direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22c Woningbouw Mearswei Nijewier
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1970.TAMopNwMearswei-ON01

Regels

Preambule

Dit plan beoogt woningbouw mogelijk te maken op de locatie Mearswei Nijewier

Juridisch is het plan een nieuw hoofdstuk in het omgevingsplan van de gemeente Noardeast - Fryslân.

De in deze wijziging van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als afdelingen van hoofdstuk [22c] van het omgevingsplan van de gemeente Noardeast - Fryslân.

In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '[22c.]' gelezen worden.

In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage ‘[22c]’ gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het Omgevingsplan gemeente Noardeast-Fryslân;

1.2 toepassing omgevingsplan:

begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van overeenkomstige toepassing op dit TAM-omgevingsplan, tenzij hierna hiervan is afgeweken.

1.3 TAM-omgevingsplan:

het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c Woningbouw Mearswei Nijewier met identificatienummer NL.IMRO.1970.TAMopNwMearswei-ON01;

1.4 aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.6 agrarisch bouwperceel:

een aangeduid gebied, waarbinnen ingevolge de regels bebouwing ten behoeve van de ter plaatse gevestigde bedrijvigheid is toegelaten;

1.7 agrarisch grondgebruik:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die zowel bedrijfsmatig als hobbymatig in gebruik zijn;

1.8 archeologisch onderzoek:

een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie;

1.9 archeologisch waardevol gebied:

een gebied met daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.10 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief oplag- en administratieruimten en dergelijke;

1.16 bestaand:

het gebruik dat en/of de bebouwing die ten tijde van het inwerkingtreden van het wijzigingsbesluit van het omgevingsplan Noardeast-Fryslân legaal plaatsvindt, respectievelijk aanwezig is, dan wel bebouwing die kan worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning;

1.17 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.26 erfbeplanting:

opgaande beplanting, zijnde bomen en struiken, die een scherm vormt op de grens van een bouwperceel waarop bebouwing voorkomt, en welke beplanting mede bepalend is voor de inpassing van de betreffende bebouwing in het landschap;

1.27 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.28 fruitteelt:

de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering waarbij voldoende grond aanwezig is om in hoofdzaak de mestafzet en voerwinning te verwezenlijken, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;

1.31 kampeermiddel:
  • c. een tent, een tentwagen, een camper of een caravan;
  • d. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;
  • e. één en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.32 kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.33 kap:

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;

1.34 kas:

een bouwwerk waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;

1.35 kleinschalige duurzame energiewinning

energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;

1.36 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

1.37 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied.

1.38 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van milieuvoorzieningen, de telecommunicatie, de waterhuishouding, natuurbeheer en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval wordt verstaan bergbezinkbassins, centrale voorzieningen voor de afvalinzameling en zendmasten;

1.39 opgaande meerjarige teelt:

de meerjarige teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;

1.40 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.41 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
  • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
  • de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  • c. indien in of op het water wordt gebouwd:
  • het Normaal Amsterdams Peil;

  • d. in het geval de hoogte van het terrein op een perceel grote verschillen vertoont:
  • de door Burgemeester en Wethouders bepaalde hoogte;
1.42 permanente bewoning:

de bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;

1.43 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.44 recreatiewoning:

een gebouw of een ruimte in een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;

1.45 stacaravan:

een caravan die gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing als (niet bouwvergunningplichting) bouwwerk is aan te merken;

1.46 vergisting

toepassing van (proces)technieken gericht op het opwekken van energie uit mest of andere organische stoffen;

1.47 windturbine

een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind.

1.48 wonen:

het gehuisvest zijn van een huishouden in een woning/wooneenheid of ander daartoe bedoeld object:

1.49 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.50 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • a. De regels in dit TAM-omgevingsplan vervangen de regels van het Omgevingsplan gemeente Noardeast - Fryslân, op de locatie als bedoeld onder d, zoals opgenomen in artikel 3 (Agrarisch), artikel 14 (Groen), artikel 29 (Verkeer) en Waarde - Archeologisch terrein (artikel 39) van het bestemmingsplan Bûtengebied Dongeradeel (zoals dat op 27 juni 2013 is vastgesteld) en artikel 3 (Agrarisch), artikel 10 (Groen), artikel 23 (Verkeer) van het bestemmingsplan Bûtengebiet Dongeradeel, herziening 2015 (zoals vastgesteld op 31 maart 2016), artikel 3 (herziening agrarische bestemmingen) van het bestemmingsplan Partiële herziening afwijkingsmogelijkheid 2e agrarische bedrijfswoning (zoals dat is vastgesteld op 24 juni 2020), Paraplubestemmingsplan kleine windmolens gemeente Noardeast-Fryslân (zoals dat is vastgesteld op 27 januari 2022) en Paraplubestemmingsplan covergisting en mono-vergisting (zoals dat is vastgesteld op 18 april 2024);
  • b. De regels van het Omgevingsplan gemeente Noardeast-Fryslân, blijven onverminderd van toepassing op de locatie zoals bedoeld onder e, voorzover de regels in dit TAM-omgevingsplan deze regels niet hebben gewijzigd;
  • c. De regels van het Omgevingsplan gemeente Noardeast - Fryslân, met daarbij inbegrepen afdeling 22.2 en afdeling 22.3 met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3 blijven buiten toepassing, indien er sprake is van strijdigheid met de regels van dit TAM-omgevingsplan;
  • d. De regels in dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Mearswei Nijewier, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1970.TAMopNwMearswei-CO01.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

