Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Ds. Syperdaweg 8 te Appingedam
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1979.WPAPP20SYPERDAPAD-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1. plan:
het wijzigingsplan Ds. Syperdaweg 8 te Appingedam.
 
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1979.WPAPP20SYPERDAPAD-VG01
 
3. aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
4. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
5. ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
 
6. aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
7. agrarisch aanverwant bedrijf:
een bedrijf dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan in de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen, al dan niet in combinatie met het verlenen van diensten aan derden, zoals een gebruiksgerichte paardenhouderij;
 
8. agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
 
9. agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;
 
10. archeologisch deskundige:
een afgestudeerd archeoloog met kennis en ervaring in het Noord-Nederlandse kustgebied;
 
11. archeologisch monument:
een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 door het Rijk is aangewezen als beschermd archeologisch monument;
 
12. archeologisch onderzoek:
een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie;
 
13. archeologisch onderzoeksgebied:
een gebied met een daaraan toegekende hoge archeologische verwachting vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
 
14. archeologisch waardevol gebied:
een gebied met daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
 
15. bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten;
 
16. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
 
17. bebouwingspercentage:
een in de regels dan wel in een bouwvlak aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van andere bouwwerken;
 
18. bedrijf:
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;
 
19. (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting:
de verwerking van op het bedrijf zelf geproduceerde en van andere bedrijven aangevoerde mest, waaraan eigen en/of van derden afkomstige co-onderstraten (bijvoorbeeld maïs) wordt/worden toegevoegd. Het digestaat (restproduct) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
 
20. bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
21. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een bouwperceel, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
22. beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, die in acht genomen moet worden;
 
23. beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:
een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 1, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is en waarbij:
  1. detailhandel die direct verband houdt met een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, alsmede in goederen die ter plaatse in het kader van de beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis zijn vervaardigd, bewerkt of hersteld, in beperkte mate wordt toegestaan;
  2. de woonfunctie als overwegende functie van het perceel niet wordt aangetast;
  3. de activiteiten passen binnen de woonomgeving, wat in elk geval betekent dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, waartoe in ieder geval de ten gevolge van bedoelde activiteiten voor de omgeving te verwachten hinder en het verlies van privacy in aanmerking genomen dienen te worden;
  4. zodanige verkeersaantrekkende activiteiten, waardoor extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen buiten eigen erf, noodzakelijk zijn, niet worden toegestaan;
  5. reclame-uitingen kleiner dan 0,25 m² mogelijk zijn;
24. beroeps- dan wel bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
 
25. bestaand:
de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik, die bestaan ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
 
26. bestemmingsgrens:
de grens van het bestemmingsvlak;
 
27. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
28. bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
29. bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
 
30. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
31. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
32. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
 
33. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
34. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
35. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
 
36. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
37. bunker:
een opzichzelfstaand betonnen verdedigingswerk;
 
38. cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
 
39. cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;
 
40. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
41. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
42. erf
het binnen de bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;
 
43. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
 
44. evenement:
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve, of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, e.d.;
 
45. extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
 
46. fruitteelt:
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
 
47. galerie:
tentoonstellings- en verkoopruimte voor kunst, alsook ondergeschikte horeca ten dienste van deze functies;
 
48. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
49. gebruiksgerichte paardenhouderij:
een agrarisch aanverwant bedrijf dat is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's;
 
50. gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
 
51. geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein, een bedrijfsperceel en/of een spoorweg;
 
52. geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
 
53. geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
 
54. geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
 
55. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf of een biologisch veehouderijbedrijf, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
 
56. hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
 
57. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
 
58. horecabedrijf:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
 
59. horecabedrijf categorie 1:
een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, een broodjeszaak, een cafetaria, een croissanterie, een koffiebar, een lunchroom, een ijssalon, een petit-restaurant, een snackbar, een snack-kiosk, een tearoom, een traiteur, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
 
60. horecabedrijf categorie 2:
een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, een (grand)café, een eetcafé, een restaurant, een café-/restaurant, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekking of een zalencentrum;
 
61. horecabedrijf categorie 3:
een horecabedrijf, dat voornamelijk is gericht op het ‘s avonds en/of ‘s nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-/dancing, een discotheek, een nachtclub, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
 
62. houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
 
63. intensief kwekerijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een champignonkwekerij, een witlofkwekerij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;
 
64. intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen en (nagenoeg) geen weidegang;
 
65. incidenteel evenement:
een eenmalig, niet periodiek terugkerend evenement;
 
66. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
67. kantine:
een restauratieve voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van etenswaren, eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling;
 
68. kap:
een afdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;
 
69. kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;
 
70. kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
 
71. kunstwerk
een ander bouwwerk voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
 
72. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald die in achtgenomen moet worden;
 
73. landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
 
74. ligplaats:
een gedeelte van het openbare water, bestemd of geschikt om door een woonschip met toegestane voorzieningen te worden ingenomen;
 
75. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, informatieve, levensbeschouwelijke, medische, sociaal-medische, culturele en sociaal-culturele voorzieningen, zorg- en welzijnsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
 
76. manege:
een voorziening met een publieksgericht karakter, waar gelegenheid wordt geboden tot het berijden en verzorgen van paarden en/of pony’s (waaronder begrepen het stallen, het lesgeven, de verhuur, het dresseren en trainen, alsmede het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen) eventueel in combinatie met daaraan gerelateerde en ondergeschikte detailhandel;
 
77. manege-activiteiten:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
 
78. meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
 
79. milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
 
80. natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;
 
81. niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf;
 
82. normaal agrarisch gebruik:
het gebruik dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;
 
83. normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
 
84. ondergeschikte tweede tak:
een ondergeschikt bestandsdeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;
 
85. overige opgaande teeltvormen:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
 
86. nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
 
87. overkapping:
elk ander bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
 
88. peil:
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    • de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in, op of over het water wordt gebouwd:
    • het gemiddelde waterpeil;
89. periodiek evenement:
een evenement dat in min of meer dezelfde vorm met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld wekelijks, maandelijks of (half)jaarlijks) wordt gehouden;
 
90. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
 
91. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
92. recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
 
93. relatie:
een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een bouwperceel met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bouwperceel;
 
94. restauratieve voorziening:
voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling, zoals een kantine of mensa;
 
95. risicovolle inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
 
96. schuur:
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt gebruikt voor het stallen van of schuilgelegenheid bieden aan vee, de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
 
97. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
98. silo:
een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;
 
99. steiger:
een zelfstandige constructie aan de oever, die tot ligplaats dient voor vaartuigen, en die een diepte heeft van ten hoogste 1,5 m en een lengte van ten hoogste 6 m;
 
100. straat- en bebouwingsbeeld
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
 
101. torensilo:
een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;
 
102. tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
 
103. uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
104. verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
 
105. verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte voor de detailhandel;
 
106. voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
 
107. vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de handel in vuurwerk, dan wel de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
 
108. windturbine:
een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;
 
109. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
110. woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
 
111. woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het
voorkómen of beperken van hinder;
 
112. zorgboerderij:
een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;
 
113. zorgfunctie:
een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
1. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
3. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
5. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
6. de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
 
7. bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;
 
8. het bebouwde oppervlak:
de som van de oppervlakken van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen;
 
9. de lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren), inclusief dakoverstekken van meer dan 0,50 m;
 
10. de diepte van een steiger:
vanaf de oever tot aan het einde van de steiger.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het agrarisch grondgebruik;
  2. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf";
  3. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch niet-grondgebonden bedrijf";
  4. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien een bouwperceel is voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - ondergeschikte intensieve tak";
  5. het wonen, ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van een bouwperceel;
  6. cultuurgrond;
  7. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de structuurlijnen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - structuurlijn";
  8. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap;
  9. productiebos, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - productiebos";
  10. een schuur, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - schuur";
en mede bestemd voor:
  1. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidszone - industrie";
  2. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten vanwege de spoorweg, ter plaatse van de aanduiding "geluidszone - spoor";
  3. de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop";
met daaraan ondergeschikt:
  1. kleinschalige duurzame energiewinning;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. extensief dagrecreatief en educatief medegebruik;
  4. wegen en paden;
  5. sloten, poelen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen waterlopen en -partijen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Op of in de gronden als bedoeld in lid 3.1. mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven;
    alsmede:
  2. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  3. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;
  4. andere bouwwerken.
3. 2. 2. Voor het bouwen van de in lid 3.2.1. onder a en b genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen en overkappingen zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, ter plaatse van een bouwperceel;
  2. per gebied dat is voorzien van een bouwperceel mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf worden gebouwd;
  3. er zullen geen torensilo’s, kassen, tunnelkassen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden gebouwd;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering zal, indien de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch niet-grondgebonden bedrijf" of "specifieke vorm van agrarisch - ondergeschikte intensieve tak" per bouwperceel niet meer bedragen dan de in bijlage 2 per bedrijf genoemde oppervlakte;
  5. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bouwperceel bedragen, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning";
  6. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  7. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
 
3. 2. 3. Voor het bouwen van de in lid 3.2.1. onder c genoemde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen binnen een bouwvlak ter plaatse van een agrarisch bouwperceel en ten minste 4 m achter de naar de weg gekeerde gevel van een bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning zal ten hoogste 75 m² bedragen, met dien verstande dat:
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van de oppervlakte van het erf zal bedragen;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen ten hoogste de oppervlakte van de bedrijfswoning zal bedragen;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen ten hoogste 50 m² zal bedragen;
  6. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 3 m bedragen;
  7. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 5 m bedragen;
  8. in afwijking van het bepaalde in sub d geldt dat indien een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping wordt voorzien van een plat dak, de bouwhoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;
  9. de afstand van een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping tot een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijfswoning zal ten minste 1 m bedragen.
3. 2. 4. Voor het bouwen van de in lid 3.2.1. onder d genoemde andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. silo’s en bassins zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak;
  2. de bouwhoogte van mestsilo’s, inclusief afdekking, zal ten hoogste 6 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van perceelafscheidingen buiten de bouwpercelen zal ten hoogste 1 m bedragen;
  4. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen op de bouwpercelen zal ten hoogste 1 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan ten hoogste 2 m zal bedragen;
  5. er zullen geen windmolens worden gebouwd;
  6. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6 m bedragen;
  7. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal binnen het bouwperceel ten hoogste 14 m bedragen;
  8. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal buiten het bouwperceel ten hoogste 3 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. van het bepaalde in lid 3.2.2. sub b. in die zin dat bouwwerken ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie bij een agrarisch bedrijf worden gebouwd, mits:
    1. deze afwijking uitsluitend wordt verleend ten behoeve van mestvergisting en de verhandeling van de daarbij vrijkomende energie als ondergeschikte tak bij een agrarisch bedrijf;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken ten hoogste 2.500 m² zal bedragen;
    3. tevens de in lid 3.5. sub a genoemde afwijking wordt verleend;
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. het bepaalde in lid 3.2.2. sub d. in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, zoals weergegeven in bijlage 2, wordt vergroot, mits:
    1. deze afwijking uitsluitend wordt verleend ten behoeve van de verbetering van het dierenwelzijn en/of het verbeteren van de milieusituatie, bij een gelijkblijvende productieomvang en bij een gelijkblijvend aantal dieren;
    2. bij toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid de richtlijnen van het Informatie- en Kenniscentrum Landbouw gehanteerd worden;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. het bepaalde in lid 3.2.2. sub f. in die zin dat de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg minder dan de bestaande afstand zal bedragen, mits:
    1. er bij nieuwbouw van de bedrijfswoning voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd;
    2. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. het bepaalde in lid 3.2.2. onder g in die zin dat de minimale en/of maximale dakhelling van de bedrijfsgebouwen wordt overschreden en dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:
    • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. het bepaalde in lid 3.2.4. sub b. in die zin dat de bouwhoogte van mestsilo’s wordt vergroot tot 8 m, mits:
    • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  6. het bepaalde in lid 3.2.4. onder e in die zin dat windturbines binnen een agrarisch bouwperceel worden gebouwd, mits:
    1. de ashoogte van de windturbine ten hoogste 15 m bedraagt ten opzichte van het maaiveld;
    2. niet meer windturbines worden gebouwd dan noodzakelijk zijn om in het eigen energieverbruik van het betreffende agrarische bedrijf te kunnen voorzien;
    3. de windturbines achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning of het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw worden gesitueerd, tenzij wordt aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het ruimtelijk beeld en de cultuurhistorische karakteristiek van het erf en de omgeving;
    4. in geval meer dan één windturbine wordt gerealiseerd, de windturbines worden ingepast in de landschappelijke en/of stedenbouwkundige structuur. Bij een verzoek om af te wijken moet met het oog daarop een inpassingsvoorstel worden overlegd;
    5. de wieken of de constructie van de windturbine niet overhangen boven openbaar toegankelijk gebied;
    6. de afstand tussen de windturbine en de meest nabijgelegen gevoelig bestemming minimaal 4 maal de ashoogte van de windturbine bedraagt, tenzij kan worden aangetoond dat van slagschaduw geen sprake is of deze schaduw zo kan worden beperkt dat van hinder in alle redelijkheid geen sprake meer is;
    7. de afstand van de windturbine tot de dubbelbestemmingen Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanning en Leiding - Hoogspanningsverbinding groter is dan de masthoogte + 1/3 wieklengte;
    8. windturbines niet worden geplaatst binnen een werpafstand met 2x nominaal toerental van een hoogspanningsverbinding, tenzij overleg is gepleegd met de netbeheerder waaruit blijkt dat dit wel is toegestaan;
    9. windturbines niet worden geplaatst in het 'beschermd dorpsgezicht Marsum';
  7. de windturbines aan alle relevante wet- en regelgeving voldoen, waarbij in ieder geval geldt dat:
    1. de windturbine voldoet aan de van toepassing zijnde eisen uit het Bouwbesluit;
    2. de windturbine voldoet aan de van toe passing zijnde eisen van het Activiteitenbesluit, waaronder de geluidsnormen;
    3. bij de aanvraag voor plaatsing van een windturbine rekening wordt gehouden met de (aanvullende) regels uit het geldende bestemmingsplan;
    4. bij elke aanvraag voor plaatsing van een windturbine per locatie wordt gekeken of de Wet natuurbescherming van toepassing is;
    5. de te plaatsen windturbine voldoet aan de ter plaatse geldende welstandsnota. Indien de windturbine wordt geplaatst op of bij een Rijksmonument, beeldbepalend pand of karakteristiek pand wordt alleen medewerking verleend bij een positief advies van een onafhankelijke deskundige op het gebied van landschap en stedenbouw
    6. de windturbine is voorzien van het Kleinwind-keurmerk of een daarmee gelijk te stellen keurmerk.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
  3. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten het bouwvlak, met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten, alsmede tijdelijke opslag van mest, onder voorwaarde dat de mestopslag niet langer dan zes maanden duurt en de mestopslag niet gedurende twee opeenvolgende jaren op dezelfde locatie plaatsheeft;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van volwaardige en ondergeschikte niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch niet-grondgebonden bedrijf";
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  6. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  7. het opslaan van agrarische producten buiten het bouwvlak;
  8. het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto’s, caravans en boten anders dan in gebouwen;
  9. het splitsen van een bedrijfswoning zódanig dat er meer dan één woning ontstaat;
  10. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zódanig dat de beroeps- dan wel bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m²;
  11. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning;
  12. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, zódanig dat, indien de lichtsterkte in de bedrijfsgebouwen meer dan 150 lux bedraagt, de lichtuitstraling vanuit de gevels van de bedrijfsgebouwen tussen 20.00 uur en 6.00 uur met minder dan 90% wordt gereduceerd;
  13. het gebruik van gronden ten behoeve van de sierteelt, fruitteelt, bosbouw, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - productiebos";
  14. het diepploegen, egaliseren en afschuiven van wierden;
  15. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbij behorende bouwwerken.
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in de Bijlage van de regels opgenomen Inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 24 maanden na het in gebruik nemen van de nieuwe bouwwerken, uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals weergegeven en beschreven in het Inpassingsplan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in lid 3.4. onder a in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, indien sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:
  2. het bedrijf verwerkt in hoofdzaak bedrijfseigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt en naar derden afgevoerd;
    • het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt,
mits:
  1. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bouwperceel;
  2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. de capaciteit van de vergisting ten hoogste 100 ton per dag bedraagt;
  4. de hoogte van een mest- en/of organische (bij)productvergistingsinstallatie ten hoogste 10 m zal bedragen;
  5. er sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg die berekend is op zwaar verkeer;
  6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    1. het bepaalde in lid 3.4. onder b in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten dan wel ondergeschikte uitbreiding van de bebouwing wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in bijlage 3 opgenomen bedrijvigheid, mits:
      1. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bouwperceel. Bij boerengolf eveneens de bijbehorende landbouwgronden mogen worden gebruikt;
      2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
      3. niet meer dan 25% van de bestaande bedrijfsgebouwen ten tijde van de verleende afwijking, met een maximum van 500 m², wordt gebruikt ten behoeve van de ondergeschikte tweede tak of de deeltijdfunctie;
      4. er sprake is van een ligging aan een weg die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;
      5. alle activiteiten ten behoeve van de uitoefening van de toegelaten bedrijvigheid binnen de bestaande bebouwing wordt ondergebracht;
      6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. het bepaalde in lid 3.4. sub i in die zin dat een bedrijfswoning al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten wordt gebruikt voor meer dan één huishouden, mits:
      1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon;
      2. de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf dan wel de huisvesting noodzakelijk is in verband met de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
      3. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
      4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
      5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    3. het bepaalde in lid 3.4. onder n in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
      1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
      2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
      3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
      4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5 m en 3 m zal bedragen.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
3. 6. 1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
 
3. 6. 2. Het bepaalde in lid 3.6.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud of normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3. 6. 3. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden. Bij de afweging zal mede paragraaf 6.5. van de toelichting worden betrokken.
 
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Het bestemmingsplan kan worden gewijzigd in die zin dat:
 
Vergroten bouwperceel grondgebonden bedrijf tot 1,5 hectare
  1. de aan een bouwperceel grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf", met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:
    1. de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 1,5 hectare;
    2. er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
    3. met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur;
    4. de uitbreiding van het bouwperceel vergezeld gaat van een erfinrichtingsplan dat rekening houdt met het landschapstype;
    5. er voldoende afstand wordt aangehouden tot andere ruimtelijke elementen;
    6. de infrastructurele ontsluiting toereikend is voor de bedrijfsontwikkeling;
    7. er sprake is van een evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen; geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    8. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;
Vergroten bouwperceel grondgebonden bedrijf tot 2,0 hectare
  1. de aan een bouwperceel grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf", met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:
    1. de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2 hectare;
    2. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzaak van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
    3. er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
    4. met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de historisch gegroeide landschapsstructuur;
    5. de uitbreiding van het bouwperceel vergezeld gaat van een erfinrichtingsplan dat rekening houdt met het landschapstype;
    6. er voldoende afstand wordt aangehouden tot andere ruimtelijke elementen;
    7. de infrastructurele ontsluiting toereikend is voor de bedrijfsontwikkeling;
    8. er sprake is van een evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen; geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    9. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;
Wijziging situering bouwperceel
  1. een ter plaatse aangegeven bouwperceel, met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, mits:
    1. er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten de situering van het bouwperceel te wijzigen;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
Verwijderen aanduiding intensieve tak
  1. de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - ondergeschikte intensieve tak" ter plaatse wordt verwijderd, mits:
    • de niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
Verwijderen aanduiding productiebos
  1. de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - productiebos" ter plaatse wordt verwijderd, mits:
    • het productiebos ter plaatse geheel of gedeeltelijk is gekapt;
Aanbrengen aanduiding schuur
  1. de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - schuur" ter plaatse wordt aangebracht, mits:
    1. de schuur uitsluitend noodzakelijk is ten behoeve van agrarisch gebruik in de vorm van het stallen van dan wel schuilgelegenheid bieden aan dieren;
    2. de oppervlakte van de schuur ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    3. de goothoogte van de schuur ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
    4. de dakhelling van de schuur ten hoogste 60° zal bedragen;
Wijziging bouwperceel naar wonen zonder compensatie
  1. de bestemming ‘Agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen - E1’ of ‘Wonen - Voormalige boerderijen’ ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:
    1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 22 of 24 van overeenkomstige toepassing zijn, waarbij in geval van functiewijziging van een waardevol boerderijpand uitsluitend de regels van artikel 24 van overeenkomstige toepassing mogen zijn;
    2. het bouwperceel, inclusief het bouwvlak, ter plaatse wordt verwijderd;
    3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    4. de voormalige bedrijfsgebouwen die landschapsontsierend zijn, worden gesaneerd ten behoeve van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
    5. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
    6. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvorm als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
    7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
Vergroten bestemmingsvlakken voor het wonen
  1. de bestemming ‘Agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen - E1’ en/of ‘Wonen - Voormalige boerderijen’ ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken, mits:
    1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 22 of 24 van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 5.000 m² zal bedragen;
    3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing van de gronden ten behoeve van het wonen en de gronden als één aaneengesloten geheel worden ingericht;
    5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
Wijziging bouwperceel naar bedrijven
  1. de bestemming ‘Agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf - 2’ ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:
    1. het bouwperceel, inclusief het bouwvlak, ter plaatse wordt verwijderd;
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zijn genoemd in bijlage 4 onder de categorieën 1 en 2 en waarbij een specifieke aanduiding zal worden aangebracht;
    3. de bestaande (karakteristieke) verschijningsvorm van de gebouwen en de landschappelijke kenmerken van het bijbehorende erf niet worden aangetast;
    4. er geen opslag op het erf plaatsvindt;
    5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    6. de functie ondergebracht wordt in de bestaande, voormalige agrarisch gebruikte gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging en die ten minste drie jaar ten behoeve van het agrarisch gebruik in gebruik zijn geweest;
    7. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    8. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
    9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud van de archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
 
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm -Mv wordt geroerd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 15 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
De gebouwen die bestaan ten tijde van de ter-inzage-legging van het vastgesteldbestemmingsplan zijn hiervan uitgezonderd.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2., mits:
 
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
4.3.2. Indien aan de afwijking voorwaarden worden verbonden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
 
4. 4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
 
4. 4. 1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden over een totaal aaneengesloten oppervlakte groter dan 5 m², waarbij in acht genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  2. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,4 m;
  3. het graven, uitbaggeren of dempen van watergangen;
  4. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
  5. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het permanent verlagen van het waterpeil.
4. 4. 2. Het bepaalde in lid 4.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  4. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
4. 4. 3. De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbinden, wordt eerst een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
 
4. 5. Wijzigingsbevoegdheid
 
Het bestemmingsplan kan worden gewijzigd in die zin dat:
  1. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.
5.2 Bouwregels
 
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 50 cm -Mv wordt geroerd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 200 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2., mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien aan de afwijking voorwaarden worden verbinden, wordt eerst een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
 
5. 4. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
 
5. 4. 1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m², waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  2. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking met een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  3. het graven of dempen van watergangen;
  4. het graven van sleuven breder dan 0,50 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties op apparatuur;
  5. het permanent verlagen van het waterpeil.
5. 4. 2. Het bepaalde in lid 5.4.1. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik, waaronder in ieder geval wordt verstaan drainage en het uitbaggeren van sloten en grachten, betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  4. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
5. 4. 3. De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de werken en/of de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbinden, wordt eerst een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
 
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Het bestemmingsplan kan worden gewijzigd in die zin dat:
  1. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
3 Algemene regels
 
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit plan uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liftschachten, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda’s en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
7.2 Overschrijding bouwhoogte
 
