direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Velp, Mariëndaal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het landgoed Mariëndaal in de gemeente Land van Cuijk gaat ontwikkeld worden tot een open park, als onderdeel van Velp waarbij herstel en de ontwikkeling van het landgoed als landschappelijke eenheid voorop staat. Tussen het park en Velp worden 70 woningen gerealiseerd ten zuiden van de Kastanjelaan. Dit bestemmingsplan heeft als doel deze woningbouw mogelijk te maken.

1.2 Het plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de Beukenlaan en de Kastanjelaan in Velp (figuur 1.1). Het betreft een gedeelte van het (voormalige) Landgoed Mariëndaal, vroeger behorend tot het Noviciaat Mariëndaal ten zuidwesten van het plangebied. Het betreft een bosrijke omgeving met binnen het plangebied historische bomenlanen, bosvakken en braakliggend terrein.

Het voor woningbouw te ontwikkelen terrein is landschappelijk waardevol en ligt centraal op het landgoed (in figuur 1.1) weergegeven met de witte indicatie), tussen het oude klooster, een bosgebied en een zone met woningen en gebouwen van Dichterbij. Het woningbouwgebied is ongeveer 4 hectare groot en wordt doorsneden door enkele lanen.

De nieuwbouwwijk Mariëndaal wordt onderdeel van Velp, maar is ook een overgang naar de parkachtige omgeving van het landgoed en het omringende bosgebied. De nieuwe wijk gaat een eigen identiteit krijgen om daarmee het gevoel van geborgenheid, van veiligheid, en van trots op de eigen woonplek te bevorderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0001.png"

Figuur 1.1. Plangebied woningen Mariendaal (indicatief weergegeven in wit)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeren diverse bestemmingsplannen. In onderstaande tabel zijn de vigerende bestemmingsplannen opgesomd, met de data van vaststelling door de gemeenteraad en de data van onherroepelijk worden van de bestemmingsplannen.

Voor het plangebied is tevens in 2009 een projectbesluit genomen voor de bouw van 91 woningen.

Bestemmingsplan   Datum vaststelling   Onherroepelijk  
Kamerbewoning in woningen   28-09-2021   2-12-2021  
Paraplubestemmingsplan Parkeren   11-03-2019   16-09-2019  
Velp     25-06-1990  
Kerkdorpen, Grave   28-06-2011   28-06-2011  

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden het plangebied en de ontwikkeling nader beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het relevante beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het plan getoetst aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat een juridische toelichting van het bestemmingsplan en hoofdstuk 6 een beschrijving van de handhaafbaarheid. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid toegelicht.

Hoofdstuk 2 Plangebied in de huidige situatie

2.1 Gebiedsanalyse

2.1.1 Historie

Velp bestaat als dorp uit twee delen: Oud-Velp nabij de uiterwaarden van de Maas en Nieuw-Velp nabij de provincialeweg Den Bosch - Grave - Nijmegen. Het plangebied is onderdeel van Nieuw-Velp.

Nieuw-Velp is ontstaan uit de samensmelting van het buurtschap Vetwei en de bebouwingsconcentratie nabij het tolpunt op de Rijksstraatweg (Bosschebaan). Velp heeft een lintvormige structuur langs de Tolschestraat waar in latere jaren aan de oostzijde enkele woonstraten zijn toegevoegd.

Het huis Mariëndaal, gelegen naast het plangebied in Velp bij Grave werd tussen 1862 en 1865 gebouwd door de paters Jezuïeten en was tot de jaren zestig van de twintigste eeuw in gebruik als noviciaat. De architect was pater A. Slootmaekers S.J. De paters deden ook aan zielzorg in de omgeving en leidden ook missionarissen op, die onder meer naar Java werden uitgezonden.

In 1966 vertrokken de paters van het nabijgelegen klooster naar Venlo en werd het klooster verkocht aan de Sint- Jozefstichting, ofwel Stichting "Binckhof", die de opvang voor mensen met een verstandelijke beperking verzorgt. In het omringende landgoed werden paviljoens voor deze cliënten/bewoners gebouwd.

Het kloostergebouw, een Rijksmonument weergegeven in figuur 2.1 onderstaand, bleef behouden. Sinds 2010 is in het oude klooster Zorghotel Grave/Zorgresidentie Velp met 48 appartementen gevestigd. Het oude klooster is hiervoor grondig gerestaureerd met veel respect voor de oude elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0002.png"

Figuur 2.1. Historische topografische kaart omstreeks 1868 (bron: topotijdreis.nl)

2.1.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied beslaat een gedeelte van het perceel Grave, sectie K, nummer 841. En is een bosrijke omgeving met binnen het plangebied historische bomenlanen, bosvakken en braakliggend terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0003.png"

Figuur 2.2. Kadastrale perceel

Hoofdstuk 3 Ontwikkeling

Het landgoed en de nieuwe wijk zijn kader stellend voor de ontwikkelingen van Velp in noordwestelijke richting. De landschappelijke verschillen worden benadrukt en het deels vervallen raamwerk van lanen wordt hersteld. Voorop staat de ontwikkeling van het landgoed als geheel.

Het landgoed wordt door een ‘assenkruis’ verdeeld vier compartimenten met elk hun eigen landschappelijke karakteristiek en gebruik. Onderscheiden wordt:

  • Landgoed wonen
  • Weidegebied Lievendaal
  • Vijverbos
  • Productiebos

Elk compartiment heeft een relatie met het aangrenzend landschap. Deze relaties worden versterkt om het landgoed Mariëndaal als cumulatiepunt van landschapstypen te benadrukken. Door elk compartiment op passende wijze te ontwikkelen worden ook de verschillende karakteristieken versterkt. De nieuwe wijk valt binnen het compartiment ‘Landgoed wonen’.

Het landgoed compartiment wordt ontwikkeld als lommerrijk woonmilieu dat gekenmerkt wordt door lanen. De bebouwing sluit in haar architectonische expressie aan bij het klooster en bepaalt samen met de lanen de structuur. Het karakter wat dient te ontstaan valt te omschrijven als een landgoed dat over gaat in het dorp. De architectuur van de woningen dient het karakter van het landgoed te versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0004.png"

Figuur 3.1. Uitsnede uit BKP (bron: BKP Satijnplus Architecten (7 november 2023)

De boskamers hebben een onregelmatige blokverkaveling en een sterke relatie met het ten zuiden liggende Kampenlandschap. Tussen de blokverkaveling liggende kamers worden begrensd door lanen en hebben een uiteenlopende invulling met veelal bebouwde functies. Het gebied heeft het karakter van een landgoed waarbinnen elke kamer verschillend is in groene inrichting en mate van openheid. In het park staat een prominent kloostergebouw dat het hoofdgebouw van het landgoed vormt, maar ook een icoon van Velp is.

De hoofdentree van het landschapspark is gelegen aan de Tolschestraat in het Landgoed compartiment. Het compartiment grenst aan de Tolschestraat en zorgt voor een groene entree van Velp.

Dit gebied bestaat uit een verzameling kamers binnen een raamwerk van lanen. Elke laan heeft een andere boomsoort. De kamers zijn verzorgde en parkachtige ruimten die gezamenlijk het compartiment vormen. Elke kamer heeft zijn eigen karakter, type beplanting, mate van openheid en bebouwing.

De kamers worden gedefinieerd door de kaders van de lanen. Samen met de beplanting en de bebouwing bepalen zij het landgoed karakter.

De nieuwbouw ontwikkeling grenst aan de noordwestzijde aan het assenkruis die het landgoed in compartimenten verdeelt. Deze zone wordt gekenmerkt door een lanen structuur die samen een aantal boskamers vormen. Het grid van lanen verbindt een aantal zones met elkaar. In Oost-west richting wordt de kern Velp met het recreatie gebied rondom de visvijver verbonden. In Noord-zuid richting wordt het landgoed gedeelte met het klooster verbonden met het zorg landschap (de buitenplaats).

Ter plaatse van de nieuwe wijk ontstaan drie boskamers door de lanen. De kamer- en lanen structuur dient ten alle tijden herkenbaar te blijven door afstand te bewaren tot de lanen, met name het assenkruis.

De te bebouwen kamers dienen een ruimtelijke relatie te hebben met de ten zuiden liggende kamers. De bebouwingstructuur dient de vorm en karakteristieken van de kamer te versterken. De bebouwing aan de westrand dient met de achterzijden gelinieerd te zijn aan het assenkruis.

De toekomstige groenstructuur dient geïnspireerd te zijn op de huidige karakteristieken. Bestaande bomen dienen zoveel mogelijk te worden gehandhaafd. Er dient buiten de kroonprojectie te worden gebouwd. Verder dient er ook landgoed karakteriserende beplanting (heesters en bomen) te worden opgenomen in privétuinen.

Basisopzet verkavelingsplan

Inpassing woningen met tuinen aan de kant van de bomenrijen en de bosrand, waardoor de bebouwing meer gegroepeerd wordt in het midden van de kamers, los van de bomenrijen. De twee lanen door het gebied zijn nu gereserveerd voor het langzame verkeer. De auto ontsluiting is hiervan losgekoppeld.

De eerder genoemde kamers gevormd door de bestaande lanen structuur lenen zich uitstekend om verschillende sferen en woning typologieën te huizen. Elke kamer krijgt een eigen invulling qua clustering en korrelgrootte, maar die moet ten alle tijden in balans zijn met de eenheid van het landgoed. Dus verschillende sferen en typologieën, maar toch één wijk.

Op de volgende figuur is de stedenbouwkundige opzet van het bouwplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0005.png"

Figuur 3.2. Stedenbouwkundige verkaveling (bron: Satijnplus Architecten)

Ontsluiting

De hoofdroute vormt de spil van het compartiment ‘Landgoed Wonen’. Ook dhet plangebied wordt middels deze route ontsloten. De ontsluiting van het dagactiviteitencentrum vindt direct langs de oostzijde plaats. De verschillende kamers worden ontsloten door nieuwe woonstraten evenwijdig aan de lanenstructuur. De verdere detaillering is opgenomen in paragraaf 5.5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0006.png"

Figuur 3.3. Ontsluitingsprincipe (bron: Satijnplus Architecten)

Landgoed en vormgeving

Doorgaans spreekt men van een (nieuw) landgoed als er sprake is van een ensemble van gebouwen (hoofdgebouw en omringende gebouwen) en een ensemble van landschappelijke elementen. Dit geheel wordt gekenmerkt door een enigszins formeel, waardig en hiërarchisch karakter. Veel van deze kenmerken zijn (vanuit de geschiedenis / cultuurhistorie van de plek) van toepassing op het plan.

De ligging van het project temidden van het landschap en de natuur biedt bijzondere kansen voor een sfeervol woonmilieu en tegelijkertijd ook grote verantwoordelijkheden. De kansen bestaan in het creëren van een landschappelijke structuur die refereert aan een landgoed. Daarbij dient er een subtiele interactie van gebouwen met het landschap te worden uitgewerkt die enerzijds leidt tot een bijzonder woonmilieu en anderzijds tot een gaaf landschappelijk beeld. De afwisseling van open en gesloten landschappelijke ruimten en van lanen dienen inspiratie te zijn voor de opbouw van stedenbouwkundige ruimten. De woonbuurt dient steeds een zeer groen karakter te krijgen, met zoveel mogelijk handhaving van bestaande bomen en toevoeging van nieuwe bomen. Groen dient dominant te zijn ten opzichte van de bebouwing.

Duurzaamheid

Duurzaamheid is een belangrijk aspect in de planontwikkeling. Het plan dient - naar vermogen – in te spelen op aspecten van ecologische duurzaamheid. Dit is in lijn met het doel van de (voormalige) gemeente Grave om in 2040 energieneutraal te zijn.

Daarnaast zorgt het toepassen van een hoogwaardige isolatie in de gebouwschil ervoor dat de installaties niet over gedimensioneerd hoeven te worden. De installaties worden waar mogelijk ruimtelijk ingepast, waardoor de opwekking van zonne-energie middels zonnepanelen wordt gemaximaliseerd. De isolatie zorgt ook voor een akoestische onderbreking tussen leefruimte en installatieruimte, wat leidt tot een vermindering van geluidsoverlast.

Daarnaast wordt verder gestreefd naar circulair bouwen, energieneutraal bouwen en het gebruik van cradle-2-cradle materialen.

Natuurinclusief

De nieuwe woningen gaan bijdragen aan de lokale biodiversiteit en natuurwaarde doordat er ruimte is voor vogels, vleermuizen en insecten. Elke woning wordt voorzien van nestkasten voor vogels en vleermuizen.

Ook de openbare ruimte en het collectieve groen kent meer biodiversiteit. Dat begint met het kiezen van de juiste planten en heester mixen. Die trekken bijen en vlinders aan, maar zorgen ook voor een kleurrijke wijk.

Parkeervoorzieningen

Een goede creatieve parkeeroplossing is essentieel voor het gehele plan. Parkeren wordt zoveel mogelijk op eigen erf en achter de voorgevel van de vrijstaande en halfvrijstaande woningen gerealiseerd. Verder wordt het parkeren in het openbaar gebied geclusterd waarbij de groene structuren zo min mogelijk worden aangetast.

Voor sommige woningtypen (rijtjeshuizen) is parkeren op eigen erf niet mogelijk. Zodoende zijn parkeervoorzieningen in de openbare ruimte ook nodig. Ook bezoekers zullen in de openbare ruimte moeten parkeren.

Beeldkwaliteitsplan

Er is een Beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 1) . Dit beeldkwaliteitsplan vormt samen met het stedenbouwkundig plan en het inrichtingsplan de basis van de ontwikkeling. Het beeldkwaliteitsplan geeft richtlijnen voor de bebouwing en de openbare ruimte, zodat de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan worden. In het beeldkwaliteitsplan wordt verder uitgewerkt hoe de landschappelijke structuur de basis voor het stedenbouwkundig plan is geweest. Voor de ontwikkelaars, gemeente en ontwerpers vormen de richtlijnen een toetsingskader waarbinnen het plan verder uitgewerkt kan worden. De richtlijnen garanderen dat de samenhang, ambities en uitgangspunten van het stedenbouwkundig plan overeind blijven. Het beeldkwaliteitsplan zal als onderdeel van het welstandsbeleid door de gemeenteraad worden vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De nationale omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze samenleving' komt voort uit de Omgevingswet. Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo worden in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt. Vier prioriteiten hierin zijn:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen deze prioriteiten worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen om beleidskeuzes te maken. Dit zijn:

  • 1. Combinaties van functies hebben voorrang op enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

De omgevingsvisie geldt als structuurvisie. Ruimtelijke belangen zijn geborgd in het
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Hierin is het rijksbelang opgenomen dat verstedelijking op duurzame wijze plaatsvindt. Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt moet er getoetst worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Op grond van artikel 2.3 van de Wro wordt de rijksstructuurvisie vastgesteld door de Minister of de betrokken Ministers. De vastgestelde NOVI is op 11 september 2020 door de minister toegezonden aan de Tweede Kamer.

Toetsing en conclusie

In het NOVI staat benoemd dat er moet worden gewerkt aan sterke en gezonde steden en regio's. Voorliggend plan voorziet met een herontwikkeling van een locatie met een belangrijke impuls voor woningbouw nabij het dorp Velp . Daarmee is het plan in lijn met de NOVI.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Toetsingskader

De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn de 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In het Barro komen de volgende veertien nationale belangen terug:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Natuurnetwerk Nederland;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
  • 14. Ruimtereservering Parallelle Kaagbaan.

Toetsing en conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de nationale belangen zoals omschreven in de Barro.

4.1.3 Waterwet

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van grond- en oppervlaktewater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet vormt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

De Wet gemeentelijke watertaken is onderdeel van de Waterwet. In deze Wet heeft de gemeente de zorgplicht gekregen voor:

  • Het doelmatig inzamelen en verwerken van overtollig afvloeiend hemelwater.
  • Het doelmatig nemen van maatregelen in openbaar gebied om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

In de Wet milieubeheer is de derde zorgplicht voor de gemeente opgenomen. De gemeente dient zorg te dragen voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater.

Omgevingswet 2024

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden, hierin wordt de leefomgeving op een andere manier benaderd dan voorheen, waarbij wordt ingezet op een duurzame economische structuur met borging van de kwaliteit en veiligheid daarvan. De wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu natuur en water zijn gebundeld. Deze wet regelt daarmee het beheer en de ontwikkeling met minder en overzichtelijke regels, meer ruimte voor initiatieven en lokaal maatwerk. Ingezet wordt op integraliteit, vertrouwen en participatie van alle belanghebbenden. De wet krijgt vorm in de omgevingsvisie, waarbij de huidige provinciale plannen zullen komen te vervallen en worden geïntegreerd in deze visie.

Wet ruimtelijke ordening en de watertoets

De watertoets is sinds 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen (waaronder bestemmingsplannen) die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer (bijv. gemeente of projectontwikkelaar) worden overlegd met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies.

Nationaal Water Programma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016- 2021. Met de samenvoeging van deze twee plannen wordt geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin het programma als een van de instrumenten is opgenomen. Het Nationaal Water Programma bevat:

  • Een uitwerking van het te voeren beleid (inclusief het nationale ruimtelijke en ecologische beleid) voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer en de bescherming of het behoud van water.
  • Maatregelen vanwege nationale belangen en om wateropgaven te bereiken en daaraan te blijven voldoen.

Nationaal Bestuursakkoord Water actueel

Met het NBW-Actueel (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Een actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2003 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot aanscherping van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario's. 

Kaderrichtlijn Water (KRW) 

Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.   

Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie

Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (DPRA) is een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk om Nederland klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Het Deltaplan versnelt en intensiveert de aanpak van wateroverlast, droogte en de gevolgen van overstromingen. In het plan staan concrete acties en doelen voor de verantwoordelijke overheden. 

De kern van de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie is dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht. Overheden gaan ervoor zorgen dat schade door hittestress, wateroverlast, droogte en overstromingen zo min mogelijk toeneemt en besteden daar aandacht aan bij de ontwikkelingen als: de aanleg van nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, het opknappen van bestaande bebouwing, vervanging van rioleringen en wegonderhoud. 

4.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Toetsingskader
Per 1 oktober 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (de ladder).

Bij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt als eerste bepaald of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Hierbij geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. In onderhavige situatie worden meer dan twaalf woningen gerealiseerd. Daarmee kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omdat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet worden gekeken naar de behoefte. Deze behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de (woningbouw)ontwikkeling.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling beslaat 70 woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat er vanaf 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Voorliggende woningbouwontwikkeling is daarmee 'ladderplichtig'.

Conform het vigerende bestemmingsplan 'Velp' (vastgesteld op 25 juni 1990) is de planlocatie bestemd als 'Maatschappelijke doeleinden'. Gronden met een dergelijke bestemming zijn, onder andere, bestemd voor scholen, kerken, zorgaccommodaties, gemeenschapsaccommodaties. De beoogde woningen zijn niet binnen het vigerende bestemmingsplan toegestaan. Er is daarom sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is daarmee 'ladderplichtig'.

Behoefte
De woningbehoefte wordt berekend door de woningbouwopgave (vraag) te verminderen met de planvoorraad (toekomstig aanbod) voor de periode 2023-2030.

Kwantitatieve behoefte woningen

Bevolkingsprognose: Aantal huishoudens in het onderzoeksgebied groeit met circa 1.810 in de komende zeven jaar.

In tabel 4.1 is de prognose van het aantal inwoners en huishoudens in het onderzoeksgebied weergegeven. In het onderzoeksgebied stijgt het aantal inwoners met 1.700 (1,9%) tot 2030. Ook het aantal huishoudens zal in het onderzoeksgebied naar verwachting blijven oplopen. Door huishoudensverdunning neemt het aandeel huishoudens relatief harder toe dan het aantal inwoners. In het onderzoeksgebied groeit het aantal huishouden tot 2030 met 1.810 (4,6%). Deze voorspelde groei van 4,6% is een goede indicator voor de toekomstige woningvraag in het onderzoeksgebied, daar het aantal huishoudens zich min of meer direct vertaalt naar de vraag naar woningen. Ieder huishouden wil immers bij voorkeur een zelfstandige woning bewonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0007.png" Kwantitatieve vraag: 34.000 woningen in Noordoost-Brabant en 4.181 woningen in het onderzoeksgebied in de komende zeven jaar

Op basis van de ‘Regionale Woondeal Noordoost-Brabant’ is de kwantitatieve vraag in Noordoost-Brabant 34.000 woningen en in het onderzoeksgebied tussen 4.181 woningen de komende 7 jaar (2023-2030).

Aanbod: Harde planvoorraad van circa 1.875 woningen

De actuele planvoorraad is gebaseerd op het overzicht van de ‘Regionale Woondeal Noordoost-Brabant’. Voor de Ladder is alleen de harde planvoorraad relevant. Dit zijn plannen die al planologisch zijn vastgesteld. Binnen het onderzoeksgebied bedraagt de totale planvoorraad 4.181 woningen, waarvan 1.875 woningen in harde plannen en 2.306 in zachte plannen, zoals in de volgende tabel aangegeven.

Tabel 4.2. Planvoorraad in de periode 20223-2030 naar type onderzoeksgebied in de Land van Cuijk (bron: Regionale woondeal Noordoost-Brabant)

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0008.png"

Confrontatie: behoefte aan circa 2.306 woningen tot 2030

Als de vraag afgezet wordt tegen de harde planvoorraad ( tabel 4.3) in het onderzoeksgebied, dan volgt hieruit een behoefte aan 2.306 woningen.

Tabel 4.3. Harde planvoorraad t.o.v. bouwopgave Land van Cuijk 2023-2030 Noordoost-Brabant)

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0009.png"

Kwalitatieve behoefte woningen

Huishoudenssamenstelling: groei aantal eenpersoonshuishoudens in het onderzoeksgebied

Met name het aantal huishoudens en de samenstelling van die huishoudens bepalen een groot deel van de woningvraag. In het onderzoeksgebied is het grootste deel van de huishoudens een éénpersoonshuishouden (34% van het aantal huishoudens), gevolgd door paren (31%) en éénoudergezinnen (27%). Relevant voor de toekomstige woningvraag is de voorspelde groei van het aandeel éénpersoonshuishoudens in het totaal, omdat deze groep een groot deel van de groei van het aantal huishoudens betreft. Het aandeel éénpersoonshuishoudens in het onderzoeksgebied stijgt tot 2030 met circa 2%. Het aandeel eenpersoonshuishoudens stijgt harder dan het aandeel paren (blijft 31%) en het aandeel éénoudergezinnen (daalt met 2%). Afgaande op deze bevolkingsprognose bestaat de toekomstige woningvraag in het onderzoeksgebied in toenemende mate uit woningen die geschikt zijn voor kleine(re) huishoudens.

Kwalitatieve vraag: middeldure koop en huur en ouderen

In de Regionale Woondeal Noordoost-Brabant staat genoemd dat er de komende jaren meer sociale en betaalbare woningen beschikbaar moeten komen. Zo zetten zij in op woningbouw voor jongeren, ouderen en statushouders. Om te zorgen dat er voldoende woningen zijn voor starters en mensen met een middeninkomen is opgenomen dat 40% van de nieuwbouw dient plaats te vinden in deze segmenten. Onder betaalbare koopwoningen worden woningen tot €390.000,- verstaan (peil jan 2024). In de gemeente Land van Cuijk zijn van de in totaal 4.180 te bouwen woningen 800 woningen aangewezen als sociale huur, dit is 19%. Van deze 800 woningen zijn 125 woningen harde plannen. Daarnaast is ook specifiek aandacht nodig voor ondersteuning van de woonbehoefte van ouderen. Naast afspraken over de opgave en huisvesting aandachtsgroepen wordt in de Regionale Woondeal Noordoost-Brabant ook aandacht besteed aan de thema's die samengaan met de woningbouwopgave. In deze tijd zijn er ook grote opgaven rondom klimaat, landbouw, energie, natuur en mobiliteit. Het is belangrijk dat al deze opgaven in samenhang worden bekeken. Er wordt ingezet op duurzame en toekomstbestendige bouw.

Confrontatie: De ontwikkeling voorziet in de kwalitatieve behoefte naar koop- en huurwoningen

Binnen het onderzoeksgebied is voornamelijk vraag naar betaalbare woningen. De gemeente Land van Cuijk zet overeenkomstig de Regionale Woondeal Noordoost-Brabant in op betaalbare woningen voor mensen met een laag- en middeninkomen en ouderen.

De voorgenomen ontwikkeling richt zich met name op vrijstaande woningen 2 onder 1 kap-, levensloopbestendige- en rijwoningen, waarvan in totaal 16 in het sociaal huursegment, dit is 23% van de ontwikkeling.

De voorgenomen ontwikkeling van 70 woningen voldoet aan de kwalitatieve behoefte, waarbij rekening wordt gehouden met ouderen in de vorm van levensloopbestendige woningen. Binnen de regels van voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in een goede segmentatie die aansluit bij de wens van de gemeente om woningen te realiseren in onder andere het huursegment alsmede het lage- en middensegment, passend bij de kwalitatieve behoefte.

Woningbouwprogramma deelgebied Grave in relatie tot Regiodeal

Uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen is dat deze een bijdrage leveren aan de Regiodeal en het landelijke plan voor 900.000 woningen in 2030. De start van voorliggende ontwikkeling dateert nog van voor de totstandkoming van de nieuwe gezamenlijke (landelijke) ambitie. Het plan voldoet echter niet in formele zin aan de ambitie van 30% sociale huur. Ook de ambitie ten aanzien van betaalbaarheid wordt niet behaald.


Sociale huur

De kern Velp is onderdeel van het deelgebied Grave, samen met de kernen Grave, Escharen en Gassel. In de afspraken die tussen de gemeente en Mooiland ten aanzien van de nieuwbouw sociale huur zijn gemaakt, is de samenwerking gericht op het realiseren van ca. 200 sociale huurwoningen in het deelgebied, voornamelijk verdeeld over de kernen Grave ((132) en Velp (74 inclusief 30 tijdelijke woningen). Deze samenwerking ligt vast in de tussen de gemeente en de corporatie daarover gemaakte prestatieafspraken (1200 sociale huurwoningen op een programma van 4000 woningen). De ontwikkeling van sociale woningbouw in Velp dient dan ook in dit kader bezien te worden. De totale ambitie in het deelgebied Grave tot en met 2030 wordt in het woningbouwprogramma 2023 ingeschat op 663 woningen, daarvan zijn er 206 (31%) sociale huurwoningen in de planning opgenomen. Daarmee wordt met de realisatie van het voorliggende plan ruimschoots voldaan aan de landelijk overeengekomen 30% voor sociale huur.


Betaalbaarheid

Op planniveau wordt de ambitie van betaalbare woningen niet gehaald. In totaal voldoet namelijk 50 % van de woningen aan de betaalbaarheidsgrens van € 390.000 (per 1 januari 2024). Het bijzonder karakter van het plangebied vraagt om een open structuur. Dat verhoudt zich niet met de intensieve bebouwing die een betaalbare woning met zich mee brengt. In het deelgebied Grave wordt het totaal aantal betaalbare woningen in het woningbouwprogramma ingeschat op 442 (66,67%). Ook daarmee wordt met de realisatie van dit plan voldaan aan de afspraken in het kader van de Regiodeal.

Conclusie

Voor de toevoeging van woningen geldt dat het kwantitatief passend is en dat er geen onnodige leegstand of nadelige economische effecten zullen ontstaan. Binnen het plan zijn de mogelijkheden om een kwalitatieve mix te realiseren die past bij de vraag. Geconcludeerd kan worden dat er zowel kwantitatief als kwalitatief vraag is naar voornoemde ontwikkeling. Als geheel bevat het plan geen onaanvaardbare negatieve economische effecten of risico's die er toe leiden dat het plan aangepast ofwel verworpen dient te worden.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Brabantse Omgevingsvisie

Toetsingskader

Net als het Rijk beschikt de provincie Noord-Brabant over een omgevingsvisie: de Brabantse Omgevingsvisie. Deze visie is in december 2018 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050. De omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen, die doelen zijn nog steeds opgenomen in bijvoorbeeld de SVRO. Bij een eventuele strijdigheid tussen de SVRO en de omgevingsvisie is de omgevingsvisie leidend. De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behouden en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:

  • 1. De energietransitie.
  • 2. Ontwikkeling van een Noord-Brabant dat om kan gaan met klimaatverandering.
  • 3. Noord-Brabant als slimme netwerkstad.
  • 4. Behouden en verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame economie.

Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in de herstructurering van gronden ten behoeve van diverse vormen van woningbouw op een binnenstedelijke locatie nabij het dorp Velp. Daarmee wordt ingespeeld op het streven naar concentratie van verstedelijking en zorgvuldig ruimtegebruik. Ook wordt de ontwikkeling duurzaam gerealiseerd, in lijn met de Brabantse Omgevingsvisie.

De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Met de onderhavige ontwikkeling wordt een nieuw (woon)gebied ontwikkeld met diverse woningtypologieën.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.2 Omgevingsverordening Noord Brabant

Toetsingskader

De Omgevingsverordening is op 1 januari 2024 in werking getreden. De omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen.

De omgevingsverordening heeft de Verordening ruimte Noord-Brabant, de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening water, de Verordening ontgrondingen en de Verordening wegen vervangen. De omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau, en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

In hoofdstuk 2 van de omgevingsverordening staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.

Instructieregels voor gemeenten

In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Werkingsgebieden binnen het plangebied

Alle regels van de omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.

Toetsing

In de stedelijke structuur streeft de provincie naar concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit en meerwaardecreatie. Het plangebied is op basis van de omgevingsverordening aangewezen als 'landelijke kern'. Zoals te zien in de figuren 4.1 en 4.2 valt het plangebied in het zuidoosten voor een klein deel in 'landelijk gebied' met aanduiding 'groenblauwe mantel' dit deel behoudt in voorliggend bestemmingsplan de bestemming Bos waardoor de NNB niet wordt geschaad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0010.png"

Figuur 4.1. Bestaand stedelijk gebied bij planlocatie (landelijke kern in rood)

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0011.png"

Figuur 4.2. Plangebied (landelijk gebied gearceerd, rode cirkel: plangebied indicatief)

Bij een evenwichtige toedeling van functies dient invulling gegeven te worden aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. De zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit is in de omgevingsverordening opgenomen om een bijdrage te leveren aan een juiste balans tussen beschermen en benutten. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving zijn bij de ontwikkeling van het onderhavige project een aantal aspecten van de omgevingsverordening van belang.

Het plan past binnen het functiegebruik van de directe omgeving en draagt bij aan de omgevingskwaliteit van het perceel. De woningen worden energiezuinig gebouwd en zullen voldoen aan de meest recente regelgeving. Vanwege het bouwen in een bosrijke omgeving, zal in het plangebied geen hittestress optreden. Ook wordt voldoende parkeergelegenheid en ontsluiting van het project gerealiseerd.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.2.3 Regionaal Water- Bodemprogramma Noord-Brabant 2022-2027

Het Regionaal Water- en Bodemprogramma 2022 – 2027 (RWP) bevat de ambitie, opgaven, doelen en de aanpak, inclusief de zeven leidende principes bij het tot stand komen van een klimaatbestendig en verkeerkrachtig water- en bodemsysteem binnen de provincie Noord-Brabant. In het RWP zijn de volgende leidende principes opgenomen: 

  • Watervoorraad in balans
  • Elke druppel telt
  • Niet alles kan overal
  • Brabant is in staat extreme weersituaties op te vangen
  • Bescherming van water- en bodemkwaliteit
  • Gebruikers zijn maximaal verantwoordelijk 
  • Circulair denken en doen

Visie klimaatadaptatie

De provincie Noord-Brabant heeft daarnaast een aparte visie ten behoeve van klimaatadaptatie opgesteld. Hierin zijn de volgende uitgangspunten opgenomen: 

  • Klimaatadaptatie is als vanzelfsprekend een vast onderdeel van provinciale opgaven en is geborgd in de provinciale programma’s.
  • De provincie gaat uit van een klimaatbestendig en robuust watersysteem. Daarbij worden vijf principes gehanteerd: 
  • Niet meer gebruik dan is aangevuld
  • In hogere gebieden water infiltreren
  • Lagere gebieden zijn natter
  • Het systeem kan omgaan met extremen
  • De waterkwaliteit is op orde.
  • De provincie maakt op basis van een klimaatbestendig en robuust watersysteem, de overgang naar een nieuwe systematiek voor wateroverlast bij extreme buien.
  • De provincie kiest ervoor om voorrang te geven aan de robuustheid van het watersysteem en niet aan individuele belangen.
  • De provincie werkt via een gebiedsgerichte en samenhangende aanpak.
  • Via de gebiedsgerichte aanpak zet de provincie zijn middelen in samenhang en waar mogelijk gebundeld in. 

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Grave 2025

Toetsingskader

De structuurvisie legt op hoofdlijnen het ruimtelijk beleid vast voor het grondgebied van de gemeente Grave. De visie laat zien welke ontwikkelingen worden voorzien op welke locatie. Om deze voor het eerste decennium zoveel mogelijk concreet aan te geven, is er voor gekozen om de planhorizon in 2025 te leggen. Aan de structuurvisie is een uitvoeringsparagraaf gekoppeld. Daarin wordt aangegeven op welke wijze de visie wordt beoogd te verwezenlijken. Zo ontstaat een zo realistisch mogelijk beeld van de gewenste projecten in de planperiode.

Het inzetten op de vitaliteit van Grave Stad en de kerkdorpen is één van de doelen uit deze structuurvisie. Voor Velp wordt concreet de hechte dorpsgemeenschap als waarde genoemd, en wordt het doel gesteld om deze te handhaven.

Toetsing

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0012.png"

Figuur 4.3 Kaart structuurvisie Grave 2025 (roranje cirkel: plangebied indicatief)

Tussen de Beukenlaan en de Kastanjelaan in Velp zijn al langere tijd plannen voor aanvullende woningbouw. Op deze locatie zijn eerder verouderde maatschappelijke voorzieningen gesloopt. Voorliggend bouwontwikkeling zorgt voor een extra impuls binnen de kern Velp.

Conclusie

In de Structuurvisie Grave wordt de onderhavige locatie specifiek genoemd als een locatie voor woningbouw ten behoeve van ontwikkeling van Velp en is daarmee in lijn met de Structuurvisie Grave 2025.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid, landschap en ruimtelijke ordening. Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient inzichtelijk gemaakt te worden of er vanuit omgevingsfactoren belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkeling. De milieukwaliteit vormt dan ook een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de milieuhygiënische en overige planologische aspecten. De eventuele onderzoeksrapportages zijn als separate bijlagen bij de toelichting gevoegd. In deze toelichting zijn de samenvattingen en conclusies opgenomen.

5.2 M.e.r. beoordeling

5.2.1 Wettelijk kader

Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen, waaronder wijzigingsplannen en bestemmingsplannen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten;
  • Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden.

Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ uit te voeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uitbijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen. Deze zaken zijn uitgebreid onderzocht in het kader van onderhavige toelichting, tezamen met alle andere milieuhygiënische en planologische aspecten. Hieruit zijn geen bezwaren gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.

5.2.2 m.e.r-beoordeling en conclusie

Voorafgaand aan de terinzagelegging van onderhavig bestemmingsplan, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd om na te gaan of het planvoornemen mogelijk tot significant negatieve milieueffecten zou kunnen leiden. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is als Bijlage 2 toegevoegd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn geen bezwaren gebleken, waaruit geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER en er kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.- beoordeling.

Na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn nog een verkennend bodem- en asbestonderzoek, proefsleuvenonderzoek en de update van het stikstofonderzoek opgesteld. Deze onderzoeken hebben niet geleid tot een andere conclusie.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te agenderen in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moet voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.3.2 Waterrelevant beleid en regelgeving
5.3.2.1 Waterschap Aa en Maas

Waterbeheerplan 2022-2027

In het Waterbeheerplan (WBP) van waterschap Aa en Maas wordt het beleid toegelicht en de daarbij behorende maatregelen en programma’s. In het WBP geeft het waterschap aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP is opgedeeld in 7 thema’s: waterveiligheid, klimaatverandering en gezond watersysteem, stikstofproblematiek, landbouwtransitie, energietransitie, circulaire economie en, digitalisering en robotisering. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn ook onderdeel van het WBP.

Klimaatverandering en gezond watersysteem
In de gebieden wordt gestuurd op een energieneutraal, klimaatneutraal en circulair watersysteem met daarvoor een passend landgebruik. De maatregelen verschillen per gebied waardoor elk gebied integraal en gebied specifiek ingezet wordt.

Keur Waterschap Aa en Maas 2015

Een van de instrumenten van het waterschap om haar taken uit te oefenen is de Keur Waterschap Aa en Maas 2015. De Keur kent gebods- en verbodsbepalingen die erop gericht zijn watergangen te beschermen. Zo is het in bepaalde gevallen verboden om zonder vergunning water te lozen of te onttrekken aan oppervlaktewater. Ook legt de Keur in sommige gevallen aan burgers een onderhoudsverplichting op. Daarnaast mag men zonder Keurontheffing geen activiteiten ontplooien of bouwwerken plaatsen die het onderhoud aan watergangen kunnen belemmeren. Dit betekent dat voor bepaalde activiteiten nabij watergangen of met mogelijke invloed op watergangen een ontheffing bij het waterschap moet worden gevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0013.png"

Figuur 5.1 Uitsnede Keur Waterschap Aa en Maas 2015 (waarbij Beschermd gebied met paars is aangeduid)

Bij de Keur hoort een kaart voor beschermde gebieden. In een beschermd gebied kunnen restricties gelden. Een deel van het plangebied bevindt zich in een door de Keur beschermd gebied (zie figuur 5.1). Met de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de restricties vanuit het Waterschap. Woningbouw vindt niet plaats in deze delen, hier geldt in de toekomstige situatie de bestemming Bos en bestemming Verkeer.

Hydrologisch neutraal ontwikkelen
De beleidsterm ‘Hydrologisch neutraal bouwen’ toegelicht in de ‘Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’ geeft invulling aan het ‘niet afwentelen’ principe, zoals commissie waterbeheer 21eeeuw (WB21) is gegeven. Beter is te spreken van hydrologisch neutraal ontwikkelen, omdat ook andere ontwikkelingen dan bouwprojecten dienen te worden getoetst. In principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm ‘hydrologisch neutraal’ heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben:

  • Er is geen (onvertraagde) toename van de waterafvoer op de rand van het plangebied.
  • Er mogen geen veranderingen van oppervlaktewaterstanden optreden op de grens van het plangebied en daarbuiten (tenzij veranderingen gewenst zijn).
  • Er mag geen overlast optreden door extreme neerslag gebeurtenissen.

Waterbergingsopgave

Vanuit de Keur en Algemene regels geldt een waterbergingsopgave voor toenames aan verhard oppervlak van 500 m2 of meer van:

benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)

Voor het plangebied geldt een gevoeligheidsfactor van 1. Het beschermde gebied dient te worden beschermd tegen uitdroging.

De bergingsvoorziening dient boven de GHG te liggen, een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater te hebben en er moet altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen. Als er een groen dak gerealiseerd wordt hoeft niet voldaan te worden aan de waterbergingsopgave.

5.3.2.2 Land van Cuijk

Land van Cuijk is een gemeente in de Nederlandse provincie Noord-Brabant. De gemeente werd op 1 januari 2022 ingesteld door een fusie van de voormalige gemeenten Boxmeer, Cuijk, Sint Anthonis, Mill en Sint Hubert en Grave.

Verbreed Gemeentelijk RioleringsPlan (VGRP) 2020-2024

In het Verbreed Gemeentelijk RioleringsPlan (VGRP) wordt beschreven hoe de gemeente om wil gaan met hemelwater. Bij nieuwbouw dient het hemelwater en afvalwater gescheiden te worden verzameld en verwerkt. In uitzonderingsgevallen is het mogelijk om bij kleine ontwikkelingen het hemelwater aan te bieden aan het gemengde riool.

Bij nieuwbouw worden de volgende ontwateringsdiepten geadviseerd:

Tabel 5.1: Geadviseerde minimale ontwatersdiepten bij nieuwbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0014.png"

Beleidsplan Hemelwaterbeleid 2023

In het beleidsplan Hemelwaterbeleid van de gemeente Land van Cuijk is opgenomen hoe zij om willen gaan met hemelwater en welk doel zij daarmee willen bereiken. Uitgangspunt is dat er gezorgd wordt voor robuuste waterbergingen zodat, ook bij hevige regenval, schade zoveel mogelijk voorkomen wordt. Hiervoor worden tal van maatregelen zoals wadi's en infiltratiebekkens getroffen. De minimale bergingseis is 45mm/m2 verhard oppervlakte. In tuinen is het vaak echter niet mogelijk om hier een goede voorziening voor aan te leggen. Ook het onderhoud is niet eenvoudig (en vaak kostbaar) waardoor dergelijke voorzieningen al snel, vaak binnen 5 jaar, verstopt raken. Het water zoekt echter toch een weg en komt dan toch in de openbare ruimte of riolering. Mede om deze reden wordt in dit beleidsplan gekozen voor het realiseren van bergingssystemen in de openbare ruimte.

Bij ze bouwplannen waarvoor het bestemmingsplan aangepast moet worden adviseert de gemeente om het hemelwater, wat op de verharding van de percelen valt, te bergen in de openbare ruimte. (Hemel)water moet als ordenend principe dienen in plannen. Hierbij houden we rekening met een waterberging in de openbare ruimte van 45 mm/m² verharding. De voornaamste maatregelen tegen hemelwateroverlast die toegepast zullen worden in de openbare ruimte zijn het aanleggen van permeo-/infiltratiebuizen en wadi's (met een verdeling van ongeveer 1:1). Het bergen van hemelwater in de openbare ruimte brengt voor- en nadelen met zich mee.

In de volgende tabel staat per woningtype hoeveel procent van het perceeloppervlak meegenomen moet worden in de bergingsopgave.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0015.png"

5.3.2.3 Randvoorwaarden en uitgangspunten

Gemeente Land van Cuijk

Onderstaande randvoorwaarden en uitgangspunten zijn van toepassing voor voorgenomen ontwikkeling:

  • Hemelwater en afvalwater dienen via afzonderlijke stelsels te worden afgevoerd.
  • Het afvalwater kan aangeboden worden aan het gemengde rioolstelsel aan de Tolschestraat. De capaciteit van dit stelsel is naar verwachting voldoende voor de vuilwaterafvoer van 70 nieuwe woningen (alleen DWA).
  • Het hemelwater van de woningen en bijbehorend verhard oppervlak dient op eigen terrein te worden opgevangen (45 mm/ m2 verhard afvoerend oppervlak) voor hergebruik of te worden geïnfiltreerd.
  • Het ontwerp van het hemelwater (infiltratie)riool binnen de straten van het projectgebied dient te zijn gebaseerd op verwerking van bui 9, zoals genoemd in de Kennisbank Riolering van Stichting RIONED.
  • Er wordt verwacht dat de afvoer van hemelwater van het bemalingsgebied via gemaal Vogelenzangscheweg (90 kuub/uur) geen problemen veroorzaakt.
  • Hemelwater mag niet rechtstreeks op de sloot worden afgevoerd. De gemeente is akkoord met een nieuw in te richten wadi ten oosten van de woningen aan de Kastanjelaan. De wadi dient aan een aantal aanlegvoorwaarden te voldoen.
  • Omringende aansluitingen noemende debiet vanuit Kastanjelaan (zorgwoningen van Dichterbij), de st. Jozefschool, 't Trefpunt en mogelijk de Kinderboerderij dienen meegenomen te worden in het plan.
  • Alle overbodig geworden assets zoals (pomp)putten en (pers)leidingen dienen te worden verwijderd.

Digitale watertoets

Op 22 juni 2023 is de digitale watertoets geraadpleegd en hieruit komt naar voren dat de normale procedure gevolgd kan worden bij Waterschap Aa en Maas. Wel dient er advies gevraagd te worden over:

  • Materiaal gebruik;
  • Wijzigingen in het oppervlaktewatersysteem;
  • Beschermd gebied volgens de Keur;
  • Vertraagde afgevoerd op een leggerwatergang of een ander oppervlaktewater.
5.3.3 Onderzoek

Door Antea Group is een Watertoets uitgevoerd, hierna volgen de resultaten.

Huidige situatie

Ligging en huidige inrichting

Het plangebied Mariëndaal is gelegen ten westen van de kern Velp in de gemeente Land van Cuijk. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onverhard.

Maaiveld

Het maaiveld in het plangebied is nagenoeg vlak en heeft een hoogte van circa NAP +9,0 m. In het plangebied zijn een paar verhogingen en verlagingen aanwezig van enkele decimeters.

Geohydrologie en bodemopbouw

De bodem ter plaatse van het plangebied in de eerste meters uit zandlagen van de Formatie van Boxtel, Formatie van Kreftenheye en de Formatie van Beegden. De horizontale doorlatendheid (kh) wordt geschat tussen 10 en 100 m/d. De bodem wordt geschikt geacht voor infiltratie.

Oppervlaktewater en waterveiligheid

Oppervlakte water

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten noordwesten van het plangebied bevinden zich watergangen van de categorie B. Het is niet mogelijk om een (nood)afvoer vanuit het plangebied rechtstreeks op een watergang af te voeren.

Waterveiligheid

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een waterkering. Er zijn geen beschermingszones van waterkeringen waar rekening mee moet worden gehouden. De locatie is gelegen binnen dijkring 36. De Kans op een overstroming van het plangebied als gevolg van een dijkdoorbraak is klein. Uit de klimaatscan blijkt dat bij een doorbraak het gebied tot maximaal 0,5 tot 1,0 m overstroomt.

Grondwater

De grondwaterstand in de meest nabijgelegen peilbuis op circa 160 m ten noorden van het plangebied heeft een duidelijk seizoenspatroon en ligt tussen NAP +7,1 en +7,7 m. Op basis van het LHM ligt de GHG tussen de 0,8 en 1,0 m -mv en de GLG tussen 1,6 en 1,8 m -mv voor het plangebied.

Op basis van de interactieve webkaart van de provincie Noord-Brabant is het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied, waterwingebied of boringsvrije zone gelegen.??

Vuil- en hemelwaterafvoer

Er zijn geen gegevens bekend ten aanzien van het huidige rioleringsstelsel in het plangebied. In de Tolschestraat, ten oosten van het plangebied, ligt een gemengd rioolstelsel.

Natuur

Aan de hand van het natuurbeheerplan van de provincie Noord-Brabant blijkt dat het zuidelijke deel van het plangebied is aangewezen als Droog bos met productie (N16.03). Verder grenst het plangebied in het westen aan het landschapstype Laan (L01.07).

Toekomstige situatie

Voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van circa 70 nieuwe woningen in fase 1. In fase 2 worden waarschijnlijk nog 11 woningen extra gebouwd.

Oppervlakteverdeling

Het plangebied beslaat in totaal circa 48.000 m2. Met de ontwikkeling van woningen op landgoed Mariëndaal neemt het verharde oppervlak toe ten opzichte van de huidige situatie.

Waterbergingsopgave

De waterbergingsopgave vanuit het waterschap is hoger dan die van de gemeente en daarom wordt de opgave 60 mm berging van het waterschap aangehouden:

benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)

De bergingsvoorziening dient boven de GHG te liggen, een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater te hebben en er moet altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen. Als er een groen dak gerealiseerd wordt hoeft niet voldaan te worden aan de waterbergingsopgave volgens de Keur van het waterschap.

Een eis vanuit de gemeente is dat tweederde van de waterberging boven de GHG dient te liggen en de gehele voorziening boven de gemiddelde grondwaterstand.

In het ontwerp is aangegeven op welke plekken waterberging gerealiseerd kan worden. Waterberging wordt gerealiseerd door 7 wadi's aan te leggen ten zuiden van de geplande bebouwing. Hiermee kan voldoende waterberging wordt gerealiseerd.

Oppervlaktewater en waterveiligheid

Oppervlaktewater

In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig ter plaatse van het plangebied. Binnen een straal van 100 m van het plangebied bevindt zich oppervlaktewater en categorie B watergang. Door de bouw van woningen op Landgoed Mariëndaal worden geen wijzigingen in de bestaande waterberging of negatieve effecten verwacht.

Waterveiligheid

Het plangebied bevindt zich niet binnen een waterkering of de beschermingszone daarvan. Om deze reden worden geen effecten verwacht op de waterveiligheid.

Grondwater

Het huidige maaiveld is gemiddeld gelegen op een hoogte van circa NAP +9,0 m. Op basis van het LHM ligt de GHG tussen de 0,8 en 1,0 m -mv en de GLG tussen 1,6 en 1,8 m -mv.

De ontwateringsdiepte bij handhaving van huidig maaiveld is daarmee 0,8 - 1,0 m, dit is voldoende ten opzichte van de minimumvereiste (bouw)peilen in de toekomstige situatie . In het hemelwaterbeleid van Grave wordt gesteld dat het vloerpeil van (nieuwe) bouwwerken minimaal 0,15 cm boven straatpeil dient te liggen conform het Bouwbesluit.

Waterkwaliteit

Ten opzichte van de huidige situatie heeft de realisatie van de woningen op landgoed Mariëndaal weinig tot geen invloed op de waterkwaliteit, mits het watersysteem zo ingericht wordt dat de doorstroming gewaarborgd is.

Om hemelwater dat van de daken en overige verharde oppervlakken afstroomt te mogen infiltreren/bergen, dienen niet-uitloogbare bouwmaterialen gebruikt te worden en mag hemelwater niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen.

Vuil- en hemelwater

Hemelwater

Vanuit de gemeente is het beleid voor nieuwbouw omtrent hemelwaterafvoer om het regenwater afkomstig van verhard oppervlakte (daken, opritten en wegen) gescheiden af te voeren. Tevens heeft het de voorkeur om hemelwater op percelen op eigen terrein te verwerken en anders volgens het principe vasthouden, bergen, afvoeren te verwerken in het openbaar gebied.

Conform het beleid van de gemeente moet de vuil- en hemelwaterafvoer in de toekomstige situatie gescheiden worden afgevoerd. Hierbij moet het vuilwater naar het bestande rioolstelsel worden geleid en het hemelwater naar een waterberging.

Vuilwater

De realisatie van woningen op landgoed Mariëndaal leidt tot een toename van de afvoer van afvalwater, als gevolg van een toename van bewonersaantal. De gemeente heeft laten weten dat het nieuwe afvalwaterriool aangesloten kan worden op het gemengde rioolstelsel aan de Tolschestraat en verwacht dat de capaciteit van dit stelsel voldoende is voor de vuilwaterafvoer van 70 nieuwe woningen (alleen DWA). De omliggende panden en gebouwen dienen meegenomen te worden in het plan en oude overbodig geworden (pers)leidingen en (pomp)putten dienen verwijderd te worden.

5.3.4 Conclusie

Om de totale waterbergingsopgave te berekenen wordt onderstaande formule van Waterschap Aa en Maas gebruikt die strenger is dan het gemeentelijk beleid met een gevoeligheidsfactor van 1.

benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)

Binnen de bestemmingen Groen en Verkeer-Verblijfsgebied zijn de gronden ook bestemd voor waterberging. De berekening laat zien dat de wadi's voldoende capaciteit hebben om te voldoen aan de benodigde compensatie, waardoor het aspect een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4 Natuur

5.4.1 Wettelijk kader

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Wet natuurbescherming. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving.

5.4.2 Onderzoek

Door Pius Florius is een Natuur quickscan uitgevoerd. Uit deze quickscan, bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek, blijkt dat de volgende zaken aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Er zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen in het gebied, negatieve effecten op deze soortgroep zijn uitgesloten.
  • Er zijn nesten en holle bomen in het plangebied aanwezig die in gebruik kunnen zijn door vogels met jaarrond beschermde verblijfplaatsen. Er is binnen het plangebied nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van broedgevallen van roofvogels en uilen, in het bijzonder steenuil, bosuil, ransuil, boomvalk, slechtvalk.
  • Jaarrond beschermde verblijfplaatsen van roofvogels en uilen binnen de invloedssfeer van de ontwikkeling kunnen aan de hand van een eenmalig veldbezoek niet worden uitgesloten. Er is een omgevingsonderzoek nodig tot een straal van ca. 100 meter rondom het plangebied om nesten van jaarrond beschermde vogels in kaart te brengen.
  • Binnen het plangebied zijn nesten aangetroffen van categorie 5 vogelsoorten en vogels met niet jaarrond beschermde nesten, negatieve effecten op (broedgevallen van) vogels kunnen worden voorkomen door de werkzaamheden in het kader van rooien en beplanting en bouwrijp maken uit te voeren buiten het broedseizoen (half maart – april).
  • Negatieve effecten op verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen kunnen niet worden uitgesloten. Verschillende bomen met potentiële verblijfplaatsen gaan in het plan verloren maar ook de geschiktheid van te behouden bomen kan worden geschaad door de ontwikkeling. Alle bomen binnen en aangrenzend aan het plangebied dienen te worden onderzocht op verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen;
  • Negatieve effecten op essentiële vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen kunnen niet worden uitgesloten. De ontwikkeling brengt drastische verandering aan in het gebied, wat de geschiktheid van de bomenrijen als vliegroute en het gehele gebied als foerageergebied kan schaden. Nader onderzoek naar vliegroutes en foerageergebied in het hele plangebied is noodzakelijk;
  • Negatieve effecten op verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen zijn uitgesloten, mits lichtverstoring tijdens de ontwikkel- en gebruiksfase wordt voorkomen.
  • De ontwikkeling legt beslag op een burcht die mogelijk in gebruik is door das en/of vos. Indien de burcht in gebruik is door das is deze beschermd. Nader onderzoek naar das in het gebied is nodig om dit vast te stellen. Bij het dassenonderzoek dient ook gekeken te worden naar de essentie van het gebied als foerageergebied en eventueel aanwezige wissels in het gebied. Het dassenonderzoek dient te gebeuren conform Kennisdocument Das van BIJ12;
  • De ontwikkeling legt beslag op elementen die in gebruik kunnen zijn als verblijfplaatsen door marterachtigen. Het gaat hier om oude (konijnen)holen en takken- en stenenhopen. Nader onderzoek naar marterachtigen is noodzakelijk waarbij ook rekening gehouden dient te worden met overige gebiedsfunctionaliteiten zoals foerageergebied. Aanbevolen wordt dit onderzoek uit te voeren conform de Handreiking kleine marters in relatie tot soortbescherming van de Provincie Noord- Brabant, aangevuld met soortspecifieke inventarisatievoorschriften van de Zoogdiervereniging;
  • Het plangebied biedt mogelijk leefgebied aan rugstreeppad (habitatrichtlijnsoort) en levendbarende hagedis (nationaal beschermd). Indien dit het geval is legt de ontwikkeling beslag op tenminste een gedeelte van dit leefgebied. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van deze soorten in het plangebied is noodzakelijk;
  • Er is Japanse duizendknoop aanwezig in het gebied, dit is een invasieve exoot. Aanbevolen wordt deze deskundig te bestrijden en af te voeren alvorens er werkzaamheden plaatsvinden;
  • De aanwezigheid en/of negatieve effecten op overige soorten en soortgroepen kan worden uitgesloten; In alle gevallen dient rekening gehouden te worden met de zorgplicht onder Wnb. Geadviseerd wordt de zorgplicht te borgen conform een Ecologisch werkprotocol gebaseerd op Gedragscode Stadswerk, opgesteld door een ter zake kundig ecoloog.

Hiertoe is een Nader ecologisch onderzoek uitgevoerd naar roofvogels en uilen (steenuil, ransuil, boomvalk, slechtvalk), verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen, alsook essentiële vliegroutes en foerageergebieden uitgevoerd. Ook is de aanwezigheid van marterachtigen (das, steenmarter, bunzing, hermelijn en wezel) en eekhoorn onderzocht. Tot slot is onderzocht of zich binnen het plangebied leefgebied van rugstreeppad en levendbarende hagedis bevindt.

Dit onderzoek concludeert het volgende:

  • Negatieve effecten op jaarrond beschermde nesten van vogels zijn uitgesloten. Om verstoring of vernietiging van niet-jaarrond beschermde nesten te voorkomen dient wel volgens een aantal randvoorwaarden te worden gewerkt, uit te werken in een Ecologisch Werkprotocol (EWP).
  • Door de ontwikkeling gaat de functionaliteit van een kraamverblijfplaatsennetwerk, foerageergebied en een vliegroute van gewone grootoorvleermuis verloren. De verblijfplaats is hierbij getypeerd als een belangrijke massaverblijfplaats. Door de verscheidenheid aan invloeden en versnippering van het lokale leefgebied kunnen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van deze populatie in dit gebied niet worden uitgesloten.
  • Door de ontwikkeling gaat de functionaliteit van een kraamverblijfplaats van een Myotis-soort verloren (vermoedelijk watervleermuis). De verblijfplaats is hierbij getypeerd als een belangrijke massaverblijfplaats. Er zijn geen effecten op overige essentiële gebiedsfuncties voor de populatie Myotis spec., omdat na het vervallen van de verblijfplaats ook de essentie van de vliegroute er naartoe vervalt en er geen foerageergebied van de soort is aangetroffen.
  • Door de ontwikkeling gaat de functionaliteit van een kraamverblijfplaats van rossevleermuis verloren. De verblijfplaats is hierbij getypeerd als een belangrijke massaverblijfplaats. Er zijn geen effecten op overige essentiële gebiedsfuncties voor de populatie rosse vleermuizen, omdat essentieel foerageergebied en essentiële vliegroutes niet zijn aangetoond.
  • Door de ontwikkeling gaat functioneel leefgebied/territorium en daarmee verblijfplaatsen van steenmarter, bunzing en wezel verloren.
  • De ontwikkeling brengt verstoring teweeg binnen het leefgebied van eekhoorn. Er wordt geen (indirect) beslag gelegd op nesten / verblijfplaatsen.
  • Er zijn geen negatieve effecten op overige soorten uit het onderzoek.

Advies

Vogels

Omdat het leefgebied een geschikte broedbiotoop biedt voor verschillende vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten, bestaat er een kans dat zich in de periode tussen dit onderzoek en de uiteindelijke uitvoering van de eerste werkzaamheden een broedgeval binnen de invloedssfeer van de ontwikkeling vestigt. Om deze reden geldt het advies om, elk jaar dat er nog geen uitvoering plaatsvindt, het plangebied en de directe omgeving buiten de bladhoudende periode van bomen te laten controleren op nesten door een ter zake kundig ecoloog. Hieruit kunnen, indien dit uit ecologisch advies blijkt, extra broedvogelonderzoeken volgen.

Ook ten opzichte van niet-jaarrondbeschermde vogels dienen overtredingen van verbodsbepalingen te worden voorkomen. Om dit te borgen dienen de maatregelen waarmee verstoring van broedgevallen wordt voorkomen te worden uitgewerkt in een Ecologisch Werkprotocol (EWP). Maatregelen die in het EWP worden beschreven zijn bijvoorbeeld:

  • Kappen / rooien en bouwrijp maken buiten het broedseizoen uitvoeren.
  • Indien dit niet (volledig) mogelijk is, deze werkzaamheden ruim vóór aanvang van het broedseizoen starten. Dit voorkomt overtreding onder Wnb doordat wordt voorkomen dat vogels tot broeden komen.
  • Wanneer kapwerkzaamheden volledig binnen het broedseizoen doorgang moeten vinden en het niet mogelijk is om mitigerende maatregelen te nemen, dient het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden gecontroleerd te worden door een ter zake kundig ecoloog. Het risico hierbij is dat verstorende werkzaamheden geen doorgang kunnen vinden en uitgesteld dienen te worden totdat de vogels zijn uitgebroed en/of het nest niet meer in gebruik is.

Vleermuizen

Door de ontwikkeling gaat de functionaliteit van essentiële gebiedsfuncties van gewone grootoorvleermuis, rosse vleermuisen een Myotis-soort verloren. Er geldt dus in relatie tot deze soorten een ontheffingsplicht in het kader van de Wet Natuurbescherming. In een activiteitenplan moet worden beschreven hoe verstoring van deze soorten zoveel mogelijk wordt voorkomen en hoe aangerichte schade zoveel mogelijk wordt gecompenseerd. Om aanspraak te kunnen maken op een ontheffing moet verder in een activiteitenplan onderbouwd worden:

  • dat er een wettelijk geldend belang voor de ontwikkeling is;
  • dat uit een alternatieve afweging blijkt dat er geen andere uitvoeringswijze is, waarmee overtredingen worden voorkomen. Hierbij moet onder andere worden gekeken of een alternatief ontwerp of stedenbouwkundig plan denkbaar is;
  • dat de ontwikkeling geen invloed heeft op de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Overige zoogdieren

Het opheffen van functioneel leefgebied en daarmee verblijfplaatsen van steenmarter, bunzing en wezel is in strijd met de Wet Natuurbescherming. Voor de werkzaamheden waarbij ruigte, struweel, bosschages, stenenhopen, takkenhopen en grondwallen in het gebied worden verwijderd / bouwrijp worden gemaakt, is een ontheffing nodig. Hiervoor dient een activiteitenplan te worden opgesteld waarin de maatregelen worden opgenomen om verstoring van steenmarter, bunzing en wezel zo veel mogelijk te voorkomen en aangerichte schade te compenseren.

Het functionele leefgebied van de marters dat verloren gaat dient aangrenzend aan of dichtbij het plangebied te worden gecompenseerd. Dit dient te gebeuren voordat het huidige leefgebied wordt opgeheven. Het nieuw te realiseren leefgebied moet van een vergelijkbare of betere kwaliteit zijn dan het leefgebied dat verloren gaat en dient in directe verbinding te staan met het huidige leefgebied. Een ecologisch deskundige dient hiervoor een inrichtings- en beheerplan op te stellen, dat wordt nageleefd door de terreineigenaar, initiatiefnemer en/of beheerder. Daarbij moet in beschouwing worden genomen hoe lang het gebied er over doet tot dat het dezelfde kwaliteit biedt als het gebied dat verloren gaat. Hier is namelijk de compensatiefactor van afhankelijk: de minimale oppervlakte van het nieuw te realiseren leefgebied is afhankelijk van de ontwikkeltijd. De compensatiefactor is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0016.png"

In het activiteitenplan dienen ten opzichte van marters tevens maatregelen te worden opgenomen om doding en onnodige verstoring te voorkomen. Hierin dient bijvoorbeeld te worden opgenomen dat wordt gewerkt buiten de kwetsbare periode, welke aangepaste werkwijze worden toegepast en hoe werkzaamheden worden gefaseerd in ruimte en tijd. Ook dient te worden opgenomen waar en hoe nieuwe rust-en verblijfplaatsen worden gerealiseerd.