3.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is;

3.2 ashoogte van een windturbine

hoogte gemeten vanaf het maaiveld tot aan de (wieken)as van de windturbine;

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.TAMopNwMearswei-ON01_0010.png"

3.3 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;

3.4 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de zijdelingse perceelgrens;

3.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

3.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

3.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

3.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

3.10 rotordiameter van een windturbine:

deze wordt bepaald door het maximale bereik van de rotordiameter, gemeten loodrecht op de as;

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.TAMopNwMearswei-ON01_0011.png"

3.11 tiphoogte van een windturbine:
  • a. turbines met een horizontale as:
  • 1. de ashoogte van een windturbine plus de straal van de rotorcirkel;
  • b. turbines met een verticale as:
  • 1. de ashoogte van een windturbine plus het deel van de rotorbladen dat daarbovenuit steekt;

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.TAMopNwMearswei-ON01_0012.png"

Artikel 4 Algemeen verbod

Niet genoemde functies en activiteiten en functies en activiteiten die in strijd zijn met dit TAM-omgevingsplan zijn niet toegestaan, met uitzondering van bestaande functies en activiteiten.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 5 Agrarisch

5.1 Gebruiksregels

In het voor 'Agrarisch' aangewezen gebied zijn de volgende functies en gebruiksactiviteiten toegestaaan:

  • a. het agrarisch grondgebruik;
  • b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met uitsluitend een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf', met dien verstande dat het houden van vee , vergisting, houtteelt, bosbouw en fruitteelt, boomteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen niet is toegestaan;
  • c. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering in een bedrijfswoning, ter plaatse van een bouwvlak waarbij vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet mogen worden bewoond;
  • d. het aantal bedrijfswoningen per bouwperceel mag ten hoogste één bedragen;
  • e. een bedrijfswoning mag gebruikt voor meer dan één huishouden, mits:
    • 1. sprake is van de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon binnen de bestaande bebouwing, en
    • 2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • f. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mits:
    • 1. het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    • 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
    • 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² bedraagt;
    • 4. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 5. geen sprake is van detailhandel en opslag anders dan kleinschalige opslag en uitstalling van eigen producten vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van ten hoogste 2,00 m²;
  • g. het opslaan van agrarische producten binnen het bouwvlak, mits deze opslag plaatsvindt achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
  • h. het opslaan van akkerbouwproducten buiten het bouwvlak, mits sprake is van tijdelijke opslag die niet langer dan zes maanden duurt;
  • i. een kleinschalig kampeerterrein ten behoeve van camperplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - camperplaatsen', met dien verstande dat:
    • 1. het aantal te plaatsen kampeermiddelen ten hoogste 10 bedraagt;
    • 2. de onderlinge afstand tussen de kampeermiddelen minimaal 5 meter bedraagt;
    • 3. er geen stacaravans, chalets, blokhutten, trekkershutten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens worden geplaatst en/of seizoenplaatsen worden ingericht;
    • 4. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot 1 november;
    • 5. toiletten en naar de aard en schaal vergelijkbare voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein in bestaande bebouwing gerealiseerd worden;
    • 6. het kleinschalig kampeerterrein op een goede wijze bereikbaar is;
    • 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • j. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap;
  • k. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;

met daaraan ondergeschikt:

  • l. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  • m. de stalling van caravans, mits deze inpandig plaatsvindt;
  • n. kleinschalige duurzame energiewinning in de vorm van zonne- en windenergie, met dien verstande dat kleinschalige duurzame energiewinning in de vorm van zonne-energie uitsluitend binnen het bouwperceel mag plaatsvinden;
  • o. nutsvoorzieningen;
  • p. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • q. wegen en paden;
  • r. water.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwen van gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. er zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het agrarische bedrijf met de daarbijbehorende bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • b. de gebouwen en overkappingen zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, ter plaatse van een bouwperceel;
  • c. een bedrijfsgebouw en/of bedrijfswoning mag gedeeltelijk buiten een bouwvlak worden gebouwd mits:
    • 1. sprake is van een uitbreidingen van bestaande gebouwen danwel als blijkt dat herbouw van gebouwen in dezelfde vorm en/of op dezelfde locatie niet mogelijk is;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van het bouwvlak en de voor bebouwing gebruikte ruimte buiten het bouwvlak ten hoogste 1,5 hectare zal bedragen;
    • 3. sprake is van een zorgvuldige inpassing die wordt onderbouwd door een inpassingsplan overeenkomstig de richtlijnen in bijlage 1;
    • 4. geen sprake is van een onevenredige afbreuk aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • e. de bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • f. de oppervlakte mag per bedrijfsgebouw of overkapping maximaal 1.000 m² bedragen per bouwperceel, met uitzondering van ondersteunende kassen waarbij de maximale oppervlakte maximaal de bestaande oppervlakte mag bedragen;
  • g. de goothooge van een bedrijfsgebouw of overkapping mag maximaal 6,50 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw of overkapping mag maximaal 15,00 m bedragen;
  • i. de dakhelling van een bedrijfsgebouw of overkapping bedraagt minimaal 20°;
  • j. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag maximaal 150 m² bedragen;
  • k. de goothoogte van een bedrijfswoning mag maximaal 4,50 m bedragen;
  • l. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag maximaal 10,00 m bedragen;
  • m. de dakhelling van een bedrijfswoning bedraagt minimaal 30°.

5.2.2 Bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. er mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • b. de bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, ter plaatse van een bouwperceel;
  • c. de bijbehorende bouwwerken en de overkappingen dienen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • d. de bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel in de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bedrijfswoning mag ten hoogste 100 m² bedragen;
  • f. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag ten hoogste 3,30 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk of een overkapping mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 6,50 m, indien in de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd;
    • 2. de hoogte van een punt in een denkbeeldige lijn van 45°, getrokken vanuit een punt op 3,30 hoogte op de zijdelingse perceelgrens.

5.2.3 Bouwen van windturbines
a Windturbines

Voor het bouwen van windturbines gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. de windturbines zullen uitsluitend op of direct grenzend aan het bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf worden gebouwd:
  • b. het aantal windturbines bedraagt ten hoogste 3;
  • c. de ashoogte van een windturbine ten hoogste 15 m bedraagt;
  • d. de energieproductie niet is bestemd voor commerciële doeleinden. Het op te stellen vermogen is uitsluitend gericht op de energiebehoefte van het agrarisch bedrijf;
  • e. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing. De turbines moeten zorgvuldig worden ingepast binnen de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zoals beschreven in paragraaf 3.5 Landschap en cultuurhistorie van de toelichting en zijn opgenomen in bijlage 2 en 3 van de regels;
  • f. de afstand van de te bouwen windturbines tot:
    • 1. gasinfrastructuur ten minste 25 m bedraagt (hart leiding), tenzij de leidingbeheerder instemt met een kortere afstand;
    • 2. hoogspanningsinfrastructuur ten minste de maximale werpafstand bij twee keer het nominaal toerental van de windturbine, tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de aanvraag door de gemeente tevens aan de provincie Fryslân wordt voorgelegd.

b Voorwaarden

Burgemeester en wethouders verbinden als voorwaarde aan de omgevingsvergunning dat:

  • 1. de windturbine(s) gedurende maximaal 25 jaar in stand worden gehouden, waarbij na het verstrijken van deze termijn de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand wordt hersteld of een andere, in de omgevingsvergunning omschreven, toestand wordt gerealiseerd.
  • 2. voor het gestelde onder 1 financiële zekerheid wordt gesteld.

5.2.4 Bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en/of bedrijfsgebouwen binnen de bouwvlakken ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vrijstaande reclameobjecten, geen reclamemasten of vlaggenmasten zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal binnen het bouwvlak ten hoogste 10,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal buiten het bouwvlak ten hoogste 2,00 m bedragen.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van ten minste 200 m², mits ten minste 10% van de toename van het verhard oppervlak wordt gecompenseerd met de aanleg van waterlopen en/of -partijen, tenzij met het waterschap een andere wijze van compensatie overeen is gekomen;
  • b. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik;
  • c. het aanleggen van transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of - leidingen.

5.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 5.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit TAM-omgevingsplan met een daarvoor benodigde vergunning.

5.3.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het open landschap en de cultuurhistorische en archeologische waarden.

Artikel 6 Groen

6.1 Gebruiksregels

In het voor 'Groen' aangewezen gebied zijn de volgende functies en gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bosschages, bebossing en beplanting;
  • c. voet- en rijwielpaden;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. waterlopen en waterpartijen;
  • f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de groengebieden;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vrijstaande reclameobjecten mag ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 m bedragen.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanleggen, verbreden, verleggen of verharden van wegen en paden;
  • b. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het wijzigen van de profielindeling van wegen en paden.

6.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit TAM-omgevingsplan met een daarvoor benodigde vergunning.

