direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haart, Beugen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De initiatiefnemer is eigenaar van enkele onbebouwde percelen aan de Haart in Beugen en wenst op bedoelde percelen een drietal vrijstaande ruimte-voor-ruimte woningen te realiseren. Deze ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Opmerking:
Het plangebied ligt binnen de voormalige gemeente Boxmeer. Per 1 januari 2022 is gemeente Boxmeer opgegaan in de nieuwe gemeente Land van Cuijk. Namens deze nieuwe gemeente zijn nog geen nieuwe beleidsstukken beschikbaar. In paragraaf 3.3, het gemeentelijk beleid, is voorliggend initiatief daarom getoetst aan de relevante en meest actuele beleidsstukken van de voormalige gemeente Boxmeer.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit twee deellocaties aan de Haart in het buitengebied van Beugen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0002.png"

Plangebied (bron: openstreetmaps)

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en relevante wetgeving. Tevens is ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van voorliggend initiatief bestaat uit twee deellocaties aan de Haart in het buitengebied van Beugen. Het gebied Haart is een akkercomplex dat ligt op de rand van de oude Maasarm, De Vilt. Direct ten noordwesten van het hoofdlint van de Haart lag een natter en bosrijker gebied. De gelijknamige weg Haart is een zuidoost georiënteerde weg met twee gelijknamige aftakkingen in noordelijke richting.

De Haart was aanvankelijk een bebouwingslint in een relatief open akkergebied, aan de noordwestkant overgaand in bosgebied. Aan de oostkant ligt het laaggelegen gebied van de oude Maasarm, De Vilt.

Na 1920 is het gebied verdicht en ontstond een kleinschaliger patroon van erven, boomgaarden en weides. Vanaf de jaren '70 van de vorige eeuw werd de Haart meer en meer woongebied en verschenen dichter beplante erven. Er kan gesproken worden over een bebouwingscluster in een landelijke omgeving.

In de omgeving liggen ook verschillende infrastructuurroutes zoals de spoorlijn tussen Cuijk en Boxmeer en de rijkswegen A73 en A77.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0003.png"

Luchtfoto met beide deellocaties (bron: googlemaps.nl)

Deellocatie west

Het westelijk deel van het plangebied bestaat volledig uit landbouwgrond en heeft een oppervlak van ca 7.070 m². Deze locatie bestaat uit twee percelen. Het zuidelijk perceel langs de Haart heeft een oppervlak van 2.430 m² en wordt omgeven door de woningen aan de Haart 21 en Haart 19. Het plangebied gaat in noordelijke richting over naar het tweede perceel met een oppervlak van 4.640 m². Dit tweede perceel is gericht op het secundaire lint van de Haart. Aan de noordkant wordt het perceel begrensd door het bosperceel rondom de woning aan de Haart 19a en aan de oostkant ligt tegenover de Haart de woning aan de Haart 15.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0004.png"

Aanzicht op het westelijk deel van het plangebied vanaf de Haart (bron: streetview.nl)

Deelocatie oost

Het oostelijk deel van het plangebied ligt in de oksel van de tweede noordelijke aftakking van de Haart en de Laag Werveld. Deze deelocatie heeft en oppervlak van 5.680 m² en bestaat ook volledig uit landbouwgrond. Langs de perceelsgrenzen staat opgaand groen dat het perceel op een natuurlijke wijze scheidt van de aangrenzende woningen aan de Haart 3 (noordkant), Haart 1 (oostkant) en de recent ontwikkelde woning aan de Haart 2 ten zuiden van deze deellocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0005.png"

Aanzicht op het oostelijk deelgebied vanaf de noordelijke aftakking van de Haart (bron: streetview.nl)

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend initiatief maakt de ontwikkeling van drie ruimte-voor-ruimte woningen mogelijk binnen twee deellocaties in de omgeving van de Haart in Beugen. Uitgangspunt is om de afwisseling in open en gesloten, de afwisseling tussen erven, weides en boomgaarden, te behouden en de natuurwaarden te versterken. De twee grotere erven van voorliggend plan kennen daarom een driedeling: erf/tuin (half open), boomgaard/bosje (besloten), bloemenweide/poel (open). Voor de kleinere woonlocatie is gekozen voor een tweedeling.

Deellocatie west

Binnen deze deellocatie worden twee woonkavels ontwikkeld met elk één vrijstaande woning. De noordelijke woning staat gericht op de aftakking van de Haart en wordt omgeven door een bijgebouw met tuin. Het woonperceel krijgt een oppervlak van ca 2.000 m². Op de overgang naar het bestaande bosperceel ten noordwesten van de locatie komt een boomgaard. Verder wordt het woonperceel landschappelijk ingepast door hagen langs de perceelsgrenzen en de bestaande te behouden laanbeplanting langs de oostelijk gelegen weg. Direct ten zuiden van het nieuwe woonperceel ligt een onbebouwde kavel. Die kavel wordt op een natuurlijke wijze ingericht met een poel omgeven door een bloemenweide. Opgaand groen ontbreekt zoveel mogelijk zodat een fraai uitzicht ontstaat vanaf de nieuwe woning aan de noordkant van dit op natuurlijke wijze ingerichte perceel. De andere nieuwe woning wordt opgericht binnen het nieuwe woonperceel direct ten westen van de woning aan de Haart 19. Het nieuwe woonperceel krijgt een oppervlak van circa 1.730 m². De nieuwe woning staat net als de naastgelegen woning met de lange zijde gericht op de Haart en wordt verder omgeven door een bijgebouw met (moes)tuin. Langs de perceelsgrenzen komen hagen, mede om te zorgen voor een natuurlijke afscheiding met de naastgelegen woning.

