Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
het bestemmingsplan Horneweg 20 Blije met de IMRO code: ‘NL.IMRO.1970.WpBlHorneweg20-VO01’ van de gemeente Noardeast-Fryslan;
1.2 het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan-huis-verhonden beroep:
het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, assurantiebemiddelaar, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist, tandarts, tandartsspecialist, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige, dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat, in combinatie met de woonfunctie als hoofdfunctie, kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw, aan-/uitbouwen en/of bijgebouw(en) dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;
1.4 aan- of uitbouw:
een gebouw dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting dan wel uitbreiding van het hoofdgebouw vormt;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, al dan niet in combinatie met volledig bedrijfseigen mestbewerking/-verwerking en mestraffinage in de vorm van mini-vergisters;
1.8 agrarische bedrijfskavel:
een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, het agrarisch bedrijfserf, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;
1.9 agrarisch grondgebruik:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die bedrijfsmatig en/of hobbymatig in gebruik zijn;
1.10 agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;
1.11 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf, waarbij het productieproces grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of althans niet gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven;
1.12 archeologisch monument:
een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 door het Rijk is aangewezen als beschermd archeologisch monument;
1.13 archeologisch onderzoek:
een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie conform de kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;
1.14 archeologisch waardevol gebied:
een gebied met daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.15 bassin:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een voorziening voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
1.16 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.17 bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;
1.18 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.19 (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting:
de verwerking van op het bedrijf zelf geproduceerde en van andere bedrijven aangevoerde mest, waaraan eigen en/of van derden afkomstige co-substraten (bijvoorbeeld maïs) worden toegevoegd. Het digestaat (restproduct) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
1.20 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.21 bedrijfsmatige exploitatie:
het bedrijfsmatig aanbieden van overnachtingsmogelijkheden voor recreatiedoeleinden aan derden op een recreatieterrein waar privaatrechtelijk gezien geen sprake is van verkaveling en/of gesplitste eigendom van ondergrond en/of opstallen;
1.22 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen gebouwen of behorende bij een functie (deels) buiten gebouwen die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.23 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein gewenst is;
1.24 bestaand:
ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.25 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.26 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.27 bijzondere teeltvorm:
algenteelt, zilte teelt en naar de aard daarmee gelijk te stellen bijzondere teeltvormen;
1.28 bodemarchief:
de sporen van (vooral) menselijke bewoning en bewerking die in de bodem zijn achtergebleven;
1.29 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.30 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.31 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.32 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.33 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.34 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn toegelaten;
1.35 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.36 bijgebouw:
een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan en vrijstaat van dat hoofdgebouw;
1.37 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.38 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.39 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woonhuis of een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.40 erfbeplanting:
opgaande beplanting, zijnde bomen en struiken, die een scherm vormt op de grens van een bouwperceel waarop bebouwing voorkomt of die verspreid over een dergelijk bouwperceel voorkomt, en welke beplanting mede bepalend is voor de inpassing van de betreffende bebouwing in het landschap;
1.41 erfinrichtingsplan:
een plan waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling wordt ingepast op het betreffende perceel en in relatie tot de omgeving, waarbij het
Beeldkwaliteitplan leidraad is bij het maken van een erfinrichtingsplan;
1.42 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.43 evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
1.44 extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.45 fruitteelt:
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
1.46 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.47 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.48 gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden:
de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
1.49 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
1.50 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.51 geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
1.52 geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.53 gevelbouwgrens:
de als zodanig aangegeven bouwgrens;
1.54 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
1.55 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.56 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.57 hoofdverblijf:
het adres/de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene, waarbij betrokkene moet zijn ingeschreven in de Gemeente Basisadministratie Persoonsgegevens op dat adres en/of betrokkene het adres heeft opgegeven bij de Belastingdienst als hoofdadres en/of uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat het adres als hoofdverblijf moet worden aangemerkt;
1.58 horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.59 horecabedrijf categorie A:
een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en deels 's avonds verstrekken van ter plaatse te nuttigen etenswaren aan bezoekers, al dan niet in combinatie met het verstrekken van logies;