6.3.3 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden.

Artikel 7 Wonen

7.1 Gebruiksregels

In het voor 'Wonen' aangewezen gebied zijn de volgende functies en gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. wonen, waarbij wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet is toegestaan;

met daarbij behorend en ondergeschikt:

  • b. aan-huis-verbonden beroepen met detailhandel, mits
    • 1. deze niet meer bedraagt dan 30% van de begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met een maximum van 50 m2;
    • 2. deze beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep.
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. tuinen, erven en terreinen.
7.2 Bouwregels

7.2.1 Bouwen van een hoofdgebouw
  • a. een hoofdgebouw mag alleen een woonhuis zijn;
  • b. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. het aantal woningen bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' aangegeven aantal;
  • d. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 200 m2;
  • e. een hoofdgebouw dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;
  • f. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen te bouwen hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3,00 m te bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 9,00 m;
  • h. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogte 4,00 m;
  • i. de dakhelling van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°.

7.2.2 Bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen
  • a. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel in de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per hoofdgebouw mag ten hoogste 75 m2 bedragen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 50 m2 mag bedragen;
  • d. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk of een overkapping mag ten hoogste 3,30 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk of een overkapping mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 6,50 m, indien in de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd, en:
    • 2. de bouwhoogte van een punt in een denkbeeldige lijn van 45°, getrokken vanuit een punt op 3,30 m bouwhoogte op de zijdelingse perceelgrens, met dien verstande dat geen deel van de kap zich buiten deze denkbeeldige lijn mag bevinden en de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerkn of een overkapping ten minste 1,00 m lager is dan het hoofdgebouw.

7.2.3 Bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 m bedragen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Bij een aanvraag omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk of een werkzaamheid worden gegevens en bescheiden verstrekt over:

  • a. de te gebruiken materialen;
  • b. de mate waarin sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie; en
  • c. de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan aan het verrichten van de activiteit.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Bestaand

Indien maatvoeringen en/of situeringen van een bestaand bouwwerk afwijken van de beoordelingsregels als bedoeld in artikel 5.2, artikel 6.2, artikel 7.2 gelden voor dat bouwwerk de bestaande maatvoeringen en situeringen als norm. Het gaat daarbij om:

  • a. bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn of gebouwd kunnen worden op grond van een omgevingsvergunning of gebouwd mogen worden zoals in dit TAM-omgevingsplan is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in het TAM-omgevingsplan is toegelaten, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in het TAM-omgevingsplan is toegelaten, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. in geval van herbouw is het bepaalde in lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
10.2 Regels over het uiterlijk van bouwwerken
  • 1. Een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, wordt alleen verleend indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan niet in strijd is met de omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens het nieuwe welstandsregime '20240610 Nijewier omgevingskwaliteit 0108 aantal woningen', zoals vastgesteld op 13 februari 2025.
  • 2. Bij de beoordeling van een aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in lid a. wordt de Adviescommissie voor Omgevingskwaliteit om advies gevraagd.
  • 3. Bij de advisering over de aanvraag als bedoeld in lid a. betrekt de Adviescommissie Omgevingskwaliteit de regels over het uiterlijk en plaatsing van bouwwerken zoals opgenomen het nieuwe welstandsregime '20240610 Nijewier omgevingskwaliteit 0108 aantal woningen', zoals vastgesteld op 13 februari 2025.
  • 4. De omgevingsvergunning kan ook worden verleend indien Burgemeester en Wethouders in afwijking van het advies van de Adviescommissie voor Omgevingskwaliteit van oordeel zijn dat de omgevingsvergunning toch moet worden verleend.

Artikel 11 Bodemgevoelig gebouw bouwen

11.1 Meldingplichtig bodemgevoelig gebouw

Voor de volgende gebouwen, waarvoor geen omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is vereist, geldt een meldingplicht voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw zoals bedoeld in artikel 5.89g van het Bkl, op een bodemgevoelige locatie zoals bedoeld in artikel 5.89h van het Bkl.

11.2 Indieningsvereisten melding
  • a. Indien sprake is van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie dan moet dit ten minste vier weken voor het begin van de bouw worden gemeld bij het bevoegd gezag.
  • b. De melding als bedoeld onder a wordt ondertekend en bevat ten minste;
  • 1. de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
  • 2. de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
  • 3. het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht;
  • 4. de dagtekening; en
  • 5. bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 5.89i, eerste lid van het Bkl: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen;
  • 6. 1 en 5 zijn niet van toepassing op locaties die zijn aangewezen in het omgevingsplan waar een overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 5.89i, eerste lid van het Bkl redelijkerwijs is uit te sluiten.

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het TAM-omgevingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.
12.2 Overgangsrecht gebruik

Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan bestaand gebruik, zijn de volgende overgansregels van toepassing voor gebruik:

  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.