Gelet op de inrichting aan dit deel van de Haart ontstaat er een fraaie afwisselende mix tussen nieuwe woonkavels (bebouwde percelen) in een landschap met een open weide, halfopen boomgaarden en besloten bosjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0006.png"

Schetsontwerp van het westelijk deelgebied (bron: Buro SRO)

Deellocatie oost

Binnen deze deellocatie wordt één nieuwe woning ontwikkeld. De woning staat gericht op de tweede aftakking van de Haart en wordt omgeven door een bijgebouw met tuin. Ook voor deze woning worden de massa, oppervlaktes, hoogtes en uitstraling afgestemd op de bestaande woningen in de omgeving. Het woonperceel krijgt een oppervlak van ca 1.950 m². Achter de woning wordt een nieuwe kersenboomgaard aangelegd. Een boomgaard is passend voor dit gebied en zorgt tevens voor een natuurlijke scheiding met de oostelijk gelegen woning aan de Haart 1. Direct ten noorden van het woonperceel worden de gronden ingericht als dieren- en bloemenweide. Opgaand groen wordt hier bewust niet aangelegd om de zichtlijn vanaf de Haart op de woning aan de Haart 1 te behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0007.png"

Schetsontwerp van het oostelijk deelgebied (bron: Buro SRO)

Het schetsontwerp is met legenda opgenomen in bijlage 1 van de regels.

Tot slot

Elke woning wordt binnen eigen terrein voorzien van twee parkeerplaatsen. Meer over het aspect verkeer volgt in paragraaf 4.4.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief omvat de realisatie van drie nieuwe woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.

Conclusie toetsing rijksbeleid

Het initiatief past binnen de kaders van het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant

Met de Brabantse omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' hebben provinciale staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, welke ambities en concrete doelen de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe zij hieraan wil werken.

De provincie gelooft dat men met elkaar moet zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat zij dat kunnen bereiken met een nieuwe manier van (samen)werken. Dat door het juiste samenspel – waarbij zij streven naar synergie en meerwaarde - de kwaliteit van leven hier en nu goed samengaat met de kwaliteit van leven elders en later.

Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.

De provincie heeft vier hoofdopgaven opgesteld. Aan de basis van deze hoofdopgaven liggen veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit.

  • 1. Werken aan de Brabantse energietransitie
  • 2. Werken aan een klimaatproof Brabant
  • 3. Werken aan de slimme netwerkstad
  • 4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie

 

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening, versie april 2022, is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Dit is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen (milieu, wegen, ontgronden, natuurbescherming, ruimte en water).

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid.

Planspecifiek

De relatie van de voorgenomen ontwikkeling tot de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is hieronder per relevant artikel uitgewerkt.

Het plangebied ligt op basis van de Interim omgevingverordening Noord-Brabant binnen Landelijk gebied en binnen de Groenblauwe mantel. De artikelen die voor deze ontwikkeling van belang zijn worden in het vervolg behandeld.

Artikel 3.79 ruimte-voor-ruimte kavel

Artikel 3.79 van de omgevingsverordening bepaalt dat een bestemmingsplan kan voorzien in een of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels in Stedelijk gebied of Landelijk gebied als de ontwikkeling:

  • a. door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte plaatsvindt, gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit ;
  • b. op een aanvaardbare locatie plaatsvindt als bedoeld in Artikel 3.78 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit , derde Lid ; en
  • c. past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in Artikel 3.77 .

Ad.

  • a. De ruimte-voor-ruimte titels zijn verkregen. Er is daarmee voortgebouwd op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit. In bijlage 1 zijn de toetsingsformulieren opgenomen die leiden tot de ruimte-voor-ruimte titels.
  • b. Artikel 3.78 derde lid stelt dat sprake is van een aanvaardbare locatie als de locatie in een bebouwingsconcentratie ligt of de ontwikkeling een logische afronding geeft van stedelijk gebied of een bebouwingsconcentratie. Het plangebied is in de gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties van de gemeente aangeduid als een bebouwingsconcentratie, zie ook paragraaf 3.3.2. Er is daarmee sprake van een aanvaardbare locatie.
  • c. Met de ontwikkeling worden drie woningen gerealiseerd die passend zijn in het informele karakter van de omgeving. De nieuwe woonlocaties worden landschappelijk ingepast. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee het realiseren, beheren en in stand houden van het landschappelijk inrichtingsplan is verzekerd. Daarmee is het initiatief passend binnen het gestelde kader van de ontwikkelingsrichting van het gebied zoals gesteld in artikel 3.77 lid 1 van de omgevingsverordening.

3.26 Attentiezone waterhuishouding

Artikel 3.26 bepaald dat een bestemmingsplan binnen de Attentiezone waterhuishouding strekt tot bescherming van de waterhuishouding en sluit functies en activiteiten uit die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.

Ad.

Het oostelijk deel van het plangebied ligt binnen deze zone. Met het plan is geen sprake van verzetten van grond van meer dan 100 m³ of dieper dan 60 cm, de aanleg van drainage of het verlagen van de grondwaterstand. De hoeveelheid extra oppervlakteverharding is bovendien beperkt, er blijft sprake van een groene omgeving met onverharde gronden waar hemelwater kan infiltreren. De regels uit het geldende bestemmingsplan ten behoeve van de bescherming van de Attentiezone waterhuishouding zijn overgenomen in voorliggend plan, waarmee geborgd is dat er geen ontwikkelingen plaatsvinden die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen. Bij aanbrengen van oppervlakteverharding groter dan 100 m² is advies van het waterschap nodig. Aangezien het waterschap op dit punt geen opmerking heeft gemaakt, is aannemelijk dat een dergelijke vergunning kan worden verleend.

Artikel 3.28 Aardkundige waarden

Artikel 3.28 van de omgevingsverordening bepaalt dat een bestemmingsplan dat is gelegen binnen de aanduiding 'Aardkundig waardevol gebied' mede is gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Ad.

