direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuwe Tuinen/Wijmerspad Loppersum
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1979.100BP-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het plangebied Nieuwe Tuinen/Wijmerspad staan 26 woningen die in een versterkingsopgave zitten. Een deel wordt bouwkundig versterkt en een deel wordt gesloopt en opnieuw gebouwd. Het plangebied valt in de huidige situatie onder vier verschillende bestemmingsplannen. De bouwvlakken liggen aan de rooilijn strak om de bestaande bebouwing heen. Gezien de sloop/nieuwbouw passen de nieuwe woningen hier in de toekomstige situatie waarschijnlijk niet geheel binnen en zal de goot- en bouwhoogte waarschijnlijk niet meer toereikend zijn. Om de ontwikkelingen (bouwkundig versterken en/of sloop/nieuwbouw) in het plangebied passend te maken in het heersende planologisch regime, wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

In de huidige situatie zijn voor het plangebied meerdere (facet)bestemmingsplannen in werking. Met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan kan daarmee ook een consolidatie van de bestaande bestemmingsplannen gemaakt worden.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het zuidelijk deel van Loppersum in de gemeente Eemsdelta. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door het kanaal 'Loppersumse Wijmers'. Ten oosten van het plangebied bevindt zich agrarische grond, in het westen en zuiden van het plangebied is bebouwing gelegen. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.100BP-VO01_0001.png"
Figuur 1.1: Ligging plangebied, waarbij het plangebied rood is omlijnd (bron: Google Maps)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het vigerende bestemmingsplan is 'Bestemmingsplan Loppersum' (vastgesteld d.d. 27 oktober 2014). Een groot deel van het plangebied kent in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Woongebied'. Aan de zuidkant van het plangebied heeft een deel de enkelbestemming 'Agrarisch'. Ook kent het plangebied bouwvlakken. Op twee locaties geldt hierbij een functieaanduiding 'Dienstverlening'. Op één locatie geldt een functieaanduiding 'Bedrijf'. Ook gelden er in delen van het plangebied twee gebiedsaanduidingen. In de noordelijke strook langs het kanaal geldt de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Ook geldt er in een groot deel van het plangebied de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 2'. Ook zijn er in het 'Bestemmingsplan Loppersum' voor delen van het plangebied twee dubbelbestemmingen opgebomen. Voor een groot deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Ook geldt er in een strook aan de noordkant van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. Deze dubbelbestemmingen voor het plangebied zijn met de vaststelling van het bestemmingplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' (vastgesteld op 5 maart 2018) komen te vervallen. In dit nieuwe bestemmingsplan kent het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit'. Ook gelden er in delen van het bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Voor de noordkant van het plangebied geldt in het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied'. Ook worden er twee woningen aangemerkt met de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand'.

Verder gelden er in het plangebied de volgende regelingen:

  • Facetbestemmingsplan kamergewijze verhuur (ontwerp op 24 januari 2023);
  • Veegplan Eemsdelta 2022 (vastgesteld op 9 juni 2022);
  • Welstandsluw bouwen (vastgesteld op 29 juni 2020). Dit facetbestemmingsplan geldt slechts voor het zuidelijke en westelijke deel van het plangebied. De woningen aan het Wijmerspad vallen niet onder de regeling van Welstandsluw bouwen.
  • Veeg-Facetplan Bg Loppersum (vastgesteld op 31 oktober 2016). Dit facetbestemmingsplan geldt slechts voor het noordwestelijke deel van het plangebied.

Om de ontwikkelingen (bouwkundig versterken en/of sloop/nieuwbouw van de woningen) in het plangebied passend te maken in het heersende planologisch regime, wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Hieronder is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan opgenomen, waarbij de begrenzing is aangeduid met een rode lijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.100BP-VO01_0002.png"
Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding 'Bestemmingsplan Loppersum' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 wordt een beknopte beschrijving gegeven van de huidige en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 bevat een samenvatting van het relevante beleid op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. De relevante secundaire wet- en regelgeving en de invloed die vanuit milieukundig en ruimtelijk oogpunt wordt uitgeoefend op het onderhavig plangebied, staat in hoofdstuk 4 centraal. Hoofdstuk 5 geeft uitleg over de juridische regelingen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen. De laatste twee hoofdstukken 6 en 7 zijn gereserveerd voor respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit 26 vrijstaande woningen, inclusief (achter)tuinen. Een deel van deze woningen is gelegen aan de straat 'Wijmerspad'. De woningen met de huisnummers 1 tot en met 39 behoren tot het plangebied. De straat 'Wijmerspad' loopt parallel aan het ten noorden gelegen kanaal 'Loppersumse Wijmers'. De woningen Wijmerspad 37 en 39 zijn in het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' aangemerkt als karakteristieke panden. De overige woningen liggen aan de straat 'Nieuwe Tuinen'. De woningen met de huisnummers 2 tot en met 22 behoren tot het plangebied. In de onderstaande figuren wordt de huidige situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.100BP-VO01_0003.png"
Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.100BP-VO01_0004.png"
Figuur 2.2: Locatie woningen in plangebied (bron: Nationaal Coördinator Groningen)

