Plan: | TAM-projectbesluit Vecht-Arriën |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | inpassingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9923.pbVechtArrien-on01 |
Ten oosten van Ommen ligt nabij Arriën het stroomgebied van de Vechtdal. Dit gebied is onderdeel van het Natura-2000-gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied'. In een Natura-2000 gebied gelden bepaalde verplichtingen met als doel de natuurkwaliteit te behouden en waar nodig te herstellen. Gebleken is dat voor een deel van het Vechtdal bij Ommen natuurherstelwerkzaamheden nodig zijn om deze doeleinden te halen.
De provincie Overijssel heeft daarom een inrichtingsplan laten opstellen om met maatregelen de natuurherstelwerkzaamheden uit te kunnen voeren (zie Bijlage 3, Bijlage 4 en Bijlage 5). In het inrichtingsplan zijn maatregelen voor elke habitattypen uitgewerkt. In hoofdlijnen betekent dit dat voor het deelgebied Arriën wordt ingezet op het stoppen van bemesting en gebruik van pesticiden in de bestaande agrarische percelen. Met de maatregelen voor behoud wordt waar mogelijk ook invulling gegeven aan herstel en uitbreiding voor stroomdalgrasland. Dit is ook nodig voor het duurzaam behoud van het restant stroomdalgrasland binnen Arriën.
Om ervoor te zorgen dat het planologisch mogelijk is om de voorgestelde maatregelen fysiek uit te voeren én dat eenmaal uitgevoerde maatregelen planologisch worden beschermd, is het nodig om een nieuw planologisch besluit te nemen voor de betreffende gronden.
Met ingang van 1 januari 2024 is de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. De gemeente beschikt met ingang van die datum over een Omgevingsplan van rechtswege, waarvan alle op dat moment geldende ruimtelijke plannen (waaronder ook provinciale inpassingsplannen) deel uitmaken.
De voormalige planologische bevoegdheden van de provincies, zoals het vaststellen van provinciale inpassingsplannen (PIP), zijn per 1 januari 2024 komen te vervallen. Er is een ander instrument voor in de plaats getreden, namelijk een provinciaal projectbesluit, dat min of meer vergelijkbaar is met het voormalige PIP. Het projectbesluit vindt zijn grondslag in de artikelen 5.44 tot en met 5.55 Ow. Regels omtrent de procedure tot vaststelling van een projectbesluit zijn opgenomen in artikel 16.70 tot en met 16.73 Ow.
Het projectbesluit bevat de maatregelen en kan toestemmingen bevatten die nodig zijn voor de uitvoering van een project en/of de instandhouding daarvan. Het projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor de expliciet in het projectbesluit genoemde activiteiten en als toestemming voor andere in het projectbesluit genoemde onderdelen van het projectbesluit.
Gedurende de overgangsfase is er echter nog geen omgevingsplan dat geheel aan de verplichtingen van de Omgevingswet voldoet en hoeven Rijk, provincie en waterschap wijzigingen in het omgevingsplan dan nog niet zelf aan te brengen. De regels die met dit projectbesluit worden gesteld, wijzigen niet het tijdelijke deel van het omgevingsplan (22.1 omgevingswet). De regels uit dit projectbesluit hebben wel voorrang op de regels uit het Omgevingsplan voor zover zij daarmee in strijd zijn. Wanneer de gemeente een nieuw omgevingsplan vaststelt zal zij rekening moeten houden met deze voorrangsregels. Dit moet uiterlijk aan het einde van de overgangsfase zijn gebeurd of binnen 5 jaar na het vaststellen van het projectbesluit (artikel 4.17 en 22.5 en 22.16, lid 2 Omgevingswet).
De wijzigingen voor het deelgebied Arriën worden vastgelegd in een provinciaal projectbesluit, dat digitaal wordt vormgegeven in een zogenaamd 'TAM-IMRO'-besluit (“Tijdelijke Alternatieve Maatregel opstellen van Omgevingsdocumenten op basis van de IMRO2012 standaard”). NB: er wordt geen voorkeursbeslissing genomen
Het plangebied TAM-projectbesluit Vecht-Arriën ligt ten oosten van Ommen nabij Arriën, geheel binnen het grondgebied van de gemeente Ommen. Het projectgebied omvat de percelen die in het inrichtingsplan (Bijlage 4) zijn opgenomen. Op onderstaande afbeelding is het projectgebied weergegeven.
Figuur 1 - Projectgebied projectbesluit deelgebied Arriën
De wettelijke context voor de herstelwerkzaamheden in het projectgebied en dit projectbesluit wordt gevormd door Natura 2000.
Natura 2000
De biodiversiteit in Europa gaat al jaren snel achteruit. Duurzame bescherming van flora en fauna is nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en daarom heeft natuurbescherming vorm gekregen in Europees verband door middel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Naar aanleiding hiervan zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen. In Nederland zijn dit er ongeveer 160, waarvan er 24 in Overijssel liggen.
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Omgevingwet. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen. De instandhoudingsdoelstellingen zijn door het Rijk vastgesteld in zogenaamde aanwijzingsbesluiten. In de beheerplannen zijn maatregelen opgenomen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. Deze natuurherstelmaatregelen moeten (voor een groot deel) binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan worden uitgevoerd. Onderdeel van de natuurherstelmaatregelen zijn maatregelen om de gevolgen van stikstofdepositie te voorkomen of te beperken.
De Natura 2000-gebieden in de provincie Overijssel liggen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud, de bescherming en de ontwikkeling van de biodiversiteit, oftewel de rijkdom aan plant- en diersoorten. Het NNN is ook van betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken en voor de regionale economie in Overijssel.
Het 'TAM-projectbesluit Vecht-Arriën' met identificatienummer NL.IMRO.9923.pbVechtArrien-on01 bestaat, naast deze motivering, uit de volgende stukken:
De verbeelding/werkingsgebieden en de tijdelijke regels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de functies van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze functies zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De motivering is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het projectbesluit. De motivering geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het projectbesluit vooraf is gegaan.
Tot slot is de motivering van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het projectbesluit.
In deze inleiding is de aanleiding, de opgave en het totstandkomingsproces van dit projectbesluit beschereven. De motivering is verder als volgt opgebouwd:
Verder wordt in de motivering op enkele plaatsen verwezen naar bepaalde documenten (zoals onderzoeken, inrichtingsplannen en overige documenten); deze zijn als bijlagen bij de motivering opgenomen.
Het Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden-Reggegebied werd in 2013 definitief aangewezen. In het aanwijzingsbesluit (ministerie van LNV, 2013) zijn de 'instandhoudingsdoelstellingen' vermeld. In 2022 zijn daaraan door een wijzigingsbesluit instandhoudingsdoelstellingen toegevoegd voor vijf (sub) habitattypen In het gehele Natura-2000-gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied' gelden momenteel instandhoudingsdoelstellingen voor in totaal 21 (sub)habitattypen en 6 soorten.
Het Natura 2000-gebied is nogal heterogeen qua bodemsamenstelling en hydrologie. Niet alle habitattypen en soorten komen daardoor in het plangebied Arriën voor. In onderstaande figuren wordt een overzicht van de vijf voorkomende habitattypen en de ligging daarvan in het gebied Arriën. Het grootste deel van het gebied is in eigendom van Staatsbosbeheer.
Figuur 2 - Begrenzing van plangebied (rode contour) met de voorkomende habitattypen
Figuur 3 - tabel van de habitattypen die voorkomen in het gebied met de instandhoudingsdoelstellingen op Natura 2000-gebiedsniveau.
Toelichting bij tabel:
• (Landelijke) Staat van Instandhouding:
– zeer ongunstig
- ongunstig
+ gunstig
• Doelstelling m.b.t. oppervlak en/of kwaliteit:
> uitbreiding oppervlak/ verbetering van kwaliteit
= behoud oppervlak/ kwaliteit
Uit bovenstaande tabel volgt dat er een instandhoudingsdoelstelling 'behoud van oppervlakte en behoud van kwaliteit' geldt voor de habitattypen 'Ruigten en zomen met moerasspirea' (H6430A) en 'Beuken-eikenbossen met hulst' (H9120). Voor het habitattype 'vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen)' (H91E0C), zandverstuivingen (H2330) en stroomdalgraslanden (H6120), zijn de instandhoudingsdoelstelling uitbreiding van het oppervlak en verbetering van de kwaliteit. Voor stroomdalgraslanden is er sprake van een "sense of urgency". Dat betekent dat op termijn mogelijk een onherstelbare situatie ontstaat zodat maatregelen om dat te voorkomen dringend noodzakelijk zijn.
Net als alle andere Habitatrichtlijngebieden staat het natura-2000 gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied' op de 'Communautaire Lijst' van de Atlantische Regio (Europese Commissie, 2004). Dat is het geval sinds 7 december 2004. Sinds dat moment gelden de bepalingen van artikel 6 Habitatrichtlijn en moet o.a. verslechtering voorkomen worden (dat is vastgelegd in artikel 4 lid 5 Habitatrichtlijn (hierna Hrl)). Artikel 6 lid 1 Hrl stelt dat de nodige 'instandhoudingsmaatregelen' getroffen moeten worden om habitattypen en leefgebieden van soorten te behouden. Wanneer dat niet toereikend is moeten volgens artikel 6 lid 2 Hrl 'passende maatregelen' getroffen worden.
Voor deze situatie betekent dit dat sinds 7 december 2004 de formele plicht geldt om verslechtering te voorkomen en dat alle achteruitgang die sindsdien heeft plaatsgevonden door passende maatregelen hersteld moet worden. Omdat bekend is dat zowel omvang als kwaliteit van stroomdalgraslanden in het Vechtdal en ook in Arriën achteruit zijn gegaan, zijn passende maatregelen nodig om het kwaliteitsverlies te herstellen.
Naast een uitbreidingsopgave is er daarom óók de verplichting om te herstellen wat er (sinds 2004) aan stroomdalgrasland verloren is gegaan of in kwaliteit is afgenomen. De opgave om te herstellen wat verloren is gegaan valt onder de behoudsopgave en niet onder de uitbreidingsopgave. De instandhoudings- en de passende maatregelen die nodig zijn moeten worden vastgelegd in het beheerplan.
Het beheerplan voor het Natura-2000 gebied werd vastgesteld op 18 juli 2017 en is op maart 29 maart 2022 nog eens verlengd met maximaal 6 jaar. Zoals in onderstaande figuur te zien is voorziet het beheerplan voor het deelgebied Arriën van het Natura-2000-gebied 'Vecht en Beneden-Reggegebied' de volgende maatregelen:
Figuur 3: Inrichtingsmaatregelen beheerplan Vecht en Beneden Regge specifiek
voor Arriën.
Ten aanzien van het deelgebied Arriën is een inrichtingsplan opgesteld. Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 3, Bijlage 4 en Bijlage 5. In dit inrichtingsplan ligt de nadruk op de opgave van het habitattype stroomdalgraslanden, vanwege de 'sense of urgency'. Het inrichtingsplan vormt de basis voor de verdere uitwerking van dit projectbesluit.
Dit projectbesluit richt zich tot het gehele gebied daar waar het inrichtingsplan betrekking op heeft.
Het projectgebied ligt binnen het (tijdelijke) omgevingsplan van de gemeente Ommen. De vigerende planologische regeling staat beschreven in de bestemmingsplannen:
Voor een detailweergave van de geldende functies/bestemmingen wordt verwezen naar Bijlage 14.
Het projectbesluit voorziet in het borging van de te nemen natuurmaatregelen door de agrarische functie om te zetten naar een functie natuur danwel de al tot natuur bestemde percelen eenzelfde planologische kader te geven. Hiermee is de bescherming van de natuurdoelen naar de toekomst gewaarborgd.
Het projectbesluit maakt het mogelijk dat met één besluit alle [uitvoerings]besluiten voor het project gecoördineerd worden verleend. Dit kan door de vergunningplichtige activiteiten meteen in het projectbesluit te regelen zodat daarna in principe geen omgevingsvergunningen meer nodig zijn om het project uit te voeren. Dit vereist op grond van artikel 5.52, tweede lid onder a Omgevingswet echter wel dat dit uitdrukkelijk in het projectbesluit is bepaald: 'Voor zover dat uitdrukkelijk in het projectbesluit is bepaald, geldt het projectbesluit: a. als omgevingsvergunning voor de activiteiten ter uitvoering van het projectbesluit.'
Dit projectbesluit geldt niet als omgevingsvergunning voor activiteiten ter uitvoering van het projectbesluit. De provincie laat projectbesluiten in zijn algemeenheid niet als omgevingsvergunning gelden omdat de provincie dan bevoegd gezag is, zowel voor vergunningverlening als handhaving. Als voor dit project nog aparte vergunningen nodig zijn, moeten die worden aangevraagd bij het bevoegde gezag (waterschap en gemeente).
Met dit projectbesluit wordt het omgevingsplan van de gemeente Ommen niet gewijzigd. Wanneer de regels uit dit projectbesluit in strijd zijn met de regels uit het omgevingsplan, hebben de regels uit dit projectbesluit voorrang. Dit wordt bepaald in artikel 3 sub c.
Vanaf het moment waarop het projectbesluit is vastgesteld tot 9 jaar na vaststelling van het projectbesluit dan wel eerder, als het project waarvoor het projectbesluit is vastgesteld eerder is gerealiseerd, worden in een omgevingsplan van de gemeenten Ommen geen regels gesteld die in strijd zijn met het projectbesluit.
In het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 is veel wetgeving en beleid van toepassing. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wetgeving en beleid op het gebied van natuur en water, omdat deze aspecten de meeste invloed hebben op de opgave. Voor de overige wetgeving en beleid op het gebied van milieu (MER, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en overige aspecten), archeologie, cultuurhistorie en explosieven wordt verwezen naar hoofdstuk 4 Overige beleids- en onderzoeksaspecten. In dat hoofdstuk worden ook de onderzoeksresultaten beschreven.
Om de biodiversiteit in Europa te behouden en te vergroten is op Europees niveau beleid opgesteld. De belangrijkste daarvan zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn.
De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle wilde vogels en hun belangrijkste habitats in de hele EU te beschermen. De richtlijn verplicht de lidstaten bovendien tot de bescherming van gebieden die uitermate belangrijk zijn voor alle trekvogelsoorten en meer dan 190 bijzonder bedreigde soorten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan waterrijke gebieden van internationaal belang (Wetlands). De Habitatrichtlijn is vergelijkbaar met de Vogelrichtlijn maar heeft betrekking op een veel groter aantal zeldzame, bedreigde of inheemse soorten, inclusief meer dan duizend dieren- en plantensoorten.
Naast de bescherming van specifieke flora en fauna, hebben de Vogel- en Habitatrichtlijn eveneens als doel om de leefgebieden van deze soorten te behouden, te herstellen of uit te breiden. Dit wordt beoogd door de aanwijzing van beschermde gebieden, die samen het Europees ecologisch netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Binnen dit Europees netwerk komen natuurgebieden voor waarin belangrijke flora en fauna aanwezig zijn, gezien vanuit een Europees perspectief. Met de aanwijzing van Natura 2000 gebieden kunnen flora en fauna duurzaam beschermd worden (www.natura2000.nl). Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel gaat het om 24 Natura 2000-gebieden. Alle Nederlandse Natura 2000-gebieden moeten bijdragen aan het behoud en als van toepassing het herstel van:
Het Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden Reggegebied is op 4 juli 2013 door de staatssecretaris van het ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied op grond van toenmalig artikel 10a van de Natuurbeschermingswet (nu opgegaan in de Omgevingswet). In een zogenaamd 'Wijzigingsbesluit' zijn aan de te beschermen habitattypen extra typen toegevoegd (H2320 binnenlandse kraaiheibegroeiingen, H3130 zwakgebufferde vennen, H3150 meren met krabbenscheer en fonteinkruiden, H3260 beken en rivieren met waterplanten, H91F0 droge hardhoutooibossen).
Naast internationale afspraken over natuur is ook het Europese beleid voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater van belang voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Deze afspraken zijn vastgesteld in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Sinds eind 2000 zorgt de KRW voor een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken. De KRW beschermt alle grote wateren: rivieren, meren, kustwateren en grondwateren.
Een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater draagt bij aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, waaronder die in de provincie Overijssel. Naast een goede kwaliteit wordt met de KRW ook verdroging tegengegaan. Verdroging kan in natuurgebieden de kwaliteit aantasten en bodemdaling, bijvoorbeeld in veengebieden, veroorzaken.
Met dit projectbesluit wordt beoogd om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Vecht en Beneden-Reggegebied" in de omgeving Arriën te realiseren. In het inrichtingsplan zijn hiervoor verschillende maatregelen opgenomen. Er wordt gewerkt aan een verbetering van de voorwaarden zodat het Natura 2000-gebied optimaal kan functioneren. Er wordt uitvoering gegeven aan het Europese beleid en wetgeving.
De Omgevingswet is per 1 januari 2024 in werking getreden. In en op grond van deze wet zijn regels opgenomen voor beschermde gebieden, beschermde dieren- en plantensoorten en het kappen van bomen. De wet voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht.
In de wet worden bepaalde soorten actief beschermd (planten en dieren). Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een omgevingsvergunning nodig.
Ten behoeve van gebiedsbescherming geldt dat voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur, een Natura 2000-activiteit, een omgevingsvergunning nodig is. De wet vormt de wettelijke basis voor de aanwijzing van alle Natura 2000-gebieden en het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied "Vecht- en Beneden-Reggegebied" is op 4 juli 2013 door de staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied (zie Bijlage 1). Vervolgens is een wijziging op het aanwijzingsbesluit gekomen (aanvulling, zie Bijlage 2), vanwege bepaalde aanwezige waarden in het gebied.
Bossen worden beschermd, met name de oppervlakte. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan moet dit op een andere locatie plaats vinden (compensatie). Dit geldt ook bij het rooien en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben.
Voor maatregelen die nodig zijn voor of direct verband houden met het beheer van het Natura 2000 gebied, geldt in de regel een vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht.
Het Rijk en/of de provincies hebben voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan moeten vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden, de beoogde instandhoudingsdoelstellingen en maatregelen die moeten worden getroffen om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken. Deze maatregelen moeten binnen de beheerplanperiode worden gerealiseerd.
De maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen vastgesteld worden. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied "Vecht en Beneden-Reggegebied" is op 18 juli 2017 vastgesteld. Op 29 maart 2022 is de looptijd van het beheerplan verlengd met maximaal 6 jaar.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de structuurvisie op landelijk niveau en geeft een visie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland (als de Omgevingswet in werking is getreden heet dit een Omgevingsvisie). De NOVI vervangt het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001), de Rijksnatuurvisie 2014 en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
De NOVI biedt een perspectief om grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw aan te pakken, om samen het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI stelt vier prioriteiten:
Voor de Ontwikkelopgave N2000 is met name de laatste van belang. Hiervoor gelden meerdere uitgangspunten:
Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.
Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevordert. Laaggelegen gebieden langs de kust zullen door zeespiegelstijging en bodemdaling in toenemende mate met verzilting te maken krijgen. In delen van het veenweidegebied is verhoging van het waterpeil op termijn noodzakelijk om de bodemdaling te stoppen. In sommige gebieden kan dat een aanpassing in het gebruik van landbouwgrond met zich meebrengen, in andere gevallen kan een andere bestemming van de grond aan de orde zijn. Waar precies en op welke wijze worden afspraken gemaakt in zorgvuldige gebiedsprocessen met de betrokken regio's en gebruikers.
Landschap beschermen, concentreren van logistieke functies.
Om te kunnen blijven genieten van het mooie landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die we maken. Bijvoorbeeld door verrommeling en versnippering te voorkomen door logistieke functies op bestaande bedrijventerreinen of langs corridors te concentreren. Sommige landschappen zijn zo waardevol dat ze extra beschermd worden. Zo moeten bijvoorbeeld bepaalde delen van het Groene Hart beschermd worden, maar is er in andere delen juist ruimte voor ontwikkeling. Dit wordt in een gezamenlijk proces met het gebied aangepakt.
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
De NOVI beschrijft hiervoor vier beleidskeuzes die een nadere uitwerking krijgen.
De Omgevingswet (voorheen: Waterwet) regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 (nog gebaseerd op de Waterwet, maar opgesteld in de geest van de Omgevingswet) geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water, dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.
Klimaatverandering heeft op langere termijn gevolgen voor veiligheid en droogte. Daarom is het Deltaprogramma in het leven geroepen: een nationaal programma waarin Rijksoverheid, provincies, waterschappen en gemeenten samenwerken. De juridische grondslag voor het Deltaprogramma is de Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening. De doelen van het Deltaprogramma zijn tweeledig: enerzijds bescherming tegen overstromingen en anderzijds zorgen voor voldoende zoet water.
De zomers worden warmer en droger. Het gevolg is dat er soms te weinig zoet water zal zijn. Dat merken dan vooral landbouw, industrie en natuur. Het Deltaprogramma bevat afspraken over de waterbeschikbaarheid van zoet water. Ook zijn het hoofdkeuzen gemaakt voor de aanpak en de richting aan de maatregelen die Nederland hiervoor inzet op de korte en op de lange termijn, de Deltabeslissingen.
Voor Overijssel zijn 5 Deltabeslissingen van belang:
De Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel draagt bij aan de bescherming, het herstel en de versterking van het NNN, waaronder de Natura 2000-gebieden. Voor het projectgebied van dit projectbesluit, het gebied Arriën, is een inrichtingsplan gemaakt. Hierin zijn de natuurherstelmaatregelen nader geconcretiseerd. Het voorliggende projectbesluit biedt hiervoor de planologisch-juridische basis.
De Omgevingsvisie Overijssel (2023) presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving. Hierin staan de ambities en doelstellingen voor de lange termijn. Tevens is beschreven op welke wijze de provincie Overijssel haar rol in de ruimtelijke ordening vervult. De Omgevingsvisie geldt sinds 1 januari 2024 als een Omgevingsvisie in de zin van de Omgevingswet.
Per 1 januari 2024 geldt de Omgevingsverordening Overijssel 2024. De Omgevingsverordening bevat regels ter uitvoering van het beleid in de structuurvisie.
Natuurbeleid
De provinciale ambitie voor natuur is als volgt omschreven: "Inzet is het ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit als ruggengraat van Overijssel. Het NNN zien we daarin als een integrale opgave: het gaat niet alleen om het bevorderen van de biodiversiteit, maar ook om het bevorderen van de ruimtelijke continuïteit en de toegankelijkheid en beleving van de natuur. Om natuurlijke processen weer vrij spel te geven, streven we naar grote aaneengesloten en verbonden gebieden. Integratie van de natuuropgave in een bredere gebiedsopgave biedt de mogelijkheid om de natuur een duidelijk gezicht te geven. De kwaliteit van de randen van de natuurgebieden, de uitstraling van de natuurgebieden én het besef van massa en robuustheid van de natuurgebieden kunnen hierdoor worden vergroot. Aan de randen van de natuur kunnen recreatieaccommodaties, toeristische voorzieningen, bijzondere woonvormen en streekgebonden landbouwproducten voortbouwen op deze kwaliteiten. Nabijgelegen dorpen en steden willen we als 'poorten' naar de natuur ontwikkelen en zo veel beter verbinden met de natuurgebieden 'om de hoek'."
Het provinciaal belang is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dat houdt een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten in, een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).
Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan (het 'nee, tenzij'-principe).
In de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 neemt de provincie (herstel)maatregelen om de juiste terreincondities voor de gestelde Natura 2000-doelen te realiseren. Als bij de uitwerking van de doelen en de benodigde maatregelen blijkt dat deze alleen kunnen worden gerealiseerd door de bestemming van gebieden te veranderen, dan zullen de gebieden een passende bestemming krijgen en hiervoor ingericht worden. De overige hectares blijven agrarisch en worden uit het NNN gehaald wanneer duidelijk is dat ook na het nemen van maatregelen ten behoeve van nabijgelegen Natura 2000-gebieden landbouwkundig gebruik mogelijk is. De omvang en het tempo waarin deze bestemmingswijziging en inrichting plaats vinden zijn bepaald in de beheerplannen Natura 2000. Om de maatregelen tijdig te realiseren, worden de beschikbare instrumenten maximaal ingezet.
In de Omgevingsverordening 2024 is als een van de oogmerken van de verordening het volgende opgenomen: het beschermen en ontwikkelen van een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten.
Natuurnetwerk Nederland
In paragraaf 4.7.2 van de verordening zijn instructieregels gesteld, waaraan omgevingsplannen (of andere ruimtelijke instrumenten) moeten voldoen als deze betrekking hebben op een gebied binnen (bestaand en/of te realiseren) Natuurnetwerk Nederland. Het omgevingsplan moet planregels bevatten die zijn gericht op bescherming, instandhouding, verbetering en duurzame ontwikkeling van de natuurdoelen die zijn beschreven in een bijlage bij de verordening. In figuur 3.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN weergegeven.
Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000
Een deel van de gronden binnen het plangebied zijn in de verordening aangemerkt als 'Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000'. Dit betreffen specifiek de gebieden waar maatregelen genomen moeten worden om natuurwaarden in nabijgelegen Natura 2000-gebieden te beschermen of te vergroten. De maatregelen van het inrichtingsplan geven invulling hieraan. In figuur 3.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 weergegeven.
Zone Ondernemen met Natuur en Water
Enkele delen van het plangebied zijn gebieden binnen de Zone ONW die buiten het natuurnetwerk liggen. In deze gebieden is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. In figuur 3.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Zone ONW weergegeven.
Figuur 3.1 - Ligging plangebied t.o.v. NNN, Uitwerkingsgebied ontwikkelopgave
Natura 2000 en Zone ondernemen met natuur en water buiten de NNN.
Waterbeleid
In de Omgevingsvisie staat de ambitie voor het regionaal waterbeheer als volgt omschreven: "Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn".
Het waterbeheer in Overijssel is gericht op een goede bewoonbaarheid en bewerkbaarheid van het land door het bieden van bescherming tegen overstroming, wateroverlast en (perioden van) droogte én het in stand houden of creëren van optimale watercondities voor functies zoals landbouw, wonen, natuur en scheepvaart. Daarbij zijn wel grenzen aan wat mogelijk is.
Door de klimaatverandering is het nodig om breder naar waterbeheer te kijken dan tot nu toe gebruikelijk. Er zijn op meerdere terreinen maatregelen noodzakelijk. Alleen dan is een toekomstbestendig beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater (de watersystemen) mogelijk.
Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen houdt de provincie Overijssel rekening met de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). De komende jaren werkt de provincie samen met waterbeheerders, Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en private partijen om de deltabeslissingen te implementeren.
Bij de uitvoering van 'waterwerken' benut de provincie Overijssel kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. De (her)inrichting wordt ook als een ontwerpopgave beschouwd en de provincie investeert in vormgeving en inpassing in het landschap.
Belangrijk daarbij is het verhogen van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van het watersysteem. Ook is dit een kans om te zoeken naar combinaties met andere (water)opgaven, zoals het verbeteren van de zoetwatervoorziening.
De KRW schept basisvoorwaarden voor ecologisch goed functionerende watersystemen en vraagt speciale aandacht voor gebieden met een beschermde status. In Overijssel zijn dit onder andere de Natura 2000-gebieden. Hier geldt de KRW-basisverplichting om achteruitgang te voorkomen. In aparte beheerplannen worden door de provincie voor deze gebieden de doelen en de daarvoor benodigde maatregelen uitgewerkt.
De provincie Overijssel verwerkt samen met de waterschappen in Overijssel de KRW in beleid voor de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie.
De Omgevingsverordening 2024 geeft bevat 'omgevingswaarden' voor wateroverlast (overstromingskans) en de veiligheid regionale waterkeringen. In de verordening worden onder andere de volgende punten genoemd:
In het vigerende Natuurbeheerplan zijn gebieden aanwezen waar natuur- en landschapsbeheer met subsidies uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) wordt gestimuleerd. Het gaat hierbij om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, agrarische natuur, landschapselementen en de Natura 2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen nagestreefd worden. Ook zijn in het Natuurbeheerplan de KRW-doelen opgenomen. Daarnaast is aangegeven welke kosten de provincie financiert voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies.
De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze index is een landelijke uniforme en sterk gestandaardiseerde “natuurtaal” waarin de Nederlandse natuur- en landschapselementen zijn vastgelegd.
Met het opstellen van dit projectbesluit voor delen van het Natura 2000-gebied "Beneden Vecht- en Reggegebied" wordt invulling gegeven aan de provinciale verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van de natuurdoelstellingen voor dat gebied. In het plan is rekening gehouden met o.a. het ruimtelijke provinciale beleid. De te treffen maatregelen zijn in overeenstemming met dat beleid.
Met de invoering van de KRW is Nederland verdeeld in deelstroomgebieden (Maas, Schelde, Eems, Rijn). De provincie Overijssel ligt geheel in het deelstroomgebied Rijn. Per stroomgebied is er een stroomgebiedbeheerplan vastgesteld. Een stroomgebiedbeheerplan bevat de kaders en voornemens voor het waterbeleid en is een bijlage bij het Nationaal Water Programma 2022-2027.
Een stroomgebiedbeheerplan wijkt qua systematiek, begrenzing en juridische verankering af van het Natura 2000-beheerplan. Als er voor het Natura 2000-gebied strengere waterkwaliteitsvereisten gelden dan in het stroomgebiedbeheerplan is opgenomen, dan gaan de Natura 2000-eisen voor. Een belangrijk onderdeel van de Natura 2000-eisen is hydrologisch herstel rond de Natura 2000-gebieden, omdat daarmee de gevoeligheid van die natuur voor stikstofdepositie kleiner wordt. In het stroomgebiedbeheerplan is aangegeven dat het Waterschap voor de maatregelen in het kader van Natura 2000 het spoor volgt van de beheerplannen.
Waterschappen hebben speciale taken voor water, namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. Het waterbeheerprogramma is een belangrijk instrument, waarmee het waterschap aangeeft welke beleidsdoelen het nastreeft, welke inspanningen het pleegt om dat beleid te realiseren en welke financiële middelen daarmee gemoeid zijn. De sturende werking ervan wordt mede bepaald door de mate waarin doelen en maatregelen geconcretiseerd worden.
Waterschappen stellen een Waterschapsverordening vast (voorheen: Keur). Dit is een verordening met regels voor waterkeringen, watergangen en waterstaatswerken. Voor (bouw)werkzaamheden in de nabijheid van een oppervlaktewater of een dijk is een keurvergunning of keurontheffing van het waterschap nodig. Het waterschap onderzoekt hoe en wat de nadelige gevolgen zijn voor het water of voor de dijken. Zijn de gevolgen acceptabel, dan wordt onder strikte voorwaarden een vergunning of ontheffing afgegeven. Voor sommige werkzaamheden zijn algemene regels beschikbaar. Als aan deze regels wordt voldaan, is er geen vergunning of ontheffing nodig, waarbij de werkzaamheden wel bij het waterschap moeten worden gemeld.
In het gebied waar de waterbeheerder de (bestaande) natuurdoelen ondersteunt ligt de verantwoordelijkheid van het watersysteem bij het waterschap en is vastgelegd in de Waterschapsverordening.
Bij het opstellen van dit projectbesluit is rekening gehouden met het waterschapsbeleid. Het waterschap is als partner nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de maatregelen.
Het Natura 2000-gebied “Vecht- en Beneden-Reggegebied" ligt binnen de gemeentes Hardenberg, Hellendoorn, Ommen en Twenterand. Het projectgebied van dit projectbesluit ligt echter geheel binnen de gemeente Ommen.
De gemeente Ommen heeft een nieuwe Omgevingsvisie vastgesteld in 2021. Deze visie heeft als thema 'Ommen jouw toekomst'. Met deo mgevingsvisie wil de gemeente samen met inwones, plaatselijke belangen, ondernemers en maatschappelijke organisaties en partners de toekomst gaan verkennen. De ambitie is hierbij dat Ommen zich ontwikkeld tot een groene gastvrije geïnspireerde en gezonde verblijfsgemeente.
De visie vervangt het Gemeentelijk Omgevingsplan ommen uit 2013 en bundeld daarbij de ambities voor alle op het omgevingsbeleid relevante beleidsterreinen in het kader van sociale, economische en fysieke aspecten en gebruikt daarbij duurzame ontwikkeling als uitgangspunt. Nieuwe ontwikkelingen, transities en opgaven hebben impact op de economie, omgevingskwaliteit en samenleving. Het maakt een actualisatie van de visie op de toekomst wenselijk. Het behouden en verder versterken van de omgevingskwaliteit in het gevarieerd landelijk gebied, Ommen en de kernen staat voorop. Nieuwe opgaven en transities wil de gemeente inpassen met behoud van de omgevingskwaliteit die zo kenmerkend is voor de gemeente. Met deze omgevingsvisie geeft de gemeente ook invulling aan de eisen die de nieuwe Omgevingswet stelt.
Toetsing initiatief en omgevingsvisie
Met voorliggend plan wordt ingezet op natuurherstelwerkzaamheden die nodig zijn voor het Natura-2000 gebied 'Vecht en Beneden-Reggegebied'. De omgevingsvisie beschrijft dit gebied als een grote variatie aan natuurtypen met het kenmerkend vechtdal als een hoog oud cultuurlandschap. Als ontwikkelperspectief voor het Vechtdal beschrijft de omgevingsvisie dat het behoud door ontwikkeling nodig is om het karakter en kwaliteit van het oude cultuurlandschap te behouden en de leefbaarheid te bevorderen. in dit oude cultuurlandschap past het bieden van ruimte voor de transformatieopgaven voor water en klimaat en het versterken van biodiversiteit en bossen. Het beoogde plan voor de natuurherstelwerkzaamheden zoals omschreven in dit projectbesluit past daarmee binnen de doeleinden van de omgevingsvisie.
Het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Ommen stamt uit 2010. De doelstelling van het LOP is om aan te geven hoe het landschap kan worden ontwikkeld, gebruikmakend van kwaliteiten en potenties. In het LOP wordt informatie gegeven omtrent het landschapsbeeld en cultuurhistorie van het landschap. Daarnaast worden kansen benoemd voor ontwikkeling van het landschap.
In het Inspiratieboek behorend bij het LOP wordt aangegeven hoe de kenmerken behouden en versterkt kunnen worden door inpassing van bebouwing. Het doel is het inspireren van iedereen die bezig is met ruimtelijke plannen in het buitengebied van Ommen. Het inspiratieboek biedt ideeën ter verbetering van de kwaliteit van het buitengebied en vormt een kader waaraan de gemeente erfinrichtingsplannen toetst.
Het plangebied ligt in het deelgebied 'Rivierenlandschap'. Als ontwikkelkansen voor dit gebied wordt ingezet op meer natuurlijke inrichting van de uiterwaarde van het Vechtdal, waarbij men geericht moet zijn op dynamische rivierkundige processen. Bijbehorend inrichtingsplan voorziet in het versterken van de natuurwaarden van de uiterwaarde waarbij eveneens meer ruimte wordt gegeven aan het stroomdal van de Vecht. Het plan past daarmee binnen het landschapsontwikkelingsplan van Ommen.
Uitgaande bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat beperkingen worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande worden de conclusies voor de verschillende aspecten beschreven.
Wettelijk kader
In bijlage V bij het Omgevingsbesluit, in samenhang met de artikelen 11.6 en 11.8 van het Omgevingsbesluit, worden de projecten en de daarvoor benodigde besluiten aangewezen:
Er moet ook een m.e.r.-procedure doorlopen worden bij de voorbereiding van een plan waarvoor op grond van de natuurregelgeving een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dat is het geval wanneer activiteiten die in het plan zijn opgenomen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Wanneer het gaat om plannen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied geldt geen verplichting om een passende beoordeling te maken.
Er kan een verplichting tot een plan-m.e.r. ontstaan als er een wettelijk of bestuursrechtelijk verplicht plan moet worden gemaakt en dit een kader vormt voor latere voor mer-(beoordelings)plichtige besluiten.
In kolom 4 zijn de besluiten genoemd, waarbij de milieueffectrapportage en m.e.r-beoordeling moeten worden uitgevoerd. In veel gevallen wordt het Omgevingsplan genoemd, soms de omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit, enz.
In artikel 11.6 derde lid van het Omgevingsbesluit is het projectbesluit (met uitzondering van die van en waterschap) algemeen aangewezen als een van de benodigde besluiten in de zin van de in Bijlage V genoemde projecten. Hiermee is voorkomen dat dit instrument telkens moest worden genoemd in kolom 4.
M.e.r. en de Ontwikkelopgave Natura 2000
In sommige gebieden van de Ontwikkelopgave Natura 2000 worden, naast Natura 2000-maatregelen ook meekoppelkansen meegenomen, die verwerkt worden in de provinciale ruimtelijke plannen en waarvoor mogelijk wel verplichtingen gelden op grond van de regels over milieueffectrapportage. In dit geval zijn geen meekoppelkansen meegenomen. In het inrichtingsplan (het definitieve VO) is aangegeven dat ‘Perceel 0’ (benedenstrooms van het plangebied) kansen biedt voor ecologische en recreatieve meekoppelkansen. Er loopt een verkenning naar de invulling van verschillende recreatieve initiatieven voor dit perceel in samenhang met ecologische meekoppelkansen.
In bijlage V bij het Omgevingsbesluit staat een aantal projecten genoemd die onderdeel kunnen zijn van de Ontwikkelopgave Natura 2000 in zijn algemeenheid. Het gaat hierbij om de volgende activiteiten:
Het project voldoet niet aan de omschrijving van 'project' B1 'Turfwinning, groeven en dagbouwmijnen' in kolom 1 in , maar wel aan omschrijving van 'project' in J12 'Landinrichtingsprojecten'. Het project voldoet aan de voorwaarden in kolom 3, dus is een m.e.r.-beoordeling verplicht. Ook aan de laatste kolom wordt voldaan, het Projectbesluit geldt in zijn algemeenheid als besluit in de zin van laatste kolom (artikel 11.8 lid 3 sub a Omgevingsbesluit).
De conclusie is daarom dat voor het projectbesluit een m.e.r. beoordeling moet worden uitgevoerd.
M.e.r en het Projectbesluit deelgebied Arriën
Voor dit projectbesluit is een aanmeldnotitie mer opgesteld. Deze aanmeldnotitie is opgenomen in Bijlage 7.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling in het plangebied, heeft op zichzelf en/of in cumulatie met andere ontwikkelingen, niet zodanige nadelige milieugevolgen dat hiervoor een milieueffectrapportage zou moeten worden doorlopen.
Wettelijk kader
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie.
Onderzoek bodemkwaliteit projectbesluit deelgebied Arriën
Ten aanzien van het aspect (water)bodem is een vooronderzoek uitgevoerd cinform NEN 5717. Dit onderzoek is als Bijlage 9 opgenomen bij deze motivering. Het doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreinigingen op de onderzoekslocatie. Er is een inschatting gemaakt van de aard, mate oorzaak en ligging van mogelijke verontreinigingen.
Uit het vooronderzoek blijkt dat er één onderzoekslocatie is. Der is daarbinnen sprake van diverse (verdachte) deellocaties. De ligging van de deellocaties is weergegeven op onderstaande kaart. Verwezen wordt naar bijlage 2 van het onderzoek (Bijlage 9).
Figuur 4.1 - Onderzoekslocaties en verdachte deellocaties.
In onderstaande tabel zijn op basis van het vooronderzoek te onderscheiden verachte deellocaties en vereiste onderzoeksinspanning weergegeven. De onverdachte terreindelen uiterwaarde en permanent watervoerende watergengen/-plassen dienen onderzocht te worden. Het daadwerkelijk benodigde waterbodemonderzoek is verder afhankelijk van het inrichtingsplan en de daarbij behorende grondroerende werkzaamheden.
(Deel)locatie | Onderzoeksinspanning |
Onverdachte niet-permanente watervoerende terreindelen van de uiterwaarde | Oevergebied, lichte en normale onderzoeksinspanning, zonder bodemverwachtingswaardekaart, diffuse bodembelasting (OZ)* |
Onverdachte permanent watervoerende watergangen- en plassen | - Lintvormig water, normale onderzoeksinspanning (LN) - Overig water, normale onderzoeksinspanning(ON) |
Moestuinencomplex | - Oevergebied, lichte en normale onderzoeksinspanning, zonder bodemverwachtingswaardekaart, diffuse bodembelasting (OZ)* - Asbestonderzoek in bodem strategie diffuus belaste locatie met een heterogeen verdeelde verontreiniging |
Akkerbouwpercelen | Oevergebied, lichte en normale onderzoeksinspanning, zonder bodemverwachtingswaardekaart, diffuse bodembelasting (OZ)* |
Oude rivierarmen | - Oevergebied, lichte en normale onderzoeksinspanning, zonder bodemverwachtingswaardekaart, diffuse bodembelasting (OZ)* - Asbestonderzoek in bodem strategie diffuus belaste locatie met een heterogeen verdeelde verontreiniging ter plaatse van meander A |
BrBrandplaats/brandton perceel 266 | Oevergebied, lichte en normale onderzoeksinspanning, zonder bodemverwachtingswaardekaart, diffuse bodembelasting (OZ)* |
Overig terrein onverdacht (losse waterpartijen en overige percelen) | Oevergebied, lichte en normale onderzoeksinspanning, zonder bodemverwachtingswaardekaart, diffuse bodembelasting (OZ)* |
*bij uitvoering waterbodemonderzoek na 1 januari 2024 zal de strategie: Oevergebied, lichte en normale onderzoeksinspanning, diffuse bodembelasting (OG) worden toegepast uit de dan geldende NEN 5720.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect (water)bodem dient naar aanleiding van het vooronderzoek op de benoemde deellocaties vóór uitvoering van de werkzaamheden de vereiste onderzoekinspanning te worden uitgevoerd.
Wettelijk kader
Op grond van de Omgevingswet gelden regels voor geluid van (bepaalde) bedrijven en langs wegen en spoorwegen. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten is in de regels akoestisch onderzoek nodig om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in/bij de wet gestelde regels. Het gaat daarbij om geluidsgevoelige bestemmingen als woningen, scholen en ziekenhuizen.
Een andere wet waarin de beperking van geluidhinder een rol speelt is de Luchtvaartwet. Deze wet regelt de vaststelling van grenswaarden voor luchthavens. Binnen het projectgebied komen geen vliegvelden voor.
Geluid en het Projectbesluit deelgebied Arriën
In dit projectbesluit worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen en nieuwe geluid producerende functies zoals bedrijven en hoofdinfrastructuur mogelijk gemaakt. Het aspect geluid hoeft dan ook niet te worden onderzocht.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het projectbesluit.
Wettelijk kader
Omgevingsveiligheid (voorheen Externe Veiligheid) gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen.
Er wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. De grenswaarde is 10-6 per jaar. Dit betekent dat de overlijdenskans niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Binnen de zogenaamde PR 10-6-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde.
Als in een bepaald aandachtsgebied rond een risicobron kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers ontstaat een groepsrisico en moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden of dit risico acceptabel is of niet.
De verantwoording bevat bijvoorbeeld de volgende elementen:
Ten aanzien van de verantwoording wordt vaak de veiligheidsregio om advies gevraagd.
Externe veiligheid en het Projectbesluit deelgebied Arriën
Figuur 4- 1 Kaart veiligheidsinformatie milieubelastende activiteiten (Atlas leefomgeving)
Risicovolle inrichtingen
Het voorliggende plan voorziet niet in de realisatie van kwetsbare objecten. Ook ligt het projectgebied niet het aandachtsgebied van risicovolle inrichtingen waardoor geen beperkingen aanwezig zijn voor de realisatie van het plan.
Transport gevaarlijke stoffen
Ten zuiden ligt de spoorlijn Zwolle stadskanaal. Deze lijn is gelegen op ruime afsrand van het gebied. Het projectbesluit ziet verder niet in het toevoegen van kwetsbare objecten.
Buisleidingen
In het projectgebied liggen geen relevante buisleidingen van nationaal of regionaal belang.
Hoogspanningsleidingen
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een kaart gemaakt van de in Nederland voorkomende hoogspanningsleidingen. Hoogspanningsleidingen liggen op grote afstand westelijk van Ommen en van het projectgebied. In het projectgebied is geen hoogspanningsleiding aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling wordt daarmee niet beïnvloed door hoogspanningsleidingen.
Figuur 4- 2 uitsnede netkaart van RIVM
Binnen het projectgebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet beïnvloed door hoogspanningsleidingen.
Conclusie
Het voorliggende plan levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan gelet op het aspect omgevingsveiligheid.
Wettelijk kader
Een initiatiefnemer van een projectbesluit moet in de volgende gevallen de luchtkwaliteit beoordelen (paragraaf 5.1.4.1 Besluit kwaliteit leefomgeving):
Dit volgt uit paragraaf 5.1.4.1 en artikel 9.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Beoordeling van de luchtkwaliteit betekent kort gezegd dat het bevoegd gezag motiveert dat:
Luchtkwaliteit en het Projectbesluit deelgebied Arriën
De in het inrichtingsplan en dit projectbesluit mogelijk gemaakte maatregelen zijn perceelsgebonden en zullen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toevoegen, dat daardoor omgevingswaarden worden overschreden. Ook kan in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden geconcludeerd dat ter plaatse van het projectgebied, met het oog op het aspect luchtkwaliteit, en voor zo ver relevant sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
De in dit projectbesluit mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, hebben geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit in het gebied. Er hoeft geen kwantitatieve beoordeling te worden uitgevoerd.
Overige infrastructuur
Transport van informatie, energie en water vindt plaats met kabels en leidingen. De infrastructuur hiervoor is zowel bovengronds (hoogspanningsleidingen) als ondergronds (bijvoorbeeld gasleidingen) aanwezig. Om te voorkomen dat er activiteiten gebeuren die strijdig zijn met deze vorm van infrastructuur, dient doorgaans een minimale afstand of maximale hoogte in acht te worden genomen.
Kabels en leidingen en het Projectbesluit deelgebied Arriën
Om de kabels en leidingen in de ondergrond in kaart te brengen, is een KLIC- melding gedaan binnen de grenzen van het projectgebied. Aan de hand van de verkregen data is er, specifiek in de gebieden waar inrichtingsmaatregelen worden getroffen, geïnventariseerd of kabels en leidingen de percelen doorkruisen op de locatie van de inrichtingsmaatregelen.
Conclusie
Het voorliggende projectbesluit levert geen knelpunten op met betrekking tot de kabels en leidingen.
In paragraaf 5.1.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving staat dat het bij een projectbesluit verplicht is om de waterbelangen mee te wegen. Dat geldt voor alle waterbelangen, waaronder ook die van grondwater. Het begrip 'weging van het waterbelang' heeft het voormalige begrip watertoets vervangen.
Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In deze paragraaf is de weging van het waterbelang als gevolg van de uitvoering van het projectbesluit opgenomen. Het relevante waterbeleid is beschreven in hoofdstuk 2 en wordt daarom hieronder niet herhaald.
Het waterschap Vechtstromen is intensief betrokken geweest in het gebiedsproces bij het uitwerken van de benodigde maatregelen die in dit projectbesluit mogelijk worden gemaakt.
Het projectbesluit zal in ontwerp ook ter beoordeling worden voorgelegd aan het waterschap. De reacties van het waterschap zullen in deze paragraaf worden verwerkt.
Het waterschap is betrokken bij het opstellen van het Inrichtingsplan, dat de basis vormt voor het projectbesluit. Volgens het inrichtingsplan worden met de voorgestelde maatregelen doelen behaald voor het Natura-2000 gebied. Het waterschap heeft aangegeven dat de doelen en de bijbehorende maatregelen in hoofdlijnen beschreven moeten zijn in de waterparagraaf.
In deze waterparagraaf zijn de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd. In het kader van het projectbesluit wordt geen nieuwe verharding gerealiseerd. Er is geen sprake van toename van het verharde oppervlak. Er worden geen maatregelen aan de Vecht getroffen.
In het plangebied Arriën zijn verschillende habitattypen aanwezig met een instandhoudings-doelstelling en er geldt een uitbreidingsopgave voor stroomdalgraslanden (H6210). Om de effecten van het voorlopig ontwerp (VO) op de omgeving in beeld te kunnen brengen is inzicht nodig in de effecten die het plan heeft op de waterstanden in een extreme hoogwatersituatie. Een hydraulische toetsing van het voorlopig ontwerp (VO) is uitgevoerd (Prv Overijssel, ROK 2021, inr. Plan Arriën, 6 februari 2024). Het VO is getoetst aan het stand still principe uit de keur van het waterschap, om uitsluitsel te geven of de nieuwe inrichting wel of niet waterstandsverhogend gaat werken. Het VO is getoetst met een hydraulisch model (D-Hydro 2D-model). Het voorlopig ontwerp voldoet aan de stand-still eis uit de keur van het waterschap.
Voor het bepalen van de effecten van het verleggen van de Galgengraven ten zuiden van de Coevorderweg, is een analyse uitgevoerd op basis van expert judgement, aangevuld met analytische berekeningen. Het blijkt dat in extreme situaties geen stijging van de waterstanden plaatsvinden buiten het plangebied; ten noorden van de Coevorderweg. Op basis van bodemkenmerken bij een bodemonderzoek is de grondwaterdynamiek ingeschat, en vergeleken met de oppervlaktewaterstanden in een normale winterafvoersituatie. Het blijkt dat deze qua orde grootte bij elkaar in de buurt liggen, waardoor geconcludeerd kan worden dat de te verwachte effecten op de grondwaterstanden in de omgeving op basis van deze analyse en de beschikbare gegevens nihil zijn.
Ten aanzien van het aspect water wordt geconcludeerd dat met het voorliggende projectbesluit en de daarin opgenomen maatregelen voor de realisatie van de natuurdoelstellingen zoals in dit plan beschreven, geen nadelige effecten ontstaan op de waterhuishouding. Het inrichtingsplan stelt maatregelen voor om het watersysteem beter te laten functioneren en bevat ook de noodzakelijke maatregelen om, waar mogelijk, nadelige gevolgen te voorkomen. De waterbelangen zijn op een evenwichtige manier afgewogen.
Dit projectbesluit voorziet in de planologisch-juridische regeling om maatregelen in het kader van de ambities en verplichtingen in het natuurbeleid mogelijk te maken. Ecologie is daarmee een zeer zwaar meewegend omgevingsaspect.
Voor de geldende wet- en regelgeving omtrent het aspect natuur wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van deze motivering van het projectbesluit.
Ten behoeve van de opgave voor dit Natura 2000-gebied is onderzoek uitgevoerd naar de maatregelen in relatie tot de natuurregelgeving. De rapportages zijn bijgevoegd in Bijlage 10. In het rapport zijn de geplande maatregelen getoetst aan de instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied "Vecht- en Beneden-Reggegebied". Voor het volledige rapport wordt verwezen naar de bijlage.
Er zijn concrete plannen voor herstel en versterking van de natuur- en landschappelijke waarden van het Natura 2000-gebied. Deze maatregelen zijn gericht op duurzaam behoud en/of versterking van Habitattypen en Habitatsoorten waarvoor een instandhoudingdoelstelling is vastgesteld. Er worden maatregelen voorgesteld die tot doel hebben negatieve effecten uit het verleden weg te nemen (verdroging, verzuring, vermesting) en om het gebied robuuster te maken (zoals maatregelen ten behoeve van de waterhuishouding en uitbreiding areaal natuur).
Er is onder de Omgevingswet geen vergunningplicht voor het uitvoeren van inrichting- en herstelmaatregelen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van het Natura2000-gebied. Deze activiteiten zijn namelijk geen onderdeel van het begrip 'Natura 2000-activiteit' (Activiteit, inhoudende het realiseren van een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied).
Verder geldt het beheerplan als een programma, waarin een vrijstelling van de vergunningplicht voor een flora- en fauna-activiteit is opgenomen voor activiteiten die een negatief effect hebben op beschermde soorten.
Er wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld voor de verschillende soorten zoals genoemd in hoofdstuk van het onderzoek (Bijlage 10).
De maatregelen, uitgewerkt in het Inrichtingsplan, dragen in belangrijke mate bij aan het realiseren van de Natura 2000-opgaven ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen. Bovendien draagt het bij aan het behoud van standplaatsen en leefgebied van gebiedskarakteristieke beschermde soorten in het kader van de natuurregelgeving. Ook draagt het bij aan de bescherming van soorten van de Rode lijst, waarvoor de zorgplicht geldt. Het plan draagt bij aan het realiseren van de beleidsdoelen in het kader van Natuur Netwerk Nederland (NNN).
Er wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld waarin voor alle beschermde en/of rode lijst soorten en voor beschermde gebieden is aangegeven wat de juiste manier en beste periode van werken is om negatieve effecten te voorkomen.
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.
Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen en besluiten meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.
In de Omgevingswet en daarop gebaseerde regelgeving staat beschreven hoe er met ons erfgoed omgegaan moet worden, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe daar toezicht op gehouden moet worden.
Bureauonderzoek
Ten aanzien van de beoogde natuurherstelwerkzaamheden in het plangebied is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 11 bij deze motivering toegevoegd. Dit onderzoek richt zich op het vastsellen van de archeologische verwachting en de bepaling in hoeverre de voorgenomen ingrepen in het kader van de planvorming effect hebben op eventuele archeologische resten in het gebied.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat zowel de dekzandruggen als het Vechtdal met bijbehorende rivierduinen in bijna alle perioden bewoond zijn geweest. In de omgeving van het plangebied zijn op de dekzandruggen vondsten bekend uit de periode Laat-Paleolithicum-Vroege-Middeleeuwen en in het Vechtdal zijn vondsten bekend uit de periode Mesolithicum-Late-Middeleeuwen. Ook ligt een terrein van hoge archeologische waarde in het centrale gedeelte van het plangebied op de Archeologische MonumentenKaart (AMK). Het terrein ligt deels op een dekzandrug en deels in het dal van de Vecht. In het AMK-terrein zijn vondsten bekend uit de periode Laat-Mesolithicum-Late-Middeleeuwen. In het plangebied zijn in en buiten het AMK-terrein vondsten bekend uit het Mesolithicum, Neolithicum, Neolithicum, Bronstijd, IJzertijd, en Romeinse Tijd. Onder de vondsten zijn vuursteenvindplaatsen, een urnenveld uit de Late-Bronstijd-Vroege-IJzertijd en paalkuilen uit de Romeinse Tijd. De vondsten in het plangebied concentreren zich op de hogere terreindelen (dekzandruggen dan wel zandopduikingen in de vorm van een rivierduin of meanderrug), maar ook zijn vondsten bekend in en nabij restgeulen van de Vecht. In het plangebied, ten westen van het AMK-terrein, is mogelijk een Celtic Fields Complex aanwezig.
Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde archeologische verwachtingskaart gemaakt. Deze verwachtingskaart (Bijlage 11 van het archeologisch rapport) is hieronder weergegeven. Geadviseerd is om de vigerende onderzoeksgrenzen van de beleidskaart hieraan te koppelen:
• Ter plaatse van het AMK-terrein wordt geadviseerd om hier de onderzoeksgrens aan te koppelen van groter dan 0 m2 en dieper dan 0 m -Mv.
• Voor de zone met dekzandruggen, verhogingen in het beekdal, restgeulen, mogelijke restgeulen en het beekdal (inclusief bufferzone om vondsten) wordt geadviseerd om hier een onderzoeksgrens aan te koppelen van groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm -Mv. Dit geldt ook voor de zone van de mogelijke egalisatie, omdat hier nog steeds archeologische resten en/of sporen aanwezig kunnen zijn en de diepte van de mogelijke verstoring hier nog niet vastgesteld is.
Bovenstaand advies is overgenomen, waarbij functies zijn toegekend aan de (verhoogde) archeologische waarden en daaraan een nadere onderzoek- en vergunningsplicht is opgenomen.
Figuur - Gespecificeerde archeologische verwachting.
Specifiek voor de voorgenomen werkzaamheden uit het inrichtingsplan (ophogen en afgraven van gronden) is het volgende geadviseerd:
- Ter plaatse van de graafwerkzaamheden (inclusief het planten van bomen) wordt een archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd. Met deze graafwerkzaamheden kunnen immers archeologische resten en/of sporen worden aangetast. De graafwerkzaamheden zijn gepland ter plaatse van het AMK-terrein, ter plaatse van restgeulen, mogelijke restgeulen, het beekdal en verhogingen in het beekdal. Het advies is als volgt en grafisch weergegeven in bijlage 12 van het archeologisch rapport (zie ook onderstaand figuur):
Figuur - Advieskaart vervolgonderzoek graafwerkzaamheden.
Inventariserend veldonderzoek (karterende fase)
Het inventariserende veldonderzoek (Bijlage 11) in de vorm van een karterend booronderzoek had tot doel in de gebieden die worden ontgraven de archeologische verwachting te toetsen en de diepte van de archeologische laag te bepalen, zodat vastgesteld kan worden met welke buffer er rekening gehouden moet worden tussen de ontgravingsdiepte en de archeologische laag. Op basis hiervan zal worden bepaald of er vervolgonderzoek nodig is.
Uit het booronderzoek is gebleken dat in de onderzochte locaties rivierduinafzettingen en beekafzettingen voorkomen, overeenkomstig met de vooraf opgestelde archeologische verwachting. Voor alle onderzochte gebieden geldt dat op de zandkorrels een dun laagje ijzerhoudend materiaal is afgezet (ijzerhuidjes). Op basis van de opvallende hoeveelheid ijzer in de bodem, de schrale bouwvoor, weinig tekenen van bodemvorming en het ontbreken van kalkhoudende lagen is het bodemprofiel geïnterpreteerd als (duin)vaaggronden. Vaaggronden kenmerken zich door een gebrek aan humeus materiaal, waardoor er geen duidelijke podzolering optreedt, in dit geval voornamelijk geïnterpreteerd als BC-horizont. Het ontbreken van podzolering of een zwak ontwikkelde podzolering in deze gronden zegt daarom weinig over de mogelijkheden van gebruik door de mens. De locaties vormden in het verleden, net als nu, de hogere en dus voor gebruik aantrekkelijke delen van het landschap, waardoor ze een (middel)hoge verwachting op archeologische resten hebben. In deelgebied 1 is een restant van een ophogingslaag, mogelijk van een akker of esdek, aanwezig. In deelgebieden 7 en 8 zijn nagenoeg intacte podzolbodems aangeboord.
Op de locaties waar sprake is van grote hoeveelheden ijzerconcreties, vaak samen voorkomend met sterk lemig zand tot leem, is de bodem geïnterpreteerd als beekafzetting. Deze interpretatie komt overeen met de aanwezigheid van
(rest)geulen rond de rivierduinen die op het AHN te onderscheiden zijn. Op basis van de volgorde van afzetten zijn in het westen van het plangebied oudere beekafzettingen aangeboord en in het oosten jongere dan de rivierduin-
afzettingen. In beekafzettingen moet rekening gehouden worden met watergerelateerde vondsten en structuren.
Voor het plangebied is al besloten een opgraving in de vorm van een begeleiding uit te voeren. Op basis van de resultaten van de boringen is dit de geëigende methode om ook de verwachtingen binnen de onderzochte locaties te toetsen. Hiervoor moet nog een PvE worden geschreven. BAAC bv adviseert de werkzaamheden binnen de deelgebieden mee te nemen met de nog uit te voeren opgraving in de vorm van een begeleiding. Indien de werkzaamheden dit mogelijk maken is het aan te raden de begeleiding te starten op de locaties waar in de boringen nog restanten van E, B of BC-horizonten aanwezig zijn. Als hier geen archeologische vondsten en/of sporen aanwezig zijn, kan worden afgezien van de begeleiding van de podzolloze boorlocaties in de rivierduinafzettingen. Voor het middendeel van locatie 1 en het noordelijke deel van locatie 7 geldt op basis van het booronderzoek een lage verwachting op archeologie en wordt geadviseerd hier van vervolgonderzoek af te zien.
Bovenstaand advies dient voorgelegd te worden aan de bevoegde overheid (Provincie Overijssel) in het kader van de vergunningsaanvraag en vormt de basis voor het selectiebesluit van de provincie.
De bescherming van de archeologische verwachting is opgenomen in de dubbelfuncties: Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3 waarbij voor de Celtic Fields een specifieke bescherming is opgenomen via de aanduiding 'specifieke vorm van Waarde – Archeologie 1 – Celtic Fields'.
De maatregelen zijn wat betreft het onderdeel 'archeologie' uitvoerbaar mits nader onderzoek wordt gedaan naar archeologische waarden vóór uitvoering van eventuele grondwerkzaamheden. Eventuele archeologische resten worden daarmee beschermd.
Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan, dan wel een projectbesluit, moet rekening worden gehouden met het behoud van cultureel erfgoed en werelderfgoed. Cultuurhistorische waarden zijn alle structuren, elementen en gebieden die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Het landschap is een belangrijke drager van de cultuurhistorie. Aan veel landschapselementen (essen, reliëf, houtwallen, bosjes) en de verkaveling en de wegen- en waterlopenstructuur is de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis nog af te lezen.
Voor het gehele Vecht- en Benedereggegebied is in 2016 door de provincie Overijssel een gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit opgesteld waarin randvoorwaarden en inspiratie voor de ontwikkelopgave van de Ecologische Hoofdstructuur en het Natura 2000-gebied beschreven is. Dit vormt de basis voor de verdere opgave op het gebied van landschapsontwikkeling en cultuurhistorie van het gebied. De gebiedsscan is als Bijlage 6 toegevoegd.
In de gebiedsscan worden onder andere de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het N-2000 gebied beschreven. Tevens zijn enkele maatregelen omschreven voor de te ontwikkelen gebieden. Voor het deelgebied Arriën (deel Vechtdal), waar dit projectbesluit onderdeel van uitmaakt, is aangegeven dat voor het vechtdal op de korte en lange termijn rivierherstelmaatregelen worden uitgevoerd. Voor verwordven percelen nieuwe natuur is voorzien waarbij gestopt wordt met bemesting en de fosfaatrijke toplaag wordt afgegraven of uitgemijnd.
Het inrichtingsplan in Bijlage 3 en Bijlage 4 gaat verder in op de natuurherstelmaatregelen die zullen worden uitgevoerd. In het inrichtingsplan is rekening gehouden met de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het gebied en worden deze, waar nodig verbeterd.
Daarnaast is rekening gehouden met de gebouwd erfgoed in de omgeving. Het plangebied ligt deels binnen de molenbiotoop van de Windkorenmolen Den Oordt, die ten westen van het plangebied aanwezig is. In artikel 11.1 zijn regels opgenomen ter bescherming van de molenbiotoop.
Bij de inrichting van het gebied is en wordt rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit in de zin van landschap en cultuurhistorie. Er wordt voldaan aan het uitgangspunt dat de bestaande landschappelijke kwaliteit wordt gehandhaafd en daar waar mogelijk versterkt. Het projectbesluit is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect cultuurhistorie en landschap.
Op meerdere plaatsen in Nederland liggen nog bommen en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog in de grond. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen weersomstandigheden en grondwater van invloed zijn op de toestand waarin de explosieven zich bevinden. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen. Daarnaast vormen deze vondsten een zware belasting voor het milieu. Als een gebied verdacht is voor niet-gesprongen explosieven, zal het nader onderzocht moeten worden.
Vanwege de voorgenomen werkzaamheden is een Historisch Vooronderzoek- Niet Gesprongen Explosieven (HVO-NGE) uitgevoerd in het gehele natura-2000-gebied 'Vecht en Beneden-Reggegebied'. Het rapport is toegevoegd in Bijlage 13 van deze onderbouwing.
Tijdens de Duitse bezetting van Nederland vonden enkele luchtaanvallen plaats in de omgeving van Ommen door geallieerde vliegtuigen, zo ook in en nabij het 'Vecht en Beneden-Reggegebied'. Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van NGE-Risicogebieden. Dit vanwege bombardementen bij de spoorlijn, beschietingen van een barakkenkamp en dump van munitie door Duitse soltaten. Hiervoor zijn NGE-Risicogebieden afgebakend binnen het werkgebied Vecht- en Beneden- Reggegebied. Geconcludeerd is dat het deelgebied Arriën ligt buiten deze risicogebieden, zoals op onderstaande uitsnede weergegeven is.
Figuur - Uitsnede NGE-risicokaart en projectgebied Arriën
Ondanks deze conclusie, als tijdens de werkzaamheden spontaan NGE worden aangetroffen, dan zijn enkele specifieke acties noodzakelijk, zoals het stilleggen van de werkzaamheden, het afzetten van de locatie en het informeren van politie en Explosieven Opruimingsdienst.
Op grond van het vooronderzoek is er vooralsnog geen aanleiding om nader onderzoek uit te voeren, voordat graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. Als tijdens de werkzaamheden explosieven worden aangetroffen, moeten specifieke acties worden ondernomen.
De Omgevingswet waarborgt een veilige, gezonde en goede fysieke leefomgeving. Natuur is onderdeel van de fysieke leefomgeving. De doelstellingen in de Omgevingswet gaan uit van een evenwichtige benadering waarbij bescherming, beleving en benutting van natuur zoveel mogelijk samengaan. Daarnaast houdt de wet rekening met andere ruimtelijke functies, sociaaleconomische vereisten en lokale en regionale bijzonderheden.
