Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Brongersmaweg 14 Kollumerpomp
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1970.BpKpBrongersmawg14-ON01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 het plan:
het bestemmingsplan 'Brongersmaweg 14 Kollumerpomp' met identificatienummer NL.IMRO.1970.BpKpBrongersmawg14-ON01 van de gemeente Noardeast-Fryslân;

1.2 het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan- of uitbouw:
een gebouw dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting dan wel uitbreiding van het hoofdgebouw vormt;

1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, al dan niet in combinatie met volledig bedrijfseigen mestbewerking/-verwerking en mestraffinage in de vorm van mini-vergisters;

1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;

1.9 bêd en brochje:
logiesruimte in de vorm van een kleinschalig recreatief verblijf met een kortstondig karakter en ondergeschikt aan de woonfunctie;

1.10 (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting:
de verwerking van op het bedrijf zelf geproduceerde en van andere bedrijven aangevoerde mest, waaraan eigen en/of van derden afkomstige co-substraten (bijvoorbeeld maïs) worden toegevoegd. Het digestaat (restproduct) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;

1.11 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.12 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein gewenst is;

1.13 bestaand:
ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.16 boerderijwinkel:
een winkel bij een agrarisch bedrijf, waar in hoofdzaak eigen of door agrariërs uit de regio geproduceerde agrarische producten worden verkocht.
 
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
 
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.21 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.23 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.24 bijgebouw:
een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan en vrijstaat van dat hoofdgebouw;
 
1.25 dagrecreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik en waarbij geen sprake is van nachtverblijf;
 
1.26 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.28 duurzame energie:
energie waarover de mensheid voor onbeperkte tijd kan beschikken en waarbij, door het gebruik ervan, het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld;
 
1.29 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woonhuis of een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
 
1.30 erfbeplanting:
opgaande beplanting, zijnde bomen en struiken, die een scherm vormt op de grens van een bouwperceel waarop bebouwing voorkomt of die verspreid over een dergelijk bouwperceel voorkomt, en welke beplanting medebepalend is voor de inpassing van de betreffende bebouwing in het landschap;
 
1.31 erfinrichtingsplan:
een plan waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling wordt ingepast op het betreffende perceel en in relatie tot de omgeving, waarbij het beeldkwaliteitsplan leidraad is bij het maken van een erfinrichtingsplan;
  
1.32 evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
 
1.33 extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
 
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.35 gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden:
de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
 
1.36 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.37 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.38 geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
 
1.39 geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
 
1.40 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
 
1.41 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.42 intensieve veehouderij:
een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van dierlijke producten door middel van het houden van vee - niet zijnde een wormenkwekerij, viskwekerij of een paardenfokkerij - waarbij hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open grond;
 
1.43 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.44 kampeerplaats:
een al dan niet afgescheiden gedeelte van een kampeerterrein bedoeld voor de plaatsing van een of meer kampeermiddelen;
 
1.45 kampeerterrein:
een terrein of een deel van een terrein met minimaal een wasgelegenheid en toiletten, waarop kan worden overnacht in tenten, toercaravans, kampeerauto's, stacaravans, tenthuisjes of trekkershutten;
 
1.46 kap:
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;
 
1.47 kleine of ultrakleine windturbine:
een installatie of een bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind:
  • met een horizontale as en waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van maximaal 40 m² (een maximale wiek van ongeveer 3,50 m);
  • met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiekturbines;
  • met een verticale as.
1.48 kleinschalige duurzame energieopwekking:
winning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden voorzieningen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;
 
1.49 kleinschalig kampeerterrein:
een kampeerterrein met een recreatieve medebestemming waar een beperkt aantal kampeerplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden verhuurd als toeristische standplaatsen;
  
1.50 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en opvang, alsook productiegebonden detailhandel, dagrecreatie en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
 
1.51 manege-activiteiten:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
  
1.52 mestbassin:
een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal;
 
1.53 mestsilo:
een bouwwerk van enige omvang voor de opslag van mest;
 
1.54 milieusituatie:
de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;
 
1.55 mobiel kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of enig ander onderkomen met de bedoeling te plaatsen op een kampeerterrein voor ten hoogste een kampeerseizoen;
 
1.56 molen:
een bouwwerk met wieken waarmee iets gemalen wordt, waarmee men water verplaatst en/of waarmee op windkracht arbeid wordt verricht;
  
1.57 nevenactiviteiten:
aan de hoofdfunctie ondergeschikte activiteiten zoals:
  1. bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in categorie 1 of 2 van de bij deze regels behorende bijlagen bij de regels bijlage 1 van wel andere bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld aan deze bedrijven;
  2. een loonbedrijf met een bedrijfsoppervlak van minder dan 500 m²;
  3. een theeschenkerij en naar aard en schaal daarmee gelijk te stellen horecavoorzieningen;
  4. ambachtelijke bedrijven;
  5. een groepsaccommodatie;
  6. een paardenhouderij.
1.58 niet-permanente bewoning:
bewoning van een verblijf voor recreatieve bewoning;
 
