direct naar inhoud van 2.1 Ad. 1
Plan: Verordening Romte Fryslân
Status: Vastgesteld
Plantype: provinciale verordening
IMRO-idn: NL.IMRO.9921.PVR2011Fryslan-VA01

2.1 Ad. 1

De artikelen 2.1.1 en 2.1.2 regelen de toepassing van de SER-ladder voor nieuwe bedrijventerreinen en kantorenterreinen uit het rijksbeleid en de AMvB Ruimte. Bij een voorgenomen uitbreiding van een kern voor bedrijven of kantoren, bekijkt de gemeente allereerst of de behoefte waarin wordt voorzien past in het bedrijventerreinenplan of het kantorenplan. Deze afstemming wordt geregeld door een verwijzing naar de artikelen 5.1.1, 5.1.2 en 5.1.3. Op deze manier is gewaarborgd dat de behoefte als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag2 ook regionaal te verantwoorden is.

Vervolgens beoordeelt de gemeente of de behoefte in de bestaande kern kan worden opgevangen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijfsconcentratiekernen, stedelijke en regionale centra (artikel 2.1.1), en overige kernen (artikel 2.1.2):

  • In de overige kernen – de kleine kernen op het platteland – is meestal geen sprake van een concentratie van bedrijven of kantoren, of concentratie beperkt zich tot een of enkele terreintjes.
    Bestaande bedrijven en kantoren liggen vaak tussen de overige dorpsbebouwing of aan de rand daarvan. Gelet hierop en op de relatief beperkte omvang van het bestaand stedelijk gebied van de overige kernen, bekijkt de gemeente eerst of de concrete lokale behoefte in het bestaand stedelijk gebied van de kern kan worden opgevangen alvorens een uitbreidingslocatie wordt ontwikkeld;
  • In de bedrijfsconcentratiekernen, de regionale en stedelijke centra liggen wel terreinen waarop bedrijven of kantoren geconcentreerd zijn. Volgens de SER-ladder dient eerst te worden gekeken of de behoefte op deze bestaande bedrijven- en kantorenterreinen kan worden opgevangen door herstructurering of intensivering, alvorens een uitbreidingslocatie wordt ontwikkeld. De bepaling in sub b van artikel 2.1.1 sluit daarop aan.

Wij vinden het gewenst dat dit aspect van zorgvuldig ruimtegebruik al in het bedrijventerreinenplan, kantorenplan of een structuurvisie is afgewogen. De onderliggende ruimtelijke plannen kunnen voor de onderbouwing dan verwijzen naar het bedrijventerreinenplan, kantorenplan of de structuurvisie.

De gemeente houdt rekening met de aard van een kern of van een locatie: in een dorp kan het bijvoorbeeld vanuit een oogpunt van ruimtelijke kwaliteit niet gewenst zijn om een open (groene) plek te bebouwen. Bij de invulling van sub b van artikel 2.1.1 en 2.1.2 betrekt de gemeente onder andere:

  • een inventarisatie van de locaties op bestaande bedrijven- of kantorenterreinen respectievelijk in het bestaand stedelijk gebied, die beschikbaar zijn of beschikbaar kunnen komen voor opvang van de behoefte;
  • eventuele beperkingen op het gebied van financiën, eigendomssituatie, milieusituatie, tempo van realisering, beoogde werkmilieus, of daarmee naar de aard vergelijkbare beperkingen die in de weg staan aan benutting van deze locaties, en
  • de ruimtelijke kwaliteit van de kern in relatie tot de gewenste bebouwingsdichtheid en de gewenste aanwezigheid van open en groene plekken.

Indien zowel de behoefte is aangetoond en de behoefte niet door herstructurering, transformatie of intensivering kan worden opgevangen, is een nieuwe locatie nodig.