Op basis van de Aardkundige waardenkaart van de provincie ligt de locatie in het gebied 'Maasterrarssen, Land van Cuijk'. Dit is een zeer uitgestrekt gebied met een grote verscheidenheid aan landvormen van verschillende ouderdom en grootte, voornamelijk gevormd door de Maas tijdens en na de laatste ijstijd. In de hoogste delen van het gebied, meestal het verst van de huidige Maas af, zijn geulen en platen achtergebleven van de Maas als verwilderde rivier uit een late fase van de laatste ijstijd. Een overblijfsel van de grootschalig

meanderende Maas uit de eindfase van de laatste ijstijd is de meander van ‘De Vilt’ ten noorden van Beugen. De aardkundige fenomenen van dit gebied zijn de Maasterrassen en een vlechtend rivierpatroon. Te beschermen aardkundige waarden zijn de Oude Maasmeander 'De Vilt', oude geulpatronen, microreliëf, de huidige overstromingsvlakte van de Maas en terrasranden / rivierterraswanden die de scheiding vormen tussen de patronen uit de verschillende 'Maasgeneraties'. De bebouwingsconcentratie Haart ligt op een hoger gelegen terras. Het realiseren van woningen op deze locatie heeft geen negatieve invloed op de aardkundige waarden en kenmerken. Door het realiseren van landschapselementen wordt de rand van het terras waar het plangebied zich op bevindt geaccentueerd.

Artikel 3.29 cultuurhistorische waarden

Artikel 3.29 van de omgevingsverordening bepaalt dat een bestemmingsplan dat is gelegen binnen de aanduiding 'Cultuurhistorisch waardevol gebied' mede is gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Ad.

Op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie ligt de locatie in het gebied 'Maasvallei'. Dit gebied wordt als volgt beschreven. Het middenterras van de Maas was vroeger een uitgestrekt bouwlandgebied, bestaande uit grote akkercomplexen die aan elkaar gescheiden werden door de beekdalen van beken uit het Peelgebied, zoals de Oeffeltsche Raam. De akkercomplexen liggen vanouds als grote open velden tussen de dorpen. De nederzettingen liggen als een kralensnoer langs de Maas. Naar het oosten ging het gebied over in het Maasheggengebied: in het westen lagen de heidevelden van het hoogterras van de Maas. Centraal in het gebied ligt een pleistocene Maasmeander die helemaal dichtgegroeid is geweest met veen. De akkercomplexen zijn in de regionale structuur nog prominent aanwezig. Op detailniveau zijn ze door ruilverkavelingen in de vorige eeuw en door de aanleg van nieuwe infrastructuur minder duidelijk te herkennen. Door de aanwezigheid van boomkwekerijen is ook de openheid hier en daar verloren gegaan. Tussen de akkercomplexen ligt markant in het landschap de verhoogde kruising (circa 1890) van twee spoorlijnen (de opgeheven lijn Boxtel-Wesel en de lijn Nijmegen-Venlo). In de noordwestelijke oksel van de kruising is tengevolge van zandwinning ten behoeve van de aanleg van de spoorlijn een zandput ontstaan, waarin zich moeras ontwikkeld heeft. Diverse relicten die in verband staan met de spoorwegen zijn aanwezig; voormalig stationsgebouw en andere dienstwoningen, overgroeide spoorbanen, in tracé en aan beddingballast herkenbaar. Oostelijk van de kruising ligt de fossiele Maasmeander De Vilt, gedeeltelijk uitgebaggerd voor veenwinning; gedeeltelijk sinds 1880 uitgegraven voor kleiwinning ten behoeve van de steenfabriek aan de voormalige spoorbaan. De lage delen van de fossiele meander bestaan uit open water, verlandde delen, broekbos en vochtige graslanden en beemdgronden met kleinschalige percelering. Plaatselijk vindt men er bosjes met relicten van hakhout. Bijzonder is de situatie van de buurtschap Werveld. De boerderijen liggen in een kring om het open akkercomplex, dat aan drie kanten omgeven wordt door de fossiele Maasmeander. Op de overgang naar de Maasheggen bij Sint Agatha ligt een veertiende eeuws kruisherenklooster met boerderij. Het klooster is door de eeuwen heen steeds aangepast, ook recentelijk. Bij het klooster ligt een goed bewaard gebleven complex van kloostertuinen, die een goede illustratie geven van de in de tijd opeenvolgende vormen van gebruik van de tuinen bij kloosters. Ten zuid westen van Beugen ligt de buurtschap Startwijk, een agrarisch lint dat midden op de akker is gelegen. De relatie met de akker is niet meer optimaal door nieuwbouw. De buurtschap is echter nog gaaf en het historische karakter is duidelijk herkenbaar.De relatie van het veen en de uitgeveende plassen van De Vilt met de pleistocene Maasmeander is waardevol.De relatie van het kralensnoer van dorpen met de ligging op het middenterras is waardevol.

Navolgend is ingezoomd op de ligging van het plangebied.

Op de topografische kaart van 1867 is te zien dat het buurtschap Haart bestaat uit een oostwest lopend lint, dat ontsloten is vanaf de Graafse Dijk aan de westzijde. De agrarische bebouwing ligt langs de hoge akkergronden die op de rand liggen van de oude Maasarm De Vilt. De Vilt is aanvankelijk verveend, maar door de veenwinning komt er later weer open water.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0008.png"

Topografische kaart 1867

 

Op de kaart van 1930 zijn de eind 19e eeuw aangelegde spoorlijnen Nijmegen-Venlo en Boxtel-Wesel te zien. Het spoor Nijmegen-Venlo doorsnijdt het buurtschap. De ontsluiting richting Graafse Dijk verslechtert hiermee. De verslechterde ontsluiting wordt weer gecompenseerd door de aanleg van een straat richting Heiveldsche weg. De komst van het spoor en de aanwezigheid van klei is een belangrijke reden dat de steenfabriek zicht vestigt op een locatie net ten noorden van de Haart. Door kleiwinning ontstaat de Kleine Vilt als tweede waterplas naast de grote Vilt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0009.png"

Topografische kaart 1930

Op de kaart van 1967 is de ontsluiting richting Beugen via het Werveld en de Heiveldsche weg verhard. De ontsluiting richting de Graafse dijk, aan de overzijde van het spoor, verliest aan betekenis. Het begin van een verdichting van het bebouwingslint is zichtbaar. Het verkavelingspatroon wordt kleinschaliger, met meer afwisseling van gesloten en open ruimtes.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0010.png"