1.60 horecabedrijf categorie B:
een horecabedrijf dat vooral is gericht op het 's avonds en/of 's nachts verstrekken van dranken aan bezoekers, al dan niet in combinatie met het verstrekken van logies;
1.61 horecavloeroppervlakte:
de oppervlakte van de ruimte binnen een horecabedrijf, die wordt gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren of logies, exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, en dergelijke;
1.62 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
1.63 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen met een mate van verbondenheid die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.64 intensief kwekerijbedrijf:
een agrarisch bedrijf in de vorm van het telen of kweken van dieren en gewassen, op de wijze van een paddenstoelenkwekerij, een wormen- en/of madenkwekerij, een vis- schaaldier- en schelpdierkwekerij, een witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;
1.65 intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf in de vorm van het houden van dieren, op de wijze van een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van bedrijfsvoeringen waarin dieren worden gehouden overeenkomstig de regels ten aanzien van de biologische productiemethoden;
1.66 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.67 kampeerplaats:
een al dan niet afgescheiden gedeelte van een kampeerterrein bedoeld voor de plaatsing van een of meer kampeermiddelen;
1.68 kampeerterrein:
een terrein of een deel van een terrein met minimaal een wasgelegenheid en toiletten, waarop kan worden overnacht in tenten, toercaravans, kampeerauto's, stacaravans, tenthuisjes of trekkershutten;
1.69 kangoeroewoning:
een aan een woning gekoppelde (semi-)zelfstandige woonruimte in of bij een woning voor zorgbehoevende senioren/familieleden, welke is bestemd voor mantelzorg;
1.70 kantoor:
een gebouw of een ruimte in een gebouw dat/die dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.71 kap:
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;
1.72 kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;
1.73 kleine of ultrakleine windturbine:
een installatie of een bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind:
- met een horizontale as en waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van maximaal 40 m² (een maximale wiek van ongeveer 3,50 m);
- met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiekturbines;
- met een verticale as;
1.74 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
de in bijlage 3 Lijst met kleinschalige bedrijfsmatige activteiten genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.75 kleinschalige duurzame energieopwekking:
winning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden voorzieningen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;
1.76 kleinschalig kampeerterrein:
een kampeerterrein met een recreatieve medebestemming waar een beperkt aantal kampeerplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden verhuurd als toeristische standplaatsen;
1.77 kleinschalige logiesverstrekking:
het bieden van de, ten opzichte van het wonen ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.78 kwekerijbedrijf:
een bedrijf met een bedrijfsvoering die in hoofdzaak is gericht op tuinbouw, waarbij de productie geheel of gedeeltelijk in kassen en/of warenhuizen plaatsvindt;
1.79 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.80 landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied. Bij de afweging van de landschappelijke waarden zal het Beeldkwaliteitsplan mede toetsingskader zijn;
1.81 ligplaats:
een ruimte voor het afmeren en doen of laten liggen van een vaartuig;
1.82 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en opvang, alsook productiegebonden detailhandel, dagrecreatie en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.83 manege-activiteiten:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
1.84 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband in de vorm van afhankelijke woonruimte. Als afhankelijke woonruimte wordt aangemerkt een aan- of uitbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
1.85 mestbassin:
een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal;
1.86 mestsilo:
een bouwwerk van enige omvang voor de opslag van mest;
1.87 milieusituatie:
de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;
1.88 minivergister:
bouwwerken en installaties ten behoeve van volledige bedrijfseigen mestvergisting en -verwerking;
1.89 mobiel kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of enig ander onderkomen met de bedoeling te plaatsen op een kampeerterrein voor ten hoogste een kampeerseizoen;
1.90 molen:
een bouwwerk met wieken waarmee iets gemalen wordt, waarmee men water verplaatst en/of waarmee op windkracht arbeid wordt verricht;
1.91 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;
1.92 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering op de wijze van een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf;
1.93 normaal agrarisch gebruik:
het gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;
1.94 normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.95 normaal onderhoud (in het kader van archeologie):
onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;
1.96 nutsvoorzieningen:
voorzieningen voor algemeen nut, zoals afvalinzameling, elektriciteit, gas, (tele)communicatie en dataverkeer, openbaar vervoer en water. Het gaat hierbij om andere bouwwerken zoals antennes, bakken, borden, containers, hekken, kastjes, palen, zuilen en wat met deze bouwwerken te vergelijken is. Onder nutsvoorziening wordt ook verstaan een schakelstation, een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een telecommunicatiestation en een transformatorstation;
1.97 ondergeschikte tweede tak:
een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een niet-grondgebonden agrarische tak of een bedrijfseigen mestvergisting;
1.98 opgaande meerjarige teelt:
de meerjarige teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
1.99 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wand(en) dan wel met ten hoogste één wand;
1.100 peil:
indien op het land wordt gebouwd:
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
indien op of in het water wordt gebouwd:
- het NAP -0,52m;
1.101 permanente bewoning:
bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;
1.102 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.103 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.104 prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.
Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.105 reclamemast:
bouwwerk, geen gebouw zijnde, uitsluitend ten behoeve van reclame-uitingen;
1.106 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
1.107 recreatiewoning:
een gebouw dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.108 risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
1.109 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.110 silo:
een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.111 stacaravan:
een caravan, die, ook al is hij niet bouwvergunningplichtig, toch als een gebouw valt aan te merken;
1.112 teeltondersteunende kassen:
kassen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt ter verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of ten behoeve van het voorkomen van schade door vorst;
1.113 toeristische standplaats:
een kampeerplaats die beschikbaar is voor een kampeermiddel voor een periode van ten hoogste drie maanden;
1.114 torensilo:
een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.115 trekkershut:
een gebouw met een eenvoudige constructie (zonder sanitaire voorzieningen) en beperkte omvang ten behoeve van een kortstondig recreatief nachtverblijf voor passanten;
1.116 tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
1.117 veldschuur:
een vrij buiten een bedrijfskavel of bestemmingsvlak in het open veld staande schuur, die wordt gebruikt voor het bieden van schuilgelegenheid voor vee, de opslag van agrarisch materieel of agrarische producten;
1.118 verkeersveiligheid:
de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.119 vetweiderij:
het in de wei vetmesten van vee voor de slacht;
1.120 vollegronds tuinbouwbedrijf:
een grondgebonden agrarisch bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het telen van tuinbouwgewassen in de volle grond;
1.121 voorgevel:
de voorgevel van een gebouw dan wel de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt; in hoeksituaties wordt de naar de weg gekeerde zijgevel tevens als voorgevel aangemerkt;
1.122 voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.123 vrijstaand bijgebouw:
een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
1.124 windturbine:
een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;
1.125 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.126 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.127 woonschip:
een zich in/op het water bevindend, hoofdzakelijk niet voor varen maar voor wonen bedoeld object, waaronder tevens een woonark, een casco en naar de aard daarmee gelijk te stellen object wordt verstaan;
1.128 woonsituatie:
een situatie waarbij, mede door de situering van om de woonfunctie liggende functies en bebouwing, in ieder geval sprake is van een redelijke daglichttoetreding, een redelijke mate van uitzicht en voldoende privacy, alsmede van afwezigheid van hinder.
1.129 zilte teelt:
de teelt van zoutminnende gewassen;
1.130 zorgboerderij:
een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen betrokken zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;
1.131 zorgfunctie:
een zorgfunctie als neventak waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten, in die zin dat de personen betrokken zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de zijdelingse perceelgrens;
2.8 bouwhoogte van een molen:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap van de molen;
2.9 de bouwhoogte van een ultrakleine en kleine windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.10 de tiphoogte van een grote windturbine:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de wieken van de windturbine;
de bouwhoogte van een windturbine:
2.11 de bouwhoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de mast van de windturbine.
2.12 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het agrarisch grondgebruik;
- de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf;
- de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf;
- het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van een bedrijfskavel;
- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap;
- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
met daaraan ondergeschikt:
- doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
- kleinschalige duurzame energieopwekking;
- nutsvoorzieningen;
- extensief dagrecreatief medegebruik;
- ontsluitingswegen en agrarische kavelpaden;
- openbare fiets- en wandelpaden;
- sloten, poelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen waterlopen en -partijen;
met de daarbijbehorende:
- bedrijfsgebouwen en overkappingen, waaronder koelhuizen;
- bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
- bestaande torensilo's;
- teeltondersteunende kassen;
- aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
- tuinen, erven en terreinen ter plaatse van een bedrijfskavel;
- bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
3.2.1 Gebouwen en overkappingen:
Voor het bouwen van de in 3.1. onder n t/m q genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- er zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven met de daarbijbehorende bedrijfswoningen worden gebouwd;
- de gebouwen en overkappingen, met uitzondering van bestaande veldschuren en schuilstallen, zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, ter plaatse van een bedrijfskavel, dan wel binnen een afstand van ten hoogste 25 m gerekend vanuit de bouwgrens, waarbij geldt dat de voor de agrarische bebouwing en opslag aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare zal bedragen;
- binnen een bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf worden gebouwd, waarbij deze bouwregels eveneens van toepassing zijn voor functies die na afwijken van de gebruiksregels aan de agrarische bedrijven zijn toegevoegd;
- de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
- het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bouwvlak bedragen;
- de bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de afstand ten minste de in het verleden toegelaten bestaande afstand bedraagt;
- bedrijfsgebouwen, overkappingen en bedrijfswoningen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse bouwgrens dan wel op de zijdelingse bouwgrens worden gebouwd;
- de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Functie van een gebouw | Maximale oppervlakte/inhoud | Goothoogte in m. | Dakhelling in graden | Bouwhoogte in m. |
| per gebouw | gezamenlijk | max. | min. | max. | max. |
Bedrijfsgebouw C | 2.422 m2 | - | 7,00+^ | 18 | 60 | 14,00 |
Bedrijfsgebouw E | 2.484 m2 | | 7,00+^ | 18 | 60 | 14,00 |
Bedrijfsgebouw F | 2.403 m2 | | 7,00+^ | 18 | 60 | 14,00 |
Bedrijfsgebouw G | 2.403 m2 | | 7,00+^ | 18 | 60 | 14,00 |
Bedrijfswoning* | 750 m3# | - | 5,50 | 18 | 60 | 10,00 |
Torensilo | bestaand | - | - | - | - | 30,00 |
teeltondersteunende kassen | - | 1.500 m2 | 6,00 | - | 60 | 8,00 |
Veldschuur | bestaand | - | 3,00 | 20 | 60 | - |
+ in geval er sprake is van bedrijfsgebouwen ten behoeve van het houden van vee zal de goothoogte ten hoogste 5,00 m bedragen
# tenzij de bestaande oppervlakte/inhoud meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte of de inhoud van (een) bedrijfsgebouw(en) of overkapping(en) of een bedrijfswoning ten hoogste de bestaande oppervlakte/inhoud zal bedragen
3.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van de in 3.1.onder r genoemde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
- aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd;
- aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
- de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal per bedrijfswoning ten hoogste 100 m² bedragen;
- de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, gelegen achter de voorgevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van de bedrijfswoning, bedragen;
- in afwijking van het bepaalde onder c en d, mag de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning ten hoogste 125 m² bedragen, mits:
- de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt;
- de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aangebouwde overkapping zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0,25 m;
- de goothoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping wordt voorzien van een kap, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een aan de bedrijfswoning gebouwde overkapping zal ten hoogste 6,00 m bedragen, mits de bouwhoogte 1,00 m minder bedraagt dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
- de bouwhoogte van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
3.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- er zullen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van agrarische bedrijven met de daarbijbehorende bedrijfswoningen worden gebouwd;
- silo's, platen en bassins zullen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" dan wel binnen een afstand van ten hoogste 25 m gerekend vanuit de bouwgrens, waarbij geldt dat de voor de agrarische bebouwing en opslag aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare zal bedragen, met uitzondering van bestaande platen ten dienste van opslagdoeleinden;
- de bouwhoogte van mestsilo's, inclusief afdekking, zal ten hoogste 10,00 m bedragen;
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, de voorgevel van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bijzondere teeltvorm" ten hoogste 1,50 m bedragen;
- er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken en paardrijbakken worden gebouwd;
- de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal binnen het bouwvlak ten hoogste 15,00 m bedragen;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal buiten het bouwvlak ten hoogste 2,50 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Ondergeschikte tweede tak
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder a in die zin dat bouwwerken ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak worden gebouwd, mits:
- de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak per agrarisch bedrijf ten hoogste 500 m² zal bedragen;
- met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan;
- tevens de in 3.5.1. genoemde vergunning wordt verleend.
