dat er zich binnen het plangebied verschillende zones bevinden waarvoor een archeologische verwachting voor alle perioden geldt. Om te onderzoeken of in deze zones de bodem intact is, werd geadviseerd voor deze zones een verkennend booronderzoek uit te voeren, dit geldt voor de wijzigingslocaties 1, 2, 3, 7, 8, 9 en 10.

Dit advies is opgevolgd door een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van een verkennend booronderzoek (zie Bijlage 6). De boringen zijn in het onderzoek op het geplande kabeltracé gezet om de 40 meter. Er zijn in totaal 92 handmatige grondboringen verricht met een maximale diepte van 2,2 meter onder maaiveld. De aangetroffen bodemopbouw in deze boringen is echter niet geïnterpreteerd als aanwijzingen voor eventuele (schier)eilanden in het voormalige meer van de Heerhugowaard. Voor de in de archeologische verwachting genoemde mogelijk aanwezige historische erven ten zuiden van de Jan Glijnisweg uit de Nieuwe tijd zijn in de boringen geen aanwijzingen vastgesteld. Eventuele resten (oud maaiveld, cultuurlaag) hiervan zijn niet aangetoond.

Conclusie

Het onderzochte deel van het plangebied kan op basis van de resultaten uit het booronderzoek een lage archeologische verwachting gegeven worden. Er is een zeer lage kans op de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. De aanleg van de 150 kV kabel vormt aldus geen bedreiging voor verstoren/vernietigen van archeologische waarden. Het bevoegd gezag heeft reeds het plangebied vrijgegven. Er is geen vervolgonderzoek en/of archeologische begeleiding nodig.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de minister verplicht (vondstmelding via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de bevoegde overheid).

4.4 Landschap

Het huidige en toekomstige landgebruik is binnen het plangebied hoofdzakelijk agrarisch, sommige delen hebben natuurwaarden (zie paragraaf 4.1.1.) Daarnaast is een beperkt deel van het plangebied bebouwd met voornamelijk woningen.

De voorgenomen wijzigingen in de hoogspanningsverbinding betreffen ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Deze verbinding wordt deels gerealiseerd door middel van open ontgravingen en deels door middel van gestuurde boringen, waar open ontgravingen geen optie zijn. Bij een gestuurde boring is het niet nodig om sleuven te graven. De nieuwe leidingen worden onder de grond doorgetrokken, vanaf een intredepunt tot aan het uittredepunt. Op het tracé van de boring wordt de kabel 'ongezien' aangebracht. De boorkop gaat diep genoeg onder de grond door om geen schade te veroorzaken aan bomen en wegen.

Voor de open ontgravingen worden sleuven gegraven om de kabel in te leggen. Na aanleg wordt de situatie teruggebracht zoals deze voor de aanleg aanwezig was, de aangebrachte sleuf wordt gedicht met uitgegraven grond en de grond wordt opnieuw ingezaaid. Er is dus geen sprake van permanente negatieve effecten op de landschappelijke kwaliteit in het gebied. Verder wordt rekening gehouden met ondergrondse waarden zoals archeologie (zie paragraaf 4.3).

Conclusie

Vanuit het aspect landschap zijn geen belemmeringen voor de realisatie van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.

4.5 M.e.r.-beoordeling

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer moet bij initiatieven voor (de aanleg of het wijzigen van) bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten. In gevallen dat een besluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de C- of D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet bepaald worden welke procedure doorlopen moet worden om mogelijke milieueffecten te beoordelen, de m.e.r -procedure of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsprocedure.

In het kader van het vigerende Provinciaal Inpassingsplan (PIP) Netuitbreiding Kop van Noord-Holland - herstelbesluit II (vastgesteld op 20 juli 2017) is een vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen. De ontwikkeling Netuitbreiding Kop van Noord-Holland viel onder categorie D 24.2 van onderdeel D van de bijlage in het Besluit m.e.r.: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding. Naar aanleiding van de m.e.r.-beoordeling heeft GS geconstateerd dat er geen sprake is van belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu zodat het opstellen van een milieueffectrapport verder achterwege kan blijven. De wijze van aanleg en passende maatregelen zorgen ervoor dat belangrijke nadelige milieugevolgen worden voorkomen. Voor enkele aspecten is wel vervolgonderzoek nodig en zijn naar verwachting passende maatregelen nodig. Het gaat dan om ecologie, bodem, archeologie en niet gesprongen explosieven.

