Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
- het plan:
het bestemmingsplan 'Loonbedrijf Wâlddyk 5 Westergeest';
- het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1970.BpWgWalddyk5-VA01 met de bijbehorende regels en de bijlagen;
- aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
- aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
- agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
- bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- bedrijfsbebouwing:
bebouwing ten behoeve van een bedrijf, waaronder ook wordt verstaan bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ondergeschikte bebouwing;
- bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
- beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
- beroep/bedrijf aan huis:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
- bestaand:
het gebruik dat en/of de bebouwing die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal plaatsvindt, respectievelijk aanwezig is, dan wel bebouwing die kan worden gebouwd krachtens een verleende bouw- en/of omgevingsvergunning;
- bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
- bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
- bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen van een standplaats;
- bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
- bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
- bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
- bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
- bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
- bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
- dagrecreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik en waarbij geen sprake is van nachtverblijf;
- dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
- detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik, of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
- grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarbij de agrarische bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt en waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
- hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
- hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met uitzondering van ondergeschikte bebouwing;
- inrichtingsplan:
een plan waarbij ten minste aandacht dient te worden besteed aan de begrenzing van het (beoogde) bouwperceel en de inpassing van de nieuwe ontwikkeling met aangeven van de ligging van erfverhardingen, de plaatsing en vormgeving van (bouw)werken en de erfbeplanting, waarbij bijlagen bij de regels bijlage 5 ‘Handleiding inrichtingsplan’ als behorende bij deze regels dient als richtinggevend kader voor het opstellen van een inrichtingsplan;
- intensieve veehouderij:
een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van dierlijke producten door middel van het houden van vee – niet zijnde een wormenkwekerij, viskwekerij of een paardenfokkerij – waarbij hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open grond;
- kampeermiddel:
een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
- kampeerplaats:
een al dan niet afgescheiden gedeelte van een kampeerterrein, bedoeld voor de plaatsing van een kampeermiddel al dan niet met een bijzettentje;
- kampeerseizoen:
het kampeerseizoen begint op 15 maart en loopt door tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar;
- kleinschalig kampeerterrein:
een kampeerterrein waar een beperkt aantal kampeerplaatsen voor kampeermiddelen worden verhuurd als toeristische standplaatsen;
- kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden;
- loonbedrijf:
een bedrijf gericht op het verrichten en leveren van diensten en producten aan agrarische bedrijven (agrarisch loonwerk), alsmede het verrichten van cultuurtechnische werkzaamheden en grondverzetwerkzaamheden;
- milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin, die wordt bepaald door de mate van de scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geluid, luchtkwaliteit, geur, stof en gevaar (externe veiligheid);
- mobiel kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein gedurende niet meer dan 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen;
- niet-permanente bewoning:
bewoning van een verblijf voor recreatieve bewoning;
- nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, apparatuur voor telecommunicatie en vergelijkbare voorzieningen, maar met uitzondering van zonnevelden voor de opwekking van energie;
- onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;
- ondergeschikte bebouwing:
- ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
- een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
- ondergeschikte detailhandel:
detailhandel die qua oppervlakte en qua gebruik ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit;
- ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen:
hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:
- een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
- een op zichzelf staand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
- ondergeschikte intensieve veehouderij:
een aan het agrarische bedrijf ondergeschikte vorm intensieve veehouderij;
- peil:
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw dan wel het aansluitend afgewerkte maaiveld;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil dan wel het ter plaatse geldende waterpeil;
- permanente bewoning:
bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;
- productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
- risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde dan wel richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- Schuilstal:
gebouw ten behoeve van het bieden van schuilgelegenheid aan (het hobbymatig) gehouden dieren welke noodzakelijk is in het kader van dierenwelzijn;
- seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
- toeristische standplaats:
een kampeerplaats die beschikbaar is voor een kampeermiddel voor een periode van niet meer dan drie maanden door één gezelschap;
- toeristische verhuur:
de verhuur van een vast kampeermiddel en/of recreatiewoning voor toeristisch gebruik voor een periode van niet meer dan 3 maanden door één gezelschap;
- vast kampeermiddel:
een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf, dat naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
- voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel;
- voorkeursgrenswaarde:
de waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze is opgenomen in de Wet geluidhinder;
- voorste bouwgrens:
een naar de weg gekeerde bouwgrens, indien de voorste bouwgrens met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel;
- woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
- de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat met het meten van de goothoogte ondergeschikte bouwdelen zoals wolfskappeneinden en goten van dakkapellen worden niet meegerekend;
- de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
- de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- afstanden:
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
- ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Open gebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Open gebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- agrarische cultuurgronden;
en daaraan ondergeschikt voor:
- dagrecreatief medegebruik;
- het behoud en het herstel van het reliëf van het maaiveld ten behoeve van de landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle kruinige percelen;
en tevens voor:
- het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd behorende bij de bijlagen bij de regels bijlage 2 'Landschapskenmerken';
- voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- groenvoorzieningen;
- water;
- openbare nutsvoorzieningen;
- ontsluitingswegen, waaronder kavelpaden;
- voet-, fiets- en ruiterpaden;
- parkeervoorzieningen.
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
- gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
- de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m³ bedraagt;
- de bouwhoogte per gebouw niet meer dan 3 m bedraagt.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van damwanden bedraagt niet meer dan 40 cm vanaf het peil, met dien verstande dat de oeverlengte van damwanden niet meer bedraagt dan 20 m, dan wel de bestaande bouwhoogte en oeverlengte;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak, met uitzondering van lichtmasten die niet zijn toegestaan, bedraagt niet meer dan 1,5 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in
artikel 3 lid 3.2 t/m
artikel 3 lid 3.5, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
- de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 2 'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
- de verkeersveiligheid.
3.3.2 Vogelkijkhutten
Er kan worden afgeweken van
artikel 3 lid 2.1 voor het bouwen van vogelkijkhutten, met dien verstande dat:
- de goot- en bouwhoogte van vogelkijkhutten niet meer bedraagt dan 3 m respectievelijk 5 m;
- de oppervlakte per vogelkijkhut niet meer bedraagt dan 30 m²;
- in afwijking van het bepaalde onder a mag de goot- en bouwhoogte worden verhoogd met dien verstande dat:
- de afwijking niet meer bedraagt dan het hoogteverschil tussen de vloer van de vogelkijkhut en de ter plaatse voorkomende maaiveldhoogte, dan wel het waterpeil;
- de maximum goot- en bouwhoogte van de vogelkijkhut niet meer bedraagt dan respectievelijk 8 en 10 meter .
3.3.3 Schuilstallen
Er kan worden afgeweken van
artikel 3 lid 2.1 voor het bouwen van schuilstallen, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte van schuilstallen niet meer bedraagt dan 3 m respectievelijk 5 m en de oppervlakte niet meer dan 30 m² bedraagt, met dien verstande dat in het geval sprake is van het hobbymatig houden van dieren:
- er maximaal één schuilstal per dierhouder is toegestaan;
- dat het perceel waarop de schuilstal wordt gerealiseerd ten minste een oppervlakte dient te hebben van 5.000 m².
3.3.4 Damwanden
Er kan worden afgeweken van
artikel 3 lid 2.2 sub a ten behoeve van een hogere bouwhoogte van damwanden vanaf het peil dan wel voor een langere damwand ten behoeve van een langere oeverlengte.
3.3.5 Lichtmasten voor paardenbakken
Er kan worden afgeweken van 7
artikel 3 lid 2.2 sub b ten behoeve van het bouwen van lichtmasten voor paardenbakken, met dien verstande dat:
- de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
- onevenredige lichthinder voorkomen dient te worden door het aandragen van (technische) maatregelen door de initiatiefnemer.
3.3.6 Toepasbaarheid
bij toepassing van de in
artikel 3 lid 3.2 t/m
artikel 3 lid 3.5 bedoelde afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning geldt dat door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (zie
bijlagen bij de regels bijlage 5) een inrichtingsplan is opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de bestaande kleinschalige kampeerterreinen;
- het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
- het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor verblijfsrecreatie, met uitzondering van het bepaalde in artikel 3 lid 1;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor paardenbakken;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor mestsilo's en de opslag van mest;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het winnen van delfstoffen;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor evenementen in categorie 2 en 3.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in
artikel 3 lid 5.2 t/m
artikel 3 lid 5.4, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
- de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 2 'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
- de verkeersveiligheid.
3.5.2 Kleinschalig kampeerterrein
Er kan worden afgeweken van
artikel 3 lid 1 en
artikel 3 lid 4 voor het gebruiken van een nieuw kleinschalig kampeerterrein dan wel het uitbreiden van het gebruik van een bestaand kleinschalig kampeerterrein bij agrarische bedrijven en woningen, met dien verstande dat:
- het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen op het grondgebied van de gemeente Kollumerland c.a. niet meer bedraagt dan 20;
- een kleinschalig kampeerterrein alleen is toegestaan aansluitend aan en behorende bij bestaande agrarische (klein)bedrijfserven en bestaande woonerven;
- een kleinschalig kampeerterrein alleen is toegestaan voor zover bij het agrarisch (klein)bedrijf ten minste één bedrijfswoning dan wel een woning aanwezig is;
- het kleinschalig kampeerterrein op gronden direct aansluitend bij de bestaande agrarische- en woonbebouwing moet worden gesitueerd;
- niet meer dan 15 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot tot de dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van een bestemming waarop een (bedrijfs)woning is toegestaan, anders dan de (bedrijfs)woning behorend bij het kampeerterrein, 30 m of meer bedraagt en indien sprake is van een perceel, inclusief de bestaande (woon)bebouwing, van een oppervlakte van ten minste 0,5 hectare;
- niet meer dan 25 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot tot de dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van een bestemming waarop een (bedrijfs)woning is toegestaan, anders dan de (bedrijfs)woning behorend bij het kampeerterrein, 50 m of meer bedraagt en indien sprake is van een perceel, inclusief de bestaande (woon)bebouwing, van een oppervlakte van ten minste 0,75 hectare;
- uitsluitend mobiele kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
- uitsluitend in de periode van het kampeerseizoen kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
- de afstand tot de bestaande (voormalige) agrarische bebouwing dan wel de woning behorende bij het eigen perceel niet meer dan 25 m bedraagt.
3.5.4 Mestopslag
- is aangetoond dat de mestopslag milieuhygiënisch inpasbaar is in de omgeving;
- is aangetoond dat de aanwezigheid van een mestopslag binnen een agrarisch bouwvlak om bedrijfstechnische redenen niet gewenst is.
3.5.5 Toepasbaarheid - kleinschalig kampeerterreinen
Bij toepassing van de in
artikel 3 lid 5.2 bedoelde afwijkingsmogelijkheid bij omgevingsvergunning geldt dat:
- door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (bijlagen bij de regels bijlage 5) een inrichtingsplan is opgesteld dat voorafgaand aan de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is goedgekeurd;
- het parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
- er geen sprake mag zijn van onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- door de initiatiefnemer moet zijn aangetoond dat in redelijkheid geen ruimte is op het bestaande woon- of agrarische bouwperceel voor het oprichten van een kleinschalig kampeerterrein.
