direct naar inhoud van Regels
Plan: De Skieding
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9920.IPN358DeSkieding-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het inpassingsplan 'De Skieding' met identificatienummer NL.IMRO.9920.IPN358DeSkieding-VA01 van de provincie Groningen.

1.2 inpassingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch gebruik

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.6 agrarisch medegebruik

het medegebruik van gronden voor agrarische doeleinden, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.7 bestaand

ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik: legaal aanwezig ten tijde van het inwerkingtreden van het inpassingsplan.

1.8 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.12 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.13 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.14 bijbehorend bouwwerk:

aan- uit- en bijgebouwen c.q. uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

1.15 erfinrichtingsplan

een plan waarin met toepassing van de maatwerkmethode in overleg met de betrokken belanghebbende de omvang, situering en ruimtelijke inrichting en de landschappelijke inpassing van een project binnen een plangebied zijn vastgelegd.

1.16 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.17 geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder.

1.18 gevellijn

de als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn, waarin één van de gevels van een bedrijfsgebouw moet zijn geplaatst.

1.19 gronddepot

plaats waar voorraden grond opgeslagen kunnen worden.

1.20 hobbymatig agrarisch gebruik

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren op niet bedrijfsmatige wijze (niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- of wormenkwekerij).

1.21 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.22 kampeerauto

een auto, waarin voorzieningen zijn getroffen voor recreatief nachtverblijf.

1.23 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein met een oppervlakte van niet meer dan 5.000 m2 voor kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.24 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.25 kunstwerk:

een werk ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een in- of doorlaat, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.26 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.27 landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.

1.28 maatwerkmethode

methode van overleg via keukentafelgesprekken met als doel om overeenstemming te bereiken over de omvang, situering en inrichting van een project binnen een plangebied.

1.29 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zal de Wet natuurbescherming steeds onderdeel van het toetsingskader zijn).

1.30 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.31 nutsvoorzieningen:

voorzieningen voor het openbaar nut, zoals elektriciteits-, gas- en drinkwatervoorziening.

1.32 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.33 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • c. indien in het water wordt gebouwd het Normaal Amsterdams Peil.
1.34 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.35 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het inpassingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.36 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.37 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 lengte, breedte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik, met uitzondering van een boom- en/of sierkwekerij, houtteelt- of fruitteeltbedrijf;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  • c. natuurvriendelijke oeverzones;
  • d. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische overstappunten;
  • e. ontsluitingswegen;
  • f. hobbymatige paardenbakken, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak';

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde - geen windturbines zijnde - en andere (infrastructurele) werken.

3.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 1,50 m bedragen;
  • b. kuilvoerplaten, sleufsilo's, teeltondersteunende voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest zijn niet toegestaan.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een met het inpassingsplan strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van de voor Agrarisch aangewezen gronden ten behoeve van een (kleinschalig) kampeerterrein.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag vereist:

    • 1. het aanplanten van opgaande beplanting, bomen en/of houtgewas, niet zijnde erfbeplanting en beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing conform het Landschapsplan uit bijlage 2 Landschapsplan bij deze regels;
    • 2. het kappen en/of rooien van houtgewas, met uitzondering van het kappen en/of rooien van houtgewas ten behoeve van de landschappelijke inpassing conform het Landschapsplan uit bijlage 2 Landschapsplan bij deze regels;
    • 3. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen met een grotere breedte dan 4,00 meter;
    • 4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van het agrarisch gebruik, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 50 m²;
    • 5. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 30 cm.
  • b. Uitzonderingen

