Plan: | Buitengebied, Straatkantseweg 28 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1982.WPHaStraatkantse28-VA01 |
Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van de Straatkantseweg 28 in Haps een bestaande woonboerderij te splitsen. Als een gevolg van de splitsing neemt het aantal wooneenheden in de boerderij met één toe. Deze ontwikkeling is mogelijk op grond van artikel 23.6.1 in het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). Omdat het initiatief passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan deze ontwikkeling. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Straatkantseweg 28 in het buitengebied van de gemeente Land van Cuijk. De locatie ligt ten noordwesten van de kern Haps. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied in omgeving (bron: OpenStreetMap)
Op het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (vastgesteld op 19 september 2011) van toepassing. Daarnaast geldt de herziening 'Buitengebied 2010, Herziening 2016' (vastgesteld op 24 juni 2019). Navolgende afbeelding toont van de vigerende planologische situatie een uitsnede.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op grond van het vigerende bestemmingsplan geldt voor de gronden van het plangebied de bestemming 'Wonen'. Hierbij geldt dat op deze gronden niet meer dan één woning aanwezig mag zijn. Daarnaast geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Verder is (een gedeelte van) het plangebied gelegen binnen de volgende zones:
Wijzigingsbevoegdheden
23.6.1 Woningsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen en toe te staan dat een woning wordt gesplitst, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Ad.
Hiermee wordt voldaan aan artikel 23.6.1.
Verder zijn de volgende plannen van toepassing op het plangebied:
Paraplubestemmingsplan Parkeren
Ter plaatse van het plangebied geldt het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren', vastgesteld op 3 februari 2020. Met het bestemmingsplan worden de parkeernormen uit de 'Nota Parkeernormen Auto en fiets Gemeente Cuijk 2016 - 2023' van toepassing verklaard op het plangebied. Op de parkeersituatie wordt nader ingegaan in paragraaf 4.4. In de regels van voorliggend plan is met dit parapluplan rekening gehouden.
Kamerbewoning in woningen
Ter plaatse van het plangebied geldt het parapluplan 'Kamerbewoning in woningen', vastgesteld op 4 oktober 2021. Met dit plan worden de regels ten aanzien van 'kamerbewoning in woningen' planologisch vastgelegd. In de regels van voorliggend plan is met dit parapluplan rekening gehouden.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Land van Cuijk, ten noordwesten van de kern Haps. De locatie is gelegen aan de Straatkantseweg 28. In de omgeving van het plangebied bevindt zich voornamelijk agrarische grond. Verder zijn aan de noordkant van de Straatkantseweg enkele (vrijstaande) woningen en veehouderijen gelegen. Ten zuiden van het plangebied loopt een sloot en bevindt zich nog een bos.
In het plangebied bevindt zich momenteel een ruime op de Straatkantseweg georiënteerde woonboerderij (circa 982 m3, zie bouwtekening in bijlage 1). De boerderij ligt centraal op het erf. Op het terrein bevinden zich 2 schuren van circa 40 m2 en 125 m2. Deze bevinden zich ten noordwesten en -oosten van de woning. Tevens bevinden zich op het terrein een prieel (circa 11,5 m2) en een verouderd hok (circa 15 m2). Het erf heeft een groen karakter met hagen en solitaire bomen. De gronden rond de woning zijn in gebruik als tuin. Aan de oostkant van de woning is een inrit gelegen. Deze inrit scheidt de tuin van de woning van een bij het perceel horend grasveld. Het plangebied wordt ontsloten door de Straatkantseweg. Parkeren vindt in de huidige situatie plaats op eigen terrein. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de situatie in het plangebied.
Vooraanzicht woonboerderij vanaf Straatkantseweg (bron: Google Streetview)
Luchtfoto plangebied (bron: PDOK viewer)
Voorliggend plan voorziet enkel in de splitsing van een bestaande woonboerderij. De woonboerderij betreft in de toekomstige situatie 2 volwaardige woningen van minstens 450 m3. Het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen aan de woning is niet aan de orde. De bestaande schuren en de prieel blijven behouden.
De woningen blijven ontsloten door de Straatkantseweg. De oostelijke woning blijft gebruik maken van de bestaande inrit aan deze straat. Hier vindt tevens het parkeren bij deze woning plaats. Bij de westelijke woning kan voor de woning geparkeerd worden. Hiervoor is reeds voldoende ruimte beschikbaar. Op de verkeerssituatie wordt nader ingegaan in paragraaf 4.4. Navolgende afbeelding toont een impressie van de toekomstige splitsing.