Om overtredingen ten opzichte van (verblijfplaatsen van) eekhoorn te voorkomen wordt aanbevolen maatregelen ten gunste van deze soort te borgen in een Ecologisch Werkprotocol (EWP). Een maatregel die hierin dient te worden opgenomen is bijvoorbeeld het uitvoeren van werkzaamheden buiten de kwetsbare periode (december-februari en mei-juni).

Zorgplicht

De zorgplicht (artikel 1.11 van de Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten achterwege worden gelaten. Als zich mogelijk negatieve effecten voordoen, dan treft de initiatiefnemer noodzakelijke maatregelen om die gevolgen te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken / ongedaan te maken.

In en om het plangebied zijn verschillende foerageergebieden van vleermuizen aanwezig die geen essentieel onderdeel van het leefgebied vormen. Om verstoring van vleermuizen tot een minimum te beperken zijn maatregelen in het kader van algemene zorgplicht nodig. Ook voor andere algemene diersoorten, zoals algemene broedvogels, zijn maatregelen in het kader van zorgplicht nodig. Deze dienen te worden verwerkt in een Ecologisch Werkprotocol.

5.4.3 Conclusie

Effecten van de woningbouwontwikkeling op de flora en fauna zijn door onderzoeken nog niet uitgesloten.

Voor jaarrond beschermde nesten van vogels wordt geadviseerd dat er nog geen uitvoering plaatsvindt, het plangebied en de directe omgeving buiten de bladhoudende periode van bomen te laten controleren op nesten door een ter zake kundig ecoloog. Voor niet jaarrond beschermde vogels dient een Ecologisch Werkprotocol te worden opgesteld om maatregelen te borgen.

Voor vleermuizen geldt een ontheffingsplicht in het kader van de Wet Natuurbescherming en dient een activiteitenplan te worden opgesteld waarin wordt beschreven hoe verstoring wordt voorkomen en schade wordt gecompenseerd. Voor verschillende foerageergebieden van vleermuizen die geen essentieel onderdeel van het leefgebied vormen zijn in het kader van algemene zorgplicht maatregelen nodig om verstoring van vleermuizen tot een minimum te beperken.

Tevens geldt voor de steenmarter, bunzing en wezel een ontheffingsplicht in het kader van de Wet Natuurbescherming. Voor de werkzaamheden waarbij ruigte, struweel, bosschages, stenenhopen, takkenhopen en grondwallen in het gebied worden verwijderd / bouwrijp worden gemaakt, is een ontheffing nodig. Hiervoor dient ook een activiteitenplan te worden opgesteld waarin wordt beschreven hoe verstoring wordt voorkomen en schade wordt gecompenseerd. In het activiteitenplan dienen ten opzichte van marters tevens maatregelen te worden opgenomen om doding en onnodige verstoring te voorkomen.

Om overtredingen ten opzichte van (verblijfplaatsen van) eekhoorn te voorkomen wordt aanbevolen maatregelen ten gunste van deze soort te borgen in een Ecologisch Werkprotocol.

Het opstellen van het Activiteitenplan (in concept bijgevoegd) en het Ecologisch Werkprotocol loopt door na vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. Om er zeker van te zijn dat de beschermde soorten de maatregelen te borgen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan. Met deze voorwaardelijke verplichting zijn de ecologische belangen voldoende geborgd en is het bestemmingsplan op dit onderdeel uitvoerbaar

5.5 Verkeer en parkeren

5.5.1 Toetsingskader

Voor het aspect verkeer en vervoer is geen specifieke landelijke wetgeving. Wel moeten in het kader van een goede ruimtelijke ordening op een zorgvuldige wijze de verkeers- en vervoersaspecten worden onderzocht en moeten tijdig en voldoende maatregelen worden genomen om de bereikbaarheid, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid te garanderen.

5.5.2 Verkeersgeneratie

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 70 woningen. Een deel van de levensloopbestendige woningen zal beschikbaar worden gesteld voor de sociale huursector en daarmee bijbehorende verkeersgeneratie en parkeerbehoefte kennen. Tabel 5.3. toont de verwachte verkeersgeneratie per type woning. Voor de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van kengetallen (gemiddelde van de bandbreedte) van het CROW (publicatie 381 – Toekomstbestendig parkeren). Op basis van de Nota Parkeernormen (2023) van de gemeente Land van Cuijk is de ontwikkeling gelegen in 'rest bebouwde kom' van een 'weinig stedelijk gebied'. In totaal genereert de ontwikkeling (afgerond) 530 motorvoertuigbewegingen (mvt) per weekdag. Om het aantal verkeersbewegingen om te rekenen van weekdagcijfers naar werkdagcijfers moeten de mvt van woningen vermenigvuldigd worden met 1,11. Daarmee komt de verkeersgeneratie per werkdag neer op (afgerond) 588 mvt/werkdag.

Tabel 5.3. Berekening verkeersgeneratie

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0018.png"

Figuur 5.2. Voorlopig ontwerp verkeersafwikkeling plangebied (nov 2023)

Het plangebied sluit op twee manieren op de Beukenlaan aan zoals zichtbaar is op bovenstaande afbeelding. Waar eerder sprake was ook aan de noordzijde via de Kastanjelaan op het Lindeplein aan te sluiten, heeft intensief overleg met de directe omgeving geresulteerd in twee knippen in de Kastanjelaan voor gemotoriseerd verkeer. Hierdoor wordt het volledige plangebied in de basis altijd via de Beukenlaan ontsloten op de Tolschestraat vanwaar de N324 bereikt kan worden. Verwacht wordt dat de kleine toename vanuit de ontwikkeling goed ontsloten kan worden zonder dat er problemen in de doorstroming ontstaan.

De knippen in de Kastanjelaan zijn overigens wel bruikbaar voor bestemmingsverkeer van de zorginstelling en uiteraard voor de nooddiensten en bij calamiteiten.

De komende periode wordt het ontwerp verder uitgewerkt tot een definitieve ontwerp voor de openbare ruimte waarbij ook de ontsluiting via de Beukenlaan en aansluiting op de Tolschestraat in overleg met de betrokkenen nog nader uitgewerkt wordt.

Waar nodig worden ook verkeersbesluiten voorbereid.

5.5.3 Parkeren

Voor de parkeerbehoefte is getoetst aan het gemeentelijk parkeerbeleid: Nota Parkeernormen (2023) van de gemeente Land van Cuijk. Op basis van dit beleidsstuk komt de parkeerbehoefte van de ontwikkeling neer op (afgerond) 142 parkeerplaatsen. In de ontwikkeling is voorzien in 41 parkeerplaatsen op eigen terrein en 101 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Daarmee wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

 

Tabel 5.4. Berekening parkeerbehoefte

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0019.png"

5.5.4 Conclusie


In het kader van onderhavig bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie van de ontwikkeling. Hieruit wordt geconcludeerd dat het aspect 'verkeer en parkeren' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

 

5.6 Geluid

5.6.1 Wettelijk kader

Geluidhinder kan ontstaan als gevolg van verschillende activiteiten. De Wet geluidhinder vormt het wettelijk kader voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en geluid afkomstig van geluidgezoneerde bedrijventerreinen. In deze paragraaf wordt wegverkeerslaawaai behandeld, in paragraaf 5.12 wordt het geluid van omliggende functies behandeld.

5.6.2 Onderzoek

Door Antea Group is Akoestisch onderzoek uitgevoerd. Doel van het akoestisch onderzoek is om de geluidbelasting op het woningbouwplan vanwege nabijgelegen akoestisch relevante wegen in beeld te brengen en aan de hand hiervan te bepalen of wordt voldaan aan de grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder en/of gezien de verwachte geluidbelasting ervan, sprake is van goede ruimtelijke ordening in de zin van Wet Ruimtelijke ordening.

Het plangebied ligt niet binnen de ingevolge de Wet geluid geldende zone van wegen. Dit betekent dat er geen geluidgrenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder van toepassing zijn. Vanuit oogpunt van goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet geluidhinder is desalniettemin de geluidbelasting van omliggende wegen in beeld gebracht te weten:

  • Bosschebaan;
  • Tolschestraat.

In en rond het plangebied gelegen 30 km wegen Beukenlaan en Kastanjelaan zijn niet in de geluidberekeningen meegenomen. Dit omdat voor deze wegen, gezien de rijsnelheid (30 km/uur) en verwachte geringe verkeersintensiteit, voldoende aannemelijk is dat deze geen relevante akoestisch invloed hebben.

Uit het onderzoek volgt de geluidbelasting inclusief aftrek ingevolge de Wet geluidhinder:

  • 47 dB vanwege Bosschebaan;
  • 24 dB vanwege Tolschestraat.

Hoewel deze niet formeel van toepassing zijn, zijn de kaders uit de Wet geluidhinder wel gehanteerd om de resultaten te kunnen duiden. Aangezien de geluidbelasting vanwege onderzochte wegen lager is dan de voorkeurgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder, wordt de geluidinvloed ervan op het plangebied Mariëndaal beoordeeld als aanvaardbaar. Gezien de geluidbelasting van omliggende wegen op het plan is voldoende basis voor goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geluid vanwege het wegverkeer betreft geen belemmeringen voor dit plan.

5.7 Bodem

5.7.1 Wettelijk kader

Voor elke functiewijziging, al of niet naar een gevoelige functie, dient een onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit.

5.7.2 Onderzoek

In oktober 2006 is door Lankelma Geotechniek Zuid b.v. een Bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Hierbij is de grond en het grondwater onderzocht. Uit de analyseresultaten blijkt dat er in de boven- en ondergrond ten hoogste een licht verhoogd gehalte aan cadmium en/of PAK is aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties chroom, arseen en/of lood aangetoond. In één van de boringen zijn in de boven- en ondergrond bijmengingen met kleine hoeveelheden puin aangetroffen. In de andere boringen zijn geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen.


Later hetzelfde jaar, 2006, hebben na de uitvoering van het bodemonderzoek nog sloopwerkzaamheden plaatsgevonden binnen het plangebied. In 2011 is door Lankelma Geotechniek Zuid b.v. een verklaring afgegeven omtrent de bodemkwaliteit. Hierin
stelt Lankelma Geotechniek Zuid b.v. dat het rapport nog een representatief beeld van de actuele bodemkwaliteit weergeeft.


In 2017 is door Antea Group een ‘briefrapport historisch vooronderzoek bodemkwaliteit’ (zie Brief bodem) voor het plangebied opgesteld. In de conclusie wordt gesteld dat het onderzoek van Lankelma Geotechniek Zuid b.v. nog een representatief beeld van de actuele bodemkwaliteit geeft.


Door het bevoegd gezag, Land van Cuijk, is aangegeven dat de sloopwerkzaamheden die hebben plaatsgevonden in 2006 worden gezien als een verdachte activiteit. Ook is het stoffenpakket gewijzigd sinds het laatste onderzoek in 2006 en zijn de aanleidingen voor het uitvoeren van asbestbodemonderzoek aangescherpt.

Daartoe is de te volgen onderzoeksstrategie met het bevoegd gezag afgestemd en is door Antea Group Verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd.

Dit onderzoek concludeert het volgende:

In de grond is ter plaatse van boring 052 sprake van een overschrijding van de interventiewaarde voor de parameter zink. De oorzaak en omvang is op basis van de beschikbare gegevens niet bekend. In de overige boringen is geen overschrijding van de interventiewaarde aangetoond.

De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters zijn indicatief getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Uit de indicatieve toetsing blijkt dat de bodem op de onderzoekslocatie grotendeels voldoet aan de kwaliteitsklasse landbouw / natuur. De zandige bovengrond ter plaatse van MM06 voldoet indicatief aan de kwaliteitsklasse industrie en de zandige ondergrond ter plaatse van MM08 voldoet indicatief aan de kwaliteitsklasse matig verontreinigd.

Op het maaiveld en in de opgeboorde grond zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de grond is analytisch geen asbest aangetoond in mengmonsters AMM1, AMM3 en AMM4. Ter plaatse van AMM2 is 4,7 mg/kg d.s. asbest aangetoond. Dit overschrijdt de grenswaarde voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.) niet.

De grondwaterstand bevond zich op 6 maart 2024 tussen de 0,40-1,12 m -mv. In het grondwater is geen sprake van een overschrijding van de signaleringswaarde.

De vooraf opgestelde hypothese 'onverdachte locatie' dient formeel te worden verworpen,
vanwege de aangetoonde verhoogde gehalten in MM06 en MM08. De gehalten van de
betreffende parameters overschrijden de interventiewaarde niet, met uitzondering van boring 052 waar zink de interventiewaarde overschrijdt.

In AMM2 is asbest aangetoond, echter ruim onder de grenswaarde voor nader onderzoek. . Voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning dient het onderzoek aangevuld te worden zodat het geheel conform de NEN 5740 is uitgevoerd. Voor het bestemmingsplan is de bodemkwaliteit voldoende in beeld gebracht.

