direct naar inhoud van Regels
Plan: Agrarische bouwpercelen
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9920.IPagrarischebouwpc-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het inpassingsplan Agrarische bouwpercelen met identificatienummer NL.IMRO.9920.IPagrarischebouwpc-VA01 van de provincie Groningen.

1.2 bestaande agrarische bedrijfsbebouwing:

agrarische bedrijfsbebouwing die opgericht of vergroot kan worden krachtens een voor de terinzagelegging van het ontwerp van het inpassingsplan verleende omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

1.3 Groninger Verdienmodel:

het door GS op 1 juli 2014 vastgestelde document "De ontwikkeling van het Groninger Verdienmodel voor de melkveehouderij".

De begrippen, voor zover relevant voor dit inpassingsplan, van de in de bijlage genoemde bestemmingsplannen, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2 Wijze van meten

De wijze van meten, voor zover relevant voor dit inpassingsplan, van de in de bijlage genoemde bestemmingsplannen, zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 2 ALGEMENE REGELS

Artikel 3 Algemene gebruiksregel

3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met de bestemmingen zoals genoemd in de bijlage bij deze regels wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van gronden ter plaatse van een bestemmingsvlak of een aanduidingsvlak die op een afstand van 50 meter of minder van elkaar zijn gelegen voor het oprichten of vergroten van agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde bestaande agrarische bedrijfsbebouwing, die, gelet op hun organisatorische, functionele of technische verbondenheid, tot hetzelfde bedrijf behoren en waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de bestemmingsvlakken of aanduidingsvlakken meer bedraagt dan 1 hectare.
3.2 Uitzondering strijdig gebruik

Het bepaalde in 3.1 is niet van toepassing indien:

  • de in deze bepaling bedoelde gronden voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit (d.d. 20 november 2016) reeds aantoonbaar in eigendom waren bij één eigenaar en binnen één bedrijfsvoering mochten worden gebruikt, en
  • vóór 20 november 2019 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het oprichten of vergroten van agrarische bedrijfsbebouwing is ingediend. 
3.3 Afwijking van het gebruik
3.3.1 Volwaardige agrarische bedrijfsactiviteiten op een tweede kavel tot 2 hectare

Burgemeester en wethouders kunnen met het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 indien de gezamenlijke oppervlakte van beide bestemmingsvlakken of aanduidingsvlakken niet meer bedraagt dan maximaal 2 hectare, en:

  • a. er sprake is van de uitoefening van:
    • 1. een grondgebonden agrarisch bedrijf; of
    • 2. een intensief veehouderijbedrijf, mits:
      • de uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderij:
        o noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke
        eisen op het gebied van milieu; of
        o bijdraagt aan verbetering van het welzijn van de te houden dieren
        doordat zij netto meer leefruimte tot hun beschikking hebben; en,
      • het aantal te houden dieren zoals is vergund niet toeneemt;
  • b. de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
  • c. aan de omvang, situering en vormgeving van de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met:
    • 1. de historisch gegroeide landschapsstructuur;
    • 2. de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
    • 3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
    • 4. het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen, op de bouwpercelen worden gesloopt;
    • 5. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
    • 6. het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
  • d. in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning wordt geborgd dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en aangelegd;
    • 2. erfbeplanting overeenkomstig het erfinrichtingsplan wordt aangelegd en in stand gehouden;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.2 Volwaardige agrarische bedrijfsactiviteiten op een tweede kavel tot 4 hectare

Gedeputeerde Staten kunnen met het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 indien de gezamenlijke oppervlakte van beide bestemmingsvlakken of aanduidingsvlakken meer bedraagt dan 2 hectare tot een maximale omvang van ten hoogste 4 hectare, mits:

  • a. er sprake is van de uitoefening van een melkrundveehouderijbedrijf;
  • b. voor zover er sprake is van een uitbreiding van de bestaande stalvloeroppervlakte de bedrijfsvoering voldoet aan het Groninger Verdienmodel;
  • c. de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
  • d. aan de omvang, situering en vormgeving van de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met:
    • 1. de historisch gegroeide landschapsstructuur;
    • 2. de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
    • 3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
    • 4. het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen, op de bouwpercelen worden gesloopt;
    • 5. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
    • 6. het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
  • e. in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning wordt geborgd dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsbebouwing en opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en aangelegd;
    • 2. erfbeplanting overeenkomstig het erfinrichtingsplan wordt aangelegd en in stand gehouden;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Artikel 4 Overige regels

4.1 Beperking bevoegdheid

De gemeenteraden van de Groninger gemeenten zijn direct na vaststelling van het inpassingsplan bevoegd een bestemmingsplan vast te stellen voor (een deel van) de gronden waarop dit inpassingsplan betrekking heeft, mits daarbij de regel in 3.1 van het inpassingsplan in acht wordt genomen. Dit geldt ook voor een door college van burgemeester en wethouders vast te stellen wijzigings- of uitwerkingsplan.

4.2 Toepassingsregel

De regels in Artikel 3 zijn van toepassing op alle bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen genoemd per gemeente in de bijlage bij deze regels en de daarbij genoemde bestemmingen. Deze regel wordt aan de gebruiksregels zoals die in de bijlage per plan zijn genoemd, toegevoegd.

Hoofdstuk 3 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 5 Overgangsrecht

5.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
5.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 6 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het inpassingsplan Agrarische bouwpercelen

van de provincie Groningen.

Behorende bij het besluit van 31 januari 2018