In voorgenomen wijzigingsplan zijn tien wijzigingslocaties benoemd waarbij de ligging van de dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning’ zal worden verplaatst. Op deze locaties blijft de hoogspanningsverbinding wel binnen de opgenomen strook ‘gebiedsaanduiding wetgevingszone – wijzigingsgebied 1’, en dus het plangebied, van het PIP. Het gebied van de wijzigingslocaties valt binnen het onderzochte plangebied van de aanmeldingsnotitie, waardoor mogelijke effecten reeds zijn beschouwd en beoordeeld. De conclusies uit de aanmeldingsnotitie blijven hiermee ongewijzigd. In de aanmeldingsnotitie werd aangegeven dat er vervolgonderzoek nodig was op de thema's ecologie, bodem, archeologie en niet gesprongen explosieven. In het kader van voorliggend wijzigingsplan zijn hiervoor vervolgonderzoeken uitgevoerd (zie ook de paragrafen 4.1 t/m 4.3). Hieronder wordt per thema een korte toelichting gegeven op de resultaten uit het onderzoek en de mogelijke effecten.

Ecologie

Binnen het thema Ecologie is een Aerius-berekening (Bijlage 1) uitgevoerd om uit te wijzen of er mogelijke negatieve effecten door stikstofdepositie op beschermde gebieden (Natura 2000) plaats vinden. Uit de berekening is naar voren gekomen dat er geen sprake is van een uitstoot boven 0,00 N/mol/ha per jaar. Effecten als gevolg van de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Er zijn geen vervolgstappen nodig in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb).

Om mogelijke significante effecten op beschermde soorten inzichtelijk te maken is er een Quickscan Natuurwetgeving door Arcadis (2020) uitgevoerd (zie Bijlage 2), de actualisatie en aanvulling op de eerder uitgevoerde quickscan voor het PIP (Arcadis 2016). Uit de Quickscan (2020) bleek dat binnen het plangebied beschermde soorten (mogelijk) voorkomen. Voor broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten, algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren, algemeen voorkomende amfibieën en vleermuizen geldt dat negatieve effecten op voorhand zijn uitgesloten. Door buiten de gevoelige periode van vleermuizen en broedvogels zonder jaarrond beschermd nest te werken. Voor de algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt een provinciale vrijstelling, wel dient de zorgplicht van de Wnb in acht te worden genomen. Aanwezigheid en eventuele negatieve effecten op rugstreeppad en steenuil konden op basis van deze quickscan niet worden uitgesloten. Voor deze soorten is een aanvullende memo (Arcadis 2021, zie Bijlage 3) op de quickscan geschreven. Hieruit is naar voren gekomen dat de aanwezigheid van de steenuil niet kan worden uitgesloten. Wanneer buiten het broedseizoen gewerkt wordt, is verstoring van nesten uit te sluiten. Gezien de tijdelijke aard van de werkzaamheden in combinatie met de hoeveelheid alternatief foerageergebied zijn negatieve effecten op het foerageergebied van steenuil op deze wijze op voorhand te voorkomen.

Voor de rugstreeppad geldt voor het gedeelte vanaf het noordelijke startpunt van het tracé tot en met wijzigingslocatie 8, dat door het treffen van mitigerende maatregelen negatieve effecten op voorhand kunnen worden voorkomen. Voor de wijzigingslocaties 9 en 10 geldt dat er veel waarnemingen zijn van de rugstreeppad, waardoor niet met zekerheid te zeggen valt dat de genoemde mitigerende maatregelen hier voldoende zullen zijn om negatieve effecten te voorkomen. Hiervoor zijn extra maatregelen noodzakelijk (afschermen van de werklocatie, het wegvangen van exemplaren en ecologische begeleiding). Voor deze maatregelen is een ontheffing Wnb noodzakelijk, omdat het uitgangspunt is dat in leefgebied gewerkt wordt en exemplaren worden verplaatst. Hiermee worden negatieve effecten zoveel als mogelijk voorkomen en dit wordt, indien nodig, geborgd in een Wnb ontheffingsaanvraag; dit wordt meegenomen in het contract naar de aannemer. Middels deze procedure worden mogelijke tijdelijke negatieve effecten op de rugstreeppad zoveel als mogelijke voorkomen en worden de ecologische waarden voldoende geborgd.

Er vinden geen significante negatieve effecten plaats op soorten, mits genoemde mitigerende maatregelen worden getroffen.

Bodem

In het kader van het opstellen van het Provinciaal Inpassingsplan (PIP) heeft Arcadis in het verleden een quickscan historisch bodemonderzoek uitgevoerd (15 december 2015). Hierop aanvullend heeft Arcadis (2020) voor het wijzigingsplan een historisch bodemonderzoek opgesteld conform NEN5725 (zie Bijlage 4). Voor de wijzigingen in voorliggend tracé vallen een aantal verdachte locaties die eerder genoemd waren in de quickscan (2015) af. Nader onderzoek heeft plaatsgevonden voor onderstaande deellocaties waarbij een kort toelichting wordt gegeven op de resultaten:

  • Leijerdijk 15 te Nieuwe Niedorp: Omdat er een sanering is uitgevoerd, waarbij geen restverontreiniging is achtergebleven, kan geconcludeerd worden dat de deellocatie onverdacht is voor de aanwezigheid van sterke verontreinigingen. Naast het bodemdossier zijn er geen aanwijzingen in de historische kaarten en satellietfoto’s dat er een bitumineus wegenbouwmateriaalfabriek op de deellocatie aanwezig is geweest.
  • Provincialeweg 8 te ‘t Veld: Op het perceel van deze deellocatie waar het 150 kV-station De Weel gebouwd is, is een sterke verontreiniging met PAK en minerale olie gesaneerd. Deze verontreiniging is aangetoond in een gedempte sloot en ligt meer dan 25 meter van het voorgenomen tracé. Buiten een licht verhoogd gehalte cadmium is de deellocatie niet verontreinigd. Met het verkennend bodemonderzoek uit 2008 is de locatie voldoende onderzocht.
  • Jan Glijnisweg 113 te Heerhugowaard: In het verleden was er een veehouderij aanwezig op het perceel. Na het verwijderen van de activiteiten en de opstallen is op drie spots een sterke asbestverontreiniging aangetoond in 2013. Deze spots zijn volledig afgeperkt en gesaneerd. Er heeft voldoende onderzoek plaatsgevonden op de deellocatie en de sterke verontreinigingen zijn succesvol gesaneerd.
  • Rustenburgerweg 211 te Heerhugowaard: De sterke verontreinigingen op het perceel van deze deellocatie liggen meer dan 25 meter van het onderzoekstracé. Met het onderzoek uit maart 2004 zijn enkele boringen binnen het huidige onderzoekstracé uitgevoerd, maar hierin zijn geen verontreinigingen aangetoond. De sterke immobiele verontreinigingen op afstand zijn voldoende afgeperkt. De mobiele verontreiniging met minerale olie ter plaatse van de voormalige tank kan zich niet verspreiden richting het tracé waar de aansluiting gepland is, doordat een watergang als barrière fungeert.

Op de onderzochte locaties zijn geen (sterke) verontreinigingen te verwachten of de locatie is reeds gesaneerd. Hieruit volgt dat een verkennend milieukundig bodemonderzoek niet noodzakelijk is en er geconcludeerd kan worden dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor de bodemkwaliteit optreden.