5.7.3 Conclusie

De bodemkwaliteit is vooralsnog voldoende in beeld gebracht om te concluderen dat het aspect bodem geen belemmeringen oplevert voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

5.8.1 Wettelijk kader

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007). Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. Belangrijker nog is dat sinds 2007 gemeenten wettelijk zijn belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dat wil zeggen dat men rekening dient de houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische resten.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Is de verwachting dat er archeologisch waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn, dan is vooronderzoek nodig.

5.8.2 Onderzoek archeologie

In 2006 is voor het plangebied Mariëndaal een Archeologisch onderzoek uitgevoerd vanwege de plannen die er op dat moment voor het plangebied bestonden. Daarvoor diende een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, waarvoor dat archeologisch onderzoek is uitgevoerd. De plannen zijn vervolgens uitgesteld en het bestemmingsplan is nooit vastgesteld.

Nu worden de plannen geactualiseerd en dient alsnog een bestemmingsplan te worden opgesteld om de uitvoering ervan mogelijk te maken.

In het archeologisch rapport van het onderzoek uit 2006 is aanbevolen vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van karterende boringen. In de jaren sindsdien zijn de inzichten over het uitvoeren van karterend booronderzoek voor het in beeld brengen van archeologische verwachting, met name voor landbouwgemeenschappen op zandgronden gewijzigd. Op zandgronden is voor waarderend onderzoek het uitvoeren van proefsleuvenonderzoek (IVO-P) het meest geëigende instrument.

In de periode sinds de publicatie van het rapport van het bureau- en booronderzoek heeft de voormalige gemeente een archeologische beleidskaart vastgesteld en is die in het ruimtelijk beleid geïmplementeerd middels een paraplubestemmingsplan “archeologie” vastgesteld in 2015. Voor het plangebied geldt geen dubbelbestemming, maar wel is de structuurvisie van de gemeente van toepassing. Daarin staat dat in gebieden waar archeologische waarden worden verwacht bij ruimtelijke ontwikkelingen een archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden, waarna wordt bepaald of vervolgonderzoek nodig is.

Daarin valt het plangebied onder het volgende regime:

  • Categorie 5: gebieden met een middelhoge verwachting en naoorlogse woonwijken en industriegebieden die in een gebied van hoge archeologische verwachting liggen. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 2.500 m2.

In figuur 5.1 staat een uitsnede weergegeven van de beleidskaart, die de basis vormt voor het paraplubestemmingsplan. Daar is te zien wat de oorspronkelijke bebouwing in het plangebied was, die iets minder dan de helft van het plangebied besloeg. In het onbebouwde deel van het gebied wordt een grote hoeveelheid nieuwbouw gepland, die de ondergrens zeker gaat overschrijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0020.png"

Figuur 5.3. Plangebied op de archeologische beleidskaart

Voor het doen van nader archeologisch onderzoek is een PvE Archeologie voor een proefsleuvenonderzoek opgesteld, (Proefsleuvenonderzoek met bijbehorend Adviesdocument archeologische proefsleuvenonderzoek), dat akkoord is bevonden door de opdrachtgever en de bevoegde overheid.

Tijdens het archeologisch proefsleuvenonderzoek in het plangebied Mariëndaal te Velp werden achttien proef-sleuven aangelegd van 25 m x 4 m. Het totaal aantal onderzochte vierkante meters komt neer op 1.800 m2, waarmee een dekkingsgraad werd bereikt van circa 7,2% van het onbegroeide deel van het plangebied en circa 5% van het totale plangebied. Tijdens het onderzoek werden er geen archeologische sporen, structuren of vondsten aangetroffen. Wegens het ontbreken van archeologische waarden werd eenduidig vastgesteld dat geen behoudenswaardige, archeologische vindplaats in het plangebied aanwezig is.

Het ontbreken van archeologische waarden in de proefsleuven in het plangebied Mariëndaal te Velp leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een behoudenswaardige archeologische vindplaats. Conform de AMZ-cyclus is het selectieadvies daarom dan ook om geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling.

5.8.3 Conclusie

De conclusie om het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling is akkoord bevonden door het bevoegd gezag. Daarmee is de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie' uit de structuurvisie niet overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

5.9 Luchtkwaliteit

5.9.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. In artikel 5.16 is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning, mogen uitoefenen wanneer sprake is van één van de volgende gevallen:

  • a. er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden;
  • b. de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft ten minste gelijk;
  • c. het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht;
  • d. de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

5.9.2 Onderzoek

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de toevoeging van 70 woningen. Hiermee wordt ruimschoots onder de aantallen gebleven zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen'. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het bepaalde in de Wet milieubeheer.

In het kader van goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit getoetst. Met de NIBM-tool (versie 2022) is de maximale toename van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 berekend als gevolg van het extra verkeer. De NIBM-tool gaat uit van de voor luchtkwaliteit meest ongunstige situatie en berekent daardoor het maximale effect. Onderstaand is de berekening met de NIBM-tool opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0021.png"

Op basis van de uitkomst van de NIBM-tool worden geconcludeerd dat er ten aanzien van de luchtkwaliteit de voorgenomen ontwikkeling in niet betekenende mate bijdraagt aan de toename van luchtverontreinigende stoffen.

5.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit betreft geen belemmeringen voor dit plan.

5.10 Stikstof

5.10.1 Wettelijk kader

In het kader van de Wet natuurbescherming moet worden beoordeeld of het voornemen leidt tot significante gevolgen in de Natura 2000-gebieden. Hiertoe is een Stikstof-onderzoek uitgevoerd voor de realisatie- en gebruiksfase.

5.10.2 Onderzoek

Met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator, versie 2023.2, zijn de mogelijke gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor de stikstofdepositie in natura 2000-gebieden in beeld gebracht. Uit de berekening blijkt dat het voornemen tijdens de realisatiefase en gebruiksfase niet leidt tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op omliggende Nederlandse Natura 2000-gebieden.

5.10.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde berekening wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is vanuit het aspect stikstofdepositie.

 

5.11 Externe Veiligheid

5.11.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats onbeschermd aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: Lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): De afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0022.png"

Figuur 5.4. Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals in figuur 5.5 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0023.png"

Figuur 5.5. Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico

5.11.2 Onderzoek

Provinciale weg N324


De provinciale weg N324 (Bosschebaan) bevindt zich circa 190 meter ten zuiden van het plangebied. De N324 is niet opgenomen in de Regeling basisnet, het landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit betekent dat voor de beschouwing van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N324 uitgegaan dient te worden van de meest recente tellingen. Uit tellingen van de provincie Noord-Brabant (2010) blijkt dat er transport van gevaarlijke stoffen over de weg plaatsvindt.

De categorie vervoerder gevaarlijke stoffen en de daarbij behorende frequentie van het transport is weergegeven in tabel 5.5. Deze gegevens zijn van toepassing op het trajectdeel van de N324 tussen de aansluiting met de N277 (Schaijk) en de N321 (Grave).

Tabel 5.5. Vervoer gevaarlijke stoffen N324

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0024.png"

Het invloedsgebied van de N324 bedraagt– op basis van de transportintensiteit – 45 meter (stofcategorie LF1 en LF2). Het invloedsgebied van de weg reikt hiermee niet tot het plangebied. De N324 is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot het plangebied.

Hogedruk Aardgasleidingen

Ten zuidwesten van het plangebied bevinden zich vier hogedruk aardgastransportleidingen van Gasunie. Enkele kenmerken van deze leiding zijn weergegeven in tabel 5.6, waaronder het invloedsgebied. De personendichtheid hierbinnen is bepalend voor de hoogte van het groepsrisico.

Tabel 5.6. Leidinggegevens

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0025.png"

Het invloedsgebied van de leiding met kenmerk A-665 is het grootst (585 meter) en reikt tot de rand van het plangebied zoals zichtbaar is op de volgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0026.png"

Figuur 5.6. Ligging van het plangebied (zwart) ten opzichte van de leidingen (rood) en hun invloedsgebied (blauw)

Zoals is te zien in figuur 5.6 zijn er geen woningen beoogd binnen het invloedsgebied van de leidingen. De dichtstbijzijnde beoogde woning (links onder) ligt op circa 15 meter afstand van het invloedsgebied van de leiding. Nadere beschouwing conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is dus niet nodig.

Calamiteitenroutes

Op 19 september 2023 heeft de Veiligheidsregio een reacie gegeven. De Veiligheidsregio vraagt aandacht voor de beleidsregel bereikbaarheid. Deze geeft aan dat het uit oogpunt van incidentenbestrijding wenselijk is het plangebied op twee manieren te kunnen bereiken / verlaten. Deze opmerking is ter harte genomen en is aan de ontwerpuitgangspunten voor de terrein inrichting gevoegd (zie paragraaf 5.5.2).

5.11.3 Conclusie

Uit de beschouwing externe veiligheid blijkt dat in de omgeving van het plangebied de provinciale weg N324 (transportroute gevaarlijke stoffen) en een viertal hogedruk aardgastransportleidingen van Gasunie zijn gelegen. Er zijn geen woningen beoogd binnen het invloedsgebied van de weg en de vier hogedruk aardgastransportleidingen. De weg en de leidingen zijn dus geen relevante risicobronnen en vormen geen belemmering ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen.

 

5.12 Bedrijven en milieuzonering

5.12.1 Wettelijk kader

Om te bepalen welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van milieuhinder kunnen worden toegestaan, kan gebruik worden gemaakt van de systematiek van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) van de Verenigde Nederlandse Gemeenten (VNG). In de VNG-brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Het doel van milieuzonering is tweeledig:

  • door het toepassen van milieuzonering wordt hinder ter plaatse van woningen of andere gevoelige objecten al in het ruimtelijk spoor voorkomen;
  • door het toepassen van milieuzonering wordt aan bedrijven voldoende zekerheid geboden dat zij hun activiteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van categorie 1 (indicatieve afstand van 10 meter) tot categorie 6 (indicatieve afstand van 1.500 meter). Als aan de indicatieve afstand kan worden voldaan, is een activiteit qua milieuhinder inpasbaar. Enerzijds is dan ter plaatse van omliggende milieugevoelige objecten (waaronder woningen) sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, anderzijds heeft het bedrijf voldoende zekerheid dat de bedrijfsactiviteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen worden uitgeoefend.

Omgevingstype

In de VNG-brochure worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een daarmee vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied). De indicatieve afstanden zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk'. Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag de indicatieve afstand worden gecorrigeerd en kan de afstand met één trede worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

5.12.2 Toetsing

De ontwikkeling voorziet in 70 woningen. Er is geen sprake van functiemenging in het plangebied en het plangebied valt daarom in het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In deze situatie kan daarmee gebruik worden gemaakt van de normale richtafstanden zoals weergegeven in de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' (versie 2009).

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Onderzocht moet worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. De volgende functies in de omgeving van het plangebied kunnen eventuele hinder veroorzaken of in hun bedrijfsvoering beperkt worden.

  • 1. Basisschool en kinderdagverblijf, Beukenlaan 6;
  • 2. Kinderboerderij, Beukenlaan 8;
  • 3. Ons Trefpunt, Beukenlaan 11;
  • 4. Activiteitencentrum, Beukenlaan 9.

De volgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. De tabel geeft de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies voor een rustige woonwijk en toont de minimale afstand tot milieugevoelige functies in het plangebied. In het Activiteitencentrum wordt dagbesteding aangeboden. Dagbesteding is niet genoemd inde VNG-brochure. Daarom is de milieubelasting van dagbesteding vergeleken met andere bedrijfsfuncties die wel in de VNG-tabel voor richtafstanden staan genoemd. Dagbesteding is qua milieubelasting vergelijkbaar met een verpleegtehuis. Het is daarmee aannemelijk dat de milieubelasting van de dagbestedingslocatie ook onder die milieucategorie valt.

Tabel 5.7. Richtafstanden rustige woonwijk

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0027.png"

Daarnaast is op het parkeerterrein ten oosten van de locatie is een camperplaats aanwezig, waar gratis kan worden overnacht met maximaal twee campers. De camperplaats bevindt zich op circa 50 meter afstand van het plangebied en heeft geen specifieke richtafstand. Het voornemen wordt niet belemmerd door de aanwezigheid van de camperplaats en leidt andersom niet tot negatieve effecten voor bezoekers van de camperplaats.

De afstand tussen het plangebied en de hinderveroorzakende functies is voldoende groot voor de basisschool en het kinderdagverblijf en de kinderboerderij. Er kan geconcludeerd worden dat deze functies geen aantasting van het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen als gevolg hebben.