2.2 Toekomstige situatie

Zoals ook in de aanleiding is aangegeven, zitten de 26 woningen, gelegen in het plangebied, in een versterkingsopgave. In de toekomstige situatie wordt een deel van deze woningen bouwkundig versterkt. Bij het grootste deel van de woningen zal er sloop en nieuwbouw worden toegepast. In de onderstaande afbeeldingen wordt voor beide straten (Nieuwe Tuinen en Wijmerspad) weergegeven bij welke woningen sloop en nieuwbouw gaat plaatsvinden en welke woningen bouwkundig zullen worden versterkt. Onder andere de twee als karakteristiek aangewezen woningen worden behouden, deze worden versterkt. Zoals weergegeven wordt bij de meeste woningen sloop en nieuwbouw toegepast. Mogelijk zal in de toekomstige situatie bij nieuwbouw van de woningen de grootte van de bouwvlakken en goot- en bouwhoogte iets afwijken van de huidige situatie. Behalve de versterkingsopgave van de bestaande woningen zal het plangebied in de toekomstige situatie onveranderd blijven.

Voor het planvoornemen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, deze is als Bijlage 1 aan de toelichting toegevoegd. In dit beeldkwaliteitsplan zijn de uitgangspunten van de te slopen en te herbouwen woningen beschreven. Algemeen uitgangspunt is dat de herbouw van de bestaande situatie, waarbij het voor onderdelen teruggrijpen op de historische situatie, indien gewenst door de woningeigenaren, wordt gestimuleerd. Ook het terugbrengen van de de huidige posities van de voorgevels van de woningen ten opzichte van de straat is een uitgangspunt voor de herbouw van de woningen. Herbouw van de woningen zal dus de huidige vorm en afmetingen van de woningen aanhouden, ook het huidige gevelbeeld dient, voor zover het de voorgevels en de vanaf de openbare weg zichtbare zijgevels betreft, weer te worden teruggebracht naar de huidige situatie. Wel zijn eventuele aanbouwen aan de achterzijde mogelijk.

Verder wordt met dit bestemmingsplan ook een consolidatie van de huidige geldende bestemmingsplannen in het plangebied gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.100BP-VO01_0005.png"
Figuur 2.3: Versterkingsopgave Wijmerspad (bron: Beeldkwaliteitsplan)

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.100BP-VO01_0006.png"
Figuur 2.4: Versterkingsopgave Wijmerspad (bron: Beeldkwaliteitsplan)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationaal Coördinator Groningen

Vanuit het Rijk, de zes 'aardbevingsgemeenten' en de provincie Groningen is de Nationaal Coördinator Groningen opgericht. Deze organisatie heeft de regie op het schadeherstel en het aardbevingsbestendig maken van de huizen en gebouwen en infrastructuur (zoals wegen en dijken) in het aardbevingsgebied in de provincie. De aanpak van deze opgave is vastgelegd in het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen. Het programma richt zich ook op het verbeteren van de leefbaarheid in dorpen, het versterken van de economie in het gebied en het vinden van duurzame oplossingen. Zo richt het programma zich op veiligheid en schadeafhandeling van huizen, scholen, kerken en andere gebouwen en bouwwerken.

Het planvoornemen om de woningen in het plangebied aardbevingsbestendig bouwkundig te versterken en of sloop en nieuwbouw toe te passen, maakt onderdeel uit van dit programma.

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder bestaat uit de volgende aspecten:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

Ad 1.

De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het geval van wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die 'Ladderplichtig' is, waarbij tevens geldt dat het een nieuwe ontwikkeling betreft.

Met het planvoornemen worden de bestaande bouwvlakken verruimd. Er worden met het planvoornemen geen woningen toegevoegd. Er mag redelijkerwijs van worden uitgegaan dat het planvoornemen geen stedelijke ontwikkeling betreft en dat een ladderonderbouwing niet van toepassing is.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Wanneer er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale omgevingsvisie

Op 1 juni 2016 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. Op 25 mei 2022 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie op een aantal onderdelen gewijzigd.

Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':

1. Ruimte:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • aantrekkelijk vestigingsklimaat;
  • ruimte voor duurzame energie;
  • vitale landbouw.

2. Natuur en landschap:

  • beschermen landschap en cultureel erfgoed;
  • vergroten biodiversiteit.

3. Water:

  • waterveiligheid;
  • schoon en voldoende water.

4. Mobiliteit:

  • bereikbaarheid.

5. Milieu:

  • tegengaan milieuhinder;
  • gebruik van de ondergrond;

De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2022 (hierna Omgevingsverordening) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. Op 15 november 2022 is de Omgevingsverordening op een aantal onderdelen gewijzigd. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Geconsolideerde Omgevingsvisie provincie Groningen 2022 zoals hierboven is beschreven. Hieronder zijn de artikelen weergegeven die relevant zijn voor het plangebied. Thema's die geen invloed hebben op het voornemen, worden niet aangehaald.

  • 1. Bescherming beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen (Artikel 2.9.1)
  • 2. Rechtstreeks werkende regel aardbevingsgebied (Artikel 2.9.2)
  • 3. Veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen (Artikel 2.23.3)
  • 4. Veiligheidszone 3 transport (Artikel 2.23.4)
  • 5. Woningbouw (Artikel 2.15.1)

AD 1. EN 2.
Het plangebied behoort tot het aardbevingsgebied op grond van de Omgevingsverordening. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op dit gebied, stelt regels ter bescherming van de hoofdvorm van de karakteristieke en beeldbepalende gebouwen. In het plangebied zijn twee panden als karakteristiek pand aangewezen. Dit zijn de woningen aan Wijmerspad 37 en 39. In het planvoornemen zullen deze woningen behouden blijven. Het planvoornemen is daarmee in overeenstemming met de provinciale regels.

AD 3.
Voor het plangebied geldt veiligheidszone 2. In de toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven ‘veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. Het planvoornemen voorziet niet in de toevoeging van kwetsbare objecten. Er wordt hiermee voldaan aan dit artikel uit de omgevingsverordening. In paragraaf 4.5 komt het aspect externe veiligheid nader aan de orde.

AD 4.
Voor het plangebied geldt Veiligheidszone 3 transport. Een bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen binnen de op kaart 3 aangegeven ‘veiligheidszone 3 transport'.

Het planvoornemen betreft niet de realisatie van objecten voor minder zelfredzame personen. Het planvoornemen is daarmee in overeenstemming met de provinciale regels.

AD 5.
Volgens de provinciale regels kan een bestemmingsplan alleen voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt.

Met het planvoornemen worden geen nieuwe woningen toegevoegd. Het planvoornemen is daarmee in overeenstemming met de provinciale regels.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie

In 2012 is de Structuurvisie Loppersum 2012-2020 vastgesteld. In deze beleidsnota zijn de beleidskeuzen van de voormalige gemeente Loppersum neergelegd ten aanzien van verschillende thema's.

Voor de dorpsgebieden is het beleid hoofdzakelijk gericht op het wonen, de leefbaarheid, de voorzieningen en de plaatselijke bedrijvigheid. De navolgende beleidskeuzen worden hierbij genoemd:

  • behoud van de identiteit en de cultuurhistorische waarden in kenmerkende dorpskernen;
  • voor het wonen wordt ingezet op het behoud van Loppersum als aantrekkelijke woongemeente voor verschillende doelgroepen, rekening houdend met de grote vernieuwingsopgave die voortvloeit uit de demografische veranderingen. Hierbij wordt gekozen voor herstructurering boven uitbreiding;
  • behoud van de basisvoorzieningen ter wille van de leefbaarheid. Daar waar voorzieningen niet meer betaalbaar en levensvatbaar zijn, wordt in overleg met maatschappelijke organisaties en bewoners ingezet op samenwerking en bundeling. Een goede bereikbaarheid is dan voorwaarde;
  • wat betreft bedrijvigheid ligt het accent enerzijds op de ontwikkeling van de landbouw en anderzijds op verspreide (kleinschalige) bedrijvigheid.

Het planvoornemen betreft voornamelijk een consolidatie van de bestaande geldende (bestemmings)plannen. Het planvoornemen sluit daarmee aan op de Structuurvisie Loppersum 2012-2020.

3.3.2 Welstandsnota

De Welstandsnota Loppersum (vastgesteld d.d. 23 juli 2020) dient als toetsinstrument bij bouwplannen. Waar het bestemmingsplan de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken regelt, geeft de welstandsnota regels voor de (architectonische) vormgeving (criteria voor het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken). Het welstandsbeleid is daarbij ondergeschikt aan het bestemmingsplan; de planologische ruimte die het bestemmingsplan biedt, kan niet worden ingeperkt door de welstandsnota.

Het plangebied van dit bestemmingsplan valt in de welstandsgebieden 'Bebouwing langs uitvalswegen' en 'Historische kern en beschermd dorpsgezicht'. Voor een deel van het plangebied, de woningen aan de straat 'Nieuwe Tuinen' en de achtertuinen van de woningen aan het 'Wijmerspad', geldt het bestemmingsplan 'Welstandsluw bouwen'. Voor deze zone gelden vereenvoudigde en verruimde de bouwregels.

Beeldkwaliteitsplan
Om recht te doen aan de status van karakteristiek dan wel beschermd dorpsgezicht is, voorafgaand aan de plannen voor de sloop/nieuwbouw, voor het plangebied een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit (concept) beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 1 aan de toelichting toegevoegd. In het beeldkwaliteitsplan staan de uitgangspunten voor de te slopen en te herbouwen woningen beschreven. Met het planvoornemen worden een aantal panden aan de 'Nieuwe Tuinen' en het 'Wijmerspad' gesloopt en herbouwd. Bij de herbouw van deze panden worden uitgangspunten in het beeldkwaliteitsplan in acht genomen.