Impressie toekomstige situatie (ontwerp initiatiefnemer)
Impressie toekomstige situatie (bron: Totstand, bouwkundige service) :
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet niet in de oprichting van nieuwe bouwwerken, die in de aanleg of in gebruik een belasting kunnen vormen voor het milieu. Het hemelwater wordt, net als in de huidige situatie, geborgen op eigen terrein.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro. Het plan raakt geen rijksbelangen.
Ladder duurzame verstedelijking
Uit jurisprudentie blijkt dat bij ontwikkelingen van 11 woningen of minder geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder. Met voorliggend plan wordt formeel 1 extra woning mogelijk gemaakt. Hiermee is derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder is niet nodig.
Met de Brabantse omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' hebben provinciale staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, welke ambities en concrete doelen de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe zij hieraan wil werken.
De provincie gelooft dat men met elkaar moet zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat zij dat kunnen bereiken met een nieuwe manier van (samen)werken. Dat door het juiste samenspel – waarbij zij streven naar synergie en meerwaarde - de kwaliteit van leven hier en nu goed samengaat met de kwaliteit van leven elders en later.
Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.
De provincie heeft vier hoofdopgaven opgesteld. Aan de basis van deze hoofdopgaven liggen veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit.
De Interim omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Dit is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen (milieu, wegen, ontgronden, natuurbescherming, ruimte en water).
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid.
Planspecifiek
Navolgend worden de relevante thema's/kaarten uit de verordening toegelicht:
Landelijk gebied
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Landelijk gebied' uit de verordening. Hierop is te zien dat het plangebied gelegen is binnen een zone aangeduid als 'Landelijk gebied' en 'Verbod uitbreiding veehouderij'.
Uitsnede kaart 'Rechtstreeks werkende regels: landbouw' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap
Op grond van artikel 3.9 dient een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied gepaard te gaan met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. In paragraaf 3.2.3 is toegelicht dat van fysieke verbeteringen van landschappelijke kwaliteit sprake is conform de provinciale beleidsregels.
Artikel 3.69 Afwijkende regels (burger)woningen
In de Interim omgevingsverordening is in artikel 3.69 'Afwijkende regels (burger)woningen' onder b. aangegeven dat een bestemmingsplan kan voorzien in een inpandige splitsing van een beeldbepalende woonboerderij als:
In paragraaf 3.2.3 is toegelicht dat aan beide voorwaarden van artikel 3.69 voldaan wordt.
Aardkundig waardevol gebied
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed'. Hierop is te zien dat het plangebied gelegen is in 'Aardkundig waardevol gebied'.
Uitsnede kaart 'Stedelijke ontwikkeling en erfgoed' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 3.28 Aardkundige waarden
Een bestemmingsplan van toepassing op Aardkundig waardevol gebied:
Ad.
Op basis van de Aardkundig waardevolle gebiedenkaart van Noord-Brabant ligt het plangebied binnen het gebied 'Maasterrassen, Land van Cuijk'. Dit betreft een uitgestrekt gebied dat een groot aantal in het landschap goed zichtbare reliëfvormen bevat die sinds het einde van de laatste ijstijd zijn opgebouwd door
de Maas: oude Maasgeulen en platen, afgesneden Maasmeanders, rivierterraswanden, en de huidige overstromingsvlakte. Voorliggend plan betreft enkel een inpandige splitsing van een boerderij, waarbij behoud van de aardkundige waarden in het gebied behouden blijven. Een potentiële bedreiging van het gebied betreft de verdere uitbreiding van bebouwing (zowel van losse bebouwing als rond de bestaande woonkernen). In de regels van voorliggend plan worden daarom eisen gesteld ten aanzien van de uitbreiding van bebouwing. Het aardkundig waardevol gebied wordt hiermee beschermd en aantasting voorkomen.
Natuur en stiltegebieden
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden'. Op deze afbeelding is te zien dat het plangebied gelegen is in de nabijheid van een gebied dat is aangeduid als 'Natuur Netwerk Brabant'.
Uitsnede kaart 'Natuur en stiltegebieden' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 3.16 Externe werking Natuur Netwerk Brabant
In aanvulling op de Wet natuurbescherming bepaalt een bestemmingsplan dat een ontwikkeling toelaat in Stedelijk Gebied of in Landelijk Gebied, die een aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, overeenkomstig Artikel 3.22 Compensatie.
Ad.
Voorliggend plan voorziet enkel in het doen van inpandige wijzigingen aan een bestaande woonboerderij. Dit heeft geen negatieve externe effecten op het Natuur Netwerk Brabant. Van aantasting is geen sprake. Het verrichten van compenserende maatregelen is om die reden niet nodig.
Conclusie
Het plan is passend binnen de Interim Omgevingsverordening.
Voor de toepassing van de nieuwe regeling Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit en de mogelijkheid voor inpandige splitsing van beeldbepalende woonboerderijen, hebben Gedeputeerde Staten een beleidsregel vastgesteld en een daarbij horende rekenmodule ontwikkeld.
De beleidsregel geeft invulling aan de voorwaarden die in artikelen 3.69 en 3.78 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn opgenomen. In de beleidsregel staan de uitgangspunten die de provincie hanteert om te bepalen of een ontwikkeling in voldoende mate bijdraagt aan het versterken van omgevingskwaliteit als men een woning wil bouwen of splitsen. De beleidsregel geeft daarmee duidelijkheid aan initiatiefnemers welke tegenprestatie zij moeten verrichten. Ook bevat de beleidsregel een differentiatie in woningbouwtypen met de daarvoor geldende voorwaarden. De beleidsregel is gepubliceerd in het Provinciaal Blad.
Planspecifiek
De te splitsen woning betreft een beeldbepalende boerderij, zoals blijkt uit het in bijlage 2 toegevoegde scoreformulier. Bij het inpandig splitsen van een beeldbepalende woonboerderij geldt een tegenprestatie van € 62.500,- per wooneenheid. Eventueel kan ervoor worden gekozen om (deels) een fysieke tegenprestatie te leveren welke gelijk staat aan dat bedrag. Hiervoor is in de beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit een rekenmodule opgenomen. Kosten voor bijvoorbeeld sloop, landschappelijke inpassing of terugbrengen van oude cultuurhistorische elementen kunnen in dat kader worden ingezet. Initiatiefnemers hebben in nauw en uitvoerig overleg met de gemeente Land van Cuijk de fysieke tegenprestaties op een rij gezet (zie bijlage 3). De gemeente Land van Cuijk heeft zowel de Afdeling Ruimtelijke Ordening als de eigen specialist in Erfcultuur en de Provincie Noord-Brabant geraadpleegd. Al deze partijen zijn akkoord met de fysieke tegenprestaties.
Het plan voldoet aan de voorwaarden uit de Beleidsregel maatwerk ruimtelijke ontwikkeling.
In de Structuurvisie Cuijk is op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weergegeven.
De structuurvisie is opgedeeld in twee gebieden:
Het plangebied is gelegen in het gebied 'Vitaal Cuijk'. Dit gedeelte van de gemeente bestaat voornamelijk uit agrarische gebied en natuurgebieden. De doelstelling voor dit gebied is 'behoud waar mogelijk versterking van de ruimtelijke kwaliteit, met name voor aan het buitengebied gebonden functies, mede in relatie tot de dynamiek ervan'. De landschappelijke waarden en natuurwaarden spelen daarbij een belangrijke rol. Daarnaast zet de gemeente in op een multifunctioneel buitengebied waarin functies niet met elkaar concurreren, maar in samenhang bijdragen aan een vitaal en leefbaar platteland.
Op het gebied van wonen wil de gemeente blijven werken aan een aantrekkelijke, veilige en duurzame woon- en leefomgeving. Hier is het prettig wonen in gevarieerde woonmilieus; van stedelijk in de kern Cuijk tot zeer landelijk in de kleinere dorpskernen. De kwaliteit van het wonen kan aantrekkelijker worden gemaakt door ontwikkelingen te stimuleren en daarbij de leidende principes te hanteren.
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft een splitsing van een boerderij. Door toepassing van de Beleidsregel maatwerk ruimtelijke ontwikkeling is behoud en versterking van de omgevingskwaliteit met voorliggend plan verzekerd (zie paragraaf 3.2.3). Dit sluit aan bij de doelstelling van het gebied 'Vitaal Cuijk'. Het plan is daarmee passend binnen de Structuurvisie Cuijk.
De 'Regeling Kwaliteitsverbetering Landschap gemeente Land van Cuijk' biedt duidelijkheid over hoe de gemeente Land van Cuijk invulling geeft aan de uitgangspunten en werkafspraken voor een uniformere toepassing van de de regeling in de praktijk. De Beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant (zie paragraaf 3.2.2) is hierin meegenomen. De Regeling betreft het maatwerk voor de gemeente Land van Cuijk, zodat balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en de kwaliteit van het landschap gewaarborgd blijft.