De bouwhoogte van bouwborden mag ten hoogste 8 m bedragen, mits:
  1. de bouwborden na beëindiging van het bouwproject worden verwijderd.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Strijdig gebruik
 
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  2. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
8.2 Wijzigingen
 
Het bestemmingsplan kan worden gewijzigd in die zin dat:
  1. de gronden bij een voormalige boerderij, een woonhuis of een agrarisch bedrijf worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:
    1. er niet meer dan 15 kampeermiddelen per kampeerterrein worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    2. de oppervlakte van het erf behorende bij een voormalige boerderij of een woonhuis een minimale oppervlakte van 3000 m² zal hebben;
    3. er per voormalige boerderij, woonhuis of agrarisch bedrijf ten hoogste één kam-peerterrein wordt toegestaan;
    4. deze wijzigingsbevoegdheid in ieder geval niet wordt toegepast indien er onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woon- of bedrijfssituatie op nabijgelegen erven. Aangenomen wordt dat deze woon- of bedrijfssituatie onevenredig wordt geschaad, als het perceel waar gekampeerd zal gaan worden op minder dan 50 m afstand is gelegen van de bestemmingsgrenzen van nabijgelegen (bedrijfs)woningen, agrarische bedrijven of niet-agrarische bedrijven;
    5. het perceel waarop het kleinschalig kamperen plaats zal vinden gelegen is op een afstand van maximaal 50 m vanaf de eigen bebouwing waarvan het woonhuis of de bedrijfswoning deel uitmaakt;
    6. deze wijzigingsbevoegdheid niet wordt toegepast indien het erf of perceel grenst aan een ander kampeerterrein, dan wel dat er een onderlinge afstand ontstaat met een ander kampeerterrein van minder dan 500 m.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1 Geluidszone industrie
 
9.1.1 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding "geluidszone - industrie" geldt voor het bouwen van gebouwen de volgende regel:
  1. een op grond van de daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig object, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
9.1.2 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van niet-geluidsgevoelige gronden en bouwwerken als geluidsgevoelig object.
9.1.3 Wijzigingsbevoegdheid
Het bestemmingsplan kan worden gewijzigd in die zin dat:
  1. het bepaalde in lid 9.1.1. en 9.1.2. buiten toepassing blijft, teneinde de ingevolge de daar voorkomende bestemming(en) toegelaten geluidsgevoelige objecten te kunnen bouwen of gebruiken, mits:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de met deze gebiedsaanduiding gereserveerde ruimte voor het industrieterrein;
    2. de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde.
9.2 Geluidszone - spoor
 
9.2.1 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. een op grond van de daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw, of de uitbreiding daarvan, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege de spoorweg van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
    2. de op grond van de regels van de daar voorkomende bestemming(en) toegelaten uitbreidingen van geluidsgevoelige gebouwen mogen, indien de afstand tot de rand van de spoorweg met meer dan 10% wordt verkleind, slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege de spoorweg van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
  2. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, behoudens die welke op grond van de regels van de daar voorkomende bestemming(en) zijn toegela
9.2.2 Wijzigingsbevoegdheid
Het bestemmingsplan kan worden gewijzigd in die zin dat:
  • de gebiedsaanduiding "Geluidszone - spoor" wordt aangebracht en/of wordt verwijderd, mits:
deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien de zone aangepast moet worden als gevolg van een wijziging van de feitelijke inrichting van de spoorweg, dan wel als gevolg van een toe- of afname van de intensiteit van het treinverkeer.
 