3.3.2 Gebouwen ten behoeve van de (verblijfs)recreatie
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder a en b in die zin dat niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van de (verblijfs)recreatie worden gebouwd, mits:
- de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² zal bedragen;
- de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 3,50 m zal bedragen;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.3 Bedrijfswoning buiten bouwvlak
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1. onder b in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- of uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen gedeeltelijk buiten de aanduiding "bouwvlak" wordt gebouwd, mits:
- de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.4 Schuilstallen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1onder b in die zin dat schuilstallen buiten de aanduiding "bouwvlak" worden gebouwd, mits:
- deze afwijking uitsluitend wordt verleend indien de schuilstal noodzakelijk is vanuit het oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering;
- er ten hoogste één schuilstal per agrarisch bedrijf wordt gebouwd;
- de bouwhoogte van een schuilstal ten hoogste 3,50 m zal bedragen;
- de oppervlakte van een schuilstal ten hoogste 50 m² zal bedragen;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.5 Afstand bedrijfswoning tot de weg
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1onder d in die zin dat de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:
- de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.6 Afwijkende bouwvormen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1onder h in die zin dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van boogstallen, serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:
- met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.7 Goothoogte bedrijfsgebouwen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder h in die zin dat de goothoogte van de bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 8,00 m, mits:
- deze afwijking niet wordt toegepast ten behoeve van de bouw van een gestapelde stal voor het houden van vee;
- met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het plan Buitengebied;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.8 Dakhelling verbindingsdelen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder h in die zin dat de minimale dakhelling van bedrijfsgebouwen over een oppervlakte van ten hoogste 100 m² wordt verlaagd tot ten minste 0º, mits:
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.9 Paardrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.3 onder f in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:
- tevens de in 3.5.9 bedoelde vergunning is verleend.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, verblijfsrecreatieve doeleinden en detailhandel anders dan genoemd in 3.1;
- het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten de aanduiding "bouwvlak" dan wel buiten een afstand van ten hoogste 25 m gerekend vanuit de bouwgrens en voor zover de voor de agrarische bebouwing en opslag aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak meer dan 1,5 hectare bedraagt, met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten, alsmede tijdelijke opslag van mest, onder voorwaarde dat de mestopslag niet langer dan zes maanden duurt en de mestopslag niet gedurende twee opeenvolgende jaren op dezelfde locatie plaats heeft;
- het opslaan van agrarische producten binnen de bedrijfskavel voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de voorgevel van een bedrijfswoning, of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
- de stalling en opslag van niet-agrarische producten;
- het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden buiten het bouwvlak anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik (agrarische kavelpaden) of de noodzakelijke bereikbaarheid van bebouwde percelen (ontsluitingswegen);
- het gebruik van gronden ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe grondstoffen, met uitzondering van seismologisch onderzoek;
- het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van bedrijvigheid, anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep;
- het gebruik van een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep zodanig dat de beroepsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 50 m²;
- het gebruik van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, voor mantelzorg;
- het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten.
- het gebruik van gronden ten behoeve van de sierteelt, fruitteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, niet zijnde boomgaarden op erven bij woonhuizen en boerderijen;
- het gebruik van gronden ten behoeve van bijzondere teeltvormen anders dan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bijzondere teeltvorm";
- het aanplanten van bebossing en/of opgaande beplanting anders dan ten behoeve van erfbeplanting, wegbeplanting, schuilgelegenheid voor vee of waarvoor een vergunning is verleend;
- het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
- het gebruik van de gronden als permanente ligplaats voor vaartuigen en/of woonschepen;
- de opslag van nucleair afval;
- het verwijderen, vernielen en/of aantasten van afschermende beplanting anders dan ten behoeve van het normale onderhoud in afwijking van het inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 4.
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting
Indien het bouwvlak na afloop van de termijn van twee jaren na verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen een of beide bedrijfsgebouwen F of G, niet conform het inpassingsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels, is ingericht vindt het gebruik van die bedrijfsgebouwen plaats in strijd met artikel 4.4.1 onder s.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ondergeschikte tweede tak
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder b in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak in de vorm van de in bijlage 2 opgenomen bedrijvigheid, mits:
- de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bedrijfskavel. Bij boerengolf eveneens de bijbehorende landbouwgronden mogen worden gebruikt;
- er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- tevens de in 3.3.1 genoemde vergunning wordt verleend;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.2 Klein kamperen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder b in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:
- het kleinschalig kamperen kan worden toegestaan als ondergeschikte tweede tak bij een agrarisch bedrijf binnen en/of direct aansluitend op een bedrijfskavel, dan wel op gronden aansluitend aan bestemmingsvlakken waarbinnen het wonen is toegestaan, waarbij een deel van het kampeerterrein gelegen kan zijn binnen die bestemmingsvlakken;
- het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- het ten hoogste 25 kampeerplaatsen per agrarische bedrijfskavel betreft;
- met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan;
- de oppervlakte van het perceel bij een terrein met maximaal 15 standplaatsen ten minste 0,50 ha bedraagt, en bij een terrein met maximaal 25 standplaatsen ten minste 0,75 ha;
- de afstand van het kampeerterrein tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning ten minste 50 m bedraagt;
- het kleinschalige kampeerterrein voor wat betreft de ligging direct aansluit op de bestaande woonbebouwing of bedrijfsbebouwing;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
- bij een kleinschalig kampeerterrein voor de sanitaire voorzieningen tot maximaal 50 m² aan gebouwen mag worden gerealiseerd. De locatie van het gebouw dient dusdanig gekozen te worden dat er een samenhang is met de bestaande bebouwing;
- er binnen het gemeentelijk grondgebied niet meer dan 20 kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht;
- er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.3 Mestopslag
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder c in die zin dat gronden en bouwwerken ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak dan wel de zone van 25 m worden gebruikt voor het opslaan van mest, mits;
- vanwege de milieusituatie opslag binnen dan wel in de directe nabijheid van het bouwvlak niet mogelijk is;
- de oppervlakte van de agrarische bedrijfskavel, inclusief de oppervlakte benut voor de opslag, ten hoogste 3 hectare bedraagt;
- de mestopslag op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast;
- de oppervlakte van de mestopslag ten hoogste 500 m² zal bedragen;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.4 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder i in die zin dat een bedrijfswoning en/of de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die zijn genoemd in Bijlage 3, mits:
- de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen de bedrijfskavel, met dien verstande dat de beroepsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke uitstraling van de woning;
- het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
- het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;
- de verkeersdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
- geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvindt;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.5.5 Mantelzorg
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder j en k in die zin dat een bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor mantelzorg, mits:
- de bewoning van een vrijstaand bijgebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte per bedrijfskavel niet meer bedraagt dan 100 m²;
- de inrichting van het vrijstaand bijgebouw ten behoeve van de bewoning ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg.