Het in lid 3.5 onder a vervatte vergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bedrijf ' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, opslag en installaties, met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde - geen windturbines zijnde-, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van Scheiding 11/Poelbuurt 1a - Opende uitsluitend een bedrijf in productie en verkoop van aanhangwagens en aanverwante artikelen is toegestaan, alsmede bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 Bedrijvenlijst;
  • b. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • c. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • d. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • b. de afstand tot de perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • c. het gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlak (exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning en de bij de bedrijfswoning behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de in 4.2.3 genoemde maxima) mag niet meer bedragen dan het bestaande oppervlak ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerpplan en welke legaal tot stand zijn gekomen;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,50 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere respectievelijk hogere dakhelling had, deze lagere respectievelijk hogere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. Er mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de grondoppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 120 m2 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere oppervlakte aanwezig was, in welk geval die grotere oppervlakte als maximum geldt voor dat gebouw;
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning

Voor een bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand van een bijbehorende bouwwerk tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan mag niet minder dan 1 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50 m2;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m2;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,50 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde in a tot en met f geldt, indien een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
4.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,50 m, voor zover gelegen op een afstand van 1 m achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. opritten en afritten;
  • c. rotondes en ovondes;
  • d. infrastructurele voorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen en carpoolplaatsen;
  • f. voorzieningen voor het openbaar vervoer;
  • g. bermen en beplanting;
  • h. ecologische voorzieningen;
  • i. het behoud, het herstel en de instandhouding van de landschappelijke en natuurwaarden;

waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer, met dien verstande dat rijstroken uitsluitend mogen aangelegd direct aan weerzijden van de aanduiding ‘as van de weg’;

met daaraan ondergeschikt:

  • j. gebouwen ten behoeve van het verkeer, zoals wachtruimtes voor openbaar vervoer en/of stallingruimten voor (brom)­fietsen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. cultuurgrond;
  • m. waterlopen en waterpartijen;
  • n. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • o. openbare nutsvoorzieningen;
  • p. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten en kunstwerken.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van de in lid 5.1 onder j en p genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 20 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 4 m bedragen.

Voor het overige mogen op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kunstwerken zal ten hoogste 10 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 5 m bedragen.
5.3 Nadere regels

Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken ten behoeve van:

  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • een goede woonsituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat en bebouwingsbeeld;
  • de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: het inrichten van het bestemmingsvlak zodanig dat:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken als verkooppunt van motorbrandstoffen;
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruik van onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
  • d. het aanbrengen van reclame-uitingen.
5.4.2 Voorwaardelijke verplichting realisatie landschappelijke inpassing
  • a. Het gebruik van de weg conform het bepaalde in lid 5.1 onder a, b en c is, twee jaar na afronding van de realisatie van de weg en aanverwante infrastrucrurele voorzieningen, uitsluitend toegestaan voor zover de landschappelijke inpassing, conform het Landschapsplan dat is opgenomen in bijlage 2 Landschapsplan, is gerealiseerd;
  • b. De landschappelijke inpassing dient vervolgens duurzaam in stand te worden gehouden.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.2 onder b en toestaan dat de landschappelijke inpassing in heel beperkte mate teniet wordt gedaan in geval dat vanuit verkeersveiligheid of bereikbaarheid noodzakelijk is, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden;
  • eenzelfde hoeveelheid beplanting elders wordt toegevoegd en in stand gehouden.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in woonhuizen, al dan niet in combinatie met bed & breakfast en/of een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van de functie bed & breakfast maximaal 50 m2 bedraagt en is gevestigd in het hoofdgebouw (de woning) en/of in een aangebouwd bijbehorend bouwwerk;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de functie aan huis verbonden beroep niet meer bedraagt dan 70 m2 en niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Buitenopslag is niet toegestaan.
  • b. een kinderdagverblijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf', met dien verstande dat de woonfunctie de hoofdfunctie blijft;
  • c. tuinen en erven;
  • d. maximaal één hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik per perceel, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte ten hoogste 800 m2 mag bedragen;
    • 2. de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;

alsmede voor:

  • e. landschappelijke inpassing;
  • f. behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • g. landschappelijk ingepast, kleinschalige kampeerterreinen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen, sloten, bermen en water;
  • j. openbare nutsvoorzieningen;
  • k. ontsluitingen en paden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. Er zijn wat de bebouwing betreft uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde doeleinden.
  • b. De maximale oppervlakte van gebouwen bedraagt per perceel:

perceel   maximale oppervlakte gebouwen in m2  
De Scheiding 7   436  
De Scheiding 9   375  
De Scheiding 13   325  
Drachtsterweg 98   360  

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. per bouwvlak één woning is toegestaan, dan wel het op de verbeelding aangegeven maximum aantal, ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', in welk geval de woningen binnen één bouwmassa worden ondergebracht en één stedenbouwkundig geheel vormen;
    • 2. per bouwvlak de grondoppervlakte van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 40% van de maximale oppervlakte van de gebouwen zoals genoemd in lid 6.2.1 onder b.
  • c. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m.
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m.
  • e. De dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen;
  • f. De afstand tussen hoofdgebouwen en de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand geldt.
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. De bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 1 m bedragen.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50 m2
  • d. De gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 130 m2.
  • e. De gezamenlijke oppervlakte van aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 180 m2.
  • f. De goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen.
  • g. De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5,5 m bedragen.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte mag niet meer dan 1 m bedragen in het gebied vóór de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan of vóór een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan.
  • b. In overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en van een kleinschalig kampeerterrein ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische en natuurlijke waarden zoals die ter plaatse voorkomen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.2 onder b, sub 2 ten behoeve van het vergroten van het hoofdgebouw, mits:
    • 1. de oppervlakte van de bebouwing niet meer bedraagt dan de maximale oppervlakte genoemd in lid 6.2.1 onder b;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke inpassing, zoals beschreven in het Ruimtelijke onderzoek verplaatsen woningen aan De Scheiding in bijlage 4 bij de regels;
    • 3. advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke, of een bij de gemeente werkzame, deskundige op het gebied van stedenbouw en landschap.
  • b. lid 6.2.2 onder b sub 2 en 6.2.3 onder c, d en e ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken in één bouwmassa met per perceel een oppervlakte van niet meer dan de oppervlakte genoemd in lid 6.2.1 onder b;
  • c. lid 6.2.2 onder e ten behoeve van een afwijkende dakvorm mits:
    • 1. de overige bouwregels van 6.2.2, 6.2.3 en 6.2.4 van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 2. er vanuit architectonisch oogpunt een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en het streekeigen omgevingsbeeld wordt bewerkstelligd;
    • 3. advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijk deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
6.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in lid 6.4.1 is slechts mogelijk, indien evenredige belangenafweging plaatsvindt waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met een inpassingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van aangebouwde bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover dit niet uitdrukkelijk op grond van lid 6.1 is toegestaan.
6.5.2 Voorwaardelijke verplichting realisatie landschappelijke inpassing

Artikel 7 Wonen - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven, met dien verstande dat:

  • a. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • b. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • c. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein;
  • d. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik en voor bestaand agrarisch gebruik door derden;
  • e. per bouwperceel niet meer dan 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik is toegestaan met een oppervlak van ten hoogste 800 m2, waarvoor geldt dat de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;
  • f. de woning en/of een aan de woning aangebouwd gebouw mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  • g. de gronden mede zijn bestemd voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m2;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke grondoppervlakte van het hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
    • 3. buitenopslag niet is toegestaan.
7.2 Bouwregels

Op de voor Wonen - 1 aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

7.2.1 Hoofdgebouwen in casu woonhuizen

Voor hoofdgebouwen in casu woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 woonhuis worden gebouwd, dan wel het op de verbeelding aangegeven maximum aantal, ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • b. een woonhuis wordt gebouwd binnen een zone van 20 m diep, gemeten vanuit de voorgevel zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan of het verlengde daarvan;
  • c. de grondoppervlakte mag niet meer bedragen dan 120 m2;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw aanwezig was dat voor een diepte van meer dan 20 m als woonhuis werd gebruikt, deze grotere diepte als maximale zone, gemeten vanaf de voorgevel geldt;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder c tot en met f geldt, indien een grotere oppervlakte, een hogere goothoogte, een hogere bouwhoogte of een andere dakhelling aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dat deze oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte of dakhelling voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw als maximale oppervlakte, maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en minimale of maximale dakhelling geldt.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2, indien en voor zover geen afwijking is verleend als bedoeld in 7.4 onder a ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen in één bouwmassa;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m2, indien en voor zover geen afwijking is verleend als bedoeld in 7.4 onder a ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen in één bouwmassa;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 180 m2, met dien verstande dat indien nevenactiviteiten zijn toegestaan, de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan de in 7.1 genoemde oppervlakte;
  • e. voorzieningen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing;
  • f. de goothoogte van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
  • h. in afwijking van het bepaalde in a tot en met g geldt, indien een kleinere afstand, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m bedragen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en van een kleinschalig kampeerterrein ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.
7.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. 7.2.1 onder f ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. 7.2.2 onder c ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m2;
  • c. 7.2.2 onder c ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke vervanging van meerdere aanbouwen, uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen waarvan de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt dan 50 m2, door één of meerdere aanbouwen, uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
    • 2. met de vervanging een vermindering (sanering) van de oppervlakte plaatsvindt, voor zover die oppervlakte meer bedraagt dan 50 m2 tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van het meerdere tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
  • d. 7.2.2 onder c ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke vervanging van meerdere vrijstaande bijgebouwen waarvan de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt dan 130 m2, door één of meerdere vrijstaande bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
    • 2. met de vervanging een vermindering (sanering) van de oppervlakte plaatsvindt, voor zover die oppervlakte meer bedraagt dan 130 m2 tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van het meerdere bovenop de 130 m2.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met een inpassingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van aangebouwde bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover dit niet uitdrukkelijk op grond van lid 7.1 is toegestaan.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (lage) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie' prevaleert.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5000 m2
  • a. Op of in de in 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 8.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 5000 m2.
8.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.2.1 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  • b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in 8.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in 8.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Erfgoedwet;
  • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 9 Waarde - Open gebied

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Open gebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van grootschalige open weidegebieden met een dicht slotenstelsel met (potentieel) waardevolle vegetaties en/of leefgebied voor weidevogels.

9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag vereist:

  • 1. het aanleggen van grondwallen/aarden wallen;
  • 2. afschuiven van dijken en wierden;
  • 3. grondbewerkingen dieper dan 40 centimeter;
  • 4. dempen kleine geisoleerde wateren (o.a. dobben, pingo's);
  • 5. aanbrengen verharding > 200 m2;
  • 6. aanbrengen ondergrondse leidingen;
  • 7. aanleggen van recreatieve paden en voorzieningen.

  • b. Uitzonderingen

Het in lid 9.1 onder a vervatte vergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Tot een met het inpassingsplan als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden voor de opslag van hooibalen;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale, ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  • c. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden voor het aanbrengen van afbeeldingen en/of tekens voor commerciële doeleinden, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  • d. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als paardenbak, renbaan of menterrein, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  • e. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van gemotoriseerde of gemechaniseerde sporten;
  • g. het gebruiken of laten gebruiken van boerderijkamers, recreatiewoningen, groepsaccommodaties, chalets, stacaravans, trekkershutten, toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren en andere recreatieobjecten voor permanente bewoning;
  • h. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • i. het gebruiken of laten gebruiken van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen voor bewoning door een ander huishouden dan het huishouden dat de woning bewoont.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1
12.1.1 Wijzigingsbevoegdheid

Gedeputeerde staten zijn bevoegd, ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - Wijzigingsgebied 1', het plan te wijzigen zodanig dat:

  • a. de bestemming 'Bedrijf' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 1' en de bestemming 'Agrarisch', zoals opgenomen in de verbeelding in Bijlage 7;
  • b. de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in 'Wonen - 1', zoals opgenomen in de verbeelding in Bijlage 7;
  • c. binnen de bestemming 'Agrarisch' de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' wordt aangebracht, zoals opgenomen in de verbeelding in Bijlage 7;

mits:

    • 1. de regels van de bestemming Agrarisch (Artikel 3) en de regels van de bestemming Wonen - 1 (Artikel 7) van overeenkomstige toepassing worden verklaard;
    • 2. ter plaatse één woning aanwezig blijft;
    • 3. één paardenbak voor hobbymatig gebruik aanwezig blijft en dat deze wordt voorzien van de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak';
    • 4. de bebouwing en bouwwerken, geen bouwwerken zijnde, overeenkomstig Bijlage 5 Inrichting Scheiding 11 / Poelbuurt 1a en Bijlage 6 Erfbeplanting De Skieding worden gebouwd en/of aangelegd en de aanleg en instandhouding wordt geborgd in de vorm van de voorwaardelijke verplichting onder 12.1.2, als toevoeging op de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Agrarisch'.
12.1.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Het gebruik van het woonperceel en de paardenbak conform het bepaalde in artikel 3.1 en artikel 7.1 is, twee jaar na het in werking treden van het wijzigingsplan, uitsluitend toegestaan voor zover de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, zoals opgenomen in bijlage 5 Inrichting Scheiding 11 / Poelbuurt 1a en bijlage 6 Erfbeplanting De Skieding;
  • b. De landschappelijke inpassing dient vervolgens duurzaam in stand te worden gehouden.
12.2 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2
12.2.1 Wijzigingsbevoegdheid

Gedeputeerde staten zijn bevoegd, ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - Wijzigingsgebied 2', het plan te wijzigen zodanig dat:

  • a. de bestemming 'Wonen - 1' en de bestemming 'Agrarisch' worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - 1', zoals opgenomen in de verbeelding in Bijlage 7;
  • b. binnen de bestemming 'Agrarisch' de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' wordt aangebracht, zoals opgenomen in de verbeelding in Bijlage 7;
  • c. de bestemming 'Waarde - Open gebied' wordt verwijderd;

mits:

    • 1. toepassing is gegeven aan artikel 12.1, dan wel dat hieraan toepassing wordt gegeven gelijktijdig met artikel 12.2;
    • 2. de regels van de bestemming Bedrijf - 1, zoals opgenomen in Bijlage 7 van overeenkomstige toepassing worden verklaard;
    • 3. één paardenbak voor hobbymatig gebruik aanwezig zal zijn, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak'.
12.2.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Het gebruik van bedrijfsperceel en de paardenbak conform het bepaalde in artikel 18.1 in Bijlage 7 en artikel 3.1 onder f is, twee jaar na realisatie van het bedrijf, uitsluitend toegestaan voor zover de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, zoals opgenomen in bijlage 3 Onderzoek bedrijfsverplaatsing Scheiding 43 en bijlage 6 Erfbeplanting;
  • b. De landschappelijke inpassing dient duurzaam in stand te worden gehouden.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Het college van Gedeputeerde Staten is bevoegd het inpassingsplan te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat de overschrijding niet meer dan 3 meter mag bedragen en het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% mag worden vergroot.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Beperking bevoegdheid
  • a. De gemeenteraad is 10 jaar na vaststelling van dit inpassingsplan bevoegd een bestemmingsplan vast te stellen voor de gronden waarop dit inpassingsplan betrekking heeft;
  • b. In afwijking van het bepaalde in artikel 15.1 sub a kan de gemeenteraad een bestemmingsplan vaststellen voor de gronden van dit plan indien daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de functie van de weg zoals mogelijk wordt gemaakt met dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het Provinciaal inpassingsplan De Skieding van de provincie Groningen".

Vastgesteld door de Provinciale Staten op 16 december 2020.