direct naar inhoud van Regels
Plan: Nieuwe Tuinen/Wijmerspad Loppersum
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1979.100BP-VO01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Nieuwe Tuinen/Wijmerspad Loppersum met identificatienummer NL.IMRO.1979.100BP-VO01 van de gemeente Eemsdelta;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:

het verlenen van diensten, waaronder mede wordt begrepen een kapper, schoonheidsspecialist, hondentrimmer en naar de aard daarmee gelijk te stellen beroepen c.q. het uitoefenen van ambachtelijke – geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen – bedrijvigheid, door de bewoner en enkele andere personen waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.6 aan huis verbonden beroep:

Een dienstverlenend beroep, welke op kleine schaal in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Onder een beroep aan huis wordt in ieder geval verstaan een beroep dat is genoemd in het overzicht ‘Aan huis verbonden beroepen’ dat als bijlage aan de regels is toegevoegd;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;

1.9 bed and breakfast:

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, recreatieve verblijfsvoorziening voor uitsluitend logies en ontbijt;

1.10 bedrijf:

inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid;

1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.12 bestaande:
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of een andere planologische toestemming;
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 cultuurgrond:

grond bedoeld voor het kweken van gewassen ten behoeve van de landbouw of veeteelt;

1.22 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet-commerciële diensten;

1.23 dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan derden, al dan niet met een publieksgericht karakter, waaronder zijn begrepen administratieve en medische dienstverlening, schoonmaakbedrijven, wassalons, kappersbedrijven, schoonheidsinstituten, fotoateliers en daarmee naar de aard gelijk te stellen bedrijven, evenwel met uitzondering van een seksinrichting;

1.24 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;

1.27 gevel:

een (deel van een) buitenmuur van een gebouw;

1.28 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.29 houtteelt:

bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die hier in principe tijdelijk voor worden gebruikt en waarvoor ontheffing is verleend op grond van de wet natuurbescherming;

1.30 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishoudingen voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);

1.31 kamerverhuur:

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte;

1.32 mantelzorg:

het bieden van langdurige en onbetaalde zorg aan een chronisch zieke, een persoon met een lichamelijke en/of geestelijke beperking of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis;

1.33 niet-opgaande gewassen:

bomen, struiken en andere gewassen die vanaf het maaiveld normaal geproken geen grotere hoogte dan 1,5 m bereiken, zoals laagstambomen en bessenstruiken;

1.34 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.35 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
  • d. een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;
1.36 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 tuin:

grond die niet tot het erf behoort, maar wel deel uitmaakt van de woonomgeving en is ingericht als sier- of gebruikstuin, inclusief de op deze grond aanwezige afscheidingen;

1.38 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, niet zijnde een uitbouw, of, indien een gebouw met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen buitenmuur die het meest in het oog springt als voorzijde van een gebouw;

1.39 wonen:

het huisvesten in een woning van één afzonderlijk huishouden;

1.40 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.41 woongebouw:

een gebouw dat meerdere naast elkaar gelegen en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat met één of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;

1.42 woonhuis:

een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;

1.43 zijgevel:

de meest naar de perceelsgrens gerichte buitengevel van een gebouw die haaks of in een andere forse hoek staat op de voorgevel van een gebouw.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten vanuit het hart van de lijn.

2.2 Gebouwen en bouwwerken

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. de breedte van een gebouw:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;
  • b. de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • c. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • d. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevelks (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  • e. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • f. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.3 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwhoogte, dan wel de bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.4 Maatvoering

Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m2);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%); en
  • e. voor hoeken en hellingen in graden (°).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond;

met de daarbij behorende:

  • b. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In de bestemming zijn niet begrepen:

  • boom- en fruittteelt, met uitzondering van de teelt van niet-opgaande gewassen;
  • houtteelt en de aanleg van bos.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. binnen een afstand van 5 m gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere bouwhoogte dan 1 m.

3.4 Specifieke gebruiskregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden voor mestopslag;
  • b. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden.

Artikel 4 Woongebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, zoals vermeld in het overzicht ‘Aan huis verbonden beroepen’ dat is toegevoegd aan de bijlagen behorende bij deze regels, inclusief het verlenen van mantelzorg;
  • b. dienstverlenende bedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  • c. bedrijf in relatiegeschenken en promotieartikelen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
  • d. bedrijven die op het moment van de inwerkingstreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn volgens de in de als Bijlage 1 opgenomen lijst met bestaande bedrijven;

met de daarbij behorende:

  • e. woningen en bijbehorende bouwwerken; en
  • f. tuinen en erven, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In de bestemming zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen niet begrepen.

Het bestaande systeem van ontsluiting door middel van wegen en paden, behoudens verbetering met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast, blijft gehandhaafd; aanvullende voorzieningen blijven beperkt tot de eventuele aanleg van fiets- en voetpaden en parkeerstroken, met dien verstande dat van wegen het aantal rijstroken niet meer dan twee mag bedragen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal woningen bedraagt niet meer dan één per bouwvlak, dan wel niet meer dan het aantal dat is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • c. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens (met uitzondering van aaneengebouwde hoofdgebouwen) mag niet minder dan 3 m bedragen, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande gebouw tot die perceelgrens indien deze minder bedraagt;
  • d. de goot- en bouwhoogte bedagen ten hoogste respectieveljik 3,5 m en 9 m, dan wel de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen indien deze mer bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde in sub d bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - welstandsluw bouwen' de bouwhoogte ten hoogste 6 m bij een platte afdekking en ten hoogste 9 m inien het hoofdgebouw is voorzien van eenkap, dan wel de bouwhoogte van de bestande gebouwen indien deze meer bedraagt;
  • f. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden binnen bouwvlak gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken worden niet minder dan 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel niet minder dan de afstand van het betaande bijbehorende bouwwerk tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt;
  • c. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. bijbehorende bouwwerken worden op minimaal 1 m uit de achterste perceelgrens gebouwd;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt niet meer dan 50 m2, met inachtneming van de bepaling dat niet meer dan 50% van een bouwperceel, dan wel niet meer dan het bestaande bebouwingspercentage indien dat meer is, mag worden bebouwd;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - welstandsluw bouwen' gelden de bepalingen sub a tot en met f niet en gelden de volgende regels:
    • 1. bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak:
      • hebben een goot- en bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m respectievelijk 5,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt, en;
      • voldoen voor het overige aan de regels voor vergunningvrij bouwen in artikel 2, derde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
    • 2. bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak voldoen aan de regels voor vergunningvrij bouwen in artikel 2, derde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
4.2.3 Overige gebouwen

Voor het bouwen van overige gebouwen geldt de volgende regel: de inhoud van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m3.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevellijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m;
  • c. niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsiutuatie;
  • de sociale veiligheid; en
  • de milieusituatie.

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  • b. de plaats van gebouwen die zijn gelegen binnen een afstand van 3 m uit de perceelgrens; en
  • c. de plaats van gebouwen voor nutsvoorzieningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld; en
  • de verkeersveiligheid.

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 4.2.1, aanhef en onder c. voor het bouwen op een kortere afstand tot de perceelgrens of op de perceelgrens, zolang de afstand tot de naastgelegen hoofdgebouwen, met uitzondering van gevallen dat een naastgelegen gebouw aaneen wordt gebouwd, ten minste 1 meter bedraagt;
  • b. sublid 4.2.1 , aanhef en onder d. voor een verhoging van de goot- en bouwhoogten tot ten hoogste respectievelijk 6 en 10 m;
  • c. sublid 4.2.1 , aanhef en onder e. voor een verhoging van de bouwhoogte tot ten hoogste 10 m, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - welstandsluw bouwen'; .
  • d. sublid 4.2.2, aanhef en onder a. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak;
  • e. sublid 4.2.2 , aanhef en onder a. en b. voor de bouw van erkers en toegangsportalen tot een diepte van 1,5 m, gemeten vanuit de bestaande gevel en voor maximaal 50% van de breedte van deze gevel met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  • f. sublid 4.2.2 , aanhef en onder f voor het vergroten van het oppervlak tot maximaal 70 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken de oppervlakte van het hoofdgebouw niet mag overschrijden en het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer dan 50% bedraagt;

met dien verstande dat de afwijkingsmogelijkheden zoals genoemd onder b, d en f niet gelden voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - welstandsluw bouwen'.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Toegestaan gebruik

De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:

  • de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
  • maximaal 45 m2 van de oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten;
  • degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  • de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving. Dit betekent onder andere dat er geen andere reclame-uitingen dan een naambord in de tuin of aan de woning mogen zijn;
  • behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden; en
  • het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
4.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en gebouwen voor een aan huis verbonden bedrijf;
  • b. de vestiging van bedrijven anders dan de bestaande bedrijven die zijn bedoeld in lid 4.1, aanhef en onder d, met dien verstande dat na beëindiging van het bestaande bedrijf ter plaatse de vestiging van een nieuw bedrijf is toegestaan als dit bedrijf behoort tot milieucategorie 1 van de in de bijlagen opgenomen Staat van Bedrijven, of als de activiteiten van het nieuwe bedrijf gelijk zijn aan die van het bedrijf dat ter plaatse was gevestigd;
  • c. het gebruik van de gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • d. het gebruik van een woning anders dan voor de huisvesting van één huishouden; en
  • e. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor het verlenen van mantelzorg of voor zelfstandige bewoning.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

1. voor een aan huis verbonden bedrijf, mits:

      • degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
      • de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Dit betekent dat:
      • de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
      • de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluiten inpandig mogen worden verricht; en

2. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert, dan wel afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:

  • de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • voor bedrijfsactiviteiten ten hoogste 40% van de oppervlakte van de gebouwen mag worden benut, met een maximum van 100 m2;
  • de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de binnen het bestemmingsvlak aanwezige bebouwing;
  • de bedrijvigheid uitsluitend is toegestaan indien deze gelijk is of gelijk is te stellen aan een dienstverlenend bedrijf of een bedrijf uit milieucategorie 1 van de in de bijlagen opgenomen Staat van Bedrijven;
  • behoudens een beperkte verkoop in het klein, die rechtstreeks voortvloeit uit de bedrijfsactiviteiten geen detailhandel mag plaatsvinden; en

3. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

  • b. lid 4.5.2, aanhef en onder c:
    voor een bed and breakfast, mits:
  • het aantal kamers ten behoeve van bed and breakfast maximaal drie bedraagt, voor zover ten hoogste zes personen in totaal;
  • het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
  • c. lid 4.5.2, aanhef en onder e:
    voor het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor tijdelijke inwoning van een hulpbehoevende, met als doel het verlenen van mantelzorg, mits:
  • de hulpbehoevendheid is geïndiceerd;
  • er sprake is van langdurige verzorging (minimaal 371 dagen);
  • er geen sprake is van een zelfstandige woning;
  • de aan te brengen woonvoorzieningen na beëindiging van de mantelzorgsituatie worden verwijderd dan wel in overeenstemming met de bestemming worden gebracht.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge de andere bestemmingen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,4 m beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • d. indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 50 m2;
  • b. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden dieper dan 0,4 m beneden het maaiveld;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het graven van sleuven breder dan 0,5 m beneden het maaiveld en dieper dan 1 m beneden het maaiveld ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het permanent verlagen van het waterpeil.
5.4.2 Voorwaarden

Een vergunning als bedoeld in sublid 5.4.1 wordt alleen verleend als:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

Indien het voornemen bestaat om een omgevingsvergunning te verlenen voor het permanent verlagen van het waterpeil, zoals bedoeld in sublid 5.4.1, aanhef en onder e, wordt de waterbeheerder vooraf om advies gevraagd.

5.4.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod, als bedoeld in sublid 5.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. het normale onderhoud betreffen;
  • d. (her)drainage en het uitbaggeren van sloten betreffen; en
  • e. mogen worden uitgeveoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de grenzen van de bestemming aan te passen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 m -mv wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 100 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
6.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien er voornemens zijn om aan de afwijking voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik waarbij sprake is van een permanente verlaging van het waterpeil, is alleen mogelijk indien rekening is gehouden met het belang van de archeologische waarden. Dit is het geval indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien er voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

6.5.2 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m², waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • b. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,40 m, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • c. het graven of dempen van waterlopen;
  • d. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
  • e. het graven van sleuven breder dan 0,50 m en dieper dan 1,00 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur.
6.5.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 6.5.3 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en het normaal agrarisch gebruik, waaronder het uitbaggeren van sloten wordt begrepen, betreffen;
  • b. vallen binnen de bebouwde delen van de agrarische bouwpercelen;
  • c. (her)drainage door middel van kettingdrainage en sleufloze drainage betreffen;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
  • f. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,5 m beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vanvanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 200 m2 wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m2 ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • d. Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2;
  • b. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 0,5 m;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het graven van sleuven breder dan 0,5 m beneden het maaiveld en dieper dan 1 m beneden het maaiveld ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het permanent verlagen van het waterpeil.
7.4.2 Voorwaarden

Het verbod, als bedoeld in sublid 7.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. het normale onderhoud betreffen;
  • d. (her)drainage en het uitbaggeren van sloten betreffen;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
7.4.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod, als bedoeld in sublid 7.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. het normale onderhoud betreffen;
  • d. (her)drainage en het uitbaggeren van sloten betreffen;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de grenzen van de bestemming aan te passen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 8 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en zo mogelijk herstel van de ruimtelijke structuur en de cultuurhistorische waarden - dat met name is gericht op het handhaven van de samenhang tussen bebouwing, wegenpatroon, water en beplanting - van het beschermde dorpsgezicht, zoals dat is beschreven in:

  • a. de als Bijlage 1 bij deze regels opgenomen toelichting bij het besluit tot aanwijzing van de kom van Loppersum als beschermd dorpsgezicht en dat met name is gericht op:
  • het handhaven van de samenhang tussen bebouwing, zoals die in de Hogestraat wordt bepaald door de strakke rooilijnen, de aaneengesloten bebouwing van één à twee lagen met kap, de van oorsprong diepe percelen en het smalle straatprofiel;
  • het handhaven van de samenhang tussen bebouwing, zoals die in de Lagestraat wordt bepaald door een relatief open karakter, aaneengesloten bebouwing van één bouwlaag met kap, gesitueerd op smalle erven;
  • het handhaven van de monumentale kerksituatie, zoals die wordt bepaald door het open karakter in relatie tot de omringende wegenstructuur en het kerkgebouw met de bijna 40 m hoge zadeldaktoren.

en toelichting bij het besluit tot aanwijzing van Loppersum (uitbreiding) als beschermd dorpsgezicht en dat met name is gericht op het handhaven van de ruimtelijke structuur en het bebouwingsbeeld van het stationsgebied, alsmede de voor de periode 1850-1940 kenmerkende architectuur.

Voor zover er wegen binnen deze bestemming voorkomen, dient het profiel en de verschijningsvorm van de weg inclusief bermen en beplanting te worden gehandhaafd.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw;
  • b. de naar de weg gekeerde zijgevels van de hoofdgebouwen dienen in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;
  • c. de breedte van het bouwperceel bedraagt niet meer dan de breedte van het bouwperceel ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
8.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden niet minder dan 4 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande bijbehorende bouwwerk tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt.
8.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud en herstel van de ruimtelijke structuur en de cultuurhistorische waarden zoals beschreven in de toelichting bij de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en afmetingen van bouwwerken;
  • b. de wijze van afdekking van gebouwen (kapvorm, dakhelling en nokrichting).
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, voor zover niet betrekking hebbend op normaal onderhoud, uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanbrengen of verwijderen van boom- en struikbeplanting buiten bebouwingsvlakken;
  • c. het uitbreiden van een verharding van meer dan 5 m2 langs wegen en paden.
  • d. het buiten bebouwingsvlakken of buiten de wegen en paden aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlak van meer dan 100 m².
8.5.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de dorpskarakteristiek van het dorp, waarvan de kenmerkende elementen zijn beschreven in de bij deze regels behorende toelichting bij de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht niet onevenredig worden aangetast in verhouding tot de mate waarin andere belangen door de werken of werkzaamheden worden gediend.