De gevraagde kwaliteitsimpuls is van toepassing bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Het betreft bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen planmatige ontwikkelingen en niet-planmatige ontwikkelingen. Met de niet-planmatige ontwikkelingen wordt gedoeld op min of meer op zichzelf staande (beperkte) ontwikkelingen in het landelijk gebied, zoals vergrotingen of vormveranderingen van agrarische bouwvlakken of andere functies, en omschakeling van functies. Of er een kwaliteitsverbetering wordt gevraagd, is afhankelijk van het effect dat de betreffende ontwikkeling heeft op het landschap. In bijlage 1 bij de Regeling is een uitwerking opgenomen van welk type projecten en ontwikkelingen tot welke categorie behoren.
Planspecifiek
Het splitsen van een beeldbepalende woonboerderij valt onder een categorie 1 ontwikkeling. Hiervoor is geen inpassing of tegenprestatie nodig.
Conclusie
Het plan is passend binnen het gemeentelijke beleid.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Met voorliggend plan worden geen bodemgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens vinden er geen ruimtelijke wijzigingen of bodemroerende werkzaamheden plaats. Er zijn geen belemmeringen voor het plan vanuit het aspect bodem. Een onderzoek is niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de gegevens van atlasleefomgeving.nl. Door de concentraties ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De volgende concentraties komen naar voren:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 11,9 µg/m3 | 16,1 µg/m3 | 8,9 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en (zeer) fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen één woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Met het plan wordt formeel één extra woning aan het plangebied toegevoegd. Daarom is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Het plangebied is gelegen aan de Straatkantseweg. Dit betreft een rustige landweg die voornamelijk gebruikt wordt door bestemmingsverkeer. Gelet op de lage verkeersintensiteit is een onderzoek naar wegverkeerslawaai niet aan de orde. Het plangebied is niet gelegen in de omgeving van spoorwegen of industrie(terreinen). Hinder als het gevolg van spoorweglawaai of industrielawaai kunnen om die reden op voorhand worden uitgesloten.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen op circa 50 meter afstand van een agrarisch bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij'. Dit betreft een voormalige nertsenhouderij, waar op grond van het vervroegde verbod op het houden van pelsdieren (per 8 januari 2021) geen nertsen meer gehouden worden. De locatie produceert daarmee geen geur die in het kader van voorliggend bestemmingsplan een belemmering kunnen opleveren voor het woon- en leefklimaat. Planologisch is het vestigen van een nieuwe veehouderij op de locatie mogelijk, maar omdat het plangebied in de huidige situatie reeds over een woonbestemming beschikt, kan vestiging niet leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Andere veehouderijen zijn op meer dan 170 meter afstand van het plangebied gelegen. Ook deze bedrijven dienen in de bedrijfsvoering reeds rekening te houden met de bestaande woning. Gelet op de afstand, alsmede de bestaande beperkingen die gelden ten aanzien van de uitstoot van geur, wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op de locatie gewaarborgd. Andersom leidt het plan, vanwege het gegeven dat de het te splitsen gebouw reeds een woning betreft, niet tot nieuwe belemmeringen voor de in de omgeving gelegen veehouderijen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Het plangebied kent in de huidige situatie reeds een woonbestemming. In de omgeving van het plangebied zijn naast woningen enkel veehouderijen gelegen. De meest nabijgelegen actieve veehouderij betreft een gemengde veehouderij aan de Cinquant 4 te Haps, circa 200 meter ten zuidwesten van de toe te voegen wooneenheid. Direct westelijk, op een afstand van net iets meer dan 50 m, is aan de Straatkantseweg 30 een voormalig nertsenbedrijf gelegen. In paragraaf 4.1.4 is toegelicht dat voor veehouderijen geen belemmeringen bestaan ten aanzien van het initiatief. Dit geldt voor zowel de feitelijke als de planologische situatie. Hinder als een gevolg van andere in de omgeving gelegen bedrijven kan, gelet op de afstand en de aard van de activiteiten, worden uitgesloten. Daarmee is voor het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het plangebied beschikt in de huidige situatie reeds over een woonbestemming. De woonfunctie breidt als een gevolg van voorliggend plan niet uit. Daarmee leidt het plan niet tot belemmeringen ten aanzien van in de omgeving gelegen bedrijven.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)
Voorgaande afbeelding toont dat het plangebied gelegen is in de omgeving van een inrichting met een opslagtank voor propaan (circa 220 meter ten zuidwesten van het plangebied). Voor het opslaan van propaan gelden veiligheidsafstanden, afhankelijk van de inhoud van de tank en frequentie van bevoorrading. Ten aanzien van woningen bedragen deze afstanden niet meer dan 25 meter. Het plangebied ligt op ruim voldoende afstand. Het plangebied ligt ruimschoots buiten de PR-contouren (10-6), zichtbaar op bovenstaande kaart. Ten aanzien van deze opslagtank zijn geen belemmeringen.