Archeologie

In opdracht van TenneT heeft Arcadis Nederland B.V. (2020) een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5) voor het tracé Oterleek – De Weel in de gemeenten Hollands Kroon, Heerhugowaard en Alkmaar. Binnen het bureauonderzoek is vastgesteld dat er zich binnen het plangebied verschillende zones bevinden waarvoor een archeologische verwachting voor alle perioden geldt. Om te onderzoeken of in deze zones de bodem intact is, werd geadviseerd voor deze zones een verkennend booronderzoek uit te voeren; dit geldt voor de wijzigingslocaties 1, 2, 3, 7, 8, 9 en 10. Dit advies is opgevolgd door een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van een verkennend booronderzoek (zie Bijlage 6). De aangetroffen bodemopbouw in de uitgevoerde boringen is niet geïnterpreteerd als aanwijzingen voor eventuele (schier)eilanden in het voormalige meer van de Heerhugowaard. Voor de in de archeologische verwachting genoemde mogelijk aanwezige historische erven ten zuiden van de Jan Glijnisweg uit de Nieuwe tijd zijn in de boringen geen aanwijzingen vastgesteld. Eventuele resten (oud maaiveld, cultuurlaag) hiervan zijn niet aangetoond. Het onderzochte deel van het plangebied kan op basis van de resultaten uit het booronderzoek een lage archeologische verwachting gegeven worden. Er is een zeer lage kans op de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. De aanleg van de 150 kV kabel vormt aldus geen bedreiging voor verstoren/vernietigen van archeologische waarden. Het bevoegd gezag heeft reeds het plangebied vrijgegeven. Er is geen vervolgonderzoek en/of archeologische begeleiding nodig. Geconcludeerd kan worden dat er geen negatieve effecten door de geplande activiteiten op archeologische waarden worden voorzien.

Niet gesprongen explosieven (NGE)

Voor het wijzigingsplan is een vooronderzoek Conventionele Explosieven (2020) door Sweco uitgevoerd (zie Bijlage 7). Uit de analyse van het historisch feitenmateriaal wordt het onderzoeksgebied als deels verdacht aangemerkt. Het verdachte gebied heeft betrekking op een klein deel in het midden van het tracé. Binnen het aangewezen verdachte gebied op het tracé liggen geen wijzigingslocaties. Er zijn geen vervolgstappen nodig voor het wijzigingsgebied. Effecten met betrekking tot niet gesprongen explosieven zijn uitgesloten.

Conclusie

Op basis van de aanvullende onderzoeken voor de thema's ecologie, archeologie, bodem en NGE (zoals hierboven beschreven) kan geconcludeerd worden dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu optreden, mits voor enkele soorten mitigerende maatregelen en voor de rugstreeppad specifiek extra maatregelen worden getroffen. Voor deze extra maatregelen is een ontheffing Wnb noodzakelijk. Indien de genoemde mitigerende en de extra maatregelen worden toegepast, treden er geen negatieve effecten op voorkomende beschermde soorten op.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Planopzet

Het voorliggende plan betreft een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In het PIP Netuitbreiding Kop van Noord-Holland is in artikel 8.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee Gedeputeerde Staten van Noord-Holland het PIP kunnen wijzigen om de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' te verschuiven ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1'. Om van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik te mogen maken, dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • door middel van onderzoek is aangetoond dat kan worden voldaan aan de vigerende natuurbeschermingswetgeving (dus zowel soorten- als gebiedsbescherming).

Volgens artikel 3.6, derde lid Wro maakt een wijzigingsplan deel uit van het PIP waarop het gebaseerd is. Dat betekent ook dat de regels van het PIP automatisch onderdeel uitmaken van het wijzigingsplan. Voor de leesbaarheid is ervoor gekozen om de relevante regels over te nemen in het wijzigingsplan, zodat dit plan zelfstandig leesbaar is.

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen:

De in de regels gebezigde begrippen worden hierin omschreven ter verduidelijking van de betekenis en ter voorkoming van verschil in interpretatie.


Artikel 2: Wijze van meten:

Een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.


Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Artikel 3: Leiding - Hoogspanning:

Dit artikel bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning. De regeling voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding met een spanning van maximaal 150 kV is een zogenaamde facetregeling. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd.


Ter plaatse van deze gronden geldt dat er alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen. In de regels is opgenomen dat een vergunning voor werken en werkzaamheden kan worden verleend indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad. Daarmee wordt gedoeld op ontwikkelingen in de nabijheid van de hoogspanningsverbinding die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging, maar die niet perse noodzakelijkerwijs op die locatie moeten worden gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is de aanleg van een bos of realisatie van bepaalde bouwwerken. Voor de aanleg van de hoogspanningsverbindingen zelf is geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk. Het vergunningenstelsel is uitsluitend opgenomen om de aangelegde hoogspanningsverbinding te beschermen. Het is immers de bedoeling om de aanleg van de hoogspanningsverbinding direct mogelijk te maken. Zo wordt de aanleg van de hoogspanningsverbinding niet gefrustreerd door een omgevingsvergunningenstelsel. Ten behoeve van de aanleg is immers voldoende onderzoek uitgevoerd.


Via een afwijking van de bouwregels kan, mits de veiligheid van de hoogspanningsverbinding niet onevenredig wordt geschaad, op of in de beschermingszone worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming.


Artikel 4: Leiding - Hoogspanning vervallen

Dit artikel is opgenomen voor de gronden waar de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning komt te vervallen. Hier geldt deze dubbelbestemming met de bijbehorende beperkingen dus niet meer.


Artikel 5: Waarde - Archeologie:

Deze dubbelbestemming is opgenomen ter plaatse van de gebieden waar de archeologische quick scan adviseert om vervolgonderzoek uit te voeren. Uitsluitend een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd, is toegestaan. Verder is er een omgevingsvergunningregeling voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, opgenomen.


Hoofdstuk 3: Algemene regels

Artikel 6: Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling (conform het Besluit ruimtelijke ordening) dient om te voorkomen dat situaties ontstaan die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Via de anti-dubbeltelregeling wordt voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt ‘meegenomen’ bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.

Artikel 7: Overige regels
Hier is een verwijzing opgenomen naar artikel 9 van het moederplan. Het gaat om de regeling die betrekking heeft op de verhouding tussen bestemmingsplannen en het PIP en de gemeentelijke bevoegdheid tot het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Artikel 8: Overgangsrecht:

In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Het overgangsrecht is conform het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen.

Artikel 9: Slotregel:

Dit artikel haalt de naam aan van het wijzigingsplan.

5.2 Procedure

De procedure die ten aanzien van het wijzigingsplan moet worden doorlopen, is vastgelegd in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Hierin wordt verwezen naar afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 3.8 van de Wro.

Voor het opstellen van een wijzigingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure van de Awb, met dien verstande dat Gedeputeerde Staten binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een besluit moeten nemen. Daarna volgt beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het wijzigingsplan gaat deel uitmaken van het inpassingsplan (moederplan). Met de inwerkingtreding van voorliggend plan vervalt de onderliggende dubbelbestemming uit het moederplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij vaststelling van het moederplan is door Provinciale Staten de economische uitvoerbaarheid van de Netuitbreiding als geheel aangetoond. De wijziging van de dubbelbestemming heeft geen invloed op de economische uitvoerbaarheid.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor een wijzigingsplan is vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening niet noodzakelijk. Dit vooroverleg heeft immers al plaatsgevonden ten tijde van het onderliggende geldende Provinciaal inpassingsplan. Het wijzigingsplan is door de provincie Noord-Holland als concept toegezonden aan de betrokken gemeenten. Deze zijn vooruitlopend op de publicatie van het ontwerp wijzigingsplan geïnformeerd.

Op dit wijzigingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Het ontwerp wijzigingsplan wordt voor een periode van zes weken ter visie gelegd, van @@ tot en met @@. Een ieder heeft binnen deze periode kans om een zienswijze in te dienen.

Na de terinzagelegging worden eventuele zienswijzen beantwoord en zal het ontwerp Wijzigingsplan door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland worden vastgesteld.