direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Delfzijl - Jan Ligthart-locatie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1979.117BP-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Perspectieflocaties

Met het project Perspectiefocaties wordt nieuw woonaanbod ontwikkeld (circa 1.000 woningen) in reactie op de sloop- en nieuwbouwopgave als gevolg van de versterkingsopgave in de Zandplatenbuurt en omgeving. Hiervoor worden ontwikkelingen opgestart en zijn in sommige gevallen reeds uitgevoerd in de gaten die zijn ontstaan uit de krimp- en sloopopgave van rond de eeuwwisseling. De nieuwe woningen zijn nadrukkelijk ter vervanging van bestaande woningen in de Zandplatenbuurt die op termijn gesloopt moeten worden. Er vindt per saldo geen toename van het aantal woningen plaats.

Jan Ligthartlocatie

Aan de Jan Ligthartlocatie waren een dans- en basisschool, een voormalige wasserette en een werkvoorziening gevestigd. Deze gebouwen zijn gesloopt of worden in het kader van het project Perspectieflocaties in de nabije toekomst gesloopt omdat deze gebouwen niet meer als zodanig in gebruik zijn en bovendien niet aardbevingsbestendig zijn. Woningcorporatie Acantus is voornemens om ter plaatse woningbouw te ontwikkelen ter vervanging van niet-aardbevingsbestendige woningen in de Zandplatenbuurt, bestaande uit 33 woningen in de sociale huursector, waaronder eengezinswoningen en levensloopbestendige woningen.

De ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Delfzijl - Kern West', omdat in de huidige situatie het plangebied is bestemd als 'Maatschappelijk'. Woningen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied maakt deel uit van de Scheepvaartbuurt van Delfzijl, dat in het westelijke deel van de kern van Delfzijl ligt. Het plangebied omvat de percelen Botterlaan 1, 1a en de Prins Bernhardlaan 26 en 26a. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.117BP-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied, rood omlijnd

1.3 Planologische regeling

Delfzijl Kern-West

Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan 'Delfzijl-Kern West', dat is vastgesteld op 15 december 2011. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Er zijn geen functie- of gebiedsaanduidingen van toepassing. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen met de daarbij behorende verkeers- en verblijfsvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water. Onder maatschappelijke voorzieningen worden educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen verstaan.

Binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zijn de aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,40 m wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 200 m² wordt uitgebreid, of bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.117BP-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan Delfzijl-Kern West

Facetplan Cultuurhistorie

Het 'Facetplan Cultuurhistorie', dat is vastgesteld op 26 november 2020, is tevens van toepassing op het plangebied. Op grond van dit bestemmingsplan hebben beide locaties de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit'. De voor deze dubbelbestemming aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten. De bouw- en gebruiksregels van dit artikel zien verder op de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied' en 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek object'. Beide locaties beschikken niet over een dergelijke aanduiding.

De dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit' is verder vastgelegd in het 'Veegplan Eemsdelta 2022', dat is vastgesteld op 9 juni 2022. Dit heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

Het Facetplan kent ter plaatse van het plangebied geen archeologische dubbelbestemming. Hiermee is dus geen sprake van een archeologische verwachtingswaarde. Dit overruled als het ware de eerder in Delfzijl-Kern West opgenomen Waarde - Archeologie 4.

Facetplan parkeren

Het 'Facetplan parkeren en actualisering diverse bestemmingen' is ook van toepassing op het plangebied, dat op 22 december 2021 is vastgesteld. Door middel van dit plan is een bepaling ten aanzien van parkeren opgenomen in de vigerende gemeentelijke plannen. Zo kan bij de aanvraag om een omgevingsvergunning een parkeertoets plaatsvinden.

Facetplan-Geluidszone

Tenslotte is het 'Facetplan-Geluidszone' van toepassing. In dit facetplan is de geluidzone voor industrielawaai opgenomen, behorende bij geluidgezoneerde industrieterreinen in Delfzijl. Het gaat hierbij om:

  • Handelskade Oost;
  • Handelskade West;
  • Oosterhorn;
  • Farsumerpoort;
  • Eemskanaal Dok, en;
  • Oosterlaan/Westerlaan.

Als gevolg hiervan ligt op het plangebied de aanduiding 'geluidzone - industrielawaai'. De locatie bevindt zich hiermee in de geluidzone van één of meerdere van deze industrieterreinen.

1.4 Crisis- en herstelwet

Dit bestemmingsplan valt onder het bereik van de Crisis- en herstelwet. In bijlage 1 van deze wet is namelijk opgenomen dat de wet van toepassing is op woningbouwprojecten vanaf 11 woningen. Deze wet beoogt een versnelde ontwikkeling en realisering van ruimtelijke en infrastructurele projecten als bijdrage aan de bestrijding van de economische crisis. Het gaat er hierbij met name om dat de procedure van een plan sneller kan worden afgerond, waarmee in dit geval ook vlotter met de realisatie van de woningen kan worden gestart.

Hiertoe bevat de Crisis- en herstelwet een tweetal hoofdstukken met bijzondere wettelijke voorzieningen van tijdelijke aard en een hoofdstuk met wijzigingen van een groot aantal wetten, waaronder de Wet ruimtelijke ordening. Deze wijzigingen hebben een blijvend karakter. Het toepassen van deze wet heeft als grootste voordeel een snelle afhandeling bij beroep. Bij beroep moet de Raad van State de zaak binnen zes maanden na indiening van het beroepschrift afhandelen.

Er is ook geen mogelijkheid voor belanghebbenden om een pro-forma beroep in te dienen en om beroepsgronden aan te voeren na het einde van de beroepstermijn. Een ander voordeel is dat een nieuw besluit na vernietiging (of na een tussenuitspraak) gebaseerd kan worden op de feiten waarop het oude besluit berustte, behalve wanneer die feiten reden waren voor de vernietiging. Bij de Crisis- en herstelwet geldt onder andere de verplichting dat bij het besluit en de bekendmaking of mededeling van het besluit wordt vermeld dat de procedurele versnellingen van de Crisis- en herstelwet van toepassing zijn. De gemeente Eemsdelta zal dit bij de vaststelling van het bestemmingsplan expliciet vermelden.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan voldoet aan de landelijke standaarden voor de opzet van (digitale) bestemmingsplannen. Voor wat betreft structuur, indeling en bestemmingen is zoveel als mogelijk aangesloten bij de geldende bestemmingsplannen voor het centrum van Delfzijl en bij de bestaande door Delfzijl gehanteerde plansystematiek. De stedenbouwkundige randvoorwaarden en beleidsmatige keuzes zijn op hoofdlijn vastgelegd.