3.5.6 Toepasbaarheid - paardenbakken en mestopslag
Bij toepassing van de in
artikel 3 lid 5.3 en
artikel 3 lid 5.4 bedoelde afwijkingsmogelijkheid bij omgevingsvergunning geldt dat door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (
bijlagen bij de regels bijlage 5) een inrichtingsplan is opgesteld dat voorafgaand aan de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is goedgekeurd.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- de aanleg en/of het verleggen van voet-, fiets- en ruiterpaden;
- de aanleg en/of het verleggen van ontsluitingswegen;
- de aanleg van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van picknickplaatsen, aanlegplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, vaarwater en dergelijke;
- het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
- het uitvoeren van seismologisch onderzoek;
- het ophogen, afgraven, egaliseren of afschuiven van gronden met een oppervlakte van meer dan 100 m², zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 10 cm;
- het (ver)graven en dempen van waterlopen;
- het aanbrengen van opgaande beplanting tot maximaal 1 ha, met uitzondering van erf- en wegbeplanting.
3.6.2 Uitzondering
Het in
artikel 3 lid 6.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op vergunde werken of werkzaamheden die:
- het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
- bestaan uit het gedeeltelijk dempen van watergangen ten behoeve van het realiseren van niet meer dan twee dammen in een watergang, met een breedte van niet meer dan 10 m per dam, mits na realisering van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de watergang resteert.
3.6.3 Toepasbaarheid
Bij een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 3 lid 6.1 gelden de volgende regels:
- een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 6.1 1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in bijlagen bij de regels bijlage 2 'Landschapskenmerken', met dien verstande dat:
- een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 6.1 1 onder f alleen kan worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het maaiveld;
- een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 6.1 , onder g uitsluitend wordt verleend op basis van:
- een door de aanvrager in te dienen landschapsplan dat in overeenstemming is met de beschrijving landschapskenmerken - open gebied, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende bijlagen bij de regels bijlage 2 'Landschapskenmerken';
- een motivering van de bedrijfstechnische en bedrijfseconomische nut/noodzaak van (de omvang van) het (ver)graven of dempen van een watergang;
- voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken;
- indien het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 6.1 gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- bedrijven zoals genoemd in de categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende bijlagen bij de regels bijlage 1 'Staat van Bedrijven';
- een loonbedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf';
- opslag van materialen en grondstoffen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag';
en daaraan ondergeschikt voor:
- bestaand wonen ten behoeve van de bestemming (bedrijfswonen) al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in bijlagen bij de regels bijlage 3 'Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis';
- grondgebonden veehouderij, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - grondgebonden veehouderij';
en tevens voor:
- groenvoorzieningen;
- water;
- openbare nutsvoorzieningen;
- ontsluitingswegen;
- parkeervoorzieningen;
- voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende bijlagen bij de regels bijlage 2 'Landschapskenmerken'.
De regeling voor een beroep/bedrijf aan huis bij bedrijfs- en dienstwoningen zoals genoemd in
artikel 9 lid 2 is van overeenkomstige toepassing.
4.2 Bouwregels
- Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijven als bedoeld in artikel 3.1 gelden de volgende regels:
- Bedrijfsgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 4500 m²;
- De goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 5 m respectievelijk 15 m;
- Het aantal bedrijfswoningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan het bestaande aantal bedrijfswoningen;
- De oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 385 m²;
- De goot- en bouwhoogte van een niet-inpandige bedrijfswoning bedragen niet meer dan 5 respectievelijk 11 m;
- Bij de bedrijfswoning mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwregels voor bedrijfsbebouwing van overeenkomstige toepassing zijn;
- De dakhelling van de bedrijfsgebouwen bedraagt niet minder dan 15°, met uitzondering van platafgedekte ondergeschikte bebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 150 m².
- Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m³;
- de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
- Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ten minste 3 m achter (de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weggekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
- de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m bedraagt;
- de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m bedraagt;
- de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 10 m;
- er mogen geen windturbines worden gebouwd;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een paardenbak bedraagt, met uitzondering van lichtmasten die niet toegestaan zijn, niet meer dan 1,5 m.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
- de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
- de verkeersveiligheid.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in
artikel 4 lid 4.2, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van::
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
- de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
- de verkeersveiligheid.