3.5.6 Huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder l in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers dan wel arbeidsmigranten, mits:
- de huisvesting niet plaatsvindt in ruimtes ingericht voor logiesverstrekking en op kleinschalige kampeerterreinen;
- het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- er per persoon ten minste 12 m² gebruiksoppervlakte binnen de bedrijfswoning beschikbaar is;
- er per bedrijfswoning ten hoogste zes tijdelijke werknemers en/of arbeidsmigranten worden gehuisvest;
- binnen een straal van 1.000 m ten hoogste één bedrijfswoning of woonhuis voor een dergelijke functie wordt gebruikt;
- de bewoning voldoet aan de eisen gesteld door het Team Risicobeheersing Noordwest Friesland;
- de aanvrager aantoont dat een beheerder wordt en blijft aangesteld voor het toezicht op de huisvesting;
- er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.5.7 Opgaande meerjarige teeltvormen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder m in die zin dat gronden ten behoeve van sierteelt, fruitteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen als ondergeschikte tweede tak of nevenfunctie bij een bestaand agrarisch bedrijf worden gebruikt, mits:
- deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op bestaande opgaande landschapselementen en/of geclusterde, dicht bij elkaar staande bebouwing, waarbij de zichtlijnen op de dorpsranden worden behouden, binnen het gebied zoals weergegeven op de kaart in Bijlage 5;
- een minimale afstand van 10,00 m wordt aangehouden tot aangrenzende agrarische productiegronden in verband met schaduwwerking;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
3.5.8 Bijzondere teeltvormen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder n in die zin dat gronden buiten de gegeven aanduidingen in gebruik worden genomen voor de teelt van bijzondere teeltvormen, mits:
- er binnen het bestaande bouwvlak van het agrarisch bedrijf ten behoeve waarvan de bijzondere teeltvormen worden aangewend geen ruimte meer is voor de aanleg van de teeltgronden;
- het in gebruik nemen van de gronden voor bijzondere teeltvormen geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor het bestaande wegennet;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.9 Paardrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder p in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
- de paardrijbak bij een agrarisch bedrijf op een afstand van ten hoogste 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfswoning ten behoeve van het eigen gebruik wordt aangelegd;
- de paardrijbak anders dan bij een agrarisch bedrijf wordt aangelegd op een afstand van ten hoogste 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfswoning of het woonhuis, ten behoeve waarvan de paardrijbak voor het eigen gebruik wordt aangelegd;
- de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
- er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
- er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
- de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² bedraagt;
- de bouwhoogte van lichtmasten of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken ten hoogste 5,00 m zal bedragen;
- de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardrijbak;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten hoogste 5,00 m zal bedragen.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
- het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten de bedrijfskavel met een grotere breedte dan 4,00 m;
- het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden buiten de bedrijfskavel, zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 0,50 m;
- het aanleggen van ruiterpaden;
- het aanleggen en/of verharden van landbouwontsluitingswegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van het aanleggen en/of verharden van paden ter ontsluiting van kuilvoerplaten en sleufsilo's;
- het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
- het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
- het (gedeeltelijk) verwijderen van een waardevolle hoofdvorm, voorzover de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevolle hoofdvorm".
3.6.2 Uitzondering
Het bepaalde in 3.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
3.6.3 Toetsingscriteria 3.6.1. a t/m f
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het open landschap, de cultuurhistorische en archeologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.6.4 Toetsingscriteria 3.6.1. g
De omgevingsvergunning kan worden verleend, mits:
- de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat hergebruik in alle redelijkheid niet mogelijk is;
- het delen van een pand betreft, die op zichzelf niet als waardevol zijn aan te merken, en door het verwijderen daarvan geen onevenredige aantasting van de waardevolle hoofdvorm plaatsvindt.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Vergroten bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf tot 3,00 hectare
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan een bedrijfskavel grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf", met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:
- de oppervlakte van het bouwvak wordt vergroot tot ten hoogste 3,00 hectare;
- er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
- er zicht is op een langdurige vergroting van de productie omvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzaak van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
- bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de methodiek uit het Werkboek De Nije Pleats in Fryslân 2009 zal worden toegepast;
- de vergroting van het agrarisch bedrijf geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor het bestaande wegennet;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm, waarbij een minimum wordt gehanteerd van ten minste 15% van de toegenomen oppervlakteverharding.
3.7.2 Wijzigen situering bedrijfskavel/bouwvlak
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een ter plaatse aangegeven bedrijfskavel, met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, mits:
- er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten de situering van de bedrijfskavel te wijzigen;
- met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.3 Omzetting niet-grondgebonden naar grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf” ter plaatse wordt verwijderd en wordt vervangen door de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf", al dan niet met inbegrip van een wijziging van het bouwvlak, mits:
- de bedrijfsactiviteiten van het niet-grondgebonden agrarisch bedrijf zijn beëindigd en ter plaatse de agrarische bedrijfsvoering grondgebonden wordt voortgezet;
- in het geval daarbij ook een vergroting van de bedrijfskavel plaatsheeft, de criteria van 3.7.1 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.7.4 Wijziging tweede bedrijfswoning
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat daar waar ten hoogste één bedrijfswoning aanwezig is, ter plaatse de aanduiding "specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning" wordt aangebracht, mits:
- sprake is van een bedrijfsomvang van ten minste 240 NGE aanwezig en de bedrijfswoning noodzakelijk is in verband met de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
- ter plaatse geen sprake is van inwoning door een tweede huishouden;
- met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan;
- de tweede bedrijfswoning aan de wegzijde binnen het bouwvlak in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen en de bestaande bedrijfswoning wordt gesitueerd;
- geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- nog niet eerder bij het agrarisch bedrijf een tweede bedrijfswoning is gebouwd;
- de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- dijken en voormalige spoorwegen;
- het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de dijken en de voormalige spoor- en tramwegen;
met de daarbijbehorende:
- bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
4.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2 ten behoeve van agrarische bedrijfsgebouwen indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden..