In deze plantoelichting wordt het plan beschreven en de uitgangspunten, die daaraan ten grondslag liggen, gemotiveerd. Na deze inleiding (hoofdstuk 1) worden in de volgende hoofdstukken beschreven:

  • een gebiedsbeschrijving en beschrijving van de bestaande situatie (hoofdstuk 2);
  • een beschrijving van het geldende en van belang zijnde beleidskader (hoofdstuk 3);
  • de voorgenomen ontwikkelingen in het gebied (hoofdstuk 4);
  • de effecten voor de omgeving en de te nemen maatregelen vanuit de omgeving (hoofdstuk 5);
  • een planbeschrijving met daarin de hoofduitgangspunten voor de juridische regeling (hoofdstuk 6);
  • een weergave van de uitvoerbaarheidsaspecten (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Historische schets, ruimtelijke ontwikkeling

Het plangebied is onderdeel van Delfzijl-West. Dit deel van Delfzijl is op te delen in zeven wijken/buurten, te weten Over de Gracht, Scheepvaartbuurt, Steenbakkersbuurt, Tuikwerderrak, Dethmerseiland, Fivelzigt en Fivelmonde. Zoals weergegeven in figuur 2.1 ligt het plangebied in de Scheepvaartbuurt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.117BP-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Buurten in het plangebied Delfzijl - Kern West

Nadat de industrialisatie van Delfzijl op gang kwam, zijn in een hoog tempo woonwijken verrezen rond de oude kern. In aansluiting op de in de jaren ‘30 gebouwde wijk Over de gracht is als eerste uitbreiding de wijk West gebouwd. Deze wijk is op te delen in twee buurten, te weten Scheepvaartbuurt en de Steenbakkersbuurt. Beide buurten kennen weinig stedenbouwkundige samenhang. De wijken hebben een typische opbouw van de jaren ’60: een mix van laagbouw en middelhoogbouw.

Voorheen was het plangebied ingericht ten behoeve van maatschappelijke functies (zie figuur 2.2). Aan de Botterlaan 1 bevond zich OBS de Optimist; een school en kindcentrum. Aan Botterlaan 1A bevond zich een dansschool. Beide gebouwen zijn gesloopt (zie figuur 2.3). Aan de Prins Bernhardlaan 26 bevond zich een sociale werkvoorziening van de gemeente met een wasservice. Aan de Prins Bernhardlaan 26A bevindt zich Ontmoetingshuis de Kajuit; een centrum voor dagbesteding. Deze gebouwen worden in de nabije toekomst gesloopt (zie figuur 2.4). Voor Ontmoetingshuis de Kajuit wordt gezocht naar alternatieve huisvesting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.117BP-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Ligging plangebied met luchtfoto bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.117BP-VG01_0005.png"

Figuur 2.3 Vooraanzicht Botterlaan 1 en 1A

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.117BP-VG01_0006.png"

Figuur 2.4 Vooraanzicht Prins Bernhardlaan 26 en 26A

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Binnen het rijksbeleid zijn de Nationale Omgevingsvisie, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Ladder voor Duurzame verstedelijking en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening van belang.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Uitvoering

De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

Toetsing

De ontwikkeling in het plangebied raakt de opgave 'steden en regio's sterker en leefbaarder maken'. Steden moeten zich duurzaam ontwikkelen door middel van een samenhangende aanpak van wonen, werken, mobiliteit, gezondheid en leefomgevingskwaliteit. Het woningaanbod in de regio's sluit aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse. In het plangebied worden 33 sociale huurwoningen gerealiseerd. Uit het 'Woningmarktonderzoek Eemsdelta (2022-2032-2042)' volgt dat tot 2032 nog zo'n 200 extra sociale huurwoningen nodig zijn om in de vraag te voorzien. Dit zijn dus zo'n 20 woningen per jaar. Zodoende draagt het planvoornemen bij aan het aansluiten bij de vraag naar de aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse. Door de strategie van herstructurering middels de perspectieflocaties ontstaat de unieke kans om nieuwe woonmilieus te ontwikkelen die een toevoeging zijn op het redelijk eenzijdige woningbestand van de stad. Dit houdt de stad leefbaar.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De Ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de behoefte en de beschikbare ruimte binnen stedelijk gebied.

Binnen het plangebied worden 33 sociale huurwoningen gerealiseerd. Deze ontwikkeling maakt deel uit van een grotere ontwikkeling (de perspectieflocaties), namelijk de versterkingsopgave die als gevolg van de aardbevingsproblematiek in de gemeente is ontstaan. In het kader hiervan worden niet-aardbevingsbestendige woningen gesloopt en worden aardbevingsbestendige woningen teruggebouwd.

Hierbij neemt het aantal woningen in totaal af. Ondanks dat dus 33 woningen in het plangebied worden gebouwd, neemt het aantal woningen van de totale ontwikkeling af. Verder ligt het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied. De behoefte naar deze woningen is nader onderbouwd in de paragrafen 3.3 en 3.4, waarin het regionaal en gemeentelijk beleid uiteen is gezet. Daarmee wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie 2022

Op 25 mei 2022 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2022 vastgesteld. De omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort die zijn vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening.


In de omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.

Ruimte

  • Ruimtelijke kwaliteit
  • Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • Ruimte voor duurzame energie
  • Vitale landbouw

Natuur en landschap

  • Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  • Vergroten biodiversiteit

Water

  • Waterveiligheid
  • Schoon en voldoende water

Mobiliteit

  • Bereikbaarheid

Milieu

  • Tegengaan milieuhinder
  • Gebruik van de ondergrond

Voor de ontwikkeling is het thema 'ruimte' met de daar bijbehorende belangen 'ruimtelijke kwaliteit' en 'aantrekkelijk vestigingsklimaat ' van belang.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Het plangebied ligt in het stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals woningen, aan toegevoegd worden. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Er worden vanuit het provinciale beleid dan ook geen aanvullende eisen gesteld.

Aantrekkelijk vestigingsklimaat

De kwaliteit van het wonen levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid van de provincie. Een hoge woonkwaliteit kan worden bereikt door het woningaanbod optimaal te laten aansluiten bij de wens van de inwoners; ook als het gaat om het soort kern waar men wil wonen. De provincie geeft aan dat inbreidingslocaties geschikte locaties zijn voor woningbouw. De provincie heeft hierin zelf een faciliterende rol.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Omgevingsvisie 2022 van de provincie Groningen.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening 2022

Ter uitvoering van het beleid uit de Omgevingsvisie hebben Provinciale Staten op 1 juni 2016 de provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. De verordening bevat regels over de fysieke leefomgeving en wel voor de onderwerpen ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en ontgrondingen. Daarmee sluit het aan bij eerdere verordeningen. De verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting. Deze regels moeten bewerkstelligen dat provinciale ruimtelijke belangen doorwerken op het lokale niveau. Dat betekent dat gemeenten zich bij het opstellen van (nieuwe) bestemmingsplannen hieraan moeten houden; de voorwaarden zijn zowel inhoudelijk als methodisch. In de Omgevingsverordening wordt met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen onder meer aandacht gevraagd voor de wijze waarop met de ruimtelijke kwaliteit en aspecten van duurzaamheid wordt omgegaan. Na vaststelling op 1 juni 2016 is de verordening inmiddels diverse malen gewijzigd. Toetsing aan de verordening heeft plaats gevonden op basis van de geconsolideerde versie van 15 november 2022 die is bekendgemaakt op ruimtelijkeplannen.nl.

De provinciale omgevingsverordening ziet primair op het buitengebied. Het stedelijk gebied wordt met name geregeld in gemeentelijk beleid. Desondanks zijn wel regels opgenomen ten aanzien van woningbouw.

In artikel 2.15.1 is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie, die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses. In paragraaf 3.3.1 en 3.4.1 is onderbouwd dat hier sprake van is. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met de provinciale omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030

Op basis van de Ontwikkelingsvisie wil de regio werken aan een veilig en duurzaam ingerichte Eemsdeltaregio in 2030; een regio met een aantrekkelijk woonklimaat en een goede balans tussen de economie en de ecologie. De Ontwikkelingsvisie wil daarbij twee functies vervullen:

  • het aanjagen van ontwikkelingen en functies in de regio;
  • het sturen en ordenen hiervan.

Ten aanzien van de concentratie in centrumdorpen wordt in de visie vermeld dat lokale voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs en detailhandel gevoelig zijn voor de concentratie van functies. Het totale niveau van bovenlokale voorzieningen voor de regio als geheel wordt op niveau gehouden door deze te concentreren in de regionale centra en in een beperkt aantal centrumdorpen. De centrumdorpen zijn robuust, goed bereikbaar via weg en/of spoor en samen met de regionale centra de dragers van de robuuste ruimtelijke structuur.

Ten aanzien van wonen is de uitvoering nader uiteengezet in de woonvisie Eemsdelta 2022-2032 (vastgesteld 2 maart 2022), zie paragraaf 3.4.1. De regio wil in ieder geval mensen zo lang mogelijk in de eigen woning of leefomgeving laten wonen. Dat betekent dat de gemeente uitgebreid gaat investeren in het behoud en verbetering van woningen, wijken en dorpen. Nieuwbouw gebeurt alleen in regionale centra en de centrumdorpen.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op het beleid uit de ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030, in die zin dat de nieuwbouwwoningen in een regionaal centrum worden gerealiseerd. Meer over woningen is opgenomen in de volgende subparagraaf.

3.3.2 Uitvoeringsprogramma Leefbaarheid provincie Groningen (2020-2023)

Op 18 december 2019 zijn door Provinciale Staten de kaders voor het Leefbaarheidsprogramma 2020-2023 vastgesteld. Het uitvoeringsprogramma is de uitwerking van die kaders. Het doel is om 'de Brede Welvaart' in de provincie te verbeteren. Brede Welvaart is een nieuwe internationale maatstaf die is ontwikkeld om welvaart te meten voorbij economische groei alleen, het gaat ook over de gezondheid, het onderwijsniveau en het gevoel van veiligheid van mensen, de toegankelijkheid van voorzieningen, de kwaliteit van de natuurlijke leefomgeving en vele andere factoren.

In het uitvoeringsprogramma werd Gemeente Eemsdelta aangemerkt als officiële krimpregio. Inmiddels heeft woningmarktonderzoek aangetoond dat er behoefte is aan uitbreiding van de woningvoorraad, zie paragraaf 3.4.1. De afgelopen jaren heeft de provincie Groningen sterk ingezet om naast overheden ook essentiële spelers zoals woningcorporaties, zorg- en welzijnsorganisaties en onderwijs te verbinden aan de krimpopgaven in de regio's. Doelstelling van het krimpbeleid is niet het bestrijden van krimp, maar de neveneffecten hiervan. Uit onderzoek van het Kadaster van 2019 naar de woningmarkt in krimpgebieden volgt dat er de afgelopen tien jaar nauwelijks meer nieuwbouw is gerealiseerd in de krimpregio Eemsdelta, terwijl de woningvoorraad in de krimpregio's vaak verouderd en onvoldoende duurzaam is. Met het planvoornemen worden 33 sociale huurwoningen gerealiseerd, waaronder gezinswoningen en levensloopbestendige woningen. Daarmee draagt het planvoornemen bij aan het realiseren van nieuwbouw in gemeente Eemsdelta. Het initiatief is in overeenstemming met het Uitvoeringsprogramma.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie Eemsdelta 2022-2023: Met vertrouwen aan de slag!

Op 2 maart 2022 is de 'Woonvisie Eemsdelta 2022-2023: Met vertrouwen aan de slag!' uitgebracht door gemeente Eemsdelta.

Perspectieflocaties

Voorliggend plan voorziet in de bouw van 33 woningen. Van nieuwbouw is echter geen sprake, nu dit plan onderdeel uitmaakt van een grotere opgave, namelijk het project Perspectieflocaties. Met dit project wordt nieuw woonaanbod ontwikkeld (circa 1.000 woningen) in reactie op de sloop- en nieuwbouwopgave als gevolg van de versterkingsopgave in de Zandplatenbuurt en omgeving. Dit project wordt genoemd in de woonvisie. De nieuwe woningen zijn nadrukkelijk ter vervanging van bestaande woningen in de Zandplatenbuurt die op termijn gesloopt moeten worden. Met de perspectieflocaties wordt Delfzijl compacter en bouwt Delfzijl een kwalitatief gevarieerd woningbouwprogramma dat beter aansluit bij de huidige marktvraag en demografische ontwikkelingen.

Programma aardbevingen de baas

In Eemsdelta wordt op grote schaal geïnvesteerd als gevolg van de aardbevingen, met als resultaat woningverbetering en vernieuwing van de omgeving. Nieuwe woningen dienen aardbevingsbestendig gebouwd te worden. Het vervangen van verouderde en niet-aardbevingsbestendige woningen door nieuwe woningen in het plangebied voldoet aan deze doelstelling.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de woonvisie van de gemeente Eemsdelta.

3.4.2 Integraal InvesteringsProgramma Delfzijl 2012-2022 (IIP) en actieplan Dorpen en Wijken

Om de functie van Delfzijl als regionaal en economisch centrum te behouden zijn maatregelen nodig, zowel op het gebied van wonen als voorzieningen. Deze maatregelen zijn beschreven in het 'Integraal InvesteringsProgramma Delfzijl 2012-2022 (IIP)'. Investeringen zijn nodig om bij een afnemende woningbehoefte de kwaliteit van wijken en dorpen op peil te houden. Daarnaast moet Delfzijl regionale voorzieningen blijven bieden zoals een goed zorgcluster, stevige scholen, inclusief voorgezet en beroepsonderwijs, een aantrekkelijk winkelcentrum en een divers cultureel aanbod. De voormalige gemeente Delfzijl en de provincie Groningen hebben als nadere uitwerking van het IIP het 'Actieplan Dorpen en Wijken' opgesteld. In het Actieplan staan concrete projecten uitgewerkt waaraan de komende jaren in de dorpen en wijken wordt gewerkt. Binnen deze verschillende projecten is er één hoofdlijn gekozen: het versterken van woningen in deze dorpen en wijken.

Binnen het plangebied is sprake van nieuwbouw van sociale huurwoningen. Binnen bestaand stedelijk gebied worden met dit project in totaal 33 woningen gerealiseerd. De te realiseren woningen dragen niet alleen bij aan een goede woningvoorraad, maar ook aan een leefbare woonomgeving in het groen.

Conclusie

Het plan sluit aan bij het Integraal IIP en het Actieplan Dorpen en Wijken en is passend binnen de behoefteraming.

3.4.3 Welstandsnota

In de Welstandsnota is de wijk Scheepvaartbuurt geplaatst onder de categorie ‘planmatig gerealiseerde woongebieden’. Positieve waardering is er voor de heldere stedenbouwkundige opzet van de wijken die tussen de jaren ’50 en ‘70 zijn gebouwd. De onduidelijkheid van de wijken die na deze periode zijn gebouwd wordt minder gewaardeerd. Wel is er waardering voor de groene openbare ruimten. De vaak saaie architectuur is een negatief punt. Het beleid is er op gericht incidentele wijzigingen toe te staan en in bepaalde delen ook planmatig wijzigen. Voor de planontwikkeling wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat het toetsingskader voor het aspect welstand gaat vormen. De welstandscommissie zal hieraan toetsen.

Hoofdstuk 4 Ontwikkeling van het plangebied

4.1 Ruimtelijke ontwikkeling

De ontwikkeling is gelegen in de Scheepvaartbuurt, in het westen van Delfzijl. Het plangebied, bestaande uit maatschappelijke functies, wordt herontwikkeld tot woningbouwlocatie. In totaal worden 33 sociale huurwoningen ontwikkeld, bestaande uit gezinswoningen en levensloopbestendige woningen. De gezinswoningen bestaan uit twee lagen met kap, de levensloopbestendige woningen bestaan uit één laag met kap. De woningen worden met de voorgevel richting de straatzijden gerealiseerd. In het midden van het plangebied wordt een parkeerplaats ten behoeve van de woningen aangelegd. Verder is het voornemen om zoveel mogelijk groen aan de randen van het plangebied te realiseren.

In figuur 4.1 is een situatietekening van de voorgenomen situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.117BP-VG01_0007.png"

Figuur 4.1 Situatietekening voorgenomen situatie

4.2 Stedenbouwkundige verkenning en beeldkwaliteitsplan

Voor de ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is opgenomen als bijlage 1. Hierin zijn beeldkwaliteitseisen opgenomen waaraan de ontwikkeling moet voldoen. Dit gaat onder meer in op de hoofdvorm van de gebouwen, de situering, materialisatie en de buitenruimte en erfafscheidingen. Door hieraan te voldoen wordt het plangebied passend ingericht.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Archeologie en cultuurhistorie

5.1.1 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over in de Omgevingswet wanneer deze in 2024 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Toetsing

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Delfzijl-Kern West' geraadpleegd. Op de plankaart is te zien dat het plangebied is bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Conform de regels van het bestemmingsplan is bij ruimtelijke ontwikkelingen groter dan 200 m2 en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld, archeologisch onderzoek vereist. Deze regeling is later echter in het 'Facetplan Cultuurhistorie 2020 overruled. In het kader van dit facetplan is ook een inventarisatie gedaan naar archeologische (verwachtings)waarden binnen Delfzijl. Voor het plangebied geldt op basis hiervan dat er geen archeologische verwachtingswaarden liggen.

Daarnaast is de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart geraadpleegd. Op de kaart zijn geen archeologische verwachtingswaarden ter plaatse van het plangebied opgenomen.

Uit voortschrijdend inzicht blijkt dus dat er geen archeologische (verwachtings)waarden zijn en dat een archeologisch onderzoek dus ook niet noodzakelijk is.

Conclusie

Er is geen onderzoek noodzakelijk omdat geen sprake is van een archeologische verwachting. Het aspect vormt geen belemmering voor dit plan.

5.1.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Toetsing 

Op basis van het erfgoedregister en de erfgoedkaart van gemeente Eemsdelta is in het plangebied geen sprake van cultuurhistorische waarden. Het oosten van het plangebied is aangemerkt als karakteristiek gebied, maar dit heeft geen invloed op het plangebied. Tevens is een deel van de bebouwing in het plangebied reeds gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.117BP-VG01_0008.png"

Figuur 4.1 Erfgoedregister en -kaart gemeente Eemsdelta, plangebied rood omlijnd

Conclusie

Er is geen onderzoek noodzakelijk naar cultuurhistorische waarden in het plangebied, omdat deze niet aanwezig zijn.

5.2 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

5.2.1 Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Toetsing

Het plangebied ligt in het westen van Delfzijl en ligt ten zuiden en westen van de Waddenzee, op een afstand van circa 1.250 meter. Het plangebied ligt in binnenstedelijk gebied en kent in de huidige situatie een maatschappelijke functie. Omdat de ontwikkeling in binnenstedelijk gebied ligt en er dus al sprake is van een stedelijke functie, zal de toekomstige situatie geen negatieve effecten hebben op beschermde natuurwaarden in de omgeving. Het plangebied maakt zelf geen deel uit van beschermde natuurgebieden. De situatie blijft, wat betreft impact op natuurgebieden, min of meer gelijk.

Stikstof

Ten aanzien van stikstofgevoelige gebieden is in het kader van deze ontwikkeling een stikstofberekening uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is.

Bomen

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is in november 2022 onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit en levensverwachting van de bomen en houtopstanden in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

Uit de resultaten van het onderzoek volgt voor de bomen in het plangebied de volgende conditie.

Tabel 5.1 Conditie bomen Jan Ligthartlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.117BP-VG01_0009.png"

Het grootste deel van de bomen heeft een redelijke (63%) of goede (21%) conditie. Zes bomen hebben een matige conditie. Dit betreft vier essen met een aantasting van essentaksterfte, één boom die wordt beperkt in de bovengrondse groeiplaats en één gekandelaberde boom met holten. Drie bomen hebben een slechte conditie door een beperking in de bovengrondse groeiplaats. De meidoorn (Crataegus monogyna) is afgestorven. De toekomstverwachting van de bomen is weergegeven in tabel 5.2.

Tabel 5.2 Toekomstverwachting bomen Jan Ligthartlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.117BP-VG01_0010.png"

Een groot deel van de bomen heeft een redelijke (18%) of goede (68%) toekomstverwachting van meer dan 10 jaar. Vier bomen hebben een toekomstverwachting tussen 5 en 10 jaar. De meidoorns (Crataegus monogyna) en de Japanse sierkers (Prunus serrulata ‘Amanogawa’) hebben een toekomstverwachting van minder dan 5 jaar. De meidoorns zijn geregistreerd als risicoboom, boom zes is afgestorven de andere twee bomen worden beperkt in de bovengrondse groeiplaats. De boom met nummer 9 staat los in de grond, dit levert geen verhoogd risico op voor de omgeving. De Japanse sierkers worden beperkt in de bovengrondse groeiplaats.

Vanuit boomtechnisch oogpunt wordt geadviseerd om:

  • Bij een herinrichting de bomen met een goede toekomstverwachting (meer dan 10 jaar) te behouden. Deze bomen zijn groen en geel op de tekening in bijlage 8 van het onderzoek weergegeven. Mocht bij de herinrichting bomen met een goede toekomstverwachting moeten wijken, dan kunnen mogelijk enkele bomen verplant worden. De verplantbaarheid is weergegeven in bijlage 2 van het onderzoek.
  • Bij een herinrichting de bomen met een verminderde toekomstverwachting (tussen 5 en 10 jaar) indien mogelijk te behouden. Mochten deze bomen bij een herinrichting in de weg staan dan wordt geadviseerd om deze bomen te rooien. Deze bomen zijn oranje op de tekening in bijlage 8 van het onderzoek weergegeven.
  • Bij een herinrichting de bomen met een sterk verminderde toekomstverwachting (minder dan 5 jaar) te rooien. Deze bomen zijn rood op de tekening in bijlage 8 van het onderzoek weergegeven.

De conditie van de houtopstanden is per vak bepaald. Uit de opname komt naar voren dat de conditie van de beplanting in vak A redelijk en in vak B goed is. Vanuit groentechnisch oogpunt wordt geadviseerd de beplanting te behouden.

In de uitvoering van de ontwikkelingen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de uitkomsten van dit onderzoek. De insteek is om de bomen zoveel mogelijk te behouden en alleen wanneer het echt noodzakelijk is tot kap over te gaan.

5.2.2 Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Groningen

In de provincie Groningen wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In verband met de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkering, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw of bestendig gebruik worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Toetsing

De ontwikkeling van het plangebied betreft de nieuwbouw van 33 woningen ten westen van de kern van Delfzijl. Hiervoor heeft in juni 2023 een ecologische quickscan plaatsgevonden. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

De resultaten uit het onderzoek zijn in onderstaande tabel opgenomen.

Tabel 3.1 Overzicht van aangetroffen en potentieel voorkomende beschermde flora en fauna in en rond het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.117BP-VG01_0011.png"

Op basis van bovenstaande resultaten zijn de volgende vervolgstappen geadviseerd:

Zoogdieren, ongewervelden en amfibieën

tijdens de werkzaamheden de zorgplicht in acht houden waarbij gedacht wordt aan onder meer:

  • indien individuen van dieren worden aangetroffen, dienen deze de gelegenheid te krijgen om te kunnen vluchten;
  • aanvullend op bovenstaande maatregel kan ervoor worden gekozen om minder mobiele dieren, zoals egel en gewone pad, te verplaatsen tot buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden.

Vleermuizen

voor vleermuizen dient rekening te worden gehouden met mogelijke lichtverstoring. door uitsluitend overdag te werken of vleermuisvriendelijke verlichting te gebruiken, wordt verstoring van deze soorten voorkomen.

Algemene beschermde broedvogels

Werken buiten het broedseizoen en/of broedvogelcheck laten uitvoeren door een ecoloog.

Houtopstanden

Aanbevolen wordt om contact op te nemen met de gemeente Eemsdelta over een eventuele vergunning voor het kappen van aanwezige bomen.

Conclusie

Door rekening te houden met de vervolgstappen is geen nader onderzoek noodzakelijk en zijn geen andere maatregelen nodig. Daarmee vormt soortenbescherming geen belemmering voor de uitvoering van de ontwikkeling.

5.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij een functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Toetsing 

Ten behoeve van de voorgenomen woningbouwontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 7. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit.

Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat zintuiglijk geen bijzonderheden zijn waargenomen op het maaiveld en de opgeboorde grond. Van zowel de boven- als ondergrond zijn twee mengmonsters samengesteld. De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:

  • in het mengmonsters van de bovengrond (MMbg1) is voor minerale olie een licht verhoogd gehalte gemeten;
  • in het mengmonster van de bovengrond (MMbg2) is voor koper een sterk verhoogd gehalte gemeten;
  • in de mengmonsters van de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten;
  • in het grondwater (peilbuis 1) zijn geen verhoogde concentraties gemeten.

Vanwege het sterk verhoogde gehalte aan koper is een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van het aanvullend onderzoek volgt dat in geen van de grondmonsters verhoogde gehalten aan koper zijn gemeten. Op basis van de licht verhoogde gehalten in de bovengrond is de gestelde onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, formeel gezien niet juist. De gehalten zijn echter dusdanig dat nader onderzoek niet noodzakelijk is. Vanuit milieuhygienisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouwplannen.

Omdat ten tijde van het eerste verkennend onderzoek niet de gehele locatie toegankelijk was, is in een later stadium voor de zuidelijke strook van het plangebied nog een aanvullend verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is opgenomen als bijlage 8.

Op basis van het onderzoek zijn een paar licht verhoogde gehalten in de bovengrond aangetroffen. Deze gehalten zijn echter dusdanig dat nader onderzoek niet noodzakelijk is. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn voor dit deel van het plangebied er geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouwplannen.

Conclusie

Het aspect bodem staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

5.4 Verkeer, ontsluiting en parkeren

Verkeer en ontsluiting

Binnen het plangebied worden 25 gezinswoningen en 8 levensloopbestendige woningen in de sociale huursector mogelijk gemaakt. De verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van CROW (publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren). De woningen vallen binnen de categorie 'huur, huis, sociale huur'. Gemeente Eemsdelta betreft een weinig stedelijke gemeente en het plangebied ligt in 'rest bebouwde kom'. Voor 33 woningen bedraagt de verkeersgeneratie aldus (5,6*33) 184,8 mvt/etmaal.

De gebouwen aan de Botterlaan 1 en 1A zijn gesloopt in de zomer van 2023. Derhalve is hiervoor geen verkeersgeneratie. De voorzieningen aan de Prins Bernhardlaan 26 en 26A, een sociale werkvoorziening en een centrum voor dagbesteding, zijn gevestigd in één gebouw. Daarom wordt het gemiddelde van de verkeersgeneraties berekend. Het BVO van dit gebied bedraagt 4.485 m2. De verkeersgeneratie voor een sociale werkvoorziening bedraagt 10 mvt/etmaal per 100 m2 BVO, dit komt neer op een totale verkeersgeneratie van 448,5 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie voor een centrum voor dagbesteding (vergelijkbaar met een buurt- en dorpscentrum) bedraagt 4 mvt/etmaal per 100 m2 BVO, dit komt neer op een totale verkeersgeneratie 179,4 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie voor het plangebied bedraagt in de huidige situatie 313,95 mvt/etmaal. Dit betekent dat de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie achteruitgaat met 129,15 mvt/etmaal.

De ontsluitingswegen rondom het plangebied zijn reeds ingericht als erfontsluitingsweg binnen bestaand stedelijk gebied. De woningen worden ontsloten op de Burgemeester Boeremalaan, waar het binnenterrein op wordt ontsloten. Bovendien zijn de woningen te bereiken via de omliggende wegen Prins Bernhardlaan, Klipperlaan en Botterlaan. Via deze wegen kan de N997 en de N360 worden bereikt. De woningen zijn op deze manier goed ontsloten.

Parkeren

Gemeente Eemsdelta hanteert een parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per woning. Dit naar aanleiding van een parkeerdrukonderzoek dat is uitgevoerd door BVA verkeersadvies. Dit onderzoek is opgenomen in 5. Met een parkeernorm van 1,2 komt dit neer op een totale parkeerbehoefte van 40 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied wordt op het binnenterrein een parkeerplaats aangelegd met 31 parkeerplekken. Voor de overige 9 benodigde parkeerplaatsen kan in de openbare ruimte geparkeerd worden. Daarmee wordt voorzien in de toekomstige parkeerbehoefte.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

5.5 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.

Toetsing 

Het plangebied maakt deel uit van de Schepenbuurt in Delfzijl. De directe omgeving van het plangebied bestaat overwegend uit de woon-, groen- en sportfunctie. Hierdoor kan de omgeving van het plangebied worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. Tussen woningen hoeft geen richtafstand te worden aangehouden. Ten noorden van het plangebied bevinden zich sportvelden met onder andere gebouwen ten behoeve van een karate- en tennisclub en een atletiekvereniging. Voor deze sportvelden geldt een milieucategorie van 3.1 met een richtafstand van minimaal 33 meter waar in de toekomstige situatie aan voldaan moet worden. De afstand tussen het plangebied en de tennisvelden bedraagt circa 80 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Tussen het sportveld van de atletiekvereniging en de karateclub zit een afstand van circa 85 meter. Aan deze richtafstand wordt ook voldaan.

Ten zuiden van het plangebied, op circa 57 meter, bevindt zich een basisschool, De afstand tussen het plangebied en de basisschool dient in de toekomstige situatie minimaal 10 meter te bedragen. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.

Voor alle omliggende inrichtingen wordt voldaan aan de richtafstanden, waardoor geen onderzoek ten behoeve van milieuzonering noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

5.6 Geluid

Toetsingskader

Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder wordt de omvang van de wettelijke zones langs verkeerswegen aangegeven. Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidszone, tenzij er sprake is van een woonerf, een 30-km/uur-gebied of een gemeentelijke geluidsniveaukaart waaruit blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 48 dB of minder bedraagt. De 48 dB is de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die in een zone geprojecteerd worden, bepaald de wet dat akoestisch onderzoek verplicht is. De geluidbelasting van het verkeer op de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen mag de in de wet genoemde normen niet overschrijden.

Geluidzone industrielawaai

Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de zone. Buiten een geluidzone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidnormen.

Grenswaarden voor nieuwe gevoelige functies

Binnen de geluidzone zijn woonbestemmingen en andere geluidsgevoelige bestemmingen slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor nieuwe woningen die binnen de geluidzone liggen is in het algemeen de vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) mogelijk. Op grond van de momenteel vigerende Wet geluidhinder kan het bevoegd gezag de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.

Toetsing 

Het plan ligt binnen de geluidzone van de industrieterreinen Delfzijl en binnen het invloedsgebied van de Hogelandsterweg (westzijde) en de Damsterlaan (noordzijde). In dit kader is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, die is opgenomen als bijlage 6. Hierin zijn overigens meerdere locaties uit Delfzijl onderzocht. Voor dit plan is echter alleen de Jan Ligthartlocatie van belang.

Voor de Jan Ligthartlocatie geldt dat er geen sprake is van gezoneerde wegen. De cumulatieve geluidbelasting bedraagt ten hoogste Lden = 50 dB. Hogere geluidweringseisen dan de minimumwaarde van het Bouwbesluit 2012 van 20 dB(A) zijn niet nodig.

Voor industrielawaai geldt dat de berekende waarde ten hoogste 51 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), maar niet hoger dan de grenswaarde van 55 dB(A).

Om op voorhand geen belemmeringen te laten ontstaan voor de bedrijven op Industrieterreinen Delfzijl wordt voorgesteld om een generieke hogere waarde van 55 dB(A) vast te stellen.

Samenvattend kan worden gesteld dat het aspect geluid geen belemmering is voor het plan.

Conclusie

Het aspect geluid staat de voorgenomen ontwikkeling in de weg.

5.7 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Toetsing

Omgevingsdienst Groningen heeft een advies uitgebracht in het kader van externe veiligheid, dat is opgenomen als bijlage 10. Hieruit zijn de volgende resultaten naar voren gekomen:

  • De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van Nouryon, Wildeman en JPB reikt niet tot het plangebied;
  • Nouryon heeft een invloedsgebied van 2862 meter en ligt over het plangebied. Gezien de grote afstand (2700 mtr.) zal het groepsrisico niet of minimaal toenemen;
  • Wildeman heeft een invloedsgebied van 3704 meter en ligt over het plangebied. Gezien de grote afstand (3360 mtr.) zal het groepsrisico niet of minimaal toenemen;
  • JPB heeft een invloedsgebied van 15100 meter en ligt over het plangebied. Gezien de grote afstand (5700 mtr.) zal het groepsrisico niet of minimaal toenemen;
  • De spoorlijn route 40 CW Sauwerd - Delfzijl kent, ter hoogte van het plangebied, volgens het Basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 10 meter. De afstand van de spoorlijn tot het plangebied bedraagt circa 260 meter. Hiermee wordt dan voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico;
  • De spoorlijn is gelegen op een afstand van circa 260 meter van het plangebied. Het plasbrandaandachtsgebied en de veiligheidszone 3 transport reiken niet tot in het plangebied. Hierdoor zijn deze aspecten niet relevant;
  • De spoorlijn route 40 CW Sauwerd - Delfzijl heeft een invloedsgebied van 4000 meter en is gelegen over het plangebied. Er kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico door de Veiligheidsregio Groningen;
  • De provinciale weg N360 kent ter hoogte van het plangebied, volgens de geconsolideerde Omgevingsverordening november 2022, geen veiligheidszone 1 provinciale wegen (PRmax) buiten de weg. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico;
  • De provinciale weg N360 is gelegen op een afstand van circa 340 van het plangebied. De veiligheidszone 3 transport reikt niet tot in het plangebied;
  • Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N360 geldt een veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen van 355 meter. De veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen voor de provinciale weg N360 is gelegen over het plangebied. Er kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico door de Veiligheidsregio Groningen;
  • In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle transportleidingen gelegen waarvan het invloedsgebied reikt tot over het plangebied.

Op basis van de uitkomsten is geadviseerd om de Veiligheidsregio Groningen om advies te vragen. Daarop heeft de Veiligheidsregio de volgende conclusies getrokken:

  • Op de planontwikkeling zijn geen significante externe veiligheidsrisico's van invloed;
  • In relatie tot de planontwikkeling adviseren wij om op het gebied van bestrijdbaarheid (bereikbaarheid en bluswater) adequate bluswatervoorziening en bereikbaarheid te realiseren in het plangebied.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om zijn taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt omsloten door de Prins Bernhardlaan, de Klipperlaan en de Botterlaan. Via deze wegen kan de N997 en de N360 worden bereikt. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie worden woningen gerealiseerd. De aanwezigen zullen hoofdzakelijk zelfredzaam zijn. Kinderen en ouderen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzaam. Er wordt vanuit gegaan dat ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame kinderen en ouderen kunnen begeleiden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en vluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als tijdige alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het landelijke waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaalpakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van spoortracé Sauwerd-Delfzijl en binnen het invloedsgebied van J. Wildeman Storage en Logistics (twee locaties) en Akzo Nobel Chemicals BV/Nouryon, die gevaarlijke stoffen opslaan en/of hiermee werken. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende kunnen worden beschouwd. Bovendien zijn op kortere afstand van de spoorlijn en risicovolle inrichtingen al woningen gelegen. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

5.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Toetsing 

Het bestemmingsplan maak 33 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen die is vrijgesteld voor toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N360 ten noorden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 11,2 µg/m³ voor NO2, 14,9 µg/m³ voor PM10 en 8,2 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM 10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.9 Water

Toetsingskader

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit kader dient een watertoets te worden uitgevoerd. Het doel van de watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en aspecten. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Noorderzijlvest. Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Dit is gedaan door middel van het doorlopen van de digitale watertoets. Het resultaat is opgenomen als Bijlage 11. Hieruit is naar voren gekomen dat de normale procedure gevolgd moet worden.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de waterschappen nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de keur en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot het watersysteem, de waterkeringen en de waterketen. Het waterschap staat voor veilig, voldoende en schoon water. Daarbij is het volgende kader van belang:

  • Nationale Omgevingsvisie;
  • Nationaal Deltaprogramma (Deltaplannen Waterveiligheid, Zoetwater en Ruimtelijk Adaptatie);
  • Regionale waterprogramma’s;
  • Provinciale omgevingsvisies en verordeningen;
  • Klimaatscenario's KNMI;
  • Omgevingsagenda Noord.

Waterschap Noorderzijlvest werkt met drie programma's, te weten 'Veilig leven met water', 'Voldoende en gezond water: voldoende water in elk seizoen, schoon en gezond water, vaarwegen, recreatie, cultuurhistorie, ruimtelijke kwaliteit' en 'Gezuiverd water'. Daarnaast geldt ook de Keur, deze geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan.

Gemeentelijk beleid

In het watertakenplan DAL/W2 specifieke Delfzijl 2018-2022 worden de gemeentelijke watertaken van Delfzijl uitgewerkt. Er zijn drie zorgplichten die ook gehandhaafd zullen worden in de nieuwe Omgevingswet. Dit zijn: de zorgplicht voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater, zorgplicht voor doelmatige inzameling en verwerking van hemelwater en de zorgplicht voor het voorkomen/beperken van schade door grondwateroverlast. Naast de DAL-gemeenten (Delfzijl, Appingedam en Loppersum) doen in totaal 27 gemeenten, 2 waterschappen en 2 waterbedrijven mee in de samenwerkingsovereenkomst Groningen en Noord-Drenthe. Het Watertakenplan is afgestemd op de regionale aanpak. Er zijn 5 doelen gedefinieerd omtrent de uitvoering van de gemeentelijke watertaken. Deze betreffen:

  • 1. Risico's voor de volksgezondheid door aanraking schadelijke stoffen en geuroverlast maximaal beperken
  • 2. Beperk wateroverlast door water op straat en beperkt overstroming maximaal
  • 3. Beperk hinder door falen riolen en door verstopping of werkzaamheden
  • 4. Zorg voor goede oppervlaktewaterkwaliteit, voer zo weinig mogelijk water af naar de zuivering
  • 5. De klant staat voorop. Aantal klachten zit onder het landelijk gemiddelde.

Toetsing

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij waterschap Noorderzijlvest.

Waterkwantiteit

Het terrein was voorheen in gebruik ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen. Een vergelijking met de huidige situatie en de inrichting van het toekomstige plangebied laat zien dat de verharding in het plangebied ongeveer gelijk blijft. De bomen- en planstructuur blijft behouden, alleen te midden van het plangebied wordt een parkeerplaats gerealiseerd. Dit is van dermate geringe omvang dat watercompensatie niet noodzakelijk is.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Het plan wordt voorzien van een gescheiden rioolstelsel. In het middengebied is een stelsel ontworpen waar de woningen, gearceerd weergegeven op de tekening, aan de achterzijde worden aangesloten. De andere woningen hebben een aansluiting aan de voorzijde.

Een DWA-stelsel zamelt het vuilwater in en transporteert dit onder vrijverval naar verschillende inspectieputten van het bestaande gemengde stelsel.

Een RWA-stelsel voor inzameling en afvoeren van het regenwater van straatjes, parkeerplaats en daken sluit eveneens op diverse plekken aan op het rondom het plan liggende bestaande RWA-stelsel.

Grasbetonstenen

De parkeerplaatsen bestaan uit grasbetonstenen. Hiermee zal regenwater over het algemeen infiltreren dan wel enigszins vertraagd afvoeren. Drainage onder de grasbetonstenen zal worden aangesloten op het RWA-stelsel. Bij hevige neerslag zal het overtollige water in kolken vloeien en naar oppervlaktewater afvloeien.

Het areaal aan verharde oppervlakken, ten opzichte van de huidige situatie, neemt niet toe. Aanvullende compenserende maatregelen zijn daarom niet nodig.

In bijlage 12is het rioleringsplan opgenomen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruik, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Toetsing en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.11 Niet Gesprongen Explosieven (NGE)

Toetsingskader

Tijdens de Tweede Wereldoorlog is ook in het gebied van de gemeente Eemsdelta, waaronder in de kern Delfzijl, gevochten en hebben bombardementen plaatsgevonden. Daar zaten zogenaamde blindgangers bij, explosieven die niet tot explosie kwamen en in de grond zijn blijven liggen. Een groot deel van die blindgangers is tijdens de Tweede Wereldoorlog al geruimd. Een deel daarvan kan nog steeds in de grond liggen. Deze niet gesprongen explosieven (verder NGE genoemd) vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Als een gebied verdacht is van explosieven dient er een vervolgonderzoek te worden uitgevoerd door een gecertificeerd explosieven opsporingsbedrijf.

Toetsing

Om na te gaan of mogelijk sprake is van niet gesprongen explosieven in het plangebied, is onderzoek gedaan naar deze NGE's. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 9. Het doel van de projectgebonden risicoanalyse is vaststellen of bij het ontwikkelen van de perspectieflocaties risico's voor de arboveiligheid en openbare veiligheid op kunnen treden door de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten en het definiëren van mitigerende maatregelen om de geïdentificeerde risico's tot een acceptabel niveau te reduceren.

Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat het plangebied grenst aan het onderzoeksgebied van het 'Vooronderzoek Conventionele Explosieven Botterlaan Delfzijl'. Dit onderzoek is in 2020 uitgevoerd. Destijds werden geen indiciaties aangetroffen van oorlogshandelingen in en nabij het onderzochte gebied. Wel zijn op de geraadpleegde foto's loopgraven, wapenopstellingen en geschutstellingen waargenomen. Alle relevante gegevens zijn ingetekend op een inventarisatiekaart. Uit deze inventarisatiekaart blijkt dat ter plaatse van het plangebied geen verdedigingswerken aanwezig waren. Het plangebied wordt als onverdacht aangemerkt. Omdat de locatie onverdacht is, wordt deze in het vervolg van het onderzoek niet meegenomen. De werkzaamheden in deze gebieden kunnen zonder op ontplofbare oorlogsresten gerichte veiligheidsmaatregelen worden uitgevoerd. Voor het geval onverwachts ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen, wordt geadviseerd het 'Protocol spontaan aantreffen explosieven' te volgen.

Conclusie

Het aspect Niet Gesprongen Explosieven staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

5.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 33 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Onderhavig bestemmingsplan biedt een planologisch kader aan de voorgenomen ontwikkeling van 33 woningen in Delfzijl-West. Deze ontwikkeling maakt deel uit van een grotere woningbouwontwikkeling die wordt uitgevoerd als gevolg van de versterkingsopgave. Per saldo wordt hiermee de woningvoorraad ingekort.

Op basis van voorgaande paragrafen kan geconcludeerd worden dat er geen grote milieutechnische belemmeringen gelden voor de uitvoering van dit plan. Elk van de milieu- en omgevingsaspecten zijn te ondervangen. Voor een groot aantal zijn geen nadere onderzoeken en/of maatregelen noodzakelijk. Voor anderen is middels onderzoek reeds aangetoond dat er geen belemmeringen gelden. Op voorhand kan echter al gesteld worden dat dit niet zal leiden tot een noodzaak voor het opstellen van een volledige MER.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Toelichting op het juridisch systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

6.2 Toelichting op de bestemmingen

Het plangebied is in onderhavig bestemmingsplan opgedeeld in drie enkelbestemmingen, één dubbelbestemming en een algemene aanduiding. In deze paragraaf is per bestemming toelichting gegeven. Met de gekozen wijze van bestemmen is aangesloten bij de gemeentelijke standaard.

Groen

De gronden die worden ingericht ten behoeve van openbaar groen zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen toegestaan. Ondergeschikt zijn ook andere functies als water en paden toegestaan, om de openbare ruimte zo vrij en toegankelijk mogelijk te kunnen inrichten. Om de gronden zo groen mogelijk te houden zijn geen gebouwen toegestaan. Hiermee wordt de groene, parkachtige uitstraling en inrichting van de Vikinglocatie geborgd in het bestemmingsplan.

Verkeer - Verblijfsgebied

De erfontsluitingswegen en parkeerterreinen zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze gronden hebben een primaire functie ter ontsluiting van de woningen en waar kan worden voorzien in de parkeerbehoefte.

Woongebied

De woningen, bestaande uit twee bouwlagen met kap of één bouwlaag met kap, zijn bestemd als 'Woongebied'. Hier geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6,5 en 11 meter. Het plangebied heeft geen bouwvlak. Het aantal te bouwen woningen bedraagt maximaal 33, zoals ook op de verbeelding is aangegeven. De woningen worden twee aaneen en/of aaneengesloten gebouwd. In beginsel bedraagt de afstand van de vrijstaande zijgevels tot de zijdelingse bouwperceelgrens niet minder dan 3 meter. Een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd. Voor terreinafscheidingen geldt dat de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens ten hoogste 1 meter bedraagt en daarachter ten hoogste 2 meter.

Geluidzone - industrie

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de industrieterreinen Delfzijl. In dit kader is een algemene aanduiding 'geluidzone - industrie' aan het plangebied toegevoegd. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van deze aanduiding geldt dat een op grond van de daar voorkomende bestemming toelaatbaar geluidsgevoelig object (een woning), of de uitbreiding daarvan, alleen mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein de gevel van dit geluidsgevoelige object niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. De initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt dat het plan financieel haalbaar is.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Er is een grondexploitatie opgesteld die voorziet in de financiële haalbaarheid van het plan. Door de overheid zijn inpassingsgelden toegekend die worden gebruikt om de financiële haalbaarheid te garanderen. Daarnaast is met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten, waarmee het planschaderisico bij de initiatiefnemer komt te liggen.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan eerst voorgelegd aan de betrokken overleginstanties. De overlegreactie zijn samengevat en beantwoord in de reactienota die is opgenomen als bijlage 13. Het plan wordt vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd voor een ieder.

Ontwerpfase en zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd, met ingang van 13 december 2023. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Ook hebben er geen overlegpartners een reactie ingediend op het ontwerpbestemmingsplan.

 

Vaststelling

Het plan is op 23 april 2024 door de gemeenteraad ongewijzigd vastgesteld. Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.