8.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen, gelegen binnen deze bestemming, te slopen.
  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
    • 1. in redelijkheid niet kan worden geëist dat de bijdrage die een pand aan de waarde van het beschermd dorpsgezicht toevoegt, wordt gehandhaafd;
    • 2. door sloop van het pand waarvoor vergunning wordt gevraagd geen onevenredige aantasting van de waarden van het beschermd dorpsgezicht wordt veroorzaakt.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

Artikel 9 Waarde - Ruimtelijke kwaliteit

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit' bestemde gebieden zijn mede bestemd voor het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten waaronder wordt begrepen:

  • a. het aanwezige straat-, bebouwings- en/of landschapsbeeld ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied';
  • b. de stedenbouwkundige, landschappelijke en/of architectonische waarden en/of ruimtelijk-visuele waarden van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand'. Meer informatie over de achtergronden en de beoordeling van de panden is beschikbaar via www.bugelhajema.nl/karakteristiekepandenloppersum. Deze informatie maakt juridisch geen deel uit van het bestemmingsplan.
9.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand' dat de bestaande goot- en bouwhoogten, de kapvorm en oppervlakte van het gebouw, alsmede de bestaande gevelindeling en de bestaande ligging dienen te worden gehandhaafd, tenzij het gebouwen betreft waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het gehele gebouw is verleend en de sloop is uitgevoerd.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 en toestaan dat de goot- of bouwhoogte, kapvorm of oppervlakte, de gevelindeling en/of de ligging wordt gewijzigd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het gebouw en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande gebouw.

9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van gebouwen
9.4.1 Omgevingsvergunningplicht
  • a. Binnen het op de verbeelding aangegeven gebied 'specifeke vorm van waarde - karakteristiek gebied' mogen gebouwen niet zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gesloopt worden;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand' mogen gebouwen en delen van gebouwen niet zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gesloopt worden.
9.4.2 Voorwaarden vergunningverlening
  • A. Kararteristiek gebied
  • 1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1, onder a., wordt voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied' uitsluitend verleend indien:
    • a. de sloop niet leidt tot achteruitgang van de kenmerkende waarden van een gebied, zodanig dat het stedenbouwkundig dan wel landschappelijk beeld onevenredig wordt aangetast;
    • b. de aanvraag om vergunning is voorzien van:
      • een plan tot herinrichting van de locatie waaruit blijkt dat het kenmerkende stedenbouwkundig dan wel landschappelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;
      • een planning van de sloop en herinrichting.
  • 2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1, onder a., wordt uitsluitend verleend als er garantie bestaat voor een goede herinvulling binnen redelijke termijn na de sloop van een gebouw, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt hersteld. In de omgevingsvergunning zal een voorschrift worden opgenomen waarin de datum waarop de herinvulling gereed moet zijn, wordt vastgelegd.

  • B. Karakteristiek pand
  • 1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1, onder b., wordt voor gebouwen en delen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand' uitsluitend verleend indien:
    • a. sprake is van een algemeen belang waarvoor het karakteristieke gebouw moet wijken; of,
    • b. wordt aangetoond dat zinvol (her)gebruik van het gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming objectief gezien niet mogelijk is en het belang van de vergunningaanvrager bij sloop van het gebouw in redelijkheid dient te prevaleren boven het cultuurhistorisch belang bij behoud ervan. De aanvrager van een omgevingsvergunning dient daartoe een rapport van een onafhankelijke deskundige te overleggen, dat ingaat op:
      • de bouwkundige en gebruikstechnische staat van het gebouw;
      • de mate waarin het gebouw geschikt is of door het treffen van voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor zinvol (her)gebruik overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming; of,
    • c. de karakteristieken van het gebouw niet langer aanwezig zijn en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kunnen worden hersteld; of,
    • d. het delen van een gebouw betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop van deze delen geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt; of
    • e. het delen van een gebouw betreft die wel als karakteristiek zijn aan te merken, maar deze delen worden vervangen door gelijkwaardige karakteristieke delen.
  • 2. Het overleggen van een deskundigenrapport als bedoeld in lid b, onder 1, sub b is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit andere beschikbare informatie afdoende blijkt dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden.
  • 3. In het geval dat sloop van volledige gebouwen op grond van het gestelde in lid b, onder 1, sub b of sub c mogelijk is, dient de aanvraag om sloopvergunning tevens te worden voorzien van:
    • a. een plan voor de herinrichting van de locatie ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit dat tot stand is gekomen middels de maatwerkmethode;
    • b. een planning van de sloop en herinrichting.
  • 4. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1, onder b, wordt uitsluitend verleend als er garantie bestaat voor een goede herinvulling binnen redelijke termijn na de sloop van een gebouw, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt hersteld. In de omgevingsvergunning zal een voorschrift worden opgenomen waarin de termijn waarbinnen de herinvulling gereed moet zijn, wordt vastgelegd.
  • 5. Indien burgemeester en wethouders het voornemen hebben om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1, onder b, te verlenen, wordt een deskundige op het gebied van stedenbouw, landschapsarchitectuur en cultuurhistorie om een schriftelijk advies gevraagd.
9.4.3 Uitzondering