3.3.3 Woonvisie Eemsdelta 2022-2032: Met vertrouwen aan de slag!

Op 2 maart 2022 heeft de gemeenteraad van Eemsdelta de woonvisie Eemsdelta 2022-2032: Met vertrouwen aan de slag! vastgesteld. In de woonvisie staat voor de komende 10 jaren het programma per stad, dorp en wijk waarmee de gemeente samen met bewoners, corporaties en anderen aan de slag wil.

Met betrekking tot aardbevingen en de versterkingsopgave staat in de woonvisie beschreven dat er een herstel dient plaats te vinden van veilig wonen en vertrouwen. De volgende uitgangspunten staat beschreven:

  • Voor iedereen een veilig huis;
  • Versterking in combinatie met stads- en dorpsvernieuwing;
  • Nationaal Programma Groningen draagt bij aan de leefbaarheid, welvaart, de sociaaleconomische positie en welzijn.

Het planvoornemen betreft een versterkingsopgave en sluit daarmee aan op de woonvisie.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Geluid

Wet- en regelgeving
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf. Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidsbelasting op de gevel. Indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden blootgesteld aan een geluidsbelasting hoger dan 48 dB, is het noodzakelijk dat een verzoek tot het mogen toestaan van een hogere waarde wordt ingediend.

Onderzoek
Met het planvoornemen worden, in het kader van de versterkingsopgave, een aantal woningen bouwkundig versterkt. Bij een ander deel van de woningen wordt er sloop en nieuwbouw toegepast. Hierbij worden de bouwvlakken en bouwvoorschriften iets verruimd. Het plangebied ligt (deels) in de wettelijke geluidszone van de Wijmersweg. Aangetoond moet worden dat de vastgestelde voorkeursgrenswaarden niet worden overschreden

PM AKOESTISCH ONDERZOEK

Conclusie
PM AKOESTISCH ONDERZOEK

4.2 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor (PM2,5). Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.401 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarde in 2017).

PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Onderzoek
Het planvoornemen betreft de versterking en sloop/nieuwbouw van bestaande woningen. Er worden met het planvoornemen geen woningen toegevoegd. Het plan zal daarmee niet leiden tot een toename van verkeersbewegingen. Het plan dient daarmee als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit te worden beschouwd.

Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

4.3 Bodem

Toetsingskader
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Toetsing
Het planvoornemen betreft de versterking en sloop/nieuwbouw van bestaande woningen. Er worden met het planvoornemen geen woningen toegevoegd, wel worden de bouwvlakken iets verruimd. Bodemonderzoek wordt daarom noodzakelijk geacht.

PM BODEMONDERZOEK

Conclusie
PM BODEMONDERZOEK

4.4 Milieuzonering

Inleiding
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

Onderzoek
Het voorliggend bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Wel worden met het planvoornemen de bouwvlakken verruimd. Woonfuncties gelden als hindergevoelig en daarom moet worden bestudeerd of sprake is van hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen in en nabij het plangebied. Volgens de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 kunnen gebieden die langs de hoofdinfrastructuur liggen worden beschouwd als 'gemengd gebied'. Het plangebied is direct gelegen naast een doorgaande weg, de N996 of Wijmersweg. Op deze weg komen meerdere functies naast elkaar voor. Het plangebied dient daarom te worden beschouwd als gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden voor alle functies in dit gebied (met uitzondering van de richtafstand voor externe veiligheid) met 1 stap verkleind kunnen worden.

In de omgeving van het plangebied is bedrijvigheid aanwezig:

  • Ten noorden van het plangebied is 'Bakkerij Marinus' gelegen. Een bakkerij valt in de VNG-publicatie in de categorie 'Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel' van milieucategorie 1 met een aan te houden minimale richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied tot hindergevoelige objecten. Het plangebied ligt op circa 30 meter van de bakkerij. Er wordt voldaan aan de richtafstand.
  • Ten noorden van het plangebied is 'Lopster autobedrijf Bijsma' gelegen. Een autobedrijf valt in de VNG-publicatie in de categorie 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven' van milieucategorie 2 met een aan te houden minimale richtafstand van 10 meter (op basis van geluid) in een gemengd gebied tot hindergevoelige objecten. Het plangebied ligt op circa 30 meter van dit autobedrijf. Er wordt voldaan aan de richtafstand.
  • Ten noorden van het plangebied is tankstation 'Tamoil' gelegen. Dit tankstation valt in de VNG-publicatie in de categorie 'Benzineservisestations: Zonder LPG' van milieucategorie 2 met een aan te houden minimale richtafstand van 10 meter (op basis van geur en geluid) in een gemengd gebied tot hindergevoelige objecten. Het plangebied ligt op circa 25 meter van dit tankstation. Er wordt voldaan aan de richtafstand.

Conclusie
De aanwezige bedrijvigheid legt geen onevenredige hinder op het plangebied en andersom legt het initiatief geen onevenredige hinder op omliggende bedrijven. Hierdoor is het planvoornemen op dit punt uitvoerbaar.

4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof). Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Onderzoek
In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het blauwe kader duidt het plangebied aan:

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.100BP-VO01_0007.png"
Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Buisleidingen
Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle leidingen.

Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het Bevt is vergelijkbaar met het Bevi en bevat risiconormen voor transportroutes (spoor, weg en waterwegen). Op basis van het Bevt moet rekening worden gehouden met het landelijk Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het Basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd. Provincies kunnen een eigen Basisnet vastleggen; dat is ook binnen de provincie Groningen het geval.

Het Provinciaal Basisnet is opgenomen in de geconsolideerde Omgevingsverordening van 15 november 2022 van de provincie Groningen (Afdeling 2.9).

Het provinciaal basisnet Groningen is het antwoord op de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen waarin een borging van risicoafstanden als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen wordt aangekondigd. Het doel is om deze transportroutes vast te leggen en een systeem te creëren waarbij rekening kan worden gehouden met de dynamiek van transport en toekomstige groei. Om dit te bereiken zijn in de Geconsolideerde Omgevingsverordening november 2022 rondom een aantal aangewezen transportroutes (de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur) veiligheidszones opgenomen.

In het zuidelijk deel van het dorp Loppersum ligt de provinciale weg N996 (Wijmersweg) en in het noordelijk deel de spoorlijn Groningen-Delfzijl. Op grond van het provinciaal basisnet beschikt deze weg over een zone van 30 m waarbinnen de oprichting van objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen niet is toegestaan (Plasbrandaandachtsgebied). Ook dient bij besluiten binnen 200 m van de weg het groepsrisico te worden beschouwd. De weg ligt op een afstand van minder dan 200 m van het plangebied. Daarnaast is in het nationaal Basisnet de spoorlijn Groningen-Delfzijl opgenomen. Deze spoorlijn beschikt naast een veiligheidszone van 11 m, ook over een plasbrandaandachtsgebied van 30 m en een aandachtsgebied van het groepsrisico (1.500 m), waarbinnen bij ontwikkelingen aandacht dient te worden geschonken aan het groepsrisico. Het plangebied ligt binnen de genoemde zone van 1.500 m.

Bij nieuwe besluiten binnen het invloedsgebied van risicovolle objecten, dient invulling te worden gegeven aan de wettelijke verantwoordingsplicht van het groepsrisico. In dit geval zijn de provinciale weg N996 en spoorlijn Groningen – Delfzijl van belang. Onderdeel van de verantwoordingsplicht is het inzichtelijk maken van de hoogte van het groepsrisico in het invloedsgebied, in zowel de huidige als toekomstige situatie.

Ingevolge de Omgevingsverordening van de provincie Groningen dient de toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het invloedsgebied van de provinciale weg dan ook een nadere verantwoording van het groepsrisico te bevatten en inzicht te bieden in de wijze waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. In afwijking hiervan kan volstaan worden met een beperkte groepsrisicoverantwoording indien in het vigerende, minder dan 10 jaar geleden vastgestelde, bestemmingsplan reeds een nadere verantwoording van het groepsrisico is opgenomen en het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van niet meer dan:

  • maximaal 41 woningen/ha buiten de PRmax, of;
  • maximaal 3.000 m2 b.v.o. kantoorruimte/ha buiten de PRmax, of;
  • maximaal 3.000 m2 b.v.o. winkelruimte/ha buiten de PRmax, of;
  • maximaal 100 personen/ha buiten de PRmax (objecten of een combinatie van objecten die leiden tot een personendichtheid van maximaal 100 per ha).

Voor beide transportroutes zijn in het kader van het vigerende 'Bestemmingsplan Loppersum' in 2013 risicoberekeningen verricht. Uit deze berekeningen is naar voren gekomen dat in de huidige situatie het groepsrisico beneden de oriëntatiewaarde ligt. Gelet op de conserverende aard van dat bestemmingsplan zou de hoogte van groepsrisico in de toekomstige situatie niet veranderen. Daarmee was er voor dat bestemmingsplan geen sprake van ruimtelijke belemmeringen. Voor de gehele berekeningen wordt verwezen naar de bijlagen bij het bestemmingsplan Loppersum.

Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe functies mogelijk maakt, en het aantal woningen in het plangebied niet toeneemt, kan worden volstaan met de verwijzing naar het bestemmingsplan Loppersum en de daarin opgenomen verantwoording.

Conclusie
Uit vorenstaande inventarisatie blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes ligt. Ook worden met het planvoornemen geen risicovolle objecten toegevoegd. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.6 Verkeer en parkeren

Toetsing
Voor een ruimtelijk project geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.

Onderzoek

Verkeersafwikkeling
Met het planvoornemen worden geen woningen toegevoegd. De verkeersgeneratie neemt met het planvoornemen dan ook niet toe. Er hoeven geen aanpassingen in de ontsluiting van het gebied te worden getroffen.

Parkeren
Met het planvoornemen worden geen woningen toegevoegd. De parkeerbehoefte neemt met het planvoornemen niet toe. De parkeerbehoefte wordt op eigen erf opgelost.

Conclusie
De verkeerskundige aspecten in het plangebied in de toekomstige situatie zijn gelijk aan die van de huidige situatie. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Inleiding
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.7.2. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Onderzoek
Volgens het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' komen in het plangebied de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' voor. In het 'Veegplan Eemsdelta 2022' zijn de planregels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' voor de voormalige gemeente Loppersum gelijkgetrokken met die van de andere twee voormalige gemeenten, hetgeen inhoudt dat het terugbouwen op dezelfde locatie niet is vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

Het planvoornemen betreft de versterking en sloop/nieuwbouw van bestaande woningen. De woningen staan op een locatie binnen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeolgie 2' en 'Waarde 'Archeologie 3'. Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' staan geen woningen.

Op deze gronden met de dubbelbestemming 'waarde - Archeologie 2' geldt een vergunningplicht voor bouwwerken, waarbij de bodem dieper dan 0,4 m beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² . Van bouwwerken kleiner dan 50 m2 is geen sprake.

Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt een vergunningplicht voor bouwwerken waarbij de bodem dieper dan 0,40 m beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 100 m² wordt uitgebreid en met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m² .

Mogelijk nemen de oppervlaktes van de bouwvlakken van de te herbouwen woningen naar aanleiding van het planvoornemen toe. Enige toename van de oppervlakte van de bebouwing (vanaf 50 m2) is mogelijk binnen de in het plan opgenomen bestemmingen. Daarom wordt er een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit wordt toegevoegd bij het ontwerpbestemmingsplan. P.M.

Conclusie
P.M.

4.7.2 Cultuurhistorie

Inleiding
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.

In de voormalige gemeente Loppersum is in 2018 het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' vastgesteld, waarin de archeologische aspecten en de cultuurhistorische waarden zijn vastgelegd.

Onderzoek
Het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 1) gaat in op de cultuurhistorie van het plangebied. Een beknopte samenvatting van de cultuurhistorie in het gebied wordt hieronder weergegeven:

Het kanaal Wijmers, die langs het plangebied loopt, werd aangelegd voor de ontwatering van de veengebieden rond het Schildmeer (ten zuidoosten van Loppersum). Later voerde het water uit het (nu verdwenen) Hoeksmeer af naar de (dichtgeslibde) Fivel. De ‘Kaart van het kanaal’ uit 1836 toont de toenmalige bebouwing aan het Wijmerspad en de twee bruggen aan weerszijden daarvan. De posities van de beide bruggen zijn tot op de dag van vandaag gehandhaafd. Een ophaalbrug die aansluit op de Zwartelaan (in vroeger tijden een draaibrug) en een vaste brug aansluitend op enerzijds de Lagestraat en de Schipsloot en anderzijds de Nieuwe Tuinen. De aangegeven molens zijn in 1836 (rogmolen), respectievelijk 1917 (pelmolen), gesloopt.

Tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw is de Wijmers gebruikt voor beroepsvaart. Turf werd erover aangevoerd en landbouwproducten werden afgevoerd. Op doordeweekse dagen maakten ook de typische Groningse trekschuiten, snikke, hun vaste route over de Wijmers naar Appingedam en Groningen. Een betrouwbare vorm van openbaar vervoer. Tegenwoordig wordt de Wijmers vooral gebruikt voor de pleziervaart.

De Wijmersweg (N996) is voor Loppersum van oudsher een belangrijke toegangsweg en doorgaande route. Om de weg, binnen Loppersum, geschikt te maken voor het toenemende gemotoriseerde verkeer zijn in de eerste decennia van de 20e eeuw een aantal panden gesloopt. Zo ook het café Wapen van Fivelingo op de hoek Wijmersweg - Schipsloot (gesloopt in 1934/35). Het straatbeeld aan het Wijmerspad bepaald, als onderdeel van de doorgaande route door Loppersum, voor een belangrijk deel de indruk en het beeld van Loppersum in zijn geheel.

Het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' ligt over het plangebied heen. In dit bestemmingsplan kent het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit'. Voor de noordkant van het plangebied geldt in dit bestemmingsplan de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied'. Ook worden de woningen aan Wijmerspad 37 en 39 aangemerkt als karakteristieke panden. Verder wordt nog een deel van het plangebied aangemerkt als 'Beschermd dorpsgezicht'. De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en zo mogelijk herstel van de ruimtelijke structuur en de cultuurhistorische waarden - dat met name is gericht op het handhaven van de samenhang tussen bebouwing, wegenpatroon, water en beplanting - van het beschermde dorpsgezicht.