Op de kaart is tevens te zien dat in de omgeving van het plangebied geen BEVI-inrichtingen, buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen of basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is gelegen. Er bevinden zich eveneens geen andere risicobronnen in de omgeving. Er zijn daarmee geen belemmeringen vanuit het aspect externe veiligheid.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid Waterschap Aa en Maas Waterschap Aa en Maas
Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang. De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:
Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 500 m². Voor een toename van het verhard oppervlak tussen de 500 m2 en 10.000 m2 kan de volgende rekenregel worden toegepast voor het berekenen van de benodigde compensatie:
Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactor * 0,06
De gevoeligheidsfactor zegt iets over de kenmerken van een gebied (droogte, kans op overstroming, ligging ten opzichte van natuurgebieden en bebouwde kom). De gevoeligheidsfactor is bepaald op de 'Kaart Algemene Regel afvoer regenwater door verhard oppervlak' van de waterschappen. Er zijn drie mogelijke waarden: laag (¼), gemiddeld (½) en hoog (1).
De factor 0,06 m vertegenwoordigt een maatgevende bui van 60 mm per uur (600 m³/ha).
Planspecifiek
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld (zie bijlage 4). Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Met het plan vinden geen ruimtelijke wijzigingen in het plangebied plaats. Wijzigingen ten aanzien van de huishoudkundige situatie zijn er daarom niet. Het verrichten van compenserende maatregelen is niet nodig. Uitgangspunt blijft dat hemelwater op eigen terrein wordt geborgen en geïnfiltreerd. Het hemelwater wordt gescheiden van het afvalwater. Het afvalwater van de woning kan nog steeds op dezelfde manier worden afgevoerd zoals in de bestaande situatie het geval is (naar de drukriolering). Er hoeft in deze situatie geen extra aansluiting te worden gemaakt. De rioolaansluiting komt binnen bij 1 van de woningen. Er spelen verder geen waterschapsbelangen.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied ligt op circa 6 km ten noordoosten van het plangebied (Oeffelter Meent). Voorliggend initiatief voorziet niet in bouw- of sloopwerkzaamheden. Negatieve effecten in het kader van gebiedsbescherming zijn daarmee op voorhand uitgesloten.
Soortenbescherming
Wegens het uitblijven van bouw- of sloopwerkzaamheden kan het optreden van significante negatieve effecten op eventueel aanwezige soorten in of nabij het plangebied worden uitgesloten. Het uitvoeren van soortenonderzoek is daarmee niet nodig.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Verkeersgeneratie
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Als gevolg van de extra woning binnen de boerderij neemt het aantal verkeersbewegingen zeer beperkt toe. De Straatkantseweg en het aangrenzende wegennet kunnen deze beperkte toename goed aan.
Parkeren
Wat betreft parkeren geldt in het plangebied het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' (2020) waarbinnen de parkeernormen van de 'Nota parkeernormen 2016-2023' van de gemeente Cuijk van toepassing zijn. Hierin is opgenomen dat per twee-onder-een-kapwoning in het buitengebied een norm geldt van 2,2 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte komt daarmee uit op 4,4, afgerond 5 parkeerplaatsen. In het plangebied is voldoende ruimte voor 5 parkeerplaatsen op eigen terrein. Aan de parkeernorm wordt ruimschoots voldaan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen objecten van cultuurhistorische waarde (rijks- of gemeentelijke monumenten) aanwezig. Voorliggend plan voorziet niet in het aanbrengen van ruimtelijke wijzigingen binnen het plangebied. Uitgesloten wordt dat negatieve gevolgen ten aanzien van de aanwezige cultuurhistorische waarden optreden.
Archeologie
Met voorliggend plan wordt niet gesloopt en tevens vinden geen grondroerende werkzaamheden plaats. Negatieve effecten vanuit archeologie kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Het plan is economisch uitvoerbaar.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Verder worden de volgende gebiedsaanduidingen overgenomen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
In bijlage 6is de reactie van de provincie Noord-Brabant als zienswijze opgenomen. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling is overleg met andere partijen niet aan de orde.
Ten aanzien van het initiatief is een omgevingsdialoog (zie bijlage 5) gevoerd. Hierbij zijn alle direct omwonenden persoonlijk op de hoogte gebracht van het initiatief.
Het initiatief heeft ter inzage gelegen van 16 september 2023 tot en met 27 oktober 2023. In bijlage 6 is de Nota van zienswijzen en wijzigingen opgenomen. Hierin zijn de ingediende zienswijzen beschreven en inhoudelijk beoordeeld. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is de toelichting aangepast. Regels en verbeelding zijn niet gewijzigd.