direct naar inhoud van Regels
Plan: Windpark Westfrisia
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9927.IPWINDPRKWESTFR-VA01

Regels

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het inpassingsplan Windpark Westfrisia van de provincie Noord-Holland.

1.2 inpassingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9927.IPWINDPRKWESTFR-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.9 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.10 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.11 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.12 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.13 hoogspanningsleiding

Een kabel/leiding met een spanningsniveau hoger dan 30.000 Volt.

1.14 inkoopstation

Bouwwerk bedoeld voor het onderbrengen van schakel en meetapparatuur om de windturbines te verbinden met het landelijke elektriciteitsnet.

1.15 maaiveld

De hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het gebouw, bouwwerk of windturbine.

1.16 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, waaronder mede begrepen inkoopstations, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.17 opstelplaats

Een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine.

1.18 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.19 peil
  • a. Voor gebouwen die onmiddellijk aan de openbare weg grenzen: de hoogte van die weg.
  • b. In andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.20 rotor

Het samenstelsel van drie rotorbladen (ook wel wieken genoemd) en hub (ook wel de neus genoemd) van een windturbine.

1.21 rotorblad

De wiek van een windturbine.

1.22 rotordiameter

De diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.

1.23 tip

De uiterste punt van het rotorblad of wind van een windturbine.

1.24 windturbine

Een door wind aangedreven bouwwerk met een rotordiameter van ten minste 5 meter of een ashoogte van ten minste 7 meter waarmee energie wordt opgewekt, inclusief de bij dit bouwwerk behorende infrastructurele voorzieningen, met uitzonderingen van traditionele windmolens of replica’s hiervan.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, bliksemafleiders en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 ashoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.3 wieklengte

de wieklengte (of bladlengte) betreft de afstand tussen de tip van de wiek en de (wieken)as.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Windturbinepark

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbinepark' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van windturbines, met dien verstande dat binnen de grens van het inpassingsplan 5 windturbines worden opgericht;
  • b. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat maximaal 1 opstelplaats per windturbine is toegestaan met een maximale oppervlakte van 1750 m² per opstelplaats;
  • c. tijdelijke voorzieningen ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark;
  • d. kabels en leidingen ten behoeve van het windturbinepark;
  • e. kunstwerken, alsmede voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
  • f. wegen en paden, in- en uitritten;
  • g. hekwerken;
  • h. overige nutsvoorzieningen;
  • i. voor zover niet strijdig met de belangen van het bepaalde in sub a t/m h, is het volgende toegestaan:
    • 1. agrarische bedrijvigheid;
    • 2. watergangen, oevers en taluds;
    • 3. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Windturbinepark

Voor het bouwen van windturbines gelden de volgende regels:

  • a. het aantal windturbines bedraagt exact 5;
  • b. windturbines worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van het bouwvlak, waarbij maximaal één windturbine per bouwvlak is toegestaan;
  • c. de maximale ashoogte van een windturbine bedraagt 85 meter;
  • d. de maximale rotordiameter van een windturbine bedraagt 82 meter;
  • e. de windturbine heeft 3 rotorbladen;
  • f. de draairichting van de windturbines dient gelijk te zijn;
  • g. de verschijningsvorm van de windturbines dient gelijk te zijn.
3.2.2 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken ten behoeve van het onder brengen van apparatuur om de windturbines te verbinden met het landelijk electriciteitsnetwerk en nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de voorzieningen worden gebouwd ter plaatse van de functieaanduiding 'nutsvoorziening';
  • b. binnen het inpassingsplan is één inkoopstation toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter en een maximaal oppervlak van 36 m2;
  • c. voor overige nutsvoorzieningen mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
3.2.3 Overige bouwwerken
  • a. De maximale bouwhoogte van palen en masten bedraagt 6 meter.
  • b. De maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.
3.3 Afwijken bouwregels

Gedeputeerde Staten kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de in lid 3.2.1, onder d opgenomen maximale rotordiameter onder de navolgende voorwaarden:

  • a. de afwijking dient noodzakelijk te zijn gelet op de technologische vooruitgang en het aanbod van windturbines sinds de datum van het inpassingsplanverzoek;
  • b. de afwijking van de rotordiameter als bedoeld in lid 3.2.1, onder d is toegelaten tot en met een maximale rotordiameter van 93 meter;
  • c. de gevolgen voor het woon- en leefklimaat moeten verbeteren als gevolg van deze afwijking. In de beoordeling mogen zo nodig mitigerende maatregelen worden betrokken. In de beoordeling van het woon- en leefklimaat worden in ieder geval betrokken:
    • 1. slagschaduw: het aantal woningen dat te maken krijgt met slagschaduw op de gevel en de mate van hinder als gevolg van slagschaduw;
    • 2. geluid: het aantal woningen dat als gevolg van de afwijking te maken krijgt met een toename van de geluidsbelasting en de hoogte van deze toename;
    • 3. landschap: de betekenis van de afwijking op de ruimtelijke kwaliteit van het landschap;
    • 4. de gevolgen voor de waterhuishouding;
    • 5. de risico's in het kader van externe veiligheid mogen niet toenemen voor gevoelige bestemmingen als gevolg van de afwijking.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Verhouding met het bestemmingsplan

  • a. Voor zover de enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' als bedoeld in artikel 3 van dit plan, samenvalt met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen komen de enkelbestemmingen uit die bestemmingsplannen te vervallen.
  • b. Voor zover dit inpassingsplan de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.12 Wabo niet wijzigt, blijven de regels uit genoemde bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen onverkort van toepassing.
  • c. Voorzover in de onderliggende bestemmingsplannen ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden een vergunningplicht is opgenomen, geldt deze vergunningplicht niet voor de activiteiten die op basis van dit inpassingsplan mogen worden ondernomen.

Artikel 6 Bevoegdheid gemeente vaststellen bestemmingsplan

De gemeenteraad van de gemeente Medemblik is bevoegd om na vaststelling van dit inpassingsplan een bestemmingsplan vast te stellen voor de gronden waarop dit inpassingsplan betrekking heeft, indien daarbij wordt voorzien in de bestemmingen, aanduidingen, de planregels en de verbeelding zoals neergelegd in dit inpassingsplan.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Vrijwaringszone - windturbine

Op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' is wiekoverslag van de windturbine toegestaan, alsmede:

  • a. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat maximaal 1 opstelplaats per windturbine is toegestaan met een maximale oppervlakte van 1750 m2 per opstelplaats;
  • b. toegangs- en onderhoudswegen;
  • c. kabels en leidingen, niet zijnde hoogspanningsleidingen;
  • d. tijdelijke voorzieningen ten behoeve van de aanleg en het onderhoud van het windturbinepark.
7.2 Overige zone - weg

Op de gronden met de aanduiding 'Overige zone - weg' zijn toegangs- en onderhoudswegen ten behoeve van het windturbinepark toegestaan, alsmede:

  • a. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat maximaal 1 opstelplaats per windturbine is toegestaan met een maximale oppervlakte van 1750 m2 per opstelplaats ;
  • b. kabels en leidingen, niet zijnde hoogspanningsleidingen;
  • c. hekwerken met een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.3 Overige zone - kabels en leidingen

Op de gronden met de aanduiding 'Overige zone - kabels en leidingen' zijn kabels en leidingen, niet zijnde hoogspanningsleidingen, ten behoeve van het windturbinepark toegestaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het inpassingsplan 'Windpark Westfrisia'.