Plan: | Omgevingsvergunning gasleidingen Kloosterlaan Farmsum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1979.140OV-VG01 |
Gasunie is voornemens om in de haven van Delfzijl drie nieuwe gasaansluitingen en bijbehorende nieuwe gasleiding te realiseren. Het gaat om aansluitingen voor de bedrijventerreinen van SFP, BEN en D4. Deze partijen hebben Gasunie gevraagd (groen)gas te leveren op het netwerk in 2025 en Gasunie heeft de wettelijke verplichting hieraan te voldoen. De te realiseren gasleiding is een hogedruk regionaal gastransportleiding (ontwerpdruk 40 bar).
Het realiseren van de gasleiding is binnen het vigerend bestemmingsplan niet mogelijk. Om die reden wordt een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Ten behoeve daarvan moet gemotiveerd worden dat met de afwijking sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.
Het projectgebied betreft het tracé van de nieuwe leiding inclusief de belemmeringenstrook van de leiding.
Het projectgebied ligt aan de zuidoostkant van bedrijventerrein Oosterhorn. Op onderstaande afbeelding is het gebied weergegeven waar de drie nieuwe aansluitingen gerealiseerd moeten worden. Met een blauwe lijn is weergegeven waar het tracé (voorlopig) is gepland.
Afbeelding 1.1 Kaart met omgeving projectgebied (bron: Gasunie)
Voor het projectgebied geldt nu geen bestemmingsplan. Ter plaatse geldt nu een voorbereidingsbesluit
(28 juni 2023) van de gemeente Eemsdelta in afwachting van de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan. Met het voorbereidingsbesluit worden ongewenste ontwikkelingen voorkomen. Vergunningen kunnen worden verleend op basis van het bestemmingsplan dat in ontwikkeling is of op basis van vastgesteld beleid. Hiermee wordt een rem op de ontwikkeling van Oosterhorn voorkomen.
In het volgende hoofdstuk volgt de planbeschrijving, dit hoofdstuk gaat in op de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 worden het relevante beleid van de provincie Groningen, het regionaal beleid en het beleid van de gemeente Eemsdelta behandeld. In hoofdstuk 4 komt het onderdeel 'milieu en overige randvoorwaarden' aan de orde. In dit hoofdstuk worden de voor het project relevante omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving aan de orde. Als laatste gaan de hoofdstukken 6 en 7 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het projectgebied is gelegen in het uitbreidingsgebied van bedrijventerrein Oosterhorn. De drie aan te sluiten bedrijven zij nog niet gevestigd op de locaties. Op dit moment is het projectgebied in gebruik als agrarisch gras- of akkerland. Of ligt het tracé parallel en direct naast aanwezige wegen, zoals de Warvenweg en de Kloosterlaan.
Het voornemen bestaat uit het realiseren van drie aansluitingen op het aardgastransportnetwerk. Er worden drie bedrijven aangesloten die (groen)gas gaan leveren op het bestaande netwerk. Hiervoor wordt een ondergrondse gasleiding aangelegd, die via de Kloosterlaan en de Warvenweg wordt aangesloten op de gasleiding N-509-40, die parallel aan de N362/N991 loopt.
Op afbeelding 1.1 is de ligging van het nieuwe tracé weergegeven.
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn vier nationale belangen waar het Rijk op wil sturen en richting geven:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Deze onderbouwing is opgesteld ten behoeve van het verleggen van een gasleiding. Deze ontwikkeling is niet van dusdanige aard, dat in de NOVI hierover specifieke beleidsuitgangspunten zijn opgenomen. In deze onderbouwing wordt uiteraard wel getoetst of er sprake is van effect op de leefomgeving door de ontwikkeling, rekening houdend met de omliggende functies en type gebied.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze moeten bij ruimtelijke plannen in acht worden genomen. Het projectgebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.
De Omgevingsvisie (geconsolideerd 2022) van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':
De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
De Omgevingsverordening Provincie Groningen (geconsolideerd 2022; hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen zoals hierboven is beschreven. Het volgende uit de Omgevingsverordening is relevant voor de voorgenomen ontwikkeling:
Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen (artikel 2.23.3)
Een deel van het nieuwe tracé ligt binnen de ‘veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen'. De toelichting op een plan dat betrekking heeft op deze zone bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. In afwijking hiervan kan worden volstaan met een beperkte groepsrisicoverantwoording als:
In dit geval ligt het projectgebied voor een deel binnen de afstand van 200 meter van de betreffende infrastructuur. In dit geval is echter geen sprake van het toevoegen van een (beperkt) kwetsbaar object. Er worden geen personen toegevoegd in het gebied. Een groepsrisicoverantwoording in het kader van deze provinciale wegen dan ook niet relevant. Dit wordt ook in paragraaf 3.2.2 toegelicht. In dit geval is externe veiligheid op zich wel een relevant thema, vanwege het aanleggen van een risicobron. Ook hierop wordt in paragraaf 3.2.2 ingegaan.
Ontgrondingen
Verder staat in hoofdstuk 6 van de verordening dat er op grond van de Ontgrondingenwet geen vergunning is vereist voor onder andere het aanleggen, onderhouden of verwijderen van buisleidingen.
In de ontwikkelingsvisie Eemsdelta (mei 2013) is het toekomstbeeld voor de regio in het jaar 2030 neergelegd. Als algemene visie wordt gegeven "De Eemsdelta is een regio geworden waar het aantrekkelijk is om te wonen en te werken en waar de leefbaarheid goed is. We streven ernaar dat de Eemsdelta in 2030 één van de Europese koploper regio's is voor groene economie en een duurzame energievoorziening, samen met het aangrenzende gebied in Duitsland. Het is dan tevens het belangrijkste groene haven- en industriegebied van Noord-Nederland. De Eemshaven heeft zich daarbinnen ontwikkeld tot Energyport en datahub voor Noordwest-Europa. In Oosterhorn bloeien een krachtige, biobased chemie- en recycle sector."
Meer uitgewerkt, liggen de ambities en maatregelen in de tussenliggende periode in de volgende aspecten:
Met het planvoornemen wordt bijgedragen aan het versterken van de economische structuur omdat bedrijfsactiviteiten worden mogelijk gemaakt. En er wordt bijgedragen aan de verduurzaming van de energievoorziening doordat (groen)gas wordt geleverd op de bestaande gasinfrastructuur. Het planvoornemen is in overeenstemming met de ontwikkelingsvisie Eemsdelta.
Voorliggende onderbouwing voorziet enkel in het juridisch-planologisch mogelijk maken van het aanleggen van ondergrondse gasleidingen en het aansluiten van drie bedrijven. Deze ontwikkeling is niet in strijd met gemeentelijk beleid.
Omdat het hier enkel gaat om het aanleggen van een (ondergrondse) gasleiding, zijn niet alle omgevingsaspecten relevant. In dit hoofdstuk worden enkel de relevante omgevingsaspecten beschreven. De aspecten waar ruimtelijke plannen vaak aan getoetst worden maar die in dit geval niet relevant zijn, zijn: ladder voor duurzame verstedelijking, duurzaamheid, energie en leefomgevingskwaliteit, bedrijven en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, bezonning en windhinder.
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Onderzoek
Ter plaatse van de geplande gasleidingen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is als Bijlage 1 bij deze onderbouwing gevoegd. Het onderzoek is uitgevoerd om vast te stellen of er ter hoogte van de onderzoekslocatie sprake is van een verontreiniging van grond en/of grondwater.
Uit het onderzoek blijkt het volgende:
Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een bodemverontreiniging van betekenis en de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en/of sanerende maatregelen.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voornemen.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Onderzoek
Door Arcadis is in oktober 2024 een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) opgesteld. De rapportage hiervan is als Bijlage 2 bij de onderbouwing gevoegd. Hieronder volgen de conclusies van het onderzoek.
Plaatsgebonden risico
Zonder windturbines heeft leiding N-509-44 geen PR 10-6 per jaar contour. Het plaatsgebonden risico van de leiding voldoet aan artikel 4.1112, eerste lid van het Bal en artikel 4.1113, eerste lid van het Bal.
Met windturbines heeft leiding N-509-44 een PR10-6 per jaar contour. Het plaatsgebonden risico van de leiding voldoet aan artikel 4.1112, eerste lid van het Bal. Het plaatsgebonden risico van de leiding voldoet niet aan artikel 4.1113, eerste lid van het Bal, maar conform artikel 4.1113, tweede lid van het Bal is artikel 4.1113, eerste lid van het Bal niet van toepassing. De PR 10-6 per jaar contour, die ten zuiden van Zonnepark Delfzijl ligt, is groter dan 5 m gemeten vanuit het hart van de leiding, maar de overschrijding wordt veroorzaakt door windturbine Delfzijl Zuid 1 (een risicoverhogend bouwwerk).
Er wordt voldaan aan artikel 5.7, eerste lid van het Bkl en artikel 5.11, eerste lid van het Bkl. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van de activiteit (het exploiteren van leiding N-509-44) voor zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties wordt in acht genomen en er wordt rekening gehouden met de standaardwaarde voor het plaatsgebonden risico van de activiteit voor beperkt kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare locaties.
Brandaandachtsgebied en groepsrisico
De 10 kW / m2 warmtestralingscontour van het deel van leiding N-509-44 met een diameter van 168.30 mm = 6 inch en een druk van 40.00 bar = 4 MPa is 75 meter. De 10 kW / m2 warmtestralingscontour van het deel van leiding N-509-44 met een diameter van 114.30 mm = 4 inch en een druk van 40.00 bar = 4 MPa is 50 meter.
Binnen het brandaandachtsgebied van leiding N-509-44 liggen geen beperkt kwetsbare locaties, kwetsbare gebouwen, kwetsbare locaties en / of zeer kwetsbare gebouwen. Binnen het brandaandachtsgebied van leiding N-509-44 ligt één beperkt kwetsbaar gebouw. Het gaat om een gebouw met een industriefunctie aan de Kloosterlaan 11, 9936 TE Farmsum. Hier is het bedrijf ESD-SIC bv gevestigd. Het aantal doorgaans aanwezige personen of de tijd dat die aanwezig zijn is hier beperkt. Er wordt daarom voldaan aan artikel 5.15 van het Bkl.
Zowel zonder windturbines als met windturbines is er geen GR berekend. Door de geringe omvang en de locatie van de via de BAG Populatieservice opgevraagde bevolking binnen het invloedsgebied van leiding N-509-44 is er geen kans op het overlijden van een groep van tien of meer personen per jaar als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door het exploiteren van leiding N-509-44.
Conclusie
Uit de QRA is gebleken dat er voldaan kan worden aan de wettelijke vereisten zoals die zijn opgenomen in het Bal en Bkl. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het project.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.
Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer. In een waterbeheerplan geven zij functies aan het water waarbij afstemming wordt gezocht met het ruimtelijk beleid. Als leidende principes voor een duurzaam waterbeheer geldt een tweetal ‘tritsen’:
Onderzoek
Het plangebied valt onder het beheersgebied van het Waterschap Hunze en Aa's. Op 18 december 2023 is voor dit plan de Digitale watertoets ingevuld (zie Bijlage 3 voor het resultaat). De aanmelding heeft ertoe geleid dat er eigendommen van het waterschap en/of belangen in het watersysteem zijn geraakt. In het gebied liggen namelijk hoofdwatergangen en schouwsloten. De normale procedure wordt doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap een maatwerk wateradvies levert, in de vorm van de uitgangspuntennotitie.
De uitgangspuntennotitie is als Bijlage 4 bij deze onderbouwing gevoegd. In de uitgangspuntennotitie is opgenomen dat het plangebied is gelegen in een bemalingsgebied met een oppervlaktewaterpeil in respectievelijk de zomer en de winter van NAP-2,70 meter en NAP-2,90 meter. Er zijn in het gebied verschillende hoofdwatergangen, schouwsloten en overige sloten aanwezig. Langs de noordzijde ligt de Oosterhornhaven, die onderdeel uitmaakt van de boezem. Langs dit boezemkanaal ligt aan weerszijden een boezemkade met beschermingszone. De waterstand op het boezemkanaal is NAP +0,53meter. De Oosterhornhaven is als onderdeel van het Eemskanaal aangewezen als KRW-oppervlaktewaterlichaam. Op basis van het ingediende plan is niet te beoordelen of de werkzaamheden en type leiding invloed heeft op de regionale kering, nadere afstemming met de vergunningverlener van het waterschap is hiervoor noodzakelijk.
Hierover heeft afstemming met het waterschap plaatsgevonden. Ook is er een berekening voor de waterkering uitgevoerd die als extra indieningsbescheiden-bijlage bij de aanvraag zal worden gevoegd. Er is inmiddels een melding ingediend voor de leiding en deze is goedgekeurd door het waterschap.
Conclusie
Het waterschap zal blijvend geïnformeerd en betrokken blijven voor de ontwikkeling. Het aspect water vormt geen belemmering voor het voornemen.
Archeologische waarden dienen op grond van de Monumentenwet/Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient dan ook rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Noord-Groninger gemeenten hebben gezamenlijk inhoud gegeven aan het archeologiebeleid op basis van specifiek onderzoek (RAAP-rapport 1732; 2008). Kern van dat beleid is de Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart die in juni 2013 zijn geactualiseerd.
Onderzoek
Voor de werkzaamheden is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit rapport zal later aan de gemeente worden overhandigd.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Rijksmonumenten worden beschermd door de Erfgoedwet. Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.
Onderzoek
Het gebied heeft in de huidige situatie geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Net buiten het projectgebied zijn twee gebieden gelegen die in het provinciaal beleid zijn aangeduid als 'wierde' en waarvoor een beschermende regeling geldt. Omdat de ondergrondse buisleidingen deze wierden niet doorkruisen of het zicht erop wijzigen, worden deze niet in de cultuurhistorische waarde aangetast. Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmering op voor het project.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal beleid.
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Naast soortenbescherming richt de Wnb zich op de gebiedsbescherming. Het gaat daarbij in de eerste plaats om Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. In de tweede plaats zijn de natuurgebieden binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het project te toetsen, is een natuurtoets uitgevoerd. De rapportage hiervan is als Bijlage 5 bij deze onderbouwing gevoegd. Het doel van de natuurtoets is om na te gaan of aanvullend onderzoek of een toestemming in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Soortbescherming
De verspreidingsgegevens en het oriënterend veldbezoek geven volgens de rapportage een voldoende duidelijk beeld van het (mogelijk) voorkomen van beschermde diersoorten en/of mogelijk negatieve effecten zijn op het Natura-2000 gebied, NNN-gebied, weidevogelgebieden of houtopstanden.
Uit de natuurtoets blijkt dat er in het kader van soortenbescherming geen ontheffing op grond van de Wnb nodig is. Hiervoor is het wel van belang dat rekening wordt gehouden met het broedseizoen bij het plannen van de werkzaamheden.
Door de provincie is op dit onderdeel van de natuurtoets gereageerd. In de reactie is gevraagd om specifiek voor de haas duidelijker te omschrijven wat de impact kan zijn op de instandhoudingsdoelstellingen voor de haas, gelet op de ruimtelijke impact op het leefgebied in het projectgebied. Naar aanleiding van de reactie is een aanvullende notitie opgesteld om deze impact te omschrijven. De notitie is als Bijlage 6 bij deze onderbouwing gevoegd. In de notitie zijn de werkzaamheden toegelicht:
Gasunie wenst een nieuw leidingtracé voor een drietal nieuwe invoeders aan te leggen. Deze invoeders SFP, D4 en BEN gaan gas leveren op het netwerk van Gasunie. De ligging van het leidingtracé is opgenomen als bijlage. Het tracé komt in de beoogde leidingenstroken van Groningen Seaports te liggen. De leiding zal grotendeels worden aangelegd in open ontgraving. De verwachte duur van de werkzaamheden bedraagt circa twee maanden, waarbij de werkzaamheden gefaseerd zullen worden uitgevoerd en de leidingsleuf dus niet in zijn geheel open ligt gedurende deze periode. Langs het tracé zullen enkele werkterreinen worden ingericht, de exacte locaties hiervan zijn nog niet bekend. Na afloop van de werkzaamheden zal door de aanleg van de gasleiding het gebied niet significant zijn gewijzigd. Het betreft hier dus een ingreep van tijdelijke aard die door de juiste maatregelen (zie natuurtoets) te treffen ons inziens geen effect heeft op de instandhoudings-doelstellingen van de haas. Het gebied zal door deze ingreep (aanleg gasleiding) niet wijzigen.
Hieruit is het volgende geconcludeerd:
De werkzaamheden waar de natuurtoets op is gericht is betreft het aanbrengen van een gasleiding in de ondergrond. Na realisatie van de werkzaamheden wordt het plangebied in dezelfde staat opgeleverd en is er aan maaiveld, ten gevolge van deze ingreep (aanleg gasleiding), nagenoeg geen verandering waarneembaar.
Het leefgebied wordt door de beoogde aanleg van de gasleiding niet verkleind of veranderd. Er worden geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de haas verwacht vanwege het feit de geplande werkzaamheden enkel tijdelijke en zeer beperkte invloed hebben op het leefgebied van de haas.
De conclusie blijft hiermee dat er ook voor de haas geen ontheffing op grond van de Wnb nodig is.
Gebiedsbescherming
Verder blijkt dat er geen sprake is van negatieve effecten op beschermde gebieden waarvoor een vergunning op grond van de Wnb nodig zou zijn. Enige uitzondering hierop is dat er mogelijk een verhoogde stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden kan zijn. Om dit te onderzoeken is een stikstofberekening nodig.
In dit project is alleen sprake van een (eventuele) tijdelijke stikstofdepositie in de aanlegfase. Het bevoegde gezag voor deze stikstofdepositie betreft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De berekening zal worden uitgevoerd wanneer de aanlegfase verder is uitgewerkt en indien nodig worden aangeleverd bij het ministerie van LNV. Gezien de tijdelijkheid en het feit dat de kritische depositiewaarde van het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied Waddenzee niet wordt overschreden, is het niet de verwachting dat dit aspect tot een belemmering voor het voornemen zal leiden.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voornemen. Voorafgaand aan de uitvoerende werkzaamheden zal nog een stikstofberekening moeten worden uitgevoerd.
In het projectgebied bevinden zich kabels en leidingen die onderdeel uitmaken van de ondergrondse hoofdstructuur. Om die reden heeft, in het kader van het ontwerp van de nieuwe leidingen, afstemming plaatsgevonden met Waterbedrijf Groningen, Enexis (BAM) en Groninger Seaports.
Ten behoeve van het project wordt te zijner tijd een graafmelding in het kader van KLIC/WION gedaan.
In het projectgebied is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. De rapportage van deze zogenoemde Pragmatische Opsporingsanalyse is als Bijlage 7 bij deze onderbouwing gevoegd.
In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
In het plangebied zijn locaties aanwezig die, na inachtneming van de naoorlogse veranderingen, nog altijd worden geacht verdacht te zijn op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog. Als deze bodem tijdens de toekomstige werkzaamheden geroerd wordt, dan dient nadere opsporing van ontplofbare oorlogsresten plaats te vinden alvorens deze werkzaamheden worden uitgevoerd.
Op voorhand gaan we er niet vanuit dat dit aspect een belemmering vormt voor het voornemen.
Kader
Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit mer) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit mer is in werking getreden op 7 juli 2017.
Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit mer is dat een vormvrije mer-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2 lid 5 Besluit mer. De aanmeldnotitie beschrijft de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een mer-procedure. Aan de hand van deze informatie kan het bevoegd gezag een beslissing nemen of voor de voorgenomen activiteit een MER dient te worden opgesteld.
Afweging
Het plan maakt het aanleggen van een gasleiding mogelijk voor een tracé van circa 3 kilometer. In bijlage D van het Besluit mer is een categorie opgenomen voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor onder andere het transport van gas (categorie D 8.1). Hiervoor geldt een grenswaarde van een lengte van 5 kilometer of meer, in het geval het gaat om transport van aardgas. Het project blijft met de genoemde lengte van circa 3 kilometer onder de drempelwaarde, zoals die is opgenomen in bijlage D.
Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt ook dat het voornemen geen significante effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een mer-beoordeling dan ook niet nodig. In dit geval is de gemeente niet de initiatiefnemer. Daarom is er wel een aanmeldnotitie mer opgesteld. De notitie is als Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd. De gemeente neemt hierover separaat een besluit.
Algemeen
Een omgevingsvergunning dient te worden genomen op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit houdt in dat moet worden ingegaan op:
Deze aspecten zijn in het voorliggende rapport aan de orde gekomen.
Juridische regeling
De omgevingsvergunning voorziet in het aanleggen van ondergrondse gasleidingen om drie bedrijven in de haven van Delfzijl op de gasinfrastructuur aan te sluiten. Op het plangebied blijven verder de op dit moment geldende juridisch-planologische regelingen, van toepassing.
De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.
Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het (bouw)plan middels een gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager.
Vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbesluit toegezonden aan de betreffende overlegpartners- en adviesinstanties. De provincie en het waterschap hebben een reactie gegeven. De reactie van de provincie is als Bijlage 9 bij deze onderbouwing gevoegd. Naar aanleiding van deze reactie is een aanvullende notitie bij de natuurtoets gevoegd en is de conclusie opnieuw overwogen. Dit is nader toegelicht in paragraaf 4.6 van deze onderbouwing.
De reactie van het waterschap is als Bijlage 10 bij deze onderbouwing gevoegd. Deze reactie heeft geleid tot extra afstemming en het uitvoeren van een berekening voor de waterkering. Ook is er een melding voor de leiding ingediend bij het waterschap en deze is inmiddels goedgekeurd door het waterschap.
Ontwerpbesluit
Het ontwerpbesluit heeft van 13 maart 2025 tot en met 24 april 2025 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.