1.59 normaal agrarisch gebruik:
het gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;
 
1.60 normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
 
1.61 normaal onderhoud (in het kader van archeologie):
onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;
 
1.62 nutsvoorzieningen:
voorzieningen voor algemeen nut, zoals afvalinzameling, elektriciteit, gas, (tele)communicatie en dataverkeer, openbaar vervoer en water. Het gaat hierbij om andere bouwwerken zoals antennes, bakken, borden, containers, hekken, kastjes, palen, zuilen en wat met deze bouwwerken te vergelijken is. Onder nutsvoorziening wordt ook verstaan een schakelstation, een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een telecommunicatiestation en een transformatorstation;
 
1.63 ondergeschikte bebouwing:
  1. ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
  2. een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten.
1.64 ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen:
  1. een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
  2. een op zichzelfstaand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.65 ondergeschikte intensieve veehouderij:
een aan het agrarische bedrijf ondergeschikte vorm van intensieve veehouderij;

1.66 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wand(en) dan wel met ten hoogste één wand;
 
1.67 peil:
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw dan wel het aansluitend afgewerkte maaiveld;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil dan wel het ter plaatse geldende waterpeil.
1.68 permanente bewoning:
bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;
 
1.69 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
 
1.70 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
 
1.71 prostitutiebedrijf: 
  1. een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.
  2. Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar; 
1.72 recreatie-appartement:
een afzonderlijke ruimte in een groter bestaand gebouw, bestemd voor recreatieve bewoning;
 
1.73 recreatief medegebruik:
dagrecreatief medegebruik van gronden alsmede een recreatief medegebruik ten behoeve van de watersport dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, waarbij tevens sprake kan zijn van verblijfsrecreatie aan boord;
 
1.74 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
 
1.75 recreatiewoning:
een woning, die bestemd is voor recreatieve bewoning, niet zijnde permanente bewoning en die gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve bewoning;

1.76 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.77 serrestal:
stal ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering met een lichtdoorlatend dak en/of lichtdoorlatende wand(en);
 
1.78 stacaravan:
een caravan, die, ook al is hij niet bouwvergunningplichtig, toch als een gebouw valt aan te merken;
 
1.79 toeristische standplaats:
een kampeerplaats die beschikbaar is voor een kampeermiddel voor een periode van ten hoogste drie maanden;
 
1.80 torensilo:
een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;
 
1.81 verkeersveiligheid:
de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
 
1.82 voorgevel:
de voorgevel van een gebouw dan wel de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt; in hoeksituaties wordt de naar de weg gekeerde zijgevel tevens als voorgevel aangemerkt;
 
1.83 voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
 
1.84 vrijstaand bijgebouw:
een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
 
1.85 windturbine:
een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;
 
1.86 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
  
1.95 zonneveld:
voorziening van grondgebonden zonnepanelen voor de opwekking van duurzame (zonne)energie.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat met het meten van de goothoogte ondergeschikte bouwdelen zoals wolfskappeneinden en goten van dakkapellen niet worden meegerekend.

2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de bouwhoogte van een windturbine (inclusief windwatermolens, maar niet zijnde een wokkel/turbi)
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 de bouwhoogte van een wokkel en een turbi
  1. bij/op bestaande gebouwen:
    vanaf de bestaande bouwhoogte van gebouwen;
  2. bij/op nieuw te bouwen gebouwen:
    vanaf de toegestane bouwhoogte.
2.8 afstanden
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
2.9 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

2.10 gemiddelde ruimtelijke kavelmaat
Voor het bepalen van de gemiddelde ruimtelijke kavelmaat dienen alle kavels in eigendom of duurzame huur van het bedrijf in de beschouwing te worden betrokken voor zover deze in het gebied zijn gesitueerd waarin volgens de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Landschapskenmerken' houtsingels zijn gesitueerd (besloten gebied).

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden agrarische bedrijven, al dan niet in combinatie met ondergeschikte intensieve veehouderij;
  2. agrarische cultuurgronden;
en daaraan ondergeschikt voor:
  1. bestaand wonen ten behoeve van de bestemming (bedrijfswonen);
  2. nevenactiviteiten;
  3. dagrecreatief medegebruik;
  4. recreatieappartementen;
  5. maatschappelijke en zorgactiviteiten;
  6. bêd & brochje;
  7. een boerderijwinkel;
  8. bestaande mestverwerking al dan niet in combinatie met energieopwekking;
  9. windturbines, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';
en tevens voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. openbare nutsvoorzieningen;
  3. ontsluitingen;
  4. