direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Voortsestraat 32
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1982.BPBuVoortsestr32-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De eigenaar van het perceel Voortsestraat 32 in Sint Hubert, hierna initiatiefnemer, is voornemens de bestaande woonboerderij te splitsen.

De voorgenomen ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Voortsestraat 32 ten zuidoosten van de kern Sint Hubert. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuVoortsestr32-VA01_0002.jpg"

Globale ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de westelijke zijde van de Voortsestraat nabij de kruising met de IJzerbroekseweg, ten zuidoosten van de kern Sint Hubert in het buitengebied van de gemeente Land van Cuijk. Het perceel staat kadastraal bekend als 'MIL00 - C - 2074'.Onderstaande afbeelding toont de huidige situatie binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuVoortsestr32-VA01_0003.jpg"

Huidige situatie ter plaatse van het plangebied (bron: googlemaps)

De bebouwing aan de Voortsestraat 32 is een zogenaamde 'langgevelboerderij'. Dit type boerderij is kenmerkend voor de provincie Noord-Brabant, waar binnen het landelijk gebied tussen 1600 en 1900 veel van dit soort boerderijen gebouwd werden. De boerderij aan de Voortsestraat 32 is rond 1900 gebouwd. Vanwege de zeer slechte staat is de boerderij in het plangebied in 1999 gesloopt en in verband met de verkeersveiligheid enkele meters verder van de weg af herbouwd met dezelfde afmetingen en stijl (architectuur, dakvorm, volume, indeling deuren en ramen, materiaalgebruik) daarmee verwijzend naar het oude gebouw. Navolgend een aantal beeldbepalende elementen die bij de nieuwbouw zijn overgenomen van het oorspronkelijke gebouw:

  • gemetselde muizentrapjes;
  • rollagen met de getoogde deuren aan de zijgevel van het achterhuis (zijde van de huidige inrit);
  • traditionele rollaag na 5 lagen metselwerk vanaf de grond;
  • rond raampje in de nok in het achterhuis aan de huidige inritzijde);
  • situering van deuren en ramen;
  • afmeting van het gebouw;
  • materiaalgebruik.

Vanwege deze historische referentie vertegenwoordigt de boerderij een cultuurhistorische waarde en vormt het daarmee tevens een beeldbepalend object in de omgeving.

Daarnaast bevindt zich in het plangebied nog een bijgebouw van circa 60 m². De overige gronden zijn in gebruik als tuin met parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuVoortsestr32-VA01_0004.png"

Foto oorspronkelijke boerderij

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuVoortsestr32-VA01_0005.png"

Foto huidige boerderij

2.2 Toekomstige situatie

Met voorliggende ontwikkeling wordt de bestaande langgevelboerderij gesplitst ten behoeve van één extra woning. Na de splitsing bestaat het gebouw uit twee wooneenheden: één in het voorhuis en één in het achterhuis. De wooneenheden zullen bestaan uit circa 500 m³ en 710 m³. De woning wordt enkel intern verbouwd, waardoor de uitstraling van het pand als één geheel intact blijft. De bestaande veranda wordt verlengd aan het voorhuis. De indeling van deuren en ramen en de voortuin blijven behouden zoals in de huidige situatie aanwezig en ook alle beeldbepalende elementen zoals beschreven in paragraaf 2.1 blijven behouden.

Het perceel wordt nagenoeg gelijk gesplitst. Het bestaande bijgebouw van ca. 60 m² wordt gesloopt. Bij iedere woning zijn bijgebouwen mogelijk. Iedere woning krijgt een eigen inrit. De zuidelijke woning krijgt een nieuwe inrit aan de IJzerbroekseweg. De noordelijke woning wordt ontsloten door de bestaande inrit aan de Voortsestraat. Parkeren vindt voor beide woningen plaats op eigen terrein. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de vernieuwde situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuVoortsestr32-VA01_0006.png"

Toekomstige situatie plangebied (Bron: B2 architecten)