Tabel 5.8. Richtafstanden gemengd gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPVeMariendaal-VA01_0028.png"

De afstand tussen het plangebied en de hinderveroorzakende functies is niet voldoende groot voor Ons Trefpunt en het Activiteitencentrum.

Voor Ons Trefpunt is vooralsnog een richtafstand van 30 meter voor geluid opgenomen tot de nieuw te bouwen woningen. Reden hiervoor is dat voor deze nieuwe woningen in deze specifieke situatie wordt uitgegaan van de kwalificatie ‘rustige woonwijk’. In deze zone mag geen geluidgevoelige bebouwing worden opgericht, tenzij sprake is van verbouw of nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd en Ons Trefpunt niet in de bedrijfsvoering wordt beperkt door de realisatie van woningen.

Er wordt op dit moment gekeken of de bestaande kerk in Velp een nieuwe functie kan krijgen als gemeenschapshuis. In dat geval worden de huidige activiteiten van Ons Trefpunt op de locatie aan de Beukenlaan beëindigd. Dan kan de geluidzone ter plaatse van de nieuwe woningen komen te vervallen. Indien Ons Trefpunt gevestigd blijft aan de Beukenlaan, is nader onderzoek naar te treffen (geluids)maatregelen nodig om te kunnen concluderen dat de afstand terug gebracht kan worden tot 10 meter. Het kan daarbij o.a. gaan om geluidsisolerende maatregelen aan het gebouw van Ons Trefpunt en extra geluidsisolatie bij de nieuwe woningen. Er zal daarbij sprake moeten zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de nieuwe bewoners.

De afstand tussen het plangebied en het Activiteitencentrum is voldoende groot. Daarnaast zijn in de huidige situatie reeds gevoelige bestemmingen (woningen) aanwezig binnen de richtafstand van 10 meter. De afstand tot deze woningen is maatgevend voor de functies die hinder veroorzaken of in hun bedrijfsvoering kunnen worden beperkt.

5.12.3 Conclusie

Met het opnemen van de 'milieuzone - geluidzone' in de regels van dit bestemmingsplan. vormt het aspect geluid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Ook de aspecten stof en gevaar vormen geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.13 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

6.1 Het juridisch plan

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Inhoudelijk is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Velp', waarbij, gezien de aard en omvang van het planvoornemen, op sommige aspecten is afgeweken van deze standaard.

Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de 4 hoofdstukken die tezamen de juridische regeling van het voorliggende bestemmingsplan vormen en volgt een beschrijving van de toegepaste bestemming.

6.2 Toelichting op de planregels

6.2.1 Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten

6.2.2 Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied bestaande functies. Voor de toegepaste bestemming zijn de doeleinden en de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande afwijking of wijziging) toegestaan. Wel dient er te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bouwhoogte, dakhelling en dergelijke).

6.2.3 Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:

  • een anti-dubbeltelbepaling;
  • algemene bouwregels: hierin zijn een algemene regeling opgenomen voor ondergeschikte bouwonderdelen en parkeernormen opgenomen;
  • algemene gebruiksregels: Hierin is een algemeen verbod opgenomen om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming. Tevens is opgenomen wat in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt.
  • algemene aanduidingsregels: hierin zijn twee bijzondere gebiedsaanduidingen opgenomen. De 'milieuzone-geluidzone' is opgenomen ter bescherming van de bedrijfsvoering van 'Ons Trefpunt'.En daarnaast 'overige zone - waardevolle boom' ter bescherming van de in het plangebied aanwezige waardevolle bomen. Ter bescherming van de bomen is een vegunningstelsel voor het bouwen van bouwwerken en het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen.
  • overige regels: hierin zijn een aantal nadere eisen op het gebied van externe veiligheid aangegeven.
6.2.4 Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat:

  • het overgangsrecht;
  • de slotregel.

6.3 Beschrijving van de bestemmingen

Binnen het plangebied komen een aantal bestemmingen voor. Deze bestemmingen worden hieronder toegelicht.

Bos

De gronden die bestemd zijn als Bos zijn bestemd voor behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos en bosgroeiplaats, behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden, ecologische, natuur- en/of cultuurhistorische waarden, (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik. Ter bescherming en instandhouding van het bos zijn slechts beperkte bouwmogelijkheden opgenomen. Daarnaast is voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden ook een vergunningstelsel opgenomen.

Groen

De gronden die bestemd zijn als Groen zijn bestemd voor groenvoorzieningen, paden, beeldende kunstwerken, sport-, spel-, en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en infiltratievoorzieningen en deze bestemming moet het groene karakter van dit gebied benadrukken. Enkel nutsgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegestaan.

Verkeer - Verblijfsgebied

Conform de systematiek van het vigerende bestemmingsplan zijn voorkomende erftoegangswegen en ontsluitingen bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemmingen zijn onder andere wegen, fiets- en voetpaden, parkeer- en groenvoorzieningen alsmede waterberging en watergangen mogelijk. Gebouwen zijn niet toegestaan. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn specifieke maatvoeringen opgenomen.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in woningen. Tevens zijn de gronden bedoeld voor nutsvoorzieningen en bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Op deze gronden zijn hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde onder voorwaarden toegestaan. Binnen de aanduidingen mogen er ofwel vrijstaande, twee-aaneengebouwde of aaneengebouwde woningen worden gerealiseerd. Hoofdgebouwen mogen bijvoorbeeld uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. De goot- en bouwhoogte is vastgelegd op de verbeelding van het bestemmingsplan. Er gelden specifieke bouwregels voor bijbehorende bouwwerken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen aan/uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen en vrijstaande bijgebouwen. Er gelden ook specifieke bouwregels voor bouwwerken geen gebouwen zijnde. Balkons zijn enkel na een afwijking toegestaan.

Om enige mate van flexibiliteit te bieden is een afwijkingsbevoegdheid voor een afwijkende kapvorm en andere afwijkende maatvoeringen. Omdat de voortuinen relatief ondiep zijn is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het bouwen van een erker aan de voorgevel.

Een niet-publieksgericht aan huis gebonden beroep of bedrijf is onder voorwaarden rechtstreeks toegestaan. Voor publieksgerichte aan huis gebonden beroepen of bedrijven is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Verder kan er afgeweken worden ten behoeve van mantelzorg of kamerbewoning (conform het paraplubestemmingsplan Kamerbewoning).

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

7.1 Financieel

Met onderhavig bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Land van Cuijk verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het plangebied gelegen zijn is een anterieure overeenkomst gesloten zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro. De verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan geldt daardoor in dit geval niet. In deze anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het kostenverhaal.

7.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan voorgelegd aan diverse instanties. Drie instanties hebben hierop gereageerd.

Provincie Noord-Brabant

Op 2 oktober 2023 heeft provincie Noord-Brabant een reactie gegeven. In de reactie geeft de provincie aan dat het plan in overeenstemming is met provinciale belangen. Een aandachtspunt voor verdere uitwerking is het toevoegen van de woondeal in de toelichting. Dit heeft geleid tot aanpassingen de toelichting in het ontwerpbestemmingsplan. Hierbij wordt verwezen naar paragraaf 4.1.4.

Waterschap Aa en Maas

Op 9 oktober 2023 heeft het waterschap een reactie gegeven en twee aandachtpunten benoemd. Deze hebben geresulteerd in aanpassing van de watertoets en het ontwerpbestemmingsplan. Hiertoe wordt verwezen naar paragraaf 5.3.

Veiligheidsregio Brabant Noord

Op 19 september 2023 heeft de Veiligheidsregio een reacie gegeven. De Veiligheidsregio geeft aan de paragraaf Externe veiligheid te onderschrijven. De veiligheidsregio geeft daarnaast aan op basis van de voorliggende stedenbouwkundige schets niet te kunnen beoordelen of wordt voldaan aan de beleidsregel bereikbaarheid. Er lijkt sprake te zijn van een doodlopend eind, dit is niet wenselijk voor de incidentenbestrijding. Deze opmerking is ter harte genomen en is aan de ontwerpuitgangspunten voor de terrein inrichting gevoegd. Dit heeft niet geleid tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan.

7.3 Maatschappelijk

In 2023 is gestart met de omgevingsdialoog. Met de Dorpsraad is gesproken en ook met Stichting Dichterbij en Mariëndaal Zorgresidentie, twee zorginstellingen met diverse locaties in de directe omgeving, hebben diverse gesprekken in het voortraject plaatsgevonden.

In navolging op deze gesprekken is op 16 november 2023 een openbare informatiemarkt georganiseerd alwaar de meest actuele plannen uitgebreid zijn toegelicht. (zie bijgevoegd Verslag openbare inloopavond).

Belanghebbenden en geïnteresseerden hebben de gelegenheid gehad zich te informeren over de plannen en input te leveren. Daarna zijn voor en met direct belanghebbenden zoals bijvoorbeeld de Dorpsraad, de basisschool/kinderdagverblijf en Dichterbij aanvullende sessies georganiseerd.

Deze hebben in januari en april van 2024 plaatsgevonden. Belangrijkste doel hiervan was om aandachtspunten en belangrijke zorgen voor het plan, of die met het plan samenhangen, te bespreken. Het gaat dan met name over de inrichting van de openbare ruimte, de verkeersafwikkeling en de routing van het bouwverkeer.

De besproken aandachtspunten en bijbehorende besluiten kunnen als volgt kort samengevat worden :

  • Veiligheid is en blijft belangrijk tijdens de bouwfase. Daar zal voldoende aandacht voor blijven vanuit de bouwende partijen. Er wordt immers nabij een basisschool/kinderdagverblijf en zorginstelling gebouwd.
  • Het voorgestelde alternatief voor de tijdelijke/bouw routing is akkoord voor iedereen.
  • Aanspreekpunt voor de omgeving tijdens uitvoering is de (hoofd)uitvoerder op de bouw tzt. Contactgegevens worden gedeeld ten tijde van de uitvoering.
  • Parkeren, met name door personeel van Dichterbij en overige(n), bezoekers school etc. wordt beoordeeld door gemeente, maar is een separaat traject naast de plan ontwikkeling van de woningen.
  • Inrit vanuit de Tolscheweg naar Beukenlaan zoals voorgesteld is akkoord bevonden, (her)inrichting Tolschestraat is verder een separaat traject iom gemeente en werkgroep Tolschestraat.
  • Er zal in Q2 van 2024 een projectwebsite worden gelanceerd, waarbij ook algemene info zal worden opgenomen om mensen in en om Velp te blijven informeren.


De nog openstaande punten worden in samenspraak met de gemeente in onderling overleg opgepakt.

7.4 Vervolg van de procedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen en heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen, waarbij de mogelijkheid is geboden tot het indienen van een zienswijze. Er is een zienswijze ontvangen die namens Stichting Dichterbij is ingediend. Er heeft nader overleg met Dichterbij plaatsgevonden over de (aandachts)punten in de zienswijze. Dit heeft ertoe geleid dat Dichterbij de zienswijze heeft ingetrokken.

Wel is het bestemmingsplan op een paar punten ambtelijk aangepast. Deze punten zijn in detail opgenomen in de Nota van zienswijzen en wijzigingen die als bijlage bij het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is gevoegd. De belangrijkste aanpassingen zijn:

  • Op de verbeelding is op verzoek van de provincie een kleine strook uit het plangebied gehouden. Deze strook is gelegen in Natuur Netwerk Brabant en behoudt haar geldende bestemming.
  • Op de verbeelding is extra flexibiliteit toegevoegd in het uitwisselen van woningcategorieën waarbij het maximaal aantal te bouwen woningen niet is aangepast.
  • Aan de paragraaf 5.4 Natuur is als bijlage een (concept)activiteitenplan bijgevoegd. Daarin is beschreven hoe verstoring van vleermuizen en marterachtigen zoveel mogelijk wordt voorkomen en hoe aangerichte schade zoveel mogelijk wordt gecompenseerd.
  • Aan de paragraaf 5.7 Bodem van de toelichting zijn de resultaten van onlangs uitgevoerd verkennend bodem- en asbestonderzoek gevoegd.
  • Aan de paragraaf 5.8 Archeologie en cultuurhistorie van de toelichting is het Proefsleuvenonderzoek toegevoegd. Dit rapport is vrijgegeven en daarmee is de dubbelbestemming Archeologie uit de regels geschrapt en van de verbeelding gehaald.
  • Het stikstofonderzoek is geactualiseerd en uitgevoerd met de laatste versie van Aerius 2023-2, de eerdere conclusies in de paragraaf 5.10 van de toelichting zijn hiermee nogmaals bevestigd.
  • In de regels is tot slot een regel toegevoegd die het mogelijk maakt nieuwe woningen te bouwen binnen de milieuzone-geluidzone op moment dat de bedrijfsvoering van Ons Trefpunt, Beukenlaan 11 is beëindigd.

Het bestemmingsplan is met deze ambtelijke wijzigingen ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.