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:
- het wijzigen van het beloop en/of het profiel van de dijken en voormalige spoor- en tramwegen;
- het ontgronden, afgraven, egaliseren en/of ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur.
4.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in 4.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- het normale onderhoud betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
4.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met enige bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waarvoor een vergunning voor kleinschalig kamperen is verleend;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
- het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering dan wel de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen, tenzij hiervoor anderszins vergunning is verleend;
- het gebruik van gronden voor het plaatsen van meer dan één evenementenbord per dorp;
- het gebruik van gronden voor de plaatsing van zonnecollectoren anders dan op bouwwerken en op achtererven;
- het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de bestaande stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden.
6.2 Uitzondering op het strijdig gebruik
Niet tot een strijdig gebruik wordt gerekend:
het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de bestaande stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden, indien:
- dit niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en); of
- toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) niet leidt tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde van de habitats; of
- toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) wordt gesaldeerd door een in ieder geval gelijkwaardige afname van depositie uit andere bronnen.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
7.1 Vrijwaringszone - radarverstoringsgebied
Zie voor de uitleg van de aanduidingsregel paragraaf 1.3 in de toelichting.
7.1.1 Aanduidingsomschrijving
De voor 'vrijwaringszone - radaverstoeringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim.
7.1.2 Bouwregels
Op de met 'vrijwaringszone - radaverstoeringsgebied' aangeduide gronden zal de bouwhoogte van bouwwerken binnen de ter plaatse voorkomende bestemmingen ten hoogste de ter plaatse binnen de aanduiding vrijwaringszone - radaverstoeringsgebied' aangegeven bouwhoogte (m), ten opzichte van NAP, dan wel de bestaande bouw- of tiphoogte bedragen. De maximaal toelaatbare bouwhoogte tussen de aangegeven contouren wordt door lineaire interpolatie bepaald.
7.1.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.1.2 in die zin dat de bouw- of tiphoogte, ten opzichte van NAP, wordt overschreden, mits:
- uit een beoordeling door de beheerder van de radar is gebleken dat door de bouw van het bouwwerk het radarbeeld van het luchtruim niet ontoelaatbaar wordt verstoord;
- vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de radar.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst-, sirene- en antennemasten wordt vergroot, mits:
- de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een windturbine, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
- de mast radiografisch noodzakelijk is;
- de bouwhoogte van de mast ten hoogste 30,00 m mag bedragen;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de bestemmingsregels in die zin dat botenverhuur wordt toegestaan, mits ter plaatse van de verhuur voldoende parkeergelegenheid aanwezig is;
- de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
de regels in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, openbaar vervoer, bediening van kunstwerken en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- de oppervlakte per gebouwtje ten hoogste 50 m² mag bedragen;
- de bouwhoogte van een gebouwtje ten hoogste 3,00 m mag bedragen;
- de regels, ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, waarbij de hoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 m zal bedragen;
de regels ten aanzien van de maximale (bouw)bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de (bouw)bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
- de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag bedragen;
- de vergroting ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- trappen, trappenhuizen en galerijen;
- entreeportalen, luifels, veranda's en balkons;
- overstekende daken;
mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijdend;
- andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m overschrijdend.
9.1 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, het voorkomen van lichthinder en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
9.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen mogen in afwijking van de verbeelding en de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:
- tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m over ten hoogste de halve lengte van de gevel;
- andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Bestemmingsplan Horneweg 20 Blije.
Behorend bij het besluit van..................2019;