Met het planvoornemen blijven de karakteristieke panden aan Wijmerspad 37 en 39 behouden. Deze worden bouwkundig versterkt, waarbij de karakteristieke uitstraling behouden blijft. Ook zal er met het planvoornemen de 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' en 'Waarde - karakteristiek gebied' uit het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' worden gerespecteerd. De vervangende nieuwbouw zal in grote lijnen overeenkomen met de ruimtelijke structuur en samenhang tussen de bebouwing in de huidige situatie.

Conclusie
Vanuit het aspect cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.8 Ecologie

Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming (Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van het Natuurnetwerk Nederland. Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De wet gaat uit van het "nee-tenzij"-principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan door middel van ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Onderzoek
Soortenbescherming

In het kader van de aardbevingsproblematiek beschikt de Nationaal Coördinator Groningen over een generieke ontheffing Wet natuurbescherming. Deze generieke ontheffing geldt onder andere voor vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. In deze ontheffing zijn een aantal voorwaarden opgenomen:

  • het plangebied dient 'beschermde soorten vrij' te worden gemaakt voorafgaand aan de werkzaamheden;
  • het voornemen dient natuur inclusief terug te worden gebouwd;
  • de sloop en herbouw dient aardbevings gerelateerd te zijn.

In het kader van de generieke ontheffing wordt voor het binnen stedelijk gebied elk jaar een ecologische inventarisatie uitgevoerd. Dit is tevens gebeurd voor het plangebied van Wijmerspad/Nieuwe Tuinen. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen andere beschermde en tevens niet-vrijgestelde diersoorten dan vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen binnen het plangebied aanwezig zijn. Aangezien de werkzaamheden volgens de voorwaarden opgenomen in de generieke ontheffing zullen worden uitgevoerd, zal het plan geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten veroorzaken.

Gebiedsbescherming

In Nederland zijn 162 Natura 2000-gebieden gelegen. In 130 van deze gebieden komen stikstofgevoelige habitats of leefgebieden van soorten voor. Een verdere toename van stikstofdepositie kan tot een negatief effect kan leiden. Daarom dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden of er stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Een te hoge stikstofdepositie kan tot een negatief effect leiden, waardoor een bestemmingsplan onder dezelfde omstandigheden niet kan worden vastgesteld.

Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een in het kader van de Wnb beschermd gebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige natura 2000-gebied betreft het Natura 2000-gebied 'Drentsche Aa-gebied' dat op een afstand van ruim 23 km ten zuidwesten van het plangebied ligt. Het meest nabijgelegen NNN-gebied ligt op circa 3 km ten oosten van het plangebied. Gezien de grote afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebieden en de aard van het plan, kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten worden.

Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Water

Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Waterwet 
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi (zie paragraaf 3.1.3). Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.

Toetsing

Digitale watertoets
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen ingediend bij Waterschap Noorderzijlvest. De aanvraag digitale watertoets heeft op 20 februari 2023 plaatsgevonden. Het aanvraagformulier is als Bijlage 2 bij de toelichting toegevoegd. Hieruit kwamen de volgende aspecten naar voren:

Advies regionale kering
Het voornemen raakt een regionale kering. Het betreft hier een veiligheids- en beschermingszone rondom de regionale en overige keringen. Deze beschermingszone geldt tot 4 m buiten het centrale deel van de waterkering. Bij het planvoornemen wordt hier nadrukkelijk rekening mee gehouden. Deze zone is opgenomen op de Verbeelding en in de Regels.

Advies hoofdwatergang
Het betreft hier de kern- en beschermingszone rondom primair water. De beschermingszone geldt tot 5 m buiten het centrale deel (de kernzone) van de watergang. Met het initiatief wordt hier nadrukkelijk rekening mee gehouden. Het waterschap streeft ernaar om primair water met de bestemming 'Water' op te nemen in de Verbeelding met bijhorende Regels. Dit is op deze manier verwerkt in dit bestemmingsplan.

Advies afvoer van riool- en hemelwater - via een gemengd stelsel
Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd. Als er op dit moment alleen een gemend rioolstelsel aanwezig is, moet schoon hemelwater gescheiden worden aangelegd van het afvalwater binnen het plan (‘scheiden aan de bron’). Bij het op termijn aanleggen van een gescheiden stelsel (door de gemeente) kan daarop worden aangesloten. Of het afvalwater en het hemelwater op het gemengde rioolstelsel kan worden geloosd wordt afgestemd met de gemeente als beheerder van de rioolstelsels. Als er mogelijkheden zijn om het schone hemelwater rechtstreeks naar aanwezig oppervlaktewater af te voeren, heeft dat voorkeur. Het waterschap kan nadere eisen stellen om het ontvangende oppervlaktewater daarvoor geschikt te maken.

Het waterschap wordt betrokken bij de uitvoering van het planvoornemen. De adviezen van het waterschap worden meegenomen in dit bestemmingsplan.

Conclusie
Vanuit het aspect water is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit m.e.r. en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:

  • C-lijst met m.e.r.-plichtige activiteiten en daarbij behorende drempelwaarden;
  • D-lijst met m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en de daarbij behorende drempelwaarden.

Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling. Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de drie volgende hoofdcriteria:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten.

Toetsing en conclusie
Het project maakt in de zin van het Besluit m.e.r. geen extra woningen mogelijk. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Aangezien er geen woningen worden toegevoegd, kan het voornemen niet gezien worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarbij is specifiek van belang dat het ruimtebeslag beperkt is en dat het ruimtebeslag niet wordt uitgebreid. Gezien de afwezigheid van deze aspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels.

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het plan bestaat uit:

  • a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd;
  • c. een toelichting waarin onder meer het relevante beleid op verschillende overheidsniveaus wordt beschreven, een toets plaatsvindt aan de milieuaspecten en de bestemmingsregels worden toegelicht.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat plannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan, met de daarbij behorende toelichting, wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.

5.2 Bestemmingsplanregels

Dit bestemming is naast een regeling voor de versterkingsopgave ook een consolidatie van de in het plangebied vigerende plannen. Dit zijn:

  • Bestemmingsplan Loppersum (27-10-2014);
  • Agrarische bouwpercelen (inpassingsplan, 31-01-2018);
  • Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum (05-03-2018);
  • Welstandsluw bouwen (29-06-2020);
  • Veegplan Eemsdelta 2022 (09-06-2018); en
  • Facetbestemmingsplan kamergewijze verhuur (ontwerp, 24-01-2023).

Wat betreft de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek en inhoud van het moederplan 'Buitengebied'. De wijzigingen uit de daarop volgende plannen zijn meegenomen waar dit nodig was.

Het plan bestaat uit de volgende hoofdstukindeling, die hierna verder wordt uitgewerkt:

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Enkelbestemmingen

Hoofdstuk 2 bestaat uit de bestemmingsregels. Het plangebied kent twee hoofdbestemmingen:

Agrarisch
Wat betreft de bestemming agrarisch gaat het om een gedeelte van het kadastrale perceel 171. Binnen de bestemming agrarisch mag grond gebruikt worden voor weides en voor akkerbouw. Gebouwen mogen binnen de bestemming niet worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals hekken mogen worden verricht tot een hoogte van 3 meter. Inhoudelijk is de inhoud van de bestemming ongewijzigd ten opzichte van het bestemmingsplan Loppersum

Woongebied
Dit is de hoofdbestemming van het plangebied. Binnen de bestemming staan huizen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals hekken en schuttingen. Ook vallen de tuinen en wegen die horen bij de betreffende woningen binnen deze bestemming.

Dubbelbestemmingen

Het plan kent daarnaast een aantal zogenaamde 'dubbelbestemmingen', deze bestemmingen passen de regels uit de enkelbestemmingen aan op een bepaald onderwerp. Het gaat om de volgende dubbelbestemmingen:

Waarde - Archeologie 2, 3 en 4
Deze bestemmingen beogen waardevolle archeologische waarden in de bodem te beschermen. Ze verplichten tot het aanvragen van een vergunning bij werkzaamheden die de bodem tot een bepaalde diepte of over een bepaalde oppervlakte roeren. Wanneer sprake is van een vergunningplicht moet onderzoek worden gedaan.

Waarde - Beschermd dorpsgezicht
Twee panden in het plangebied zijn aangewezen door de minister als beschermd dorpsgezicht. Dit maakt dat deze dubbelbestemming in het plan moet worden opgenomen. De dubbelbestemming leidt tot een vergunningplicht bij sloop.

Waarde - Ruimtelijke kwaliteit
Deze waarde is overkoepelend voor een tweetal aanduidingen waaraan regels zijn opgehangen. Dit zijn karakteristiek gebied en karakteristiek pand. De bestemming is voor het gehele plangebied gehandhaafd. De aanduidingen alleen daar waar de bestaande bouw gehandhaafd blijft.

Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming beschermt de in het plangebied aanwezige waterkering tegen bouw of graafwerkzaamheden waarbij geen afstemming met de beheerder heeft plaatsgevonden.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een viertal regels:

De anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro opgenomen. Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

De algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene aanduidingsregels zijn ontleend aan de op de gronden vigerende plannen. In de algemene afwijkingsregels zijn een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan (op ondergeschikte punten) aan te passen. In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In de aanduidingsregels worden een aantal zones aangwezen waar aanvullende of andere regels gelden. In dit plan zijn dat een zone voor de bescherming van de werking van de molen van Loppersum en een zone langs de Wijmersweg, de N996 om minder zelfredzame personen te beschermen tegen de gevaren van gevaarlijke transporten over deze weg.

In de overige regels zijn regels opgenomen over het realiseren van voldoende parkeerplaatsen en voorzieningen voor laden en lossen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht bouwen en gebruik en de slotregel opgenomen.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro en 6.2.1 Bro moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In dit geval komen de kosten ten laste van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In de bestemmingsplanprocedure is het verplicht overleg te voeren met de wettelijke overlegpartners. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De beantwoording van de overlegreacties en/of zienswijzen worden later verwerkt in het plan.