direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wiemersheerd Loppersum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1979.105BP-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Eemsdelta, Woonzorg Nederland en Zonnehuisgroep Noord werken samen aan nieuwbouwplannen voor het woonzorgcentrum Zonnehuis Wiemersheerd en de woningen aan de straten 't Hoge Heem en de Dr. P.J. van Leeuwenhof in het Wiemersheerdgebied in Loppersum. De huidige bebouwing in het plangebied is niet aardbevingsbestendig en wordt daarom (gefaseerd) gesloopt en vervangen door in totaal 112 nieuwbouwwoningen. Uitgangspunt hierbij is dat in principe zoveel mogelijk van de huidige bewoners met één verhuisbeweging worden verhuisd naar de nieuwe omgeving. De inzet is om een woonomgeving te creëren met zorgstudio's, appartementen en grondgebonden woningen, in samenhang met centrale zorgvoorzieningen. Dit is een onderdeel van de uitwerking van ‘de PLUS van Loppersum’, waarbij geprobeerd wordt om ouderen langer zelfstandig thuis te laten wonen. De ontwikkeling maakt onderdeel uit van het GZA. Om de ontwikkelingen in het plangebied passend te maken in het heersende planologisch regime, wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het noordoosten van Loppersum in de gemeente Eemsdelta. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de Molenweg. Ten oosten van het plangebied ligt de Singelweg, in het zuiden is de Wirdumerweg gelegen en in het westen de straat 'De Schepperij'. Het plangebied wordt in alle richtingen omringt door bebouwing. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.105BP-VG01_0001.png"
Figuur 1.1: Ligging plangebied, waarbij het plangebied globaal rood is omlijnd (bron: Google Maps)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het vigerende bestemmingsplan is 'Bestemmingsplan Loppersum', deze is vastgesteld op 27 oktober 2014. Een groot deel van het plangebied kent in het vigerende bestemmingsplan de enkelbestemming 'Maatschappelijk'. Hierin zijn ook bouwvlakken opgenomen. Voor het noordelijke deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' (zie paragraaf 4.7.2). Tevens gold in de zuidwesthoek van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' voor het plangebied is namelijk met de vaststelling van het bestemmingplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' (vastgesteld op 5 maart 2018) komen te vervallen. In dit nieuwe bestemmingsplan kent het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit'. Ook geldt er in dit bestemmingsplan aan de noordkant nog steeds de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht', tevens geldt hier de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied' (zie paragraaf 4.7.2).

Verder gelden er in het plangebied de volgende regelingen:

  • Facetbestemmingsplan kamergewijze verhuur (ontwerp op 24 januari 2023);
  • Veegplan Eemsdelta 2022 (vastgesteld op 9 juni 2022);
  • Welstandsluw bouwen (vastgesteld op 29 juni 2020). Dit facetbestemmingsplan geldt slechts voor het zuidelijke deel van het plangebied;
  • Veeg-Facetplan Bg Loppersum (vastgesteld op 31 oktober 2016). Dit facetbestemmingsplan geldt slechts voor het noordelijke deel van het plangebied.

Het realiseren van het planvoornemen is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. De onderliggende enkelbestemming 'Maatschappelijk' staat de nieuwe planvorming toe. De nieuw te realiseren bebouwing past echter niet binnen de bouwvlakken. Daarom dient er een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld en dienen de vereiste onderzoeken te worden uitgevoerd. Hieronder is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan opgenomen, waarbij de begrenzing is aangeduid met een rode lijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.105BP-VG01_0002.png"
Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding 'Bestemmingsplan Loppersum' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 wordt een beknopte beschrijving gegeven van de huidige en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 bevat een samenvatting van het relevante beleid op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. De relevante secundaire wet- en regelgeving en de invloed die vanuit milieukundig en ruimtelijk oogpunt wordt uitgeoefend op het onderhavig plangebied, staat in hoofdstuk 4 centraal. Hoofdstuk 5 geeft uitleg over de juridische regelingen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen. De laatste twee hoofdstukken 6 en 7 zijn gereserveerd voor respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit woonzorgcentrum 'Zonnehuis Wiemersheerd' en woningen aan de straten 't Hoge Heem' en de 'Dr. P.J. van Leeuwenhof'. De woningen zijn passend binnen een maatschappelijke bestemming, omdat het wonen in samenhang met centrale zorgvoorzieningen betreft.

Er staan in de huidige situatie drie gebouwencomplexen met in totaal 130 woningen/zorgeenheden in het plangebied. Complex 1 staat aan de noordkant van het plangebied, tegen de Molenweg aan. In dit gebouwencomplex is het verpleeghuis 'Zonnehuis Wiemersheerd', met daarin 62 zorgeenheden, gevestigd. Deze wordt verhuurd aan de Zonnehuisgroep Noord. Complex 2 is ten zuiden van complex 1 gelegen, aan de straat 't Hoge Heem'. In complex 2 zijn nu 36 appartementen gesitueerd, verdeeld over 4 bouwblokken en gebouwd met 2 bouwlagen. Complex 3 ligt aan de oostkant van het plangebied aan de straat 'Dr. P.J. van Leeuwenhof'. Hier bevinden zich in de huidige situatie 32 appartementen (in een U-vorm) verdeeld over 2 bouwlagen. Tussen gebouwencomplexen is het plangebied groen en parkachtig ingericht. In de onderstaande afbeelding wordt de huidige situatie weergeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.105BP-VG01_0003.png"
Figuur 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied, gebouwencomplexen aangegeven met cijfers (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.105BP-VG01_0004.png"
Figuur 2.2: Luchtfoto huidige situatie plangebied (bron: KAW architecten en adviseurs)

2.2 Toekomstige situatie

De huidige bebouwing in het plangebied is niet aardbevingsbestendig. Daarom wordt in de toekomstige situatie alle bebouwing in het plangebied (gefaseerd) gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Uitgangspunt hierbij is dat in principe zoveel mogelijk van de huidige bewoners met één verhuisbeweging worden verhuisd naar de nieuwe omgeving. In de toekomstige situatie wordt in het plangebied een woonomgeving in samenhang met centrale zorgvoorzieningen gecreëerd met daarin zorgstudio's, appartementen en grondgebonden woningen. In totaal worden er 112 aardbevingsbestendige woningen/zorgeenheden gerealiseerd.