Ten zuidwesten van de woning aan de IJzerbroekseweg wordt een bijgebouw gerealiseerd. Dit bijgebouw is zo gepositioneerd dat deze niet voor de kopse gevel van de langgevel boerderij komt te staan, waarmee het beeld van de langgevel boerderij wordt behouden en op voldoende afstand van de waardevolle zomereiken. Het nieuwe bijgebouw voegt zich naar de ligging van de weg en ligt achter een lage wal. Deze lage wal is voorzien van diverse sierstruiken en sierbomen. Wat opvalt is de diversiteit aan soorten. Er staat bijvoorbeeld veldesdoorn, hibiscus, ruwe berk, 3 sparren, amberboom, hazelaar, lijsterbes, glansmispel, viburnum, koernoelje en laurierkers. Voor de bouw van de garage verdwijnen twee bomen, te weten een ruwe berk en een veldesdoorn. Naast dat er minimaal twee inheemse bomen worden terug geplant, wordt de erfbeplanting langs de IJzerbroekseweg getransformeerd naar een meer landschappelijk passende inheemse struweelhaag. Deze struweelhaag bestaat uit een selectie van de volgende soorten: hazelaar, lijsterbes, veldesdoorn, Gelderse roos, sleedoorn, hondsroos, kardinaalsmuts, gewone vlier. De bestaande inheemse struiken worden wanneer nodig en mogelijk verplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuVoortsestr32-VA01_0007.jpg"

Om te vormen erfbeplanting op de lage wal

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangegeven gebieden van de NOVI/ SVIR en het Barro. Vanuit nationaal beleid zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief voorziet de realisatie van één woning ter plaatse van het plangebied. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

Het plan past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Met de Brabantse omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' hebben provinciale staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, welke ambities en concrete doelen de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe zij hieraan wil werken.

De provincie gelooft dat men met elkaar moet zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat zij dat kunnen bereiken met een nieuwe manier van (samen)werken. Dat door het juiste samenspel – waarbij zij streven naar synergie en meerwaarde - de kwaliteit van leven hier en nu goed samengaat met de kwaliteit van leven elders en later.

Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.

De provincie heeft vier hoofdopgaven opgesteld. Aan de basis van deze hoofdopgaven liggen veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit.

  • 1. Werken aan de Brabantse energietransitie
  • 2. Werken aan een klimaatproof Brabant
  • 3. Werken aan de slimme netwerkstad
  • 4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie

 

Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Dit is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen (milieu, wegen, ontgronden, natuurbescherming, ruimte en water).

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid.

Planspecifiek

In de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant is het plangebied opgenomen als landelijke gebied. Binnen artikel 3.69, sub b, stelt de Omgevingsverordening dat het bestemmingsplan in landelijk gebied kan voorzien in de splitsing van een beeldbepalende woonboerderij in meerdere woonfuncties.

De woonboerderij in het plangebied is beeldbepalend, zie daarvoor paragraaf 2.1. Voorwaarden aan splitsing zijn dat een fysieke tegenprestatie dient te worden geleverd aan het versterken van de omgevingskwaliteit vergelijkbaar met de tegenprestatie voor een ruimte voor ruimtekavel en dat de beeldbepalende woonboerderij wordt behouden.

Er wordt een maatwerk titel bij de ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte aangeschaft, waarmee de omgevingskwaliteit al is versterkt op een andere locatie. De beeldbepalende boerderij wordt alleen intern verbouwd en behoud daarmee zijn beeldbepalend karakter. Door de splitsing van het gebouw wordt de mogelijkheid tot extra eigenaarschap van het gebouw toegevoegd. Dit leidt ertoe dat meer partijen inzicht en inspraak krijgen bij eventuele ingrepen aan de uitstraling of het karakter van het gebouw. Tevens kunnen de kosten wat betreft onderhoud hierdoor gedeeld worden. De splitsing leidt zo tot het behoud van de bebouwing.

Tevens is het zuidelijk deel van het plangebied aangewezen voor het behoud en herstel van watersystemen en als ecologische verbindingszone. Binnen deze zone zijn geen werkzaamheden gepland die de doelstellingen van deze zones kunnen belemmeren. In de regels van dit bestemmingsplan zijn regels opgenomen die aansluiten bij de provinciale doelstellingen.

Het provinciaal beleid levert geen belemmeringen op voor het plan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties Mill en Sint Hubert

Het doel van de gemeentelijke gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties is om een ontwikkelings- en toetsingskader te bieden voor ruimtelijke initiatieven binnen de bebouwingsconcentraties. Binnen de gemeentegrenzen zijn acht bebouwingsconcentraties benoemd. Eén van de bebouwingsconcentraties is Voorstestraat. Het plangebied ligt aan de grens van deze bebouwingsconcentratie, zie onderstaande uitsnede

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuVoortsestr32-VA01_0008.jpg"

Uitsnede bebouwingsconcentratie Sint Hubert, plangebied geduid met blauwe cirkel.

