Plan: | Botjeszandgat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1987.01BuBOTBP0012011-0401 |
Sinds 2002 moeten alle ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan bepalingen uit het natuurbeschemingsrecht: de Flora- en faunawet (soortbescherming), de Natuurbeschermingswet en de provinciale EHS (gebiedsbescherming). De natuurwetgeving heeft als belangrijkste component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende beschermde soorten planten en dieren en hun leefomgeving.
Uit deze wet- en regelgeving vloeit voort dat bij de planontwikkeling dient te worden nagegaan of ruimtelijke ingrepen een negatieve invloed hebben op planologisch begrensde en beschermde natuur- en landschapswaarden (Vogel- en Habitatrichtlijn, Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde planten- en diersoorten.
Gebiedsbescherming
Het onderzoeksgebied is geen onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in Groningen en ligt niet in of nabij Natura 2000-gebieden.
Soortbescherming
Om te beoordelen of er beschermde soorten in het plangebied voorkomen is op 10 juni 2011 een ecologische toets uitgevoerd door ecoloog ing. R. Bijlsma (Verkenning natuurwaarden Botjeszandgat te Zuidbroek, Grontmij, 21 juli 2011). Daarbij is kennis genomen van eerder uitgevoerd natuuronderzoek bij de plas in 1995 (hele gebied; Grontmij 1995) en 2003 (alleen oostzijde; Grontmij & Elodea 2003).
De gehele oever, behoudens het deel achter de hekken (nw-gedeelte met installaties), is bezocht. Met lussen is het gebied belopen en daarbij is gelet op verschillen in bodem, hoogteligging en begroeiing. In elk karakteristiek gedeelte (biotoop) is gelet op de aanwezige flora en (sporen van) fauna, in het bijzonder de beschermde en bedreigde soorten. De meest kenmerkende plantensoorten, die een beeld geven van de aanwezige natuurwaarden in het biotoop zijn hieronder beschreven.
Samenvatting beschermde soorten
In het gehele plangebied zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Wel zijn er enkele (sporen van) licht beschermde zoogdieren uit tabel 1 aangetroffen zoals reeën. Ook zwaarbeschermde broedvogels (tabel 3) zijn waargenomen zoals grote bonte specht, zwarte roodstaart, gele kwikstaart, zwaluw (boeren- en/of huis- en oever-), koekoek, fitis, tjiftjaf, zwartkop, boompieper en kleine karekieten. Alle aangetroffen broedvogels zijn alleen tijdens hun broedperiode (en dus niet jaarrond) beschermd. Jaarrond beschermde vogelsoorten zijn niet aangetroffen. Tenslotte is 1 exemplaar juveniele bruine kikker aangetroffen (amfibiesoort tabel 1).
Conclusie
Op basis van in het verleden uitgevoerd onderzoek en het veldbezoek in 2011 is geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunawet geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden.
Met de zwembaai zal het recreatieve gebruik aan de zuidwestzijde, bij de stranden, lokaal toenemen, zowel op het land als in het water. Dit gebruik zal zich concentreren in de zomermaanden, in het bijzonder de maanden juli en augustus (vakantieperiode) en op warme weekenden of avonden in voor- en naseizoen.
Recreatief gebruik heeft op kleine zangvogels een verstorend effect van globaal enkele 10-tallen meters tot circa 70 meter, afhankelijk van de gevoeligheid van de soort.
Omdat het intensievere gebruik geconcentreerd wordt in de zone die beïnvloed wordt door verkeersgeluid afkomstig van de doorgaande weg, en vanwege de gebruikspiek buiten het broedseizoen van vogels en vanwege de beperkte effectafstand, wordt het negatieve effect van het recreatieve gebruik als zeer beperkt ingeschat. De gunstige staat van instandhouding van broedvogels wordt niet aangetast.
Indien rekening gehouden wordt met onderstaande mitigerende maatregelen zullen eventuele negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen zandwinningsactiviteit op de aanwezige natuurwaarden in het plangebied voorkomen of verminderd worden.
Mogelijkheden voor mitigerende en compenserende maatregelen
Oeverzwaluwen gebruiken de steile oevers (vroegere breszone) aan de noordzijde van de plas. Deze steile oevers zullen in de toekomstige situatie verdwijnen. Om negatieve milieueffecten te vermijden, is het noodzakelijk om de werkzaamheden aan te laten vangen vóór het broedseizoen, continu te laten voortduren en door verstoring het nestelen van broedvogels te voorkomen. De broedperiode van vogels is niet exact begrensd en hangt af van het seizoen en de broedvogelsoort. Gemiddeld kan de periode maart t/m juli aangehouden worden, met een uitloop richting half augustus. Voor de oeverzwaluwen is de broedperiode april tot half augustus. Het is echter niet uitgesloten dat er in nieuwe steilranden tot in juli vestiging kan plaatsvinden. In dat geval vliegen de jonge oeverzwaluwen pas in september uit.
Ten aanzien van de oeverzwaluwen zal in overleg met de initiatiefnemer ter compensatie van het verdwijnen van de steile oevers gezocht worden naar een nieuwe gelegenheid voor de vestiging van deze broedvogelsoort. Op een nieuwe vestigingslocatie dient te worden voorkomen dat er opgaande beplanting tot dicht op de steilwand wordt aangebracht of zich gaat ontwikkelen.
In de hele oeverzone kunnen kleine en middelgrote zoogdieren aanwezig zijn die licht beschermd zijn. Dit zijn alle soorten die behoren tot tabel 1 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt dat tijdens de uitvoering van zandwinning het onvermijdelijk is dat er mogelijk individuen van een aantal algemene soorten worden gedood en/of hun holen worden verstoord. De meeste soorten zullen in de nabijgelegen landschappelijke structuren gunstige biotopen blijven vinden. Het gaat in dat geval om diersoorten waarvoor geldt dat met deze ingrepen de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in het geding komt. Voor schade aan deze soorten geldt een vrijstelling van de Flora- en faunawet.
Vanuit de zorgplicht is het van belang de werkzaamheden te starten in de actieve periode van zoogdieren en amfibieën, maar buiten de voortplantingsperiode. De geschikte periode voor werkzaamheden met het oog op deze diergroepen is globaal vanaf juli t/m oktober. Werkzaamheden kunnen in de gevoelige periode uitgevoerd worden indien met zekerheid is vastgesteld dat er geen broedende vogels aanwezig zijn en/of verstoord kunnen worden en/of voorkomen wordt dat andere (beschermde) dieren worden geschaad.