De in het projectbesluit mogelijk gemaakte maatregelen hebben effect op de sociaal economische aspecten in een gebied. Hier mee wordt met name de leefbaarheid van een gebied bedoeld. Onder het thema leefbaarheid vallen diverse onderwerpen zoals werkgelegenheid, toegankelijkheid, woonklimaat (incl. voorzieningen) en recreatie.
Leefbaarheid is onderhevig aan verschillende ontwikkelingen in Nederland, zoals klimaatopgaven, de stikstofopgave, schaalvergrotingen in het buitengebied, maar ook demografische ontwikkelingen zoals bevolkingskrimp in bepaalde gebieden. De grootste effecten op de leefbaarheid ontstaat door dat laatste. Keuzes voor het wel of niet open houden van voorzieningen, het voortbestaan van bijvoorbeeld sportclubs, en ook woningbouw zijn hiervan afhankelijk. Veranderende milieuwet- en regelgeving hebben ook een effect op de leefbaarheid. De keuzes van ondernemers om hun bedrijven voort te zetten en/of uit te breiden hangen hier vaak mee samen.
De Natura 2000-herstelmaatregelen kunnen ook wel een effect hebben op de veranderingen van de leefbaarheid, maar die is gering. Deze zijn hieronder beschreven:
Werkgelegenheid
Door de uitvoering van de Natura 2000-maatregelen in dit gebied, is de natuur beter bestand tegen de uitstoot van stikstof. Naast het verlagen van de stikstofuitstoot door bronmaatregelen door het Rijk leidt dit op termijn tot meer ontwikkelingsmogelijkheden voor bijvoorbeeld bedrijven en woningbouw.
Op zeer lokaal niveau kunnen de maatregelen wel negatieve effecten hebben op de werkgelegenheid. De effecten kunnen nadelige gevolgen hebben voor de huidige bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Hiervoor is in het gebiedsproces continue aandacht. Een gevolg kan zijn dat bedrijven stoppen of verplaatsen. De maatregelen kunnen ook leiden tot omvorming van de bedrijfsvoering die gericht is op de (veranderende) milieuwetgeving, waardoor er een duurzamere en toekomstbestendige bedrijfsvoering ontstaat. Sommige maatregelen kunnen ook leiden tot verbetering, bijvoorbeeld doordat droge gronden natter worden. Waar het wel leidt tot negatieve gevolgen wordt in het gebiedsproces gezocht naar oplossingen die leiden tot het behalen van de Natura 2000-doelen en met zo min mogelijk negatieve effecten op de omliggende bedrijven. Eigenaren van gronden die niet meer geschikt zijn voor agrarisch gebruik hebben de mogelijkheid om gronden tegen marktconforme prijs te verkopen. Daarnaast wordt er gezocht naar ruilgronden of gekeken of de gronden op een andere wijze in de bedrijfsvoering kunnen worden opgenomen (bijvoorbeeld natuurbeheer). Agrariërs die, ondanks mitigerende maatregelen, toch schade aan productiepercelen of erven en gebouwen ondervinden door hydrologische maatregelen komen in aanmerking voor een schaderegeling.
Een uitgebreidere beschrijving van dit proces is opgenomen in hoofdstuk 1.
Als tijdelijk effect op de werkgelegenheid is dat er lokale aannemers worden ingeschakeld bij de uitvoering van de maatregelen.
Toegankelijkheid
De maatregelen kunnen ook effecten hebben op wegen, bijvoorbeeld door vernatting of schade tijdens de uitvoering. Waar mogelijk worden er mitigerende maatregelen getroffen om de effecten te voorkomen of zo klein mogelijk te laten zijn. Schade tijdens de uitvoering wordt gerepareerd. Het plan leidt niet tot het verdwijnen van wegen, waardoor de toegankelijkheid van het gebied niet veranderd. Uitgangspunt is behoud van de toegankelijkheid van het bestaande niveau van toegankelijkheid van het natuurgebied, zodat mensen ook kunnen blijven genieten van de natuur.
Recreatie
Mooiere en robuustere natuurgebieden kunnen in theorie leiden tot vergroting van de recreatieve sector van het gebied. Dit kan kansen bieden voor de leefbaarheid van een gebied. Het voorliggende plan leidt niet tot extra recreatieve paden en voorzieningen, waardoor er geen extra bezoekers verwacht worden.
Tijdens de uitvoeringsfase kunnen er negatieve effecten optreden voor de recreatie, maar deze zijn van tijdelijke aard. Het gaat hierbij om actieve machines in het gebied, tijdelijke opslag van bouwmaterialen (duikers, ed.) en tijdelijke opslag van grond of organisch materiaal. Tijdens de uitvoering wordt er gecommuniceerd over het eventueel afsluiten of omleggen van recreatieve routes.
De sociaal economische aspecten in een gebied (met name de leefbaarheid) is met name afhankelijk van demografische ontwikkelingen. Negatieve effecten hierop door de natuurmaatregelen is beperkt. Waar negatieve effecten ontstaan is bekeken of deze gemitigeerd of gecompenseerd kunnen worden. Daarnaast wordt er bij het beschikbaar krijgen van de gronden ook gezocht naar een passende oplossing in de vorm van aankoop, ruiling, omvorming of schadevergoeding. Het projectbesluit is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft de sociaal economische aspecten.
In eerdere inpassingsplannen voor Overijsselse Natura-2000 gebieden werd en wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de vigerende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Onder de werking van het projectbesluit blijft dit in principe, voor zover mogelijk, overeind.
Met dit projectbesluit wordt het omgevingsplan van de gemeente Ommen niet gewijzigd. De regels uit het omgevingpslan van de gemeente Ommen, zoals bedoeld in atikel 22.1 omgevingswet, komen niet te vervallen. Wanneer de regels uit dit projectbesluit in strijd zijn met de regels uit het omgevingsplan, hebben de regels uit dit projectbesluit voorrang. Dit wordt bepaald in artikel 3, sub c van de planregels.
De wijzigingen worden vastgelegd in een provinciaal projectbesluit, dat digitaal wordt vormgegeven in een zogenaamd 'TAM-IMRO'-besluit ( "Tijdelijke Alternatieve Maatregel opstellen van omgevingsdocumenten op basis van de IMRO2012 standaard").
Het projectbesluit regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het projectgebied, behorende bij de functie die aan de verschillende gronden wordt gegeven. In de regels is bepaald dat de functies mede dienen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura-2000-gebied. Daarom is in iedere regel ee nkoppeling gelegd met de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura-2000-gebied "Vecht- en Beneden-Reggegebied" en, als dat relevant is, met het inrichtingsplan uit bijlage 1, 2 en 3. Op deze manier wordt gewaarborgd dat alle ontwikkelingen die zich binnen het projectgebied voordoen, geen belemmeringen met zich meebrengen voor de natuurdoelstellingen.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Met het geven van een omschrijving wordt voorkomen dat er onduidelijkheid ontstaat over de inhoud van het begrip. Dit komt de uitleg van de regeling ten goede.
Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel wordt uiteengezet hoe bij de toepassing van de regeling wordt gemeten.
Artikel 3 Voorrangsbepaling
De regels uit het omgevingsplan van de gemeente Ommen vervallen door dit projectbesluit niet. Daar waar de regels in dit projectbesluit strijdig zijn met de regels in het omgevingsplan van de gemeente Ommen, hebben de regels uit dit projectbesluit voorrang op de regels uit het omgevingsplan van de gemeente Ommen.
Artikel 4, 5, 6, 7, 8 en 9 Functies en activiteiten
In deze artikelen zijn regels gesteld over de functies en bouwactiviteiten van de functies Natuur, Water, Waterstaat-Waterstaatkundige, Waarde-Archeologie 1, 2 en 3.
Artikel 10, 11, 12, 13, 14 en 15 Algemene regels
Deze artikelen bevatten algemene regels ten aanzien van de anti-dubbeltelregel, aanduidingsregels, algemeen gebruiksverbod, algemeen bouwverbod, voorrangsregels en regels over de termijn van het niet vaststellen van belemmerende regels.
Nadere toelichting op de regeling in Waarde – Archeologie 1, 2 en 3
De artikel 6, 7 en 8 Waarde – Archeologie 1, 2 en 3 wijken af van de 'standaardregels' die in Nederland tot nu toe worden gehanteerd. In deze regels wordt niet meer getoetst op de aspecten 'bouwen' en het uitvoeren van 'werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden', voor zover dat laatste het graven in de grond betreft.
Archeologische bescherming gaat over het (mogelijk) verstoren van archeologische bodemrelicten. Of je daarbij nu graaft voor bouwen of voor een andere activiteit maakt daarbij niet uit. De huidige regelgeving blijkt in de praktijk tot verkeerde interpretaties te leiden.
Als voorbeeld wordt in deze motivering een maximaal toelaatbare verstoring van 100 m2 gehanteerd.
Stel: Er wordt een omgevingsvergunning voor bouwen aangevraagd voor 120 m2 en daar moet een stroomkabel van 333 m1 lengte naartoe aangelegd worden.
De praktijk wijst dan uit dat de vergunningverlener stelt dat er voor het bouwen een archeologisch onderzoek moet worden gedaan, terwijl uit de aanvraag omgevingsvergunning blijkt dat de fundering bestaat uit 12 poeren met een grootste oppervlakte van 60x60 cm en het verdere maaiveld niet wordt aangetast.
De feitelijke verstoring is dan slechts 4,32 m2, dus vér beneden de 100 m2.
Voor de stroomkabel moet een sleuf gegraven worden. Deze is 333 m lang en 0,30 com breed. De verstoring is dan 99,90 m2. De vergunningverlener komt tot de conclusie: geen archeologisch onderzoek nodig.
Het is vanuit archeologie de bedoeling dat de 4,32 m2 van de verstoring voor het bouwen bij de 99,90 m2 van de verstoring voor de stroomkabel bij elkaar opgeteld moet worden. Er is dan volgens de regels dus wél een archeologisch onderzoek nodig. In de huidige standaardregels staat dit echter niet zo opgenomen.
Dit is de reden waarom in dit projectbesluit de regels voor verstoren zijn samengevoegd is één set regels.
Artikel 16 Overgangsrecht gebruik
Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een projectbesluit bestaand gebruik.
Dit betekent dat de standaardbepalingen voor het overgangsrecht niet onverkort kunnen worden toegepast, als uit de de natuurregelgeving gebruiksbeperkingen voortvloeien. In dat geval gaat de ‘hogere regelgeving’ boven het overgangsrecht. Om de gebruikers van de gronden de tijd te geven hun bedrijfsvoering of ander gebruik aan te passen aan de nieuwe situatie is in de overgangsbepaling voor het gebruik opgenomen dat de beperking in het overgangsrecht pas intreedt twee jaar na het onherroepelijk worden van het projectbesluit.
Wijziging begrenzing provinciale Omgevingsverordening en -visie
Wanneer bepaalde percelen niet ingezet hoeven te worden voor het bereiken van de Natura 2000-doelen, dan wordt de begrenzing van het uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 in het voorkomende geval aangepast conform Hoofdstuk 10.3 van de Omgevingsvisie. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven, worden te zijner tijd uit het NNN gehaald. Deze gronden moeten wel elders worden gecompenseerd om oppervlakteverlies te voorkomen.