Binnen of direct grenzend aan gebieden die zijn benoemd als bebouwingsconcentraties zijn slechts in beperkte mate mogelijkheden voor nieuwe woningen mogelijk. Eén van de mogelijkheden betreft realisatie van woningen in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte (zowel door sloop als door verwerving bouwrecht). Voorliggend plan betreft de ontwikkeling van een Ruimte voor Ruimte-woning middels de verwerving van een bouwrecht. Elders binnen de provincie zijn stallen gesloopt en door de verwerving van een bouwrecht kan op de locatie Voortsestraat 32 in Sint Hubert een extra woning worden gerealiseerd.

3.3.2 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Mill en Sint Hubert', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juni 2013. Dit plan is herzien op 26 september 2019, als 'Buitengebied Mill en Sint Hubert, herziening 2018'. Het plangebied heeft hierin de enkelbestemming 'Wonen', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de navolgende gebiedsaanduidingen:

  • luchtvaartverkeerzone - radarverstoringsgebied;
  • overige zone - zone landschap, leefomgeving en gezondheid;
  • reconstructiewetzone - verwevingsgebied vervallen;
  • overige zone - beekdal;
  • overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone;
  • overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen.

Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuVoortsestr32-VA01_0009.jpg"

Uitsnede vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan is één woning toegestaan per bestemmingsvlak. Met voorliggende ontwikkeling wordt één extra woning gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing. Onderhavig document motiveert en licht toe hoe dit kan conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggende ontwikkeling betreft de splitsing van een bestaande woning. Hierbij wordt de bestaande woning intern verbouwd. Er vinden hierbij geen bodemroerende ingrepen plaats en de gronden hebben al een woonbestemming, waarmee de kwaliteit van de bodem geschikt is geacht om op te wonen. Verder is voor de betreffende ontwikkeling het formulier 'Historische toets vrijstelling bodemonderzoek' ingevuld. Dit document is vindbaar in bijlage 1. Hieruit komt naar voren dat nadere toetsing aan het aspect bodem niet aan de orde is.

Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 16025714 (aan de Pastoor Jacobsstraat ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   17,1 µg/m3   16,9 µg/m3   9,3 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (realisatie één woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de kern Sint Hubert aan de Voortsestraat nabij de kruising met de IJzerbroekseweg. Beide wegen betreffen landbouwwegen met een smal profiel. Het verkeer op de wegen betreft voornamelijk bestemmingsverkeer, de verkeersintensiteit is laag. Met het toevoegen van een extra woning is op het gebied van akoestiek sprake van een goede ruimtelijke ordening. Nadere toetsing aan mogelijk geluidshinder is niet nodig. In de omgeving zijn geen spoorwegen of bedrijvigheid gevestigd die tot mogelijke hinder kunnen leiden. Nadere toetsing aan mogelijk geluidshinder afkomstig van spoorweglawaai en/ of industrielawaai is niet van toepassing.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

De dichtstbijzijnde intensieve veehouderij is gelegen aan de Voortsestraat 34 ten zuiden van het plangebied. Het plangebied ligt op ca. 70 meter van het bestemmingsvlak van de intensieve veehouderij. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de geurkaart uit het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuVoortsestr32-VA01_0010.png"

Hieruit is op te maken dat ter plaatse van het plangebied (blauwe cirkel) geen geurhinder wordt ondervonden alsmede het resultaat van nabij gelegen agrarische bedrijven danwel andere bedrijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Met voorliggende ontwikkeling is er sprake van een splitsing van een bestaande woning. Hiermee neemt het aantal milieugevoelige objecten toe binnen het plangebied. Het dichtstbijzijnde bedrijf is gelegen aan de Voortsestraat 25. Het betreft hier een tuinbouw bedrijf. Binnen de VNG publicatie 'bedrijven en milieuzonering' wordt hiervoor een richtafstand van 30 meter gehanteerd, met het aspect geluid leidend. In de feitelijke situatie betreft de afstand ca. 26 meter, gemeten van bestemmingsgrens en agrarisch bouwvlak. De woning die in voorliggend plan gesplitst zal worden bevindt zich echter dieper op het perceel. In werkelijkheid bevindt deze woning zich op ca. 38 meter van het agrarische bouwvlak. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde richtafstand.