9.3 Vrijwaringszone - (energie-)infrastructuur
 
9.3.1 Specifieke gebruiksregel
Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het oprichten van bouwwerken en het gebruik van gronden die afbreuk doen of kunnen doen aan de mogelijkheid om wegen en leidingen aan te leggen binnen de gegeven zone.
9.4 Vrijwaringszone - molenbiotoop
 
9.4.1 Bouwregels
Op of in deze gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemming(en), niet hoger worden gebouwd dan:
  1. binnen een afstand van 100 m van de molen: de hoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
  2. binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen: de hoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.
9.4.2 Regels inzake afwijking van de bouwregels
Er kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in lid 9.3.1. in die zin dat hogere in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de molen.
9.4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
 
9.4.4 Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist
  1. het ophogen van gronden hoger dan de op grond van de in lid 9.3.1. maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
  2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting hoger dan de op grond van de in lid 9.3.1. maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
  3. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van de in lid 9.3.1. maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
9.4.5 Het bepaalde in lid 36.3.4. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
  1. het normale onderhoud dan wel het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
9.4.6 De omgevingsvergunningen zal slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en/of het toekomstig functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapselement, dan wel dat door het stellen van voorwaarden hieraan voldoende tegemoet gekomen kan worden. Voorafgaand moet advies worden ingewonnen bij de beheerder van de molen.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
Het bestemmingsplan kan worden gewijzigd in die zin dat:
  1. enige bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van de plaatsing van zend-, ontvangst- en antennemasten, mits:
    1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een windturbine, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
    2. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    3. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen de grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming de hoogte van de mast ten hoogste 30 m mag bedragen;
    4. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen de grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming gelegen aan een weg, een viaduct of een verkeersknooppunt, de hoogte van de mast ten hoogste 15 m mag bedragen;
    5. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
  2. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming "Verkeer" dan wel de bestemming "Verkeer" wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en paden;
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 16 van overeenkomstige toepassing zijn;
  3. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming "Verkeer - Fiets- en voetpaden" dan wel de bestemming "Verkeer - Fiets- en voetpaden" wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de aanleg van nieuwe fiets- en voetpaden, incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van paden;
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 17 van overeenkomstige toepassing zijn;
  4. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming "Water - 2" dan wel de bestemming "Water - 2" wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging en/of de aanleg van natuurvriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen, e.d. van vaarwegen c.a., dan wel wordt toegepast ten behoeve van het deels dan wel geheel dempen en/of graven van grachten, die deel uitmaken van een boerenerf;
    2. deze wijzigingsbevoegdheid niet wordt toegepast voor de Oosterwijtwerdermaar en de Groote Heekt;
    3. het deels dan wel geheel dempen en/of graven noodzakelijk is voor een herinrichting van het boerenerf als gevolg van een uitbreiding dan wel een herbouw van bebouwing binnen een gewijzigde situering;
    4. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 20 van overeenkomstige toepassing zijn;
  5. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt aangebracht, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;
  6. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ wordt aangebracht, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;
  7. de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Bedrijf - 2’, ‘Bos’, ‘Verkeer - Fiets- en voetpaden’, ‘Water - 2’ en/of ‘Wonen - E1’ worden gewijzigd in de bestemming ‘Wonen - Landgoed’, mits:
    1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1";
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels zoals opgenomen in bijlage 5, van overeenkomstige toepassing zijn;
    3. aan deze wijzigingsbevoegdheid niet eerder toepassing wordt gegeven dan nadat alle gronden ten behoeve van de landgoedontwikkeling zijn verworven;
    4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    5. er sprake is van een gebied met een omvang van minimaal 5 hectare, waarvan minimaal 2,5 hectare wordt ingericht ten behoeve van dagrecreatief medegebruik;
    6. er een landschappelijk inpassingsplan door de gemeenteraad is goedgekeurd waarin met name aandacht is besteed aan de inpassing in de landschapsstructuur, de aanwezige waarden en de identiteiten van het gebied;
    7. voldaan wordt aan de uitgangspunten met betrekking tot de ontwikkeling van een landgoedstructuur langs het Damsterdiep, zoals opgenomen in de "Identiteitsvisie Damsterdiep (juni 2004)";
    8. deze wijziging niet eerder zal worden toegepast dan nadat een ontheffing van Gedeputeerde Staten is verkregen op basis van de Provinciale Omgevingsverordening;
    9. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
    10. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Er kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 11.1. onder a een omgevingsvergunning worden verleend voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  3. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels kunnen worden aangehaald als: 'Regels behorende bij het wijzigingsplan Ds. Syperdaweg 8 Appingedam’.