Topografische kaart 1967

 

In 1987 heeft een verdere verdichting van het buurtschap met niet-agrarische bebouwing plaatsgevonden. De weg langs westelijk deel van het plangebied richting het Kruispunt is niet langer aanwezig. De spoorwegovergang richting Graafse Dijk wordt eind 20e eeuw afgesloten waardoor een klein deel van het buurtschap Haart geheel los komt te liggen van de rest van de Haart.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0011.png"

Topografische kaart 1987

 

In 2020 is de agrarische bedrijvigheid in het buurtschap Haart vrijwel verdwenen. De Haart heeft met

name een woonfunctie en de recreatieve betekenis is toegenomen. Over de Haart lopen wandel- en

fietsroutes rond natte natuurparel De Vilt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0012.png"

Topografische kaart 2020

Het bouwen van woningen in het plangebied past bij de cultuurhistorie van de omgeving van de locatie. Twee van de woningen liggen op hoeken van het hoofdlint en een secundaire straat. Om het hoofdlint te benadrukken worden deze woningen georiënteerd op het hoofdlint: de oost-west lopende straat.Uitgangspunt voor de verkaveling is om de afwisseling in open en gesloten, de afwisseling tussen erven, weides en boomgaarden, die na 1920 is ontstaan, te behouden en de natuurwaarden te versterken. De twee grotere nieuwe erven kennen daarom een driedeling: erf/tuin (half open), boomgaard/bosje (besloten), bloemenweide/poel (open). Op het kleinere nieuwe erf is vanwege de beperktere omvang gekozen voor een tweedeling. Het mozaïek van halfopen erven, besloten boomgaarden/bosjes en open weides is zo gerangschikt dat de afwisseling van open en gesloten blijft bestaan. Ook is rekening gehouden met bestaande zichtlijnen. Het gebied direct ten noordwesten van het hoofdlint van de Haart was natter en bosrijker dan de rest van het akkercomplex. Om deze reden is een poel niet aan het hoofdlint van de Haart, maar aan het secundair lint ten noordwesten van het hoofdlint gepland.

Gezien het voorgaande wordt aangesloten bij de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de locatie en wordt rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten van het plangebied en de omgeving.

Artikel 3.32 landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel

Artikel 3.32 van de omgevingsverordening bepaalt dat een bestemmingsplan dat is gelegen binnen de aanduiding 'Groenblauwe mantel' strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.

Ad.

Met voorliggend plan worden er geen sloten gedempt. Het watersysteem wordt daarmee behouden. Er worden landschappelijke elementen toegevoegd op basis van het schetsontwerp zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels, waardoor de ecologische en landschappelijke waarden van het landschap worden versterkt.

Artikel 3.9 kwaliteitsverbetering landschap

Artikel 3.9 uit de omgevingsverordening bepaalt dat een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Ad.

Met voorliggend plan wordt deze kwaliteitsverbetering van het landschap kwalitatief ingevuld met de ruimte-voor-ruimte titels. Er wordt voortgebouwd op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit op andere locaties. Hiervoor zijn de ruimte-voor-ruimte titels afgegeven. Bovendien wordt de ontwikkeling landschappelijk ingepast.

Conclusie

Gezien de hiervoor beschreven aspecten staat het provinciaal beleid de ontwikkeling van de locatie niet in de weg. Het initiatief is passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Boxmeer 2030

De structuurvisie Boxmeer 2030 geeft het toekomstgerichte functioneel, ruimtelijke ontwikkelingskader aan voor het gehele grondgebied van de voormalige gemeente Boxmeer. Hierin zijn onder andere doelen geformuleerd in het kader van het landschappelijk raamwerk en het agrarisch landschap met rode toevoeging.

Landschappelijk raamwerk

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Landschappelijk raamwerk' uit de structuurvisie. Het plangebied (rondje met de rode rand) ligt binnen het landschap 'Maasterrasrug'. Deze overgang van Maasdal naar hoger gelegen gronden met dorpen en akkers verloopt vrij abrupt in de vorm van een steilrand. Het hoogteverschil is dermate dat dijken in een groot gedeelte van de gemeente nodig waren. Het zicht vanaf de hoger gelegen gronden/kernen over het landschap/Maasdal is zeer typerend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0013.png"

Uitsnede van de kaart 'Landschappelijk raamwerk' (bron: Structuurvisie Boxmeer 2030')

Agrarisch landschap met rode toevoeging

In de structuurvisie geeft de gemeente aan dat rode toevoegingen in het agrarisch landschap denkbaar zijn binnen de specifieke karakteristiek van de plek. Bij ontwikkelingen dient de visuele en functionele relatie tussen ontwikkeling en landschap overeind gehouden te worden.

De ontwikkeling van een nieuwe bouwlocatie biedt volop ruimte aan wonen en werken in een landelijke omgeving. Bewoners/gebruikers hebben op het erf hun eigen woning en zorgen voor behoud, versterking en beheer van beplanting en publiek toegankelijke routes in het omliggende landschap. De landbouwgronden rondom de nieuwe ontwikkelingen zijn in handen van agrariers uit de omgeving. Realisatie van meerdere ontwikkelingen leiden tot een fijnmazig netwerk van eigentijdse woon- en werkmilieus, landschapselementen en routestructuren. De nieuwe ontwikkelingen zorgen zo voor een fraai, toegankelijk, economisch en sociaal vitaal landelijk gebied.

Voor ontwikkelingen in linten, nevellandschap en van knooperven gelden de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden:

  • Bestaande agrarisce activiteiten worden niet verstoord door nieuwe ontwikkelingen mogelijk binnen VAB's nieuw te stichten locaties;
  • Ontewikkelingen mogelijk binnen VAB's en nieuw te stichten locaties;
  • Zowel woonfunctie als kleinschalige bedrijvigheid mogelijk;
  • De bebouwing wordt ingepast met groenelementen, passend bij de aard en scala van de locatie, bestaande uit inheems plantmateriaal. Grote schuttingen, hekwerken en hagen van uitheemse beplanting zijn hier niet toegestaan;
  • De bebouwing is gesitueerd langs bestaande infrastructuur;
  • Voorafgaand aan ieder initiatief of verzoek daartoe, dient een landschappelijke toets plaats te vinden. Deze toets bepaalt of het initiatief toegestaan kan worden of juist niet. In de toets dient meegenomen te worden: agrarisch gebruik en opstallen omgeving, aanwezige landschappen waarden, aanwezige cultuurhistorie, functioneren van het watersysteem, aanwezige natuurwaarden, zichtlijnen / zichtbaarheid en aanwezigheid / uitstraling functies overige aanwezige bebouwing, ruimtelijke context.
  • Verder wordt verwezen naar de notitie 'Beleidskader voor hergebruik van VAB's en aanverwante ontwikkelingen in het buitengebied''.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief betreft een zogenaamde 'rode toevoeging' in het agrarisch landschap binnen de 'Maasterrasrug'. Volgens de structuurvisie zijn rode toevoegingen binnen het agrarisch landschap denkbaar, mits passend binnen de karakteristieke van het ter plaatse voorkomende landschap. Voorafgaand aan voorliggend bestemmingsplan is het initiatief op hoofdlijnen (ook landschappelijk) getoetst waarna een principeakkoord voor het plan is afgegeven. Vervolgens is op basis van de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid over bebouwingsconcetraties (zie 3.3.2) en het landschappelijk inpassingsplan (zie 3.3.3) een schetsontwerp gemaakt. In het schetsontwerp, dat van een nadere toelichting is voorzien in paragraaf 2.2, is nadrukkelijk aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing van de drie nieuwe woonkavels. Voor de ontwikkeling van de twee nieuwe woningen binnen het westelijk deelgebied bijvoorbeeld ontstaat een fraaie afwisselende mix tussen nieuwe woonkavels (bebouwde percelen) in een landschap met een open weide, halfopen boomgaarden en besloten bosjes. Naast de nieuwe woning binnen het oostelijk deelgebied is onder andere een voor dit gebied kenmerkende boomgaard voorzien. Naast deze landschappelijke uitgangsprincipes zijn andere uitgangspunten uit de structuurvisie toegepast. Zo worden de nieuwe woningen gepositioneerd langs de bestaande infrastructuur.

Het initiatief past binnen het gestelde van de 'Structuurvisie Boxmeer 2030'.

3.3.2 Gebiedsvisie bebouwingsconcentraties

Ten tijde van het bestemmingsplan Buitengebied 2008 (vastgesteld juli 2009) is de "Gebiedsvisie bebouwingsconcentraties" van de voormalige gemeente Boxmeer als separate bijlage opgenomen. Binnen dergelijke gebieden kreeg de gemeente Boxmeer de mogelijkheid om een verruimd ontwikkelingskader op te stellen, gekoppeld aan het principe "ruimtelijke kwaliteit". In deze visie is onder andere verkend waar de ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn voor nieuwe woningen in de vorm van Ruimte-voor-Ruimte woningen.

In 2010 is een aanvulling op deze gebiedsvisie gemaakt voor onder andere de bebouwingsconcentratie Haart. Hoewel het beleid niet meer direct van toepassing is als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied 2018, kan wel gesteld worden dat de visie daarin nog steeds geldend zou kunnen zijn.

De bebouwingsconcentratie Haart is getypeerd als een solitair gelegen cluster. Feitelijk zijn het drie linten met een open ruimte ertussen en nog wat verspreide bebouwing eromheen. De bebouwing aan de linten staat op ruime kavels en kent een sterke afwisseling met kleine weitjes tussen de woningen, direct aan de wegen. De oostelijke tak van de Haart heeft een grotere afstand tussen de bebouwing dan dat de twee andere linten hebben. Om die reden is de oostelijke tak van de Haart niet geheel tot de bebouwingsconcentratie gerekend. In de visie zijn het volgende structuurbeeld en streefbeeld opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0014.png"

Uitsnedes van het 'structuurbeeld' en het 'streefbeeld' (bron: Gebiedsvisie bebouwinsconcentratie)

Planspecifiek

Voor het plangebied geldt dat er ter plaatse van de percelen van het westelijk deelgebied een oranje stip is opgenomen waar de mogelijkheid gezien wordt voor de ontwikkeling van een nieuwe woning. De woning in het oostelijk deelgebied zou wel meer in het midden van het perceel gesitueerd moeten worden om zo de sterke afwisseling tussen bebouwd en onbebouwd en dus de verspreid liggende weitjes tussen de bebouwing te kunnen behouden.

Ter plaatse van het oostelijk deelgebied is geen oranje stip opgenomen. Toch doet de realisatie van een woning op dit perceel geen afbreuk aan de kwaliteiten van deze bebouwingsconcentratie. Mede door het feit dat onlangs ter plaatse van het perceel Haart 2a een woning is gerealiseerd in plaats van een meer naar het westen geschoven positie conform het streefbeeld. Deze woning is daarnaast ook binnen de grens van de bebouwingsconcentratie gelegen. Wel zal ook deze woning met het oog op de sterke afwisseling tussen weitjes en bebouwing meer naar het midden van de westelijke perceelsgrens geschoven moeten worden.

De ontwikkelingen in het plangebied geven geen aanleiding om anders te denken over de bebouwingsconcentratie Haart en de ontwikkelingsmogelijkheden die daarin worden gezien. Gezien vorenstaande sluit de gewenste ontwikkeling aan op de gebiedsvisie waarbij wel bij 2 van de woningen wel een aanpassing in de situering op het perceel benodigd is.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan

In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 2007-2025 heeft de voormalige Gemeente Boxmeer de verschillende ontwikkelingen in de gemeente met de diverse beleidsstukken van de Rijksoverheid en provincie gecombineerd en heeft dat weergegeven in dit totaalplan voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0015.png"

Uitsnede van de Geomorfoligsche kaart (bron: Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 2007 - 2025)

Planspecifiek

Op voorgaande afbeelding is zichtbaar dat het plangebied (grofweg aangegeven met de rode cirkel) binnen het 'Dalvlakteterras' is gelegen. In de visie worden voor dit gebied twee opties beschreven: Behoud en Ontwikkeling. In de navolgende tabel zijn de streefdoelen met hun ontwikkelingsrichting beschreven die voor het plangebied gelden. Met deze streefdoelen is rekening gehouden in het schetsontwerp. Het nieuwe landgoed past daarmee binnen de kaders van het LOP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0016.png"

Tabel streefdoelen terrasvlakte; bron: LOP 2007-2025

Het initiatief past binnen het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 2007-2025 van de voormalige gemeente Boxmeer.

3.3.4 Geldend bestemmingsplan

Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan Veegplan Buitengebied 2018 van de voormalige gemeente Boxmeer. Navolgende afbeelding toont het geldend bestemmingsplan.

Deellocatie west

Dit deelgebied heeft de bestemming 'Agrarisch'. De gronden zijn daarmee primair bestemd ten behoeve van agrarisch grondgebruik, een vollegronds teeltbedrijf en overige agrarische bedrijven. Verder gelden ter plaatse van dit deelgebied de gebiedsaanduidingen 'overige zone - aardkundig waardevol gebied', 'overige zone - beperkingen veehouderij' en 'overige zone - verruimd VAB-beleid'.

Deellocatie oost

Voor dit deelgebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Naast de agrarische bedrijfsactiviteiten die binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn toegestaan zijn deze gronden tevens bestemd voor het behoud, het herstel, de bescherming en ontwikkeling van landschappelijke waarden. Verder gelden hier de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Attentiegebied NNB' en 'Waarde - Archeologie 3' (gedeeltelijk). Daarnaast gelden de gebiedsaanduidingen 'overige zone - aardkundig waardevol gebied', 'overige zone - beperkingen veehouderij' en 'overige zone - verruimd VAB-beleid'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0017.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan

Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

De oprichting en ingebruikname van burgerwoningen is niet toegestaan binnen de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden'. Daarmee is voorliggend plan in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

Conclusie toetsing gemeentelijk beleid

Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid en is alleen strijdig met het geldend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Voor het plangebied is een vooronderzoek bodemuitgevoerd. Het bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 2. In het rapport is geconcludeerd dat er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling bestaan.

Conclusie

Het plan is ten aanzien van het aspect bodem uitvoerbaar.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabijgelegen rekenpunt 732810 (aan de A73) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   28,5 µg/m3   20,0µg/m3   11,5 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (het realiseren van 3 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 3. Hierin is geconcludeerd dat voor geen van de woningen de voorkeursgrenswaarde of het ambitieniveau uit het gemeentelijk beleid wordt overschreden. Het aanvragen van hogere waarde nis niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

Aan de Haart 10 is een grondgebonden veehouderij toegestaan. Hier is enkel het houden van vaste afstandsdieren toegestaan. Het bedrijf grenst aan bestaande woning, waarmee al rekening gehouden moet worden. Het bedrijf wordt daarmee door de nieuwe woningen niet belemmerd. Verder zijn er geen veehouderijen aanwezig in de direct omgeving van het plangebied. Op basis van de Geurgebiedsvisie van de gemeente is er in het plangebied sprake van een geurbelastingsklasse optimaal, waarmee sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in de woningen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Beide deellocaties worden omringd door woningen. De locatie Haart 10, waar een agrarisch bedrijf is toegestaan, moet al rekening houden met bestaande naderbij gelegen woningen. Voor dit bedrijf geeft de VNG-brochure een maximale richtafstand van 30 meter. De bedrijfsactiviteiten van dit bedrijf vinden op een grotere afstand dan 30 meter plaats. Er zal hierdoor sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen.

Het plan is uitvoerbaar op het gebied van milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuHaart-VA01_0018.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omlijnd

Hieruit is op te maken dat er rondom het plangebied wel enkele risicobronnen (buisleidingen en inrichtingen) aanwezig zijn, maar dat de woningen op dermate grote afstand liggen (minimaal ca. 400 m) buiten het invloedsgebied van de risicobronnen liggen.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst het realiseren van 3 woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2.000 woningen van categorie D 11.2. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze ruimtelijke onderbouwing geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.

Conclusie

Uit het voorgaande is gebleken dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang.

Op 19 november 2021 is het nieuwe waterbeheerplan van waterschap Aa en Maas vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het plan geldt van 22 december 2021 tot en met 21 december 2027. Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende drie programma’s:

  • 1. Waterveiligheid;

Het programma ‘Waterveiligheid’ draait om de bescherming tegen overstromingen

vanuit de Maas en het regionale watersysteem.

  • 2. Klimaatbestendig en gezond watersysteem;

Het programma ‘Klimaatbestendig en gezond watersysteem’ draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid (goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte); en op de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).

  • 3. Schoon Water; In het programma ‘Schoon Water’ speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol.

Voor bebouwde gebieden heeft het waterschap specifieke doelen geformuleerd. In bebouwd gebied werkt het waterschap toe naar een klimaatrobuust watersysteem waarin:

  • schoon water niet naar de zuivering gaat, maar het grondwater voedt;
  • de waterkwaliteit geen risico’s geeft voor de volksgezondheid en geschikt is voor een goede ontwikkeling van flora en fauna, maar ook voor recreatie en evenementen;
  • de kans op wateroverlast en problemen door droogte en hittestress acceptabel is;
  • de betrokkenheid en het waterbewustzijn van inwoners, bedrijven en andere stedelijke partners is toegenomen.

Deze programma’s zijn verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; Keur, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

Keur

De Keur is een waterschapsverordening en omvat samen met de Waterwet alle gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen of activiteiten die consequenties hebben voor de waterkwantteit, waterkwaliteit en waterveiligheid. De Keur is verder uitgewerkt in beleids- en algemene regels.

 

Legger

De Keur verwijst in de gebods- en verbodsbepalingen volop naar de legger. De legger legt de status en afmetingen behorende bij de regels van de Keur vast in een overzichtskaart van het waterbeheersgebied. Op deze kaart zijn onder andere dijken, waterlopen en bijbehorende beschermingszones aangegeven.

De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:

  • 1. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  • 2. Doorlopen van de afwegingsstappen 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer';
  • 3. Hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 500 m². Voor een toename van het verhard oppervlak tussen de 500 m2 en 10.000 m2 kan de volgende rekenregel worden toegepast voor het berekenen van de benodigde compensatie:

Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactor * 0,06

De gevoeligheidsfactor zegt iets over de kenmerken van een gebied (droogte, kans op overstroming, ligging ten opzichte van natuurgebieden en bebouwde kom). De gevoeligheidsfactor is bepaald op de 'Kaart Algemene Regel afvoer regenwater door verhard oppervlak' van de waterschappen. Er zijn drie mogelijke waarden: laag (¼), gemiddeld (½) en hoog (1).

De factor 0,06 m vertegenwoordigt een maatgevende bui van 60 mm per uur (600 m³/ha).

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld, zie bijlage 6. Hieruit en uit een eigen inventarisatie blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Wel ligt het plangebied in een attentiegebied van de Keur. Hierbinnen zijn ingrepen met een negatief effect op de waterhuishouding van het

beschermd gebied niet toegestaan. Hiervan is met dit plan geen sprake. Naast de digitale watertoets heeft het waterschap middels een zienswijze opmerkingen meegegeven die in deze paragraaf zijn verwerkt.

Hemelwater

Benodigde waterberging

Vanuit het gemeentelijk waterbeleid dient hemelwater op eigen terrein geborgd te worden. Het plan voorziet hierin. Om te bepalen of en hoeveel hemelwaterberging er gerealiseerd dient te worden, is het nodig om de toename van het verhard oppervlak te bepalen. In de huidige situatie is het plangebied geheel onverhard.

In de toekomstige situatie is het verharde oppervlakte als volgt opgebouwd:

  • Verhard oppervlakte bebouwing = totaal oppervlakte bebouwing = circa 900 m².
  • Verharding op onbebouwde gronden (inrit, parkeerplaatsen, terrassen) = totale oppervlakte onbebouwde gronden x 10% = circa 570 m²

In totaal is er in de toekomstige situatie een verhard oppervlakte van circa 1.470 m².

Voor deelgebied west geldt gevoeligheidsfactor 0,5. Voor deelgebied oost geldt gevoeligheidsfactor 1. De benodigde compensatie is als volgt:

Deelgebied west: Benodigde compensatie (in m³) = 975 * 0,5 * 0,06 = circa 29 m³

Deelgebied oost: Benodigde compensatie (in m³) = 495 * 1 * 0,06 = circa 30 m³

Totaal: 29 + 30 = circa 59 m³

Te realiseren waterberging

Bij de aanvraag van de vergunning voor het bouwen is pas bekend hoeveel verhard oppervlakte er gerealiseerd wordt. Mede daarom betreft de in deze paragraaf berekende waterberging een schatting, op basis waarvan geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan met betrekking tot water uitvoerbaar is. Om de wateropgave in te vullen is er de keuze uit een aantal bergingsvoorzieningen. Voorzieningen die hiervoor gebruikt kunnen worden, zijn grindkoffers, kratten, een greppel, wadi of een vijver / poel in de tuin. Daarnaast is het mogelijk om bij de aanleg en inrichting van de tuin rekening te houden met de waterberging. Hemelwater dat valt op terrassen kan in de tuin infiltreren. De waterbergende voorzieningen dienen boven de GHG gerealiseerd te worden en hiervoor zijn mogelijkheden in het plangebied. Aangezien er voldoende mogelijkheden zijn om op eigen terrein in de benodigde waterberging te voorzien, wordt het plan uitvoerbaar geacht. De concrete uitwerking van de waterberging wordt opgenomen bij de definitieve aanvraag van de omgevingsvergunning.

Overige waterhuishoudkundige aspecten

De nieuwe woningen krijgen een aansluiting op de aanwezige drukrioloering. Met het oog op de waterveiligheid komt het peil van de begane grond van de woningen minimaal 15 cm hoger te liggen dan de aanliggende weg. Dit is tevens als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van voorliggend plan.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor het plan is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 4. In het vervolg van de paragraaf zijn de resultaten van het onderzoek verwerkt.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebied ligt op een afstand van 3 kilometer van het plangebied. In het onderzoek is geconcludeerd dat de ontwikkeling geen negatieve effecten ten aanzien van Natura 2000-gebieden heeft. Voor het aspect stikstof is een voortoets stikstof uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 8. Hierin is geconcludeerd dat er zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase geen sprake is van een bijdrage aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/j. Er zijn daarmee ook vanuit het aspect stikstof geen negatieve effecten voor Natura 2000-gebied.