4.4.2 Lichtmasten voor paardenbakken
- de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
- onevenredige lichthinder voorkomen dient te worden door het aandragen van (technische) maatregelen door de initiatiefnemer.
4.4.3 Toepasbaarheid
Bij toepassing van de onder
artikel 4 lid 4.2 bedoelde afwijkingsmogelijkheid bij omgevingsvergunning geldt dat door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (
bijlagen bij de regels bijlage 5) een inrichtingsplan is opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning, met uitzondering van bestaande bedrijfswoningen;
- het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van paardenbakken;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
- detailhandelsactiviteiten anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een bedrijf;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor opslag, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag'.
4.5.2 Voorwaardelijke verplichting
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen en overkappingen zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in
bijlagen bij de regels bijlage 4 opgenomen landschappelijk inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede stedenbouwkundige inpassing. In afwijking hiervan mogen gebouwen en overkappingen worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van twaalf maanden na inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in
bijlagen bij de regels bijlage 4 opgenomen landschappelijk inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede stedenbouwkundige inpassing.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in
artikel 4 lid 6.2, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van::
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
- de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
- de verkeersveiligheid.
4.6.2 Bedrijven
Er kan afgeweken worden van
artikel 4 lid 1 sub a voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in
bijlagen bij de regels bijlage 1 ‘Staat van Bedrijven’, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd.
4.6.3 Toepasbaarheid
Bij toepassing van de onder
artikel 4 lid 6.2 bedoelde afwijkingsmogelijkheid bij omgevingsvergunning geldt dat door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan(
bijlagen bij de regels bijlage 5) een inrichtingsplan is opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- erfbeplanting, zoals beschreven in het inrichtingsplan dat als bijlagen bij de regels bijlage 4is opgenomen;
- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de erfbeplanting;
met daaraan ondergeschikt:
- nutsvoorzieningen;
- paden;
- tuinen en erven;
- water;
met de daarbijbehorende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
- Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 50 m³;
- de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
- Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
- de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
- de verkeersveiligheid.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- het gebruiken of laten gebruiken voor opslag;
- het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor het stallen van vlieg-, voer- en vaartuigen;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, is een omgevingsvergunning vereist:
- het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
5.5.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid
artikel 5 lid 5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
- het normale onderhoud betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
5.5.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden volgens bij deze regels behorende
bijlagen bij de regels bijlage 2.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de aangegeven samenvallende bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken geldt dat bij gebiedsoverstijgende ingrepen van meer 5000 m² en dieper dan 30 cm een karterend (boor)onderzoek moet worden uitgevoerd.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In aanvulling op het bepaalde in dit plan gelden de volgende algemene bouwregels:
- voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde aantallen, percentages en maten (waaronder de situering, volume, oppervlakte en dakhelling), gelden de dan aanwezige bestaande aantallen, percentages en maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
- voor zover legaal aangelegde (delen van) werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde regels voor het aanleggen van werken, geen bouwwerk zijnde en/of het uitvoeren of laten uitvoeren van werkzaamheden, gelden deze uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
- ten behoeve van particuliere opwekking van elektriciteit is het bouwen van wokkels en turbi's op het dak van een gebouw toegestaan voor zover de toegestane bouwhoogte, c.q. de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt, met niet meer dan 2 meter wordt overschreden.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
9.1 Algemeen
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen als bedoeld in artikel 11 in samenhang met artikel 1 van de Wet geluidhinder.
9.2 Beroep/bedrijf aan huis bij (bedrijfs)woningen
- Bij (bedrijfs)woningen is een beroep/bedrijf aan huis zoals genoemd in de bijlagen bij de regels bijlage 3 'Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis' behorende bij deze regels toegestaan.
- De uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit betekent dat:
- de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
- uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan;
- parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;
- geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
- bij het hebben van een webwinkel de levering van producten (inkoop en verkoop) niet thuis plaatsvindt maar wordt verzorgd via post/koerier;
- geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
- de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep/bedrijf aan huis, voor zover de oppervlakte hiervan niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m².
- Vrijstaande ondergeschikte gebouwen mogen niet worden gebruikt (of laten gebruiken) voor een beroep/bedrijf aan huis, met uitzondering van het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/ bedrijf aan huis ten behoeve van opslag.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
- de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
- de verkeersveiligheid,
bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de vestiging van een beroep/bedrijf aan huis dat niet is genoemd in de bijlagen bij de regels bijlage 3 'Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis', mits deze beroepen/bedrijven aan huis naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kunnen worden gelijkgesteld aan beroepen/bedrijven aan huis die wel zijn genoemd en bovendien geen sprake is van activiteiten die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;
- de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
- het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen en paden of de aansluiting van wegen en/of paden onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen of aanduidingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m bedraagt;
- het bepaalde in het plan voor het bouwen van kunstwerken en/of het oprichten van kunst, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedraagt;
- het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- de inhoud per gebouw niet meer dan 100 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
- de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 15 m bedraagt.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
- de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
- de verkeersveiligheid,
overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen in die zin dat:
- een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 en een maximum bouwhoogte van 4 m;
- op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is de in artikel 12 genoemde procedure van toepassing.
Artikel 12 Algemene procedureregels
12.1 Procedureregels nadere eisen
- Een ontwerpbesluit tot nadere eisen waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 2 weken ter secretarie ter inzage.
- Het college van Burgemeester en Wethouders maakt de terinzagelegging te voren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze bekend.
- De bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor een ieder.
- Gedurende de in lid a genoemde termijn kan een ieder bij het College van Burgemeester en Wethouders mondeling en schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
12.2 Procedureregels afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders geven slechts toepassing aan de in dit plan bedoelde bevoegdheden ten aanzien van afwijkingen indien uit onderzoek is komen vast te staan dat kan worden voldaan aan wettelijke bepalingen, dan wel aannemelijk is dat afwijking/ontheffing/vrijstelling daarvan kan of zal worden verkregen, ten aanzien van: Archeologie, Watertoets, Luchtkwaliteit, Externe Veiligheid, Geluid, Flora en fauna, Bodemkwaliteit en Natuurbescherming, alsmede andere aspecten die onderhevig zijn aan wettelijke bepalingen.
Op de voorbereiding van een ontwerpbesluit tot afwijking bij een omgevingsvergunning is de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde procedure van toepassing.
12.3 Procedureregels wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders geven slechts toepassing aan de in dit plan bedoelde bevoegdheden ten aanzien van afwijkingen indien uit onderzoek is komen vast te staan dat kan worden voldaan aan wettelijke bepalingen, dan wel aannemelijk is dat afwijking/ontheffing/vrijstelling daarvan kan of zal worden verkregen, ten aanzien van: Archeologie, Watertoets, Luchtkwaliteit, Externe Veiligheid, Geluid, Flora en fauna, Bodemkwaliteit en Natuurbescherming, alsmede andere aspecten die onderhevig zijn aan wettelijke bepalingen.
Op de voorbereiding van een wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.
Artikel 13 Overig - Afstemmingsregels
Indien nieuwbouw of herbouw van een bestaande (bedrijfs- en/of dienst-) woning plaatsvindt, moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de (bedrijfs- en/of dienst-) woning dient te worden gerealiseerd in overeenstemming met de bestaande situering;
- indien de (bedrijfs- en/of dienst-)woning dichter naar de weg wordt gerealiseerd in relatie tot de bestaande situering, dient de geluidsbelasting op de gevel niet meer te bedragen dan de voorkeursgrenswaarde.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Loonbedrijf Wâlddyk 5 Westergeest' van de gemeente Noardeast-Fryslân.