Centraal in het plangebied wordt een zorggebouw met 58 zorgstudio's gerealiseerd. Het gebouw krijgt drie lagen en wordt maximaal 12 meter hoog. Ten noorden van het zorggebouw wordt in de toekomstige situatie een woongebouw gerealiseerd met daarin 26 appartementen. Het woongebouw krijgt 2 bouwlagen en krijgt een hoogte van maximaal 8 meter. Aan de zuidoostkant in het plangebied worden in totaal 28 grondgebonden woningen gerealiseerd. Deze woningen zullen bestaan uit 1 bouwlaag met goot op circa 3,5 meter hoogte. De nok van deze woningen ligt op een hoogte van maximaal 7,5 meter. In totaal worden er in het plangebied 83 parkeerplekken gerealiseerd. De onderstaande afbeelding geeft het planvoornemen weer:

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.105BP-VG01_0005.png" Figuur 2.3: Indicatief schetsontwerp toekomstige situatie plangebied (bron: KAW architecten en adviseurs)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationaal Coördinator Groningen

Vanuit het Rijk, de zes 'aardbevingsgemeenten' en de provincie Groningen is de Nationaal Coördinator Groningen opgericht. Deze organisatie heeft de regie op het schadeherstel en het aardbevingsbestendig maken van de huizen en gebouwen en infrastructuur (zoals wegen en dijken) in het aardbevingsgebied in de provincie. De aanpak van deze opgave is vastgelegd in het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen. Het programma richt zich ook op het verbeteren van de leefbaarheid in dorpen, het versterken van de economie in het gebied en het vinden van duurzame oplossingen. Zo richt het programma zich op veiligheid en schadeafhandeling van huizen, scholen, kerken en andere gebouwen en bouwwerken.

Het planvoornemen maakt onderdeel uit van dit programma.

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder bestaat uit de volgende aspecten:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

Ad 1.
De Ladder is van toepassing op ruimtelijke initiatieven die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het planvoornemen betreft de vervanging van de bestaande bebouwing in het plangebied. In de huidige situatie zijn er in totaal 130 woningen/zorgeenheden in het plangebied gevestigd. In de toekomstige situatie zijn dit er 112 woningen/zorgeenheden. Er worden met het planvoornemen dus geen nieuwe woningen/zorgeenheden toegevoegd. Daarom mag er vanuit worden gegaan dat het hier geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft en dat een ladderonderbouwing niet van toepassing is.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Wanneer er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing. Ondanks dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond. In paragraaf 3.3.1 wordt hier nader op ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale omgevingsvisie

Op 1 juni 2016 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. Op 25 mei 2022 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie op een aantal onderdelen gewijzigd.

Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':

  • 1. Ruimte:
  • ruimtelijke kwaliteit;
  • aantrekkelijk vestigingsklimaat;
  • ruimte voor duurzame energie;
  • vitale landbouw.

  • 2. Natuur en landschap:
  • beschermen landschap en cultureel erfgoed;
  • vergroten biodiversiteit.

  • 3. Water:
  • waterveiligheid;
  • schoon en voldoende water.

  • 4. Mobiliteit:
  • bereikbaarheid.

  • 5. Milieu:
  • tegengaan milieuhinder;
  • gebruik van de ondergrond.

De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2022 (hierna Omgevingsverordening) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. Op 15 november 2022 is de Omgevingsverordening op een aantal onderdelen gewijzigd. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Geconsolideerde Omgevingsvisie provincie Groningen 2022 zoals hierboven is beschreven. Er is één artikel die betrekking heeft op het voornemen, deze wordt hieronder aangehaald:

  • Rechtstreeks werkende regel aardbevingsgebied (artikel 2.9.2).

Het plangebied behoort tot het aardbevingsgebied op grond van de Omgevingsverordening. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op dit gebied, stelt regels ter bescherming van de hoofdvorm van de karakteristieke en beeldbepalende gebouwen. In het plangebied zijn in het kader van de provinciale omgevingsverordening geen karakteristiek aangewezen panden aanwezig. Het planvoornemen is daarmee in overeenstemming met de provinciale regels.

Overige thema's die geen invloed hebben op het voornemen, worden niet aangehaald.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie

In 2012 is de Structuurvisie Loppersum 2012-2020 vastgesteld. In deze beleidsnota zijn de beleidskeuzen van de voormalige gemeente Loppersum neergelegd ten aanzien van verschillende thema's.

Voor de dorpsgebieden is het beleid hoofdzakelijk gericht op het wonen, de leefbaarheid, de voorzieningen en de plaatselijke bedrijvigheid. De navolgende beleidskeuzen worden hierbij genoemd:

  • behoud van de identiteit en de cultuurhistorische waarden in kenmerkende dorpskernen;
  • voor het wonen wordt ingezet op het behoud van Loppersum als aantrekkelijke woongemeente voor verschillende doelgroepen, rekening houdend met de grote vernieuwingsopgave die voortvloeit uit de demografische veranderingen. Hierbij wordt gekozen voor herstructurering boven uitbreiding;
  • behoud van de basisvoorzieningen ter wille van de leefbaarheid. Daar waar voorzieningen niet meer betaalbaar en levensvatbaar zijn, wordt in overleg met maatschappelijke organisaties en bewoners ingezet op samenwerking en bundeling. Een goede bereikbaarheid is dan voorwaarde;
  • wat betreft bedrijvigheid ligt het accent enerzijds op de ontwikkeling van de landbouw en anderzijds op verspreide (kleinschalige) bedrijvigheid.

Voor het thema zorg en welzijn is er in de structuurvisie het volgende opgenomen:

Voor deze ontwikkelingen wijzen de onderzoeken erop rekening te houden met de toenemende vergrijzing. Ook in Loppersum doet zich deze ontwikkeling voor. De behoefte aan wonen, welzijn en zorg voor mensen met een lichte functiebeperking is in beeld en een uitvoeringsprogamma is door betrokken partijen onderschreven. Uitvoering vindt vooral via het welzijns- en zorgbeleid plaats, maar er zijn ook gevolgen die in het ruimtelijk beleid moeten worden meegenomen. In het regiorapport “Pilot wonen met zorg” (2008) is inzicht verkregen in de behoefte aan wonen, welzijn en zorg voor de doelgroep mensen met een lichte functiebeperking (waaronder ouderen), lichamelijk of verstandelijk gehandicapten en mensen met een psychische handicap). In het regiorapport hebben de betrokken gemeenten en corporaties met elkaar afgesproken, dat om de diverse woonvormen, al of niet met zorg, zoveel mogelijk te spreiden over de buurten en dorpen binnen een gemeente. Desondanks is in het Pact aangedrongen om de voorzieningenstructuur voor ook welzijn en zorg zoveel mogelijk in stedelijke centra en centrumdorpen te concentreren. Belangrijke concentratiepunten liggen er rond Wiemersheerd in Loppersum en Hyppolytushoes in Middelstum.

In de structuurvisie wordt het gebied rond Wiemersheerd genoemd als concentratiepunt voor welzijn en zorg. Het planvoornemen is daarmee in lijn met de structuurvisie.

3.3.2 Welstandsnota

De Welstandsnota Loppersum (vastgesteld d.d. 23 juli 2020) dient als toetsinstrument bij bouwplannen. Waar het bestemmingsplan de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken regelt, geeft de welstandsnota regels voor de (architectonische) vormgeving (criteria voor het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken). Het welstandsbeleid is daarbij ondergeschikt aan het bestemmingsplan; de planologische ruimte die het bestemmingsplan biedt, kan niet worden ingeperkt door de welstandsnota.

Het plangebied van dit bestemmingsplan valt in de welstandsgebieden 'Naoorlogse geplande woonbuurt' en 'Historische kern en beschermd dorpsgezicht'. Ook geldt voor een deel van het plangebied het bestemmingsplan 'Welstandsluw bouwen'. Voor deze zone gelden vereenvoudigde en verruimde de bouwregels. Met het planvoornemen wordt de huidige bebouwing in het plangebied gesloopt en vervangen door nieuwe bebouwing.

Voor het plangebied is een separaat beeldkwaliteitsplan opgesteld. Met het vaststellen van het beeldkwalitetisplan hoeft niet meer aan de welstandsnota te worden getoetst. De uitvoering van het planvoornemen zal dan aan het beeldkwaliteitsplan moeten voldoen. Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Geluid

Wet- en regelgeving

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf. Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidsbelasting op de gevel. Indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden blootgesteld aan een geluidsbelasting hoger dan 48 dB, is het noodzakelijk dat een verzoek tot het mogen toestaan van een hogere waarde wordt ingediend.

Onderzoek

Met het planvoornemen wordt de huidige bebouwing in het plangebied (gefaseerd) gesloopt en vervangen door in totaal 112 nieuwbouwwoningen. De toekomstige bestemming is in de toekomstige situatie hetzelfde als in de vigerende bestemming. De positionering van de gebouwen wijzigt enigszins, maar dit heeft weinig effect voor geluidshinder. Tevens is het plangebied is niet gelegen binnen een wettelijke geluidszone. De om het plangebied liggende wegen betreffen 30 km/h wegen en hebben van rechtswege geen geluidzone. De spoorlijn Groningen-Delfzijl is op een afstand van circa 105 meter van de te realiseren geluidsgevoelige bebouwing gelegen. Voor het dichtst bij het plangebied gelegen referentiepunt van de spoorweg geldt een geluidproductieplafond van 52.0 dB. Dit betekent dat de spoorlijn nabij het plangebied een zone van 100 meter heeft. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor (PM2,5). Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.401 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarde in 2017).

PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Onderzoek

Het planvoornemen betreft de sloop van de huidige drie gebouwencomplexen met in totaal 130 woningen/zorgeenheden en bijbehorende functies. De huidige bebouwing wordt vervangen door in totaal 112 nieuwbouwwoningen/ zorgeenheden. De toekomstige bestemming van de nieuwbouw is in de toekomstige situatie hetzelfde als in de vigerende bestemming. Het aantal woningen/zorgeenheden in het plangebied neemt dus af. Het plan zal daarmee niet leiden tot een toename van verkeersbewegingen. Het plan dient daarmee als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit te worden beschouwd.

Achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2022, welke in maart 2022 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometer vak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel:

Luchtconcentratie     Norm  
NO2   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
PM2.5   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m3  
PM10   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  

Figuur 4.1: Grenswaarden luchtconcentraties NO2, PM2.5 en PM10

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2, PM2.5 en PM10.

Stof   2022   2025   2030  
NO2   6.149 µg/m3   5.759 µg/m3   4.643 µg/m3  
PM2.5   6.877 µg/m3   5.44 µg/m3   4.772 µg/m3  
PM10   14.17 µg/m3   11.73 µg/m3   10.99 µg/m3  

Figuur 4.2: Achtergrondniveaus luchtkwaliteit,

Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven.

Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Toetsing

Het planvoornemen betreft de sloop van de huidige drie gebouwencomplexen met in totaal 130 woningen/zorgeenheden. De huidige bebouwing wordt vervangen door in totaal 112 nieuwbouwwoningen/ zorgeenheden. De te realiseren bebouwing kent een gewijzigde positionering ten opzichte van de huidige bebouwing. Bodemonderzoek is daarom noodzakelijk.

Op 27 juli 2023 is door onderzoeksbureau Sigma Geo- en Milieutechniek een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is als Bijlage 1 aan dit plan toegevoegd.

Op basis van de topografische kaarten vanaf rond 1850 is op het zuidwestelijk- en noordwestelijk deel van de locatie reeds enige bebouwing te herkennen. In 1972 is gestart met de bouw van de bestaande bebouwing. Vanaf rond 1974 is een deel van de bestaande bebouwing aanwezig. De onderzoekslocatie is geruime tijd in gebruik als woon-zorggebouw. Er is geen informatie beschikbaar omtrent evt. (voormalige) potentieel bodembedreigende activiteiten/calamiteiten (verbranding afval, opslag van gevaarlijke stoffen etc.) op de onderzoekslocatie. De onderzoekslocatie, het beoogde plangebied, is in eerste aanleg als milieuhygiënisch "onverdacht" aangemerkt. Op basis van deze hypothese is het bodemonderzoek t.p.v. de onderzoekslocatie uitgevoerd conform de bijbehorende onderzoeksstrategie, volgens NEN 5740+A1.

De bovengrondmengmonsters bevatten een verhoogd gehalte lood (zware metalen) en minerale olie. In beide gevallen geldt dat de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) niet wordt overschreden zodat er voor deze stoffen uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van aanvullend onderzoek. De ondergrondmengmonsters bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde.

Het grondwater bevat ter plaatse van peilbuis 1 een verhoogd gehalte barium en xylenen en peilbuis 2 een verhoogd gehalte barium. In beide gevallen geldt dat de tussenwaarde niet wordt overschreden en vervolgonderzoek niet nodig is.

Conclusie

Het plan is ten aanzien van het aspect bodem uitvoerbaar.

4.4 Milieuzonering

Inleiding

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.

De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid. Deze wordt niet verkleind.

Onderzoek

Het plan voorziet in de realisatie van 112 woningen/zorgeenheden ter vervanging van de huidige 130 woningen/zorgeenheden. De inzet is om een woonomgeving te creëren met zorgstudio's in het zorggebouw, appartementen en grondgebonden woningen, in samenhang met centrale zorgvoorzieningen. Voor het zorggebouw met daarin de 58 zorgstudio's wordt aangesloten bij de VNG-categorie 'Verpleeghuizen'. Voor de overige bebouwing wordt uitgegaan van reguliere woningen.

In en rondom het plangebied komen meerdere (maatschappelijke) functies naast elkaar voor. Het plangebied dient daarom te worden beschouwd als gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden voor alle functies in dit gebied (met uitzondering van de richtafstand voor externe veiligheid) met 1 stap verkleind kunnen worden.

Hinder van planvoornemen op geluidsgevoelige objecten
Wat betreft de appartementen en de grondgebonden woningen wordt uitgegaan van reguliere woningen. Hiervoor geldt geen richtafstand. Voor de zorgstudio's in het zorggebouw wordt aangesloten bij de VNG-categorie 'Verpleeghuizen'. Hiervoor geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. Het zorggebouw wordt in het midden van het plangebied gerealiseerd. De afstand tussen het zorggebouw en de dichtstbij het zorggebouw gelegen woningen is groter dan 10 meter. Er kan worden voldaan aan de richtafstand.

Hinder van omliggende bedrijven
Zowel het zorggebouw als de appartementen en de grondgebonden woningen zijn hindergevoelige objecten voor inrichtingen van derden. Ook kunnen nieuwe gevoelige functies een beperkende invloed hebben op bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijven. Daarom moet worden bestudeerd of sprake is van hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen in en nabij het plangebied. In de directe nabijheid van het plangebied zijn de volgende bedrijven aanwezig:

  • Ten noorden van plangebied, op circa 30 meter van het plangebied, bevindt zich 'Tandartsenpraktijk Loppersum'. Voor 'Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven' geldt op basis van de VNG-publicatie in een gemengd gebied geen richtafstand.
  • Op circa 30 meter ten westen van het plangebied bevindt zich 'Hotel Spoorzicht'. Voor 'Hotels' geldt op basis van de VNG-publicatie in een gemengd gebied geen richtafstand.
  • Direct ten zuidwesten van het plangebied, op 10 meter van de dichtstbijzijnde toekomstige woning is een multifunctioneel gebouw gevestigd waarin zowel een dorpshuis als een café als een bibliotheek in is gevestigd. Het gebouw sluit het beste aan op de VNG-categorie 'Buurt- en clubhuizen'. Hiervoor geldt op basis van de VNG-publicatie in een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter, op basis van het aspect geluid. Er kan worden voldaan aan deze richtafstand.

Conclusie

De aanwezige bedrijvigheid legt geen onevenredige hinder op het plangebied en andersom legt het planvoornemen geen onevenredige hinder op omliggende bedrijven. Hierdoor is het planvoornemen op dit punt uitvoerbaar.

4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en (buis)leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Onderzoek

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het rode kader duidt het plangebied aan:

 afbeelding "i_NL.IMRO.1979.105BP-VG01_0006.png"
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Buisleidingen
Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle leidingen.

Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het Bevt is vergelijkbaar met het Bevi en bevat risiconormen voor transportroutes (spoor, weg en waterwegen). Op basis van het Bevt moet rekening worden gehouden met het landelijk Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het Basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd. Provincies kunnen een eigen Basisnet vastleggen; dat is ook binnen de provincie Groningen het geval.

Het Provinciaal Basisnet is opgenomen in de geconsolideerde Omgevingsverordening van 15 november 2022 van de provincie Groningen (Afdeling 2.9).

Het provinciaal basisnet Groningen is het antwoord op de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen waarin een borging van risicoafstanden als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen wordt aangekondigd. Het doel is om deze transportroutes vast te leggen en een systeem te creëren waarbij rekening kan worden gehouden met de dynamiek van transport en toekomstige groei. Om dit te bereiken zijn in de Geconsolideerde Omgevingsverordening november 2022 rondom een aantal aangewezen transportroutes (de grotere weg- en spoorinfrastructuur) veiligheidszones opgenomen.

Ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn Groningen-Delfzijl. Daarnaast is in het nationaal Basisnet de spoorlijn Groningen-Delfzijl opgenomen. Deze spoorlijn beschikt naast een veiligheidszone van 11 m, ook over een plasbrandinvloedsgebied van 30 m en een invloedsgebied van het groepsrisico (4.000 m), waarbinnen bij ontwikkelingen aandacht dient te worden geschonken aan het groepsrisico. Het plangebied ligt binnen de genoemde zone van 4.000 m.

Bij nieuwe besluiten binnen het invloedsgebied van risicovolle objecten, dient invulling te worden gegeven aan de wettelijke verantwoordingsplicht van het groepsrisico. In dit geval is de spoorlijn Groningen – Delfzijl van belang. Onderdeel van de verantwoordingsplicht is het inzichtelijk maken van de hoogte van het groepsrisico in het invloedsgebied, in zowel de huidige als toekomstige situatie.

Voor de transportroute is in het kader van het vigerende 'Bestemmingsplan Loppersum' in 2013 een risicoberekening verricht. Uit deze berekeningen is naar voren gekomen dat in de huidige situatie het groepsrisico beneden de oriëntatiewaarde ligt. Gelet op de conserverende aard van dat bestemmingsplan zou de hoogte van groepsrisico in de toekomstige situatie niet veranderen. Daarmee was er voor dat bestemmingsplan geen sprake van ruimtelijke belemmeringen. Voor de gehele berekeningen wordt verwezen naar de bijlagen bij het 'Bestemmingsplan Loppersum'.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe functies mogelijk maakt en het aantal wooneenheden in het plangebied zelfs afneemt, kan worden volstaan met de verwijzing naar het bestemmingsplan Loppersum en de daarin opgenomen verantwoording.

Het planvoornemen betreft (onder andere) de nieuwbouw van een verzorgingstehuis. Een verzorgingstehuis is aangemerkt als zeer kwetsbaar gebouw. Hierboven is gemotiveerd dat het groepsrisico als gevolg van het planvoornemen niet toeneemt. Wel adviseert de Veiligheidsregio Groningen het volgende in relatie tot het aspect zelfredzaamheid:

  • Er moet zoveel mogelijk afstand tot de risicobron spoortraject route 40, Sauwerd - Delfzijl aangehouden worden;
  • De (nood) uitgangen dienen niet aan de zijde van de risicobron spoortraject route 40, Sauwerd - Delfzijl geplaatst te worden, dan kan bij een (dreigend) incident van de risicobron af gevlucht worden;
  • Op het voorgenomen perceel dienen de meest zelfredzame onderdelen van het object (bijvoorbeeld een kantoor- of utiliteit gedeelte) aan de zijde van de risicobron geplaatst te worden, en de woon- en verblijfsruimten en binnenplaats aan de andere zijde (het zuidelijke deel). Het gebouw kan zo een beschermende werking hebben voor bewoners.  
  • Ten aanzien van organisatorische maatregelen dienen er scenario's (met name toxisch) uitwerkt te worden in het BHV plan. In het plangebied is een toxisch incident op spoortraject route 40, Sauwerd – Delfzijl maatgevend. In geval van een toxisch incident geldt: binnenblijven, ramen/deuren sluiten en mechanische ventilatie uitschakelen.

Bovenstaande adviezen worden meegenomen in de planuitwerking.

Conclusie

Uit bovenstaande inventarisatie blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en buisleidingen ligt. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Groningen-Delfzijl. Het groepsrisico neemt echter met het planvoornemen niet toe. Ook worden er met het planvoornemen geen nieuwe risicovolle objecten toegevoegd. Bij de uitvoering van het planvoornemen worden de adviezen van de Veiligheidsregio Groningen meegenomen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.6 Verkeer en parkeren

Toetsing

Voor een ruimtelijk project geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.

Onderzoek

Verkeersafwikkeling
Het planvoornemen betreft de sloop van de huidige drie gebouwencomplexen met in totaal 130 woningen/zorgeenheden. De huidige bebouwing wordt vervangen door in totaal 112 nieuwbouwwoningen/ zorgeenheden. De toekomstige bestemming van de nieuwbouw is in de toekomstige situatie hetzelfde als in de vigerende bestemming. Het aantal woningen/zorgeenheden in het plangebied neemt dus af. Het plan zal daarmee niet leiden tot een toename van verkeersbewegingen. Wat betreft verkeersafwikkeling hoeven er geen aanpassingen in de ontsluiting van het gebied te worden getroffen.

Parkeren

Voor de berekening van de parkeerbehoefte als gevolg van het planvoornemen is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 – Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. Hierbij is uitgegaan dat het plangebied in de 'rest bebouwde kom' ligt in een weinig stedelijke gemeente.

In de toekomstige situatie wordt in het plangebied een woonomgeving gecreëerd in samenhang met centrale zorgvoorzieningen, met daarin een zorggebouw, een woongebouw (appartementen) en grondgebonden woningen. Voor het zorggebouw wordt aangesloten bij de CROW-categorie 'Verpleeg- en verzorgingstehuis'. Voor zowel de grondgebonden woningen als het woongebouw wordt uitgegaan van de CROW-categorie 'Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)'. Er is berekend dat de parkeerbehoefte van het planvoornemen circa 83 parkeerplekken bedraagt. Dit wordt in de onderstaande tabel verder toegelicht:

Functie   CROW-omschrijving   Aantal   Kencijfer
Parkeren  
Parkeerbehoefte totaal  
Zorgstudio's (zorggebouw)   Verpleeg- en verzorgingstehuis   58   0,5   29 parkeerplekken  
Sociale huur/levensloop bestendig   Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)   54   1,0   54 parkeerplekken  
Totaal         83 parkeerplekken  

Figuur 4.4: Parkeerbehoefte planvoornemen

Met het planvoornemen worden er in totaal 83 parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd. Deze parkeerplekken worden op eigen terrein aangelegd en zijn alleen bedoeld voor de bewoners, bezoekers en werknemers van het zorggebouw. Het zijn geen openbare parkeerplaatsen. Hier zal op worden gehandhaafd. De parkeerbehoefte kan dus worden opgevangen.

Conclusie

Het planvoornemen van dit bestemmingsplan leidt niet tot een verkeerstoename over de aanvoerende wegen naar het plangebied. Het planvoornemen zal bovendien niet tot negatieve invloeden op de verkeersafwikkeling in de directe omgeving van het gebied leiden. Daarnaast zal ten behoeve van het planvoornemen een voldoende parkeeroplossing worden geboden. Uit oogpunt van verkeerseffecten mag voorliggend wijzigingsplan dan ook aanvaardbaar worden geacht.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Inleiding

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.7.2. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Onderzoek

De archeologische waarde is in het plangebied in 'Bestemmingsplan Loppersum' doorvertaald naar 'Waarde - Archeologie 2', die in de uiterste zuidwesthoek van het plangebied geldt. In het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' zijn de archeologische dubbelbestemmingen geactualiseerd. In dit bestemmingsplan geldt voor het gehele plangebied geen archeologische dubbelbestemming meer. Archeologisch onderzoek voor het planvoornemen is dus niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect archeologie levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7.2 Cultuurhistorie

Inleiding

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.

In de voormalige gemeente Loppersum is in 2018 het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' vastgesteld, waarin de archeologische aspecten en de cultuurhistorische waarden zijn vastgelegd.

Onderzoek

Het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' ligt over het plangebied heen. In dit bestemmingsplan kent het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit'. Voor de noordkant van het plangebied geldt in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. Hier geldt ook de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied'. De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en zo mogelijk herstel van de ruimtelijke structuur en de cultuurhistorische waarden - dat met name is gericht op het handhaven van de samenhang tussen bebouwing, wegenpatroon, water en beplanting - van het beschermde dorpsgezicht.

Uit Bijlage 2 bij deze regels opgenomen toelichting bij het besluit tot aanwijzing van de kom van Loppersum als beschermd dorpsgezicht blijkt dat de huidige bebouwing in het plangebied als 'beeldverstorende bebouwing' wordt gezien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.105BP-VG01_0007.png"
Figuur 4.5: Waarderingskaart 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'

Tevens geldt in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied'. De voor 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit' bestemde gebieden zijn mede bestemd voor het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten waaronder wordt begrepen:

  • het aanwezige straat-, bebouwings- en/of landschapsbeeld ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied'.

Met het planvoornemen zal worden aangesloten bij de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' en 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit'. Met het planvoornemen zal 'beeldverstorende bebouwing' worden gesloopt. Bij het ontwerp van de vervangende nieuwbouw wordt ingezet op het behoud en zo mogelijk herstel van de ruimtelijke structuur en de cultuurhistorische waarden - dat met name is gericht op het handhaven van de samenhang tussen bebouwing, wegenpatroon, water en beplanting - van het beschermde dorpsgezicht.

Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.8 Ecologie

4.8.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming (Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van het Natuurnetwerk Nederland. Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De wet gaat uit van het "nee-tenzij"-principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan door middel van ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.

4.8.2 Onderzoek

Soortenbescherming

Om de uitvoerbaarheid van dit initiatief te toetsen voor het aspect ecologie, is er door Ecoquickscan een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd (een zogenaamde quickscan). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het rapport van de inventarisatie is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

In de ecologische quickscan worden drie typen gebouwen onderscheidden in het plangebied. Gebouw A, B en C. Dit is weergegeven in de onderstaande afbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.105BP-VG01_0008.png"
Figuur 4.6: Verdeling gebouwen (bron: Ecoquickscan)

Uit de ecologische quickscan blijkt dat de gebouwen in het plangebied geschikt zijn voor de volgende soorten:

  • Gebouw A: vleermuizen (gewone dwergvleermuis (inclusief massawinterverblijfplaats), ruige dwergvleermuis, laatvlieger, tweekleurige vleermuis).
  • Gebouw B: geen.
  • Gebouw C: vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, tweekleurige vleermuis).

Om uitsluitsel te geven over de hoeveelheid aanwezige verblijfplaatsen en de benodigde mitigatie is er nader onderzoek uitgevoerd.

Ook is binnen het plangebied de aanwezigheid van broedplaatsen van algemene broedvogels niet uit te sluiten. Tijdens de veldverkenning zijn koolmees en merel waargenomen. Daarnaast is de omgeving geschikt vanwege biotoopkenmerken als ligging in een groene wijk met nestgelegenheid in bomen, struiken en bebouwing. De geplande werkzaamheden kunnen hier mogelijk effect op hebben, zeker als er in de begroeiing gewerkt gaat worden (lopen, steigerbouw, aan- en afvoer van materiaal, etc.) of begroeiing verwijderd dient te worden. Indien de werkzaamheden vereisen dat er in de begroeiing gewerkt wordt of dat begroeiing verwijderd moet worden, dient voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitgevoerd te worden.

Nader onderzoek vleermuizen
Er is door Ecoquickscan een nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen. De rapportage van dit nader onderzoek is als Bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. Hieronder volgen de conclusies:

Vleermuizen
Tijdens het nader onderzoek zijn in het plangebied de volgende verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld:

Gebouw A

  • 1 zomerverblijfplaats van gewone dwergvleermuis
  • 1 paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis
  • 2 zomer- en paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis
  • 2 paarverblijfplaatsen van ruige dwergvleermuis
  • 2 zomer- en paarverblijfplaatsen van ruige dwergvleermuis

Gebouw B

  • 1 zomer- en paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis
  • 1 paarverblijfplaats van ruige dwergvleermuis

Gebouw C

  • 1 kraamverblijfplaats van gewone dwergvleermuis
  • 1 kraam- en zomerverblijfplaats van gewone dwergvleermuis
  • 1 paarverblijfplaats van ruige dwergvleermuis

Er zijn geen (grote) winterverblijfplaatsen vastgesteld. De paarverblijfplaatsen zijn mogelijk wel geschikt voor overwintering van één of enkele vleermuizen. Aangezien de paarverblijfplaatsen bij strenge vorst ook geschikt zijn betreffen dit ook volwaardige winterverblijfplaatsen. Alle voorstaande verblijfplaatsen van vleermuizen zijn beschermd conform de Wet natuurbescherming. Ook buiten het plangebied is één paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis waargenomen en zijn er vermoedens dat de kerk door gewone dwergvleermuis en laatvlieger wordt gebruikt als winterverblijfplaats.

In het plangebied zijn dus vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis vastgesteld. Deze vaste rust- en verblijfplaatsen zijn jaarrond beschermd. Negatieve effecten op vaste rust- en verblijfplaatsen zijn, bij de sloop en nieuwbouw, niet uit te sluiten.

In het kader van de Wet natuurbescherming dient normaal gesproken voor de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis een ontheffing ex. artikel 3.5 aangevraagd te worden bij de Gedeputeerde Staten van de provincie. Het planvoornemen betreft echter een versterkingsopgave, hierdoor is het mogelijk om gebruik te maken van een alternatief op de reguliere ontheffing. Naar aanleiding van de aardbevingssschade in de provincie Groningen, heeft de provincie Groningen namelijk een generieke ontheffing Wet natuurbescherming afgegeven aan het Nationaal Coördinator Groningen (NCG). Projecten met gebouwen die als gevolg van aardbevingsschade gerenoveerd of gesloopt moeten worden, kunnen aanhaken bij de generieke ontheffing van het NCG. Dit is in het geval van het planvoornemen gebeurd.

Huismus
In het plangebied zijn geen nestlocaties van de huismus aangetroffen. Wel zijn er huismussen waargenomen in de begroeiing rondom het plangebied. Wegens de beperkte aantallen huismussen en de diverse alternatieve in de omgeving betreft de begroeiing in het onderzoeksgebied geen essentieel leefgebied.

Overige waarnemingen
In of in de directe omgeving van het onderzoeksgebied zijn diverse algemene broedvogels in de begroeiing rond om het plangebied waargenomen en één of enkele waarnemingen van egel, ransuil, kerkuil en torenvalk waargenomen. Het betroffen allen dieren die geen binding hadden met het plangebied.

Gebiedsbescherming

In Nederland zijn 162 Natura 2000-gebieden gelegen. In 130 van deze gebieden komen stikstofgevoelige habitats of leefgebieden van soorten voor. Een verdere toename van stikstofdepositie kan tot een negatief effect kan leiden. Daarom dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden of er stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Een te hoge stikstofdepositie kan tot een negatief effect leiden, waardoor een bestemmingsplan onder dezelfde omstandigheden niet kan worden vastgesteld.

Ten behoeve van het planvoornemen is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Hierbij is zowel de stikstofdepositie ten gevolge van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase als in de gebruiksfase meegenomen. De berekening en bijbehorende rapportage is als Bijlage 4 opgenomen in deze toelichting. Uit dit onderzoek blijkt dat de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn:

  • Waddenzee, gelegen op een afstand van circa 10,1 km;
  • Zuidlaardermeergebied, gelegen op een afstand van circa 17,8 km;
  • Drentsche Aa-gebied, gelegen op een afstand van circa 23,7 km.

Hierbij dient wel te worden vermeld dat het Natura 2000-gebied Zuidlaardermeergebied niet stikstofgevoelig is.

Uit de uitgevoerde AERIUS-berekening blijkt dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.

Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.

4.8.3 Conclusie

Uit het nadere onderzoek volgt dat binnen het plangebied vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis zijn vastgesteld. Deze vaste rust- en verblijfplaatsen zijn jaarrond beschermd. Negatieve effecten op vaste rust- en verblijfplaatsen zijn, bij de sloop en nieuwbouw, niet uit te sluiten. De uitvoering van deze plannen veroorzaakt een conflict met de Wet natuurbescherming. Het planvoornemen betreft echter een versterkingsopgave, waardoor er inmiddels is aangehaakt bij de generieke ontheffing van het NCG.

Het aspect gebiedsbescherming (inclusief stikstof) vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Water

Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Waterwet 
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi (zie paragraaf 3.1.3). Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.

Toetsing

Digitale watertoets
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen ingediend bij Waterschap Noorderzijlvest. De aanvraag digitale watertoets heeft op 20 februari 2023 plaatsgevonden. Het aanvraagformulier is als Bijlage 5 bij de toelichting toegevoegd. Hieruit kwam het volgende aspect naar voren:

Advies afvoer van riool- en hemelwater - via een gemengd stelsel
Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd. Als er op dit moment alleen een gemend rioolstelsel aanwezig is, moet schoon hemelwater gescheiden worden aangelegd van het afvalwater binnen het plan (‘scheiden aan de bron’). Bij het op termijn aanleggen van een gescheiden stelsel (door de gemeente) kan daarop worden aangesloten. Of het afvalwater en het hemelwater op het gemengde rioolstelsel kan worden geloosd wordt afgestemd met de gemeente als beheerder van de rioolstelsels. Als er mogelijkheden zijn om het schone hemelwater rechtstreeks naar aanwezig oppervlaktewater af te voeren, heeft dat voorkeur. Het waterschap kan nadere eisen stellen om het ontvangende oppervlaktewater daarvoor geschikt te maken.

 

Af- en toename in vierkante meters
In de bestaande situatie is er 10.168 m2 aan verharding in het plangebied. Hiervan bestaat 5.725 m² uit bebouwing en 4.543 m² uit bestrating. In de toekomstige situatie zal er in totaal 11.044 m² aan verharding in het plangebied aanwezig zijn. Hiervan bestaat 5.242 m² uit bebouwing en 5.802 m² uit bestrating. Met het planvoornemen gaat het verhard oppervlak met bebouwing gaat dus omlaag. De verharding qua bestrating gaat echter iets omhoog, waardoor de verharding in totaliteit ook omhoog gaat

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.105BP-VG01_0009.png" Figuur 4.7: Oppervlakten bestaand (bron: KAW)

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.105BP-VG01_0010.png"

Figuur 4.8: Oppervlakten nieuw (bron: KAW)

Infiltratie van hemelwater
Uitgangspunt voor de openbare ruimte is een groen gebied, waarbij bij de inrichting van de openbare ruimte rekening wordt gehouden met klimaatadaptieve en natuurinclusieve oplossingen. In dit groengebied zal ruimte zijn voor hemelwater om te kunnen infiltreren. Verder kunnen de paden voor de hof- en parkwoningen worden uitgevoerd in halfverharding. De exacte inrichting van het groengebied in het plangebied is nog nader te bepalen.

Drooglegging
Er wordt nog nader uitgewerkt hoe in het plan wordt omgegaan met drooglegging, hierover zal te zijner tijd nadere afstemming met het waterschap plaatsvinden.

Conclusie

Voorafgaand aan vergunningverlening zal er over bovenstaande zaken nadere afstemming met het waterschap plaatsvinden.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit m.e.r. en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:

  • C-lijst met m.e.r.-plichtige activiteiten en daarbij behorende drempelwaarden;
  • D-lijst met m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en de daarbij behorende drempelwaarden.

Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling. Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de drie volgende hoofdcriteria:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten.

Toetsing en conclusie

Het project maakt in de zin van het Besluit m.e.r. geen extra woningen mogelijk. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. De voorgenomen ontwikkeling betreft de vervanging van de bestaande bebouwing in het plangebied. In de huidige situatie zijn er in totaal 130 woningen/zorgeenheden in het plangebied gevestigd. In de toekomstige situatie zijn dit er 112 woningen/zorgeenheden. Aangezien er met het planvoornemen geen woningen worden toegevoegd, kan het voornemen niet gezien worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarbij is specifiek van belang dat het ruimtebeslag beperkt is en dat het ruimtebeslag niet wordt uitgebreid. Gezien de afwezigheid van deze aspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels.

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het plan bestaat uit:

  • a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd;
  • c. een toelichting waarin onder meer het relevante beleid op verschillende overheidsniveaus wordt beschreven, een toets plaatsvindt aan de milieuaspecten en de bestemmingsregels worden toegelicht.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat plannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan, met de daarbij behorende toelichting, wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.

5.2 Bestemmingsplanregels

Voor wat betreft de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek en inhoud van het bestemmingsplan Loppersum (27-10-2014). Daarnaast zijn de wijzigingen uit de daarop volgende plannen meegenomen waar dit nodig was. Dit betreft de bestemmingsplannen Veeg-Facetplan Bg Loppersum (vastgesteld op 31-10-2016), Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum (5-3-2018), Welstandsluw bouwen (29-6-2020), Veegplan Eemsdelta 2022 (9-6-2018) en Facetbestemmingsplan kamergewijze verhuur (ontwerp 24-1-2023).

Het plan bestaat uit de volgende hoofdstukindeling, die hierna verder wordt uitgewerkt:

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Enkelbestemmingen

Hoofdstuk 2 bestaat uit de bestemmingsregels. Het plangebied kent één hoofdbestemming:

Maatschappelijk
Dit is de hoofdbestemming van het plangebied. Binnen de bestemming staan grondgebonden woningen met bijbehorende bouwwerken, een woongebouw met appartementen en een woon/zorggebouw met zorgstudio's. Deze zijn aangeduid als respectievelijk 'specifieke bouwaanduiding - grondgebonden woningen', 'specifieke bouwaanduiding - appartementen' en 'specifieke bouwaanduiding - zorgstudio's'.

Het aantal wooneenheden c.q. zorgstudio's is op de verbeelding aangegeven.

Alle hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken worden binnen de bouwvlakken gebouwd. Buiten de bouwvlakken kan nog een totale oppervlakte van 200 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de maatschappelijke bestemming worden gebouwd. Te denken valt aan fietsenbergingen, abri's en dergelijke.

De maatvoering van de bebouwing staat aangegeven op de verbeelding.

Dubbelbestemmingen

Het plan kent daarnaast een aantal zogenaamde 'dubbelbestemmingen', deze bestemmingen passen de regels uit de enkelbestemmingen aan op een bepaald onderwerp. Het gaat om de volgende dubbelbestemmingen:

Waarde - Beschermd dorpsgezicht
Het noordelijke deel van het plangebied maakt deel uit van het beschermd dorpsgezicht Loppersum. Dit maakt dat deze dubbelbestemming in het plan moet worden opgenomen, hoewel de huidige bebouwing in het plangebied als 'beeldverstorende bebouwing' wordt gezien. De dubbelbestemming leidt tot een vergunningplicht bij sloop.

Waarde - Ruimtelijke kwaliteit
Het hele plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit', maar alleen het noordelijke deel van het plangebied (samenvallend met de begrenzing van het beschermd dorpsgezicht) heeft de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied'. Alleen voor dit noordelijke deel geldt een vergunningplicht bij sloop. Zoals al in paragraaf 1.1 is benoemd is de huidige bebouwing in het plangebied niet aardbevingsbestendig en wordt daarom (gefaseerd) gesloopt en vervangen door in totaal 112 nieuwbouwwoningen.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een viertal regels:

De anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro opgenomen. Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

De algemene bouwregels en algemene gebruiksregels zijn ontleend aan de op de gronden vigerende plannen. In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In de overige regels zijn regels opgenomen over het realiseren van voldoende parkeerplaatsen en voorzieningen voor laden en lossen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht bouwen en gebruik en de slotregel opgenomen.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Aangezien het om een particulier initiatief gaat, zullen eventuele planschadekosten en andere daarmee samenhangende kosten voor rekening van de initiatiefnemer zijn. De initiatiefnemer en de gemeente hebben hiervoor een planschade- en anterieure exploitatieovereenkomst ondertekend. Ook de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van de plannen zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.

Hiermee zijn alle plankosten als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening anderszins verzekerd en is het niet verplicht een exploitatieplan op te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Participatie

In het voortraject heeft veelvuldig overleg en afstemming plaatsgevonden met de directe omgeving.

7.2 Procedure

Om te achterhalen of dit bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is, wordt de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en instanties kunnen reageren op het plan, namelijk; inspraak, overleg, zienswijzen en tot slot beroep. De uitkomsten hiervan kunnen ook nog nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven. De bestemmingsplanprocedure ziet er globaal als volgt uit:

7.2.1 Vooroverleg

Dit bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure. Daarbij heeft ook vooroverleg (artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening) plaatsgevonden. Het plan is in het kader van vooroverleg aangeboden aan Waterschap Noorderzijlvest, de provincie Groningen, de Veiligheidsregio Groningen, Omgevingsdienst Groningen en Adviesorganisatie voor ruimtelijke kwaliteit Libau.

De vooroverlegreacties zijn samengevat en van een reactie voorzien in de Nota vooroverlegreactie Wiemersheerd. Deze nota is als Bijlage 6 opgenomen.

7.2.2 Ontwerp en zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 28 december 2023 tot en met 7 februari 2024 voor zienswijzen ter inzage gelegen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. De Notitie beantwoording zienswijzen is als Bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.