De provincie Overijssel past voor haar rol in het ruimtelijk domein een bestuursfilosofie toe die er naar streeft om maatschappelijke resultaten te boeken waar inwoners van Overijssel belang aan hechten. De sturingsfilosofie van de provincie Overijssel is kort samen te vatten als ‘resultaat door partnerschap’. De provincie vormt vitale coalities met de partners en netwerken waarin verschillende partners gezamenlijk in actie komen om maatschappelijk resultaat te boeken.
Hoofdlijnen van deze sturingsfilosofie zijn:
Gebiedsprocessen
In het kader van deze sturingsfilosofie is Samen Werkt Beter in het leven geroepen. In deze motivering is het gebiedsproces beschreven van het Natura 2000-gebied "Vecht- en Beneden-Reggegebied"
Keuze ruimtelijk instrument
In de provinciale sturingsfilosofie is ook beschreven op welke momenten de provincie Overijssel (selectief) gebruik maakt van het ruimtelijke instrument ‘inpassingsplan’, nu 'Projectbesluit'. Dit instrument kan de provincie Overijssel in de volgende situaties inzetten:
De te nemen maatregelen in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 passen in veel gevallen niet binnen de nu geldende omgevingsplannen. Dit zorgt ervoor dat een groot aantal ruimtelijke procedures noodzakelijk is om deze maatregelen mogelijk te maken. Vanwege de benodigde proceduretijd ligt de ruimtelijke planvorming op het kritieke tijdpad van de planning van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het is daarom van groot belang om de ruimtelijke planvorming zo efficiënt mogelijk in te richten.
Essentieel onderdeel hierbij is de vraag of een gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk instrument opgesteld gaat worden om de benodigde maatregelen planologisch-juridisch mogelijk te maken. In dit specifieke geval heeft de gemeente Ommen aangegeven in te stemmen met een provinciaal projectbesluit.
Tijdens de gebiedsprocessen wordt uitgebreid gecommuniceerd met omwonenden, belanghebbenden, grondeigenaren, partijen, andere overheden, etc. Hieronder is een overzicht opgenomen van de participatiemomenten tijdens dit gebiedsproces.
De communicatie binnen het project is voornamelijk gericht op het meenemen van (in)direct betrokkenen in de totstandkoming van het maatregelenpakket, de benodigde vergunningen en procedures, de voorbereiding van de uitvoering en de daadwerkelijke uitvoering. De doelgroepen hierin zijn de grondeigenaren, volkstuinders en nabij het plangebied Arriën, omwonenden en andere geïnteresseerden, maar ook de bestuurders en de achterban van de partners.
Communicatie tussen partners
Op de volgende wijze vindt de communicatie met partners plaats:
Communicatie met direct betrokkenen (grondeigenaren en -gebruikers)
De communicatie met direct betrokkenen, in de vorm van grondeigenaren en -gebruikers, vind op de volgende wijze plaats:
Communicatie met omgeving
De communicatie met de omgeving vindt op de volgende wijze plaats:
Formele procedures
Rondom de formele procedures wordt op de volgende wijze gecommuniceerd:
Het ontwerp-projectbesluit wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kunnen zienswijzen worden ingediend. De eventueel ontvangen zienswijzen en adviezen worden samengevat en beantwoord in een zienswijzennota en voor zover aan de orde, verwerkt in het vast te stellen projectbesluit. In deze zienswijzennota zijn ook de ambtelijke wijzigingen opgenomen.
Na vaststelling van het definitieve projectbesluit zal het voor zes weken ter inzage liggen. In deze periode kan beroep en/of een voorlopige voorziening bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ingediend worden. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zal vervolgens een uitspraak doen op het beroep en/of de voorlopige voorziening.
De Omgevingswet bepaalt dat in bepaalde gevallen ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. In dit projectbesluit is geen sprake van een bouwplan, waarvoor een exploitatieplan vereist is.
De Natura 2000-beheerplannen hebben grote invloed op het provinciale grondbeleid. Het maatregelenpakket om de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden te realiseren kan tot gevolg hebben dat de functie van de gronden verandert. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een grondstrategie, die voor de provincie is vastgelegd in de Nota Grondbeleid 2022. Daaruit volgt ook een compensatie voor de waardedaling van de gronden.
In een grondstrategie wordt beschreven hoe het gewijzigd gebruik van gronden te realiseren, onderscheiden in actieve en passieve verkrijging, beheer en vervreemding of eventuele andere mogelijkheden. Dat wordt geconcretiseerd naar de inzet van instrumenten, werkwijze en grondstrategie. De Interventieladder voor de ontwikkelopgave NNN / Natura 2000 is een voorbeeld van een verkrijgingsstrategie op programmaniveau.
Kort samengevat gaat de Interventieladder uit van zelfrealisatie door grondeigenaren tot inzet van ruilgronden of aankoop van gronden danwel inzet van dwingend instrumentarium.
Mocht sprake zijn van eventuele (op grond van relevante regelgeving vergoedbare) schade dan zal deze eventuele schade vergoed worden door de provincie. Hiervoor is een schadeloket bij de provincie ingesteld.
Provinciale Staten van Overijssel hebben 23 april 2014 (nr. PS/2014/62) budget ter hoogte van €785 miljoen beschikbaar gesteld voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. De financiële haalbaarheid is onderbouwd in het statenvoorstel. Uit deze onderbouwing blijkt dat de opgaven haalbaar zijn met de begrote budgetten. In de programma-administratie zal per gebied en per deelgebied het begrote budget worden aangegeven. Daarnaast zijn in het statenvoorstel spelregels opgenomen om een verantwoorde besteding van het geld te garanderen. Tevens kunnen Gedeputeerde Staten flexibel omgaan met budgetten - zoals het verevenen van de gebieden - zo lang zij binnen het totale budget blijven.
Dit projectbesluit richt zich op het herstel, behoud en ontwikkeling van het Natura 2000-gebied en de bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. Echter, de ontwikkeling van natuur is grillig en afhankelijk van (veranderende) situaties ter plaatse. Met monitoring wordt gevolgd of de instandhoudingsmaatregelen het gewenste resultaat opleveren en of veranderingen in het gebied of het gebruik in en om het gebied effect hebben op het realiseren van de doelen.
Monitoring
Er zijn verschillende meetnetten die de benodigde informatie leveren. Voor de KRW en (beleids)doelen van de Waterschappen worden de waterkwaliteit en -kwantiteit gemonitord. De grondwaterkwaliteit en -kwantiteit worden gemonitord onder regie van de provincie (het Meetnet Verdroging). Daarnaast zijn er nog twee voor Natura 2000 belangrijke meetnetten over natuurkwaliteit: het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de monitoring in het kader van Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De meetnetten zijn zo vormgegeven dat deze informatie opleveren die gebruikt kan worden voor het beantwoorden van verschillende vragen en ten behoeve van verschillende monitoringsvereisten.
De uit de monitoring volgende informatie wordt gebruikt bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan voor de daaropvolgende beheerplanperiode en voor de door het rijk aan de Europese Commissie te leveren natuurrapportage. De informatie is ook van belang voor vergunningverlening, handhaving en beheer van het Natura 2000-gebied.
De provincie Overijssel is verantwoordelijk voor de monitoring van de natuur binnen de Natura 2000-gebieden. De provincie maakt hiervoor afspraken met betrokken partijen over de uitvoering van de monitoring. De provincie maakt met betrokken partijen afspraken over de uitvoering van de monitoring. De uitvoering van de aspecten vegetatie, typische soorten en structuur zal veelal uitgevoerd worden door de terreinbeheerders. Waterschappen voeren veelal de monitoring van de waterkwaliteit en -kwantiteit uit. De provincie bewaakt de uitvoering van de afspraken. De uitkomsten van de verschillende monitoring zullen met de betrokken partijen gedeeld worden.
SNL-monitoring
Over de manier waarop de monitoring wordt uitgevoerd zijn landelijke afspraken gemaakt. De belangrijkste is dat de Natura 2000-monitoring integraal is opgenomen in de 'Werkwijze Natuurmonitoring en -beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS' (hierna: werkwijze SNL-monitoring). In deze werkwijze wordt gedetailleerd beschreven hoe de kwaliteit van natuur moet worden gemonitord. De beschreven monitoringsmethodiek is onafhankelijk van het Natura 2000-gebied: eenzelfde habitattype wordt overal op dezelfde manier gemonitord. Deze werkwijze is te vinden op het portaal Natuur en Landschap. Aanvullend op deze werkwijze dienen nog enkele zaken te worden meegenomen:
Natuurmonitoring specifiek voor stikstof
Per gebied wordt jaarlijks een gebiedsrapportage opgesteld met als doel de ontwikkeling van de stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten en de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen in beeld te brengen. De gebiedsrapportage bevat een presentatie van de stand van zaken van de natuurontwikkeling en de uitvoering van de herstelmaatregelen op gebiedsniveau, inclusief o.a.:
Ondanks de uitspraak van de Raad van Staten over het PAS, wordt deze monitoring wel uitgevoerd.
Gebiedsspecifieke natuurmonitoring
De monitoring t.b.v. het PAS of de SNL zal zich, naar verwachting, beperken tot periodieke herhaalde vegetatiekarteringen, de monitoring van de populaties van de VHR-soorten (Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten) en de monitoring van stikstofemissie. Dit houdt in dat voor gebiedsspecifieke monitoring een aparte monitoring geregeld moet worden. Voor het Natura 2000-gebied "Vecht- en Beneden-Reggegebied" staat dit beschreven in het beheerplan.
Toezicht en handhaving
De omgevingswet biedt het kader voor toezicht en handhaving in relatie tot de Natura 2000-beheerplannen (gebiedscontrole, naleving vergunningen etc.). Adequaat toezicht en handhaving zijn nodig voor een goede naleving en dus voor een goede uitvoering van de Wet.
Toezicht en handhaving zien toe op de controle op de naleving van vergunningen en op het opsporen van en optreden (in het veld) tegen overtredingen van een aantal artikelen van de Wet.
De Wet biedt het bevoegd gezag ook de mogelijkheid maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Zo kan het bevoegd gezag verleende vergunningen intrekken of wijzigen als de situatie daartoe noopt. Het bevoegd gezag kan als dat nodig is ook besluiten de toegang tot een beschermd gebied te beperken.
Op basis van de landelijk ontwikkelde en vastgestelde 'Handreiking handhavingsplan Natura 2000' (IPO, 2013xiv) worden toezicht en handhaving nader uitgewerkt in toezichts- en handhavingsplannen voor de Natura 2000-beheerplannen en handhavingsuitvoeringsprogramma's. Bij het opstellen van het handhavingsplan wordt samengewerkt met de partijen die een taak hebben op dit gebied (zoals de terreinbeherende organisaties).
Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat met behulp van monitoring, toezicht en handhaving de natuurdoelen van het Natura 2000-gebied "Vecht- en Beneden-Reggegebied" zullen worden gehaald.