Ten zuiden van het plangebied, aan de Voortsestraat 34, is een intensieve veehouderij gevestigd. Het aspect geur wordt in paragraaf 4.1.4 behandeld. Binnen de VNG publicatie wordt een richtafstand van 30 meter gehanteerd voor de andere aspecten. De feitelijke afstand betreft ca. 70 meter. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde richtafstand.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuVoortsestr32-VA01_0011.jpg"

Uitsnede risicokaart ter plaatse van het plangebied (bron: risicokaart.nl)

Hieruit is op te maken dat in de omgeving van het plan geen noemenswaardige aspecten in het kader van externe veiligheid aanwezig zijn. Op 560 meter ten zuidoosten van het plangebied is een Bevi inrichting gevestigd. Gelet op de grote afstand vormt deze inrichting geen belemmering voor voorliggend plan. Andere inrichtingen liggen op een nog grotere afstand, nadere toetsing is niet van toepassing.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor externe veiligheid is hiermee aangetoond.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de splitsing van een bestaand pand, is daarmee geen stedelijk ontwikkelingsproject en komt niet voor in bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage. Er is geen m.e.r.-plicht op grond van de Wet Natuurbescherming of een provinciale milieuverordening. Belangrijke milieugevolgen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect milieueffectrapportage.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Met het planvoornemen is geen sprake van een toename aan bebouwing, gelet op het feit dat de ontwikkeling voorziet in de splitsing van een bestaande woning. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. Afvalwater zal worden afgevoerd via de bestaande riolering.

Tevens blijft de hoeveelheid verhard oppervlak ongewijzigd. Het uitgangspunt blijft om in de nieuwe situatie hemelwater te verwerken op eigen terrein.

Omdat het plangebied gedeeltelijk binnen het 'profiel van vrije ruimte' voor de nabijgelegen watergang ligt, vereisen eventuele werkzaamheden binnen deze zone een watervergunning. Voor de bouw van het nieuwe bijgebouw in deze zone die op de verbeelding is aangegeven met de aanduiding 'overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen' dient bij het waterschap Aa en Maas tijdig een vergunning te worden aangevraagd.

Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuurgebied met een beschermde status, zoals Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 8.950 meter ten noordoosten van het plangebied en betreft de Oeffelter Meent. Het plangebied maakt tevens ook geen deel uit Natuurnetwerk Noord-Brabant. Aangezien het plangebied buiten het Natura 2000-gebied ligt, zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten. Gelet op de aard en schaal van voorliggende ontwikkeling, evenals de afstand tot Natura 2000-gebied is te concluderen dat het aspect stikstof geen belemmering zal vormen voor het voorgenomen initiatief.

Soortenbescherming

Ten behoeve van de ontwikkeling worden geen ruimtelijke ingrepen gepleegd die mogelijk effect kunnen hebben op beschermde soorten. Gezien het feit dat gebruik gemaakt zal worden van bestaande bebouwing en ingrepen inpandig plaats vinden. Hiermee is het voorliggende plan niet in strijd met de Wet natuurbescherming en is nadere toetsing niet aan de orde.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Verkeer

De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een (zeer beperkte) toename van de verkeersintensiteit op het wegennet. Voor de te ontwikkelen woning geldt een verkeersgeneratie van 8,6 mvt/ etmaal. Deze (zeer beperkte) toename kan worden opgevangen door het bestaande wegennet.

Parkeren

De voormalige gemeente Mill en Sint Hubert, waar het plangebied onderdeel van uit maakt ,hanteert de meeste recente CROW publicatie, betreffende publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Door de woningsplitsing zal het gebouw in de toekomstige situatie bestaan uit twee twee-onder-een-kapwoningen in het buitengebied. Hiervoor geldt een parkeernorm 2,2 parkeerplaats per woning. Dit zorgt voor een parkeerbehoefte van afgerond 5 parkeerplaatsen in de nieuwe situatie. Op eigen terrein is voldoende ruimte om ruimschoots aan deze norm te voldoen.

Op het gebied van verkeer en parkeren is het plan uitvoerbaar.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Uit de cultuurhistorische waarde kaart van de provincie Noord-Brabant is op te maken dat het plangebied deel uit maakt van een waardevol landschap, zie onderstaande afbeelding. De gronden waar het plangebied deel van uit maakt zijn geduid als 'De Peelrand'. De bestaande bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarde. Voorliggende ontwikkeling voorziet slecht een interne verbouwing ten behoeve van de realisatie van één extra woning. Hiermee zijn geen ruimtelijke ingrepen gemoeid die mogelijke waardes schaden. Gelet op de aard van de ontwikkeling vormt het plan ook geen belemmering voor in het omliggende gebied aanwezige waardes.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuVoortsestr32-VA01_0012.png"

Uitsnede cultuurhistorische waarden provincie Noord-Brabant

Archeologie

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Mill en Sint Hubert, Herziening 2018' is voor het overgrote deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. In deze bestemming is bepaald dat archeologisch onderzoek en advies niet nodig zijn indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet meer dan 250 m2 en de bodemingrepen dieper gaan dan 0,4 m beneden het maaiveld. Er is slechts sprake van een interne verbouwing van het hoofdgebouw. Bijgebouwen bouwen is ook mogelijk. Als hiervoor een vergunning nodig is, wordt bij de vergunningsaanvraag getoetst aan de dubbelbestemimng voor archeologie.

Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

In de anterieure overeenkomst worden ook afspraken opgenomen over planschade en de aankoop van een ruimte voor ruimte titel. De eventuele planschadekosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Met het bestemmingsplan zijn alle geldende regels van het moederplan van toepassing verklaard. De enige wijziging is dat er met een aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' is bepaald dat 2 woningen zijn toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen', deze bestemming vigeert binnen het plangebied en wordt in de beoogde situatie gebruikt ten behoeve van wonen en parkeren. Om de woningsplitsing van de bestaande boerderij mogelijk te maken, zijn de aanduidingen 'maximum aantal wooneenheden: 2' en 'twee-aaneen' opgenomen. Er is een aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen om een bijgebouw voor de voorgevel van de woning in het voorhuis mogelijk te maken.
  • 'Waarde - Archeologie 2', deze dubbelbestemming vigeert binnen het plangebied. De gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarde en informatie.

Binnen het plangebied gelden (deels) de navolgende gebiedsaanduidingen:

  • 'luchtvaartverkeerzone - radarverstoringsgebied'
  • 'overige zone - zone landschap, leefomgeving en gezondheid'
  • 'reconstructiewetzone - verwervingsgebied vervallen'
  • 'overige zone - beekdal'
  • 'overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone'
  • 'overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel watersysteem'

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie, waterschap en veiligheidsregio. Van de eerste twee is een vooroverleg reactie ontvangen.

Waterschap Aa en Maas

Door het waterschap is een opmerking gemaakt dat een groot deel van het plangebied binnen het profiel van vrije ruimte ligt van de A-watergang die zich aan de zuidzijde van de IJzerbroekseweg bevindt. Dit betekent dat voor de realisatie van bouwwerken er een vergunning noodzakelijk is bij het waterschap, gezien de bestaande situatie en inrichting zou dit geen probleem op moeten leveren.

Provincie Noord-Brabant

De provincie heeft inhoudelijk op het plan gereageerd. in de reactie zijn twee punten naar voren gebracht.

  • 1. In de toelichting bij het plan moet opgenomen worden dat de splitsing van de woonboerderij zal plaatsvinden op basis van artikel 3.69 onder b van de IOV “de inpandige splitsing van een beeldbepalende woonboerderij”. Om te voldoen aan de vereiste tegenprestatie zoals gevraagd in artikel 3.69 onder a van de IOV zal een maatwerk titel bij de ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte worden aangeschaft. Deze titel moet zijn verkregen voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
  • 2. Verder dient in de toelichting zoals vereist in artikel 3.69 lid b onder 2 van de IOV, te worden geborgd dat de beeldbepalende boerderij wordt behouden. Gevraagd wordt dan ook vast te leggen dat hier sprake is van een beeldbepalend pand, dat als zodanig behouden blijft.

Verwerking vooroverleg reacties

De toelichting van het bestemmingsplan is zodanig aangepast dat tegemoet wordt gekomen aan de gemaakte opmerkingen in voorgaande vooroverlegreacties.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Gezien de omvang en beperkte reikwijdte van het plan wordt afgezien van het houden van een formele inspraakprocedure. Het bestemmingsplan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. De omwonenden zijn over het voornemen geïnformeerd, een verslag hiervan is opgenomen in bijlage 2.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 28 januari tot en met 10 maart 2023 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. In de toelichting is op verzoek van het waterschap in de tekst onder 4.2 op bladzijde 26 ambtshalve opgenomen dat voor de bouw van het nieuwe bijgebouw in deze zone met de aanduiding 'overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen' bij het waterschap Aa en Maas tijdig een vergunning moet worden aangevraagd.