Soortenbescherming

In het onderzoek is geconcludeerd dat er nader onderzoek nodig is naar de steenuil en das. Daarnaast is een nadere inspectie van bomen nodig om vast te stellen of er potentiële jaarrond beschermde nesten van boomvalk, buizerd, havik, sperwer, wespendief, ransuil, roek of eekhoorn aanwezig zijn. Omdat het plan landschappelijk wordt ingepast is er sprake van behoud van geschikt leefgebied voor de diersoorten waarvoor nader onderzoek nodig is. Nader onderzoek naar vleermuizen is nodig als er sprake is van een (tijdelijke) verlichtingstoename ter plaatse vaan het omliggende groen. Een nader onderzoek is uitgevoerd voor de benoemde soorten. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Hieruit blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het functionele leefgebied van de das en steenuil. Zonder het treffen van maatregelen kan het planvoornemen leiden tot het verlies van functionaliteit van het leefgebied en daarmee vaste rust- en voortplantingsplaatsen van desbetreffende soorten. Negatieve effecten zijn echter te voorkomen door het treffen van maatregelen. Het landschappelijke inpassingsplan zoals opgenomen als bijlage 1 bij de regels biedt ruimte voor behoud van geschikt leefgebied voor soorten als das en steenuil. De realisatie van boomgaarden, hagen, lage beplantingen, dieren-/bloemenweides, nieuwe solitaire bomen en een poel, biedt bij een goede inpassing ruimte om de onderzoekslocatie geschikt te houden en verder te optimaliseren als foerageergebied voor in de omgeving verblijvende dassen en steenuilen. Met behulp van een ecologisch werkprotocol en een verdere uitwerking van de landschappelijke inpassing kunnen de te treffen maatregelen worden vastgelegd. Dit wordt in het kader van de vergunningsaanvraag uitgewerkt.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Verkeerskundige situatie ter plaatse

De Haart is gelegen in een 60 km-zone en bestaat uit drie wegvakken: een oost-west gericht wegvak en twee noord-zuid gerichte wegvakken. Zoals ook inzichtelijk is gemaakt op het schetsontwerp uit bijlage 1 van de regels krijgen de drie nieuwe woningen een eigen ontsluiting op de Haart. Om een beeld te krijgen van de beperkte verkeerstoename in het gebied (de verkeersbewegingen van en naar de drie nieuwe woningen) is gebruik gemaakt van de actuele verkeersgegevens van het CROW, uitgaande van de gemiddelde normen binnen weinig stedelijk gebied (uitgangspunten uit de Nota Parkeernormen Boxmeer 2015). Daaruit volgt een theoretische toename van 8,2 verkeersbewegingen per woning per dag. Het plangebied ligt in een aantrekkelijk recreatief gebied met wandel- en fietsknooppunten. Uitgangspunt is dat een (aanzienlijke) toename van autoverkeersbewegingen niet wenselijk is. Als gevolg van voorliggend plan nemen de verkeersbewegingen beperkt toe, in totaal met een theoretisch afgerond aantal van 25 verkeersbewegingen per dag. Uitgaande van een periode van 12 uur waarop het meeste verkeer rijdt, zijn dat ongeveer 2 verkeersbewegingen per uur, verdeelt over verschillende inritten en routes. Ondanks deze beperkte toename levert voorliggend plan een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst op waarbij een fraaie verbetering van het landschap ontstaat met gebiedseigen landschapselementen, zie verder de toelichting van het plan in paragraaf 2.2. Deze landschapselementen komen mede ten goede aan een aantrekkelijk wandel- en fietsnetwerk. De beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen wordt gelet op de andere positieve aspecten van voorliggend initiatief daarmee acceptabel geacht.

Parkeren

Voor de woningen geldt conform de Nota Parkeernormen Boxmeer 2015 een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning (voor een koopwoning vrijstaand in het buitengebied). Op iedere kavel is voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op te vangen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie ligt de locatie in het gebied 'Maasvallei'. Op deze ligging is ingegaan in paragraaf 3.2. In de omgeving van het plangebied liggen geen waardevolle objecten of (rijks)monumenten die via het vigerende bestemmingsplan of anderszins bescherming genieten. Haart betreft een akkercomplex met een oud bebouwingscluster. Bij de totstandkoming van voorliggend plan, dat heeft geresulteerd in het schetsontwerp uit bijlage 1 van de regels, is nadrukkelijke rekening gehouden dat de nieuwe woonkavels in worden gepast met landschapselementen die passend zijn voor dit gebied. Op die manier ontstaat er een fraaie afwisseling tussen nieuwe bebouwde percelen met boomgaarden, open weides en besloten bosjes. Zie ook paragraaf 3.2 voor een nadere beschrijving van hoe het plan zich verhoudt tot de aanwezige cultuurhistorische waarden. Voorliggend plan heeft geen negatief effect op het aspect cultuurhistorie.

Archeologie

In het westelijk deelgebied geldt geen dubbelbestemming voor archeologie, hier zijn de gronden vrijgegeven. In het oostelijk deelgebied geldt gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', waar bij bodemingrepen groter dan 2.500 m en dieper dan 50 cm een archeologisch onderzoek nodig is. Binnen dit deelgebied is geen sprake van bodemingrepen van dergelijke omvang. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarmee niet nodig.

Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het plan uitvoerbaar.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Agrarisch, voor de gronden rondom de woonerven in het westelijk deelgebied.
  • Agrarisch met waarden, voor de gronden rondom het woonerf in het oostelijk deelgebied.
  • Wonen, waarbinnen per bestemmingsvlak 1 woning is toegestaan. De maatvoering is geregeld in de regels.
  • Waarde - Archeologie 3, voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • Waterstaat - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant, voor behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het plan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de relevante instanties. De vooroverlegreacties worden te zijner tijd in deze paragraaf verwerkt.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor het plan wordt geen formele inspraakprocedure georganiseerd. De initiatiefnemer heeft op 10 juli 2021 een informatiebijeenkomst gehouden waar met omwonenden is gesproken over de voorgenomen ontwikkeling. Naar aanleiding van deze gesprekken is het schetsontwerp op enkele onderdelen (beperkt) aangepast. Het gehele verslag van de informatiebijeenkomst is te raadplegen als Bijlage 7 Verslag omgevingsdialoog. Vervolgens zijn in 2023 gesprekken gevoerd met de omwonenden als gevolg van een petitie die door hen aan de wethouder is geleverd op 21 november 2022.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 16 augustus 2023 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 13 zienswijzen ingediend. De nota van zienswijzen is onderdeel van het vaststellingsbesluit. Hierin zijn de zienswijzen samengevat en is aangegeven tot welke aanpassingen in het bestemmingsplan de zienswijzen hebben geleid.