Het gestelde onder 9.4.1 is niet van toepassing voor zover het sloopt betreft:

  • a. van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij woningen en bij bedrijfsgebouwen die gebouwd zijn na 1 januari 1950 of die niet behoren tot de oorspronkelijke bebouwing;
  • b. ten behoeve van gewoon onderhoud en herstel;
  • c. van inpandige delen van een gebouw;
  • d. ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek;
  • e. die noodzakelijk is ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
  • f. van gebouwen waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het volledig bouwwerk is verleend.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand' wijzigen indien naar het oordeel van een deskundige op het gebied van stedenbouw en/of landschap voldoende duidelijk is dat:

  • a. een bouwwerk of deel van een bouwwerk of gebied niet of niet meer als karakteristiek kunnen worden beschouwd;
  • b. een bouwwerk als karakteristiek dient te worden aangemerkt.

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangwezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het onderhoud en de instandhouding van dijken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in de in lid 10.1 bedoelde gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van bestaande gebouwen;
  • b. op of in de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de waterkering en de waterhuishouding worden gebouwd.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering.

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de betreffende waterkering.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de in lid 10.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplating en bomen;
  • het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; en
  • het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
10.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod, als bedoeld in sublid 10.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • het normale onderhoud van de waterkering of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen; en
  • graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling Boven en Ondergrondse netten en Netwerken.
10.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de waterkering niet schaden.

10.4.4 Adviesprocedure

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 10.4.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de waterkering niet worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  • d. het storten van puin en afvalstoffen;
  • e. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • f. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
  • g. het is niet toegestaan om een (bedrijfs)woning te gebruiken of te laten gebruiken ten behoeve van meer dan één huishouden, daaronder begrepen kamerverhuur.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' gelden de volgende aanvullende regels.

13.1.1 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden gebouwen te gebruiken als object ten behoeve van minder zelfredzame personen binnen een afstand van 30 m uit de buitenste rand van de rijbaan van de N996.

13.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop 2

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 2' gelden, naast de in de voorgaande bestemmingen gegeven regels, regels ter bescherming van openheid met het oog op een vrije windvang voor de molen.

13.2.1 Bouwregels

Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen, mag geen nieuwe bebouwing met een grotere hoogte dan 1/50 van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de voet van de molen vermeerderd met de stellinghoogte, verminderd met 2 m, worden opgericht.

13.2.2 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en hoogte van de bebouwing voor zover de gronden zijn gelegen binnen de aanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop 2’, teneinde aantasting van de vrije windvang voor de molen te voorkomen.

13.2.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van het bepaalde in 13.2.1 en toestaan dat hogere bouwwerken worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de vereniging 'De Hollandsche Molen', of haar rechtsopvolgers.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de grenzen van de bestemming aan te passen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;
  • c. aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft; en
  • d. aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Parkeren
15.1.1 Voldoende parkeerruimte

Het bevoegd gezag verleent pas een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en/of gebruiken van gronden, onder voorwaarde dat:

  • a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding en functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, op of nabij eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
  • b. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
    • 1. voldaan wordt aan de normen uit de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;
    • 2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
15.1.2 Laden of lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan laad- en losvoorzieningen wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor een gebruiksverandering slechts verleend indien;

  • a. in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan;
  • b. van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen voor het laden en lossen van goederen zoals bedoeld in sub a is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2012 (uitgave van het CROW), dan wel het geldende ASVV 2012 (uitgave van het CROW) zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het uitwerken of het wijzigen.
15.1.3 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 15.1.1 en 15.1.2:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
15.1.4 Voorwaarden voor afwijken

De afwijking, als bedoeld in sublid 15.1.3 wordt alleen toegepast als:

  • a. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot aantasting van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot verkeersonveilige situaties;
  • c. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
  • d. het verlenen van de omgevingsvergunning niet leidt tot beperking van de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden en/of binnen andere bestemmingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Nieuwe Tuinen/Wijmerspad Loppersum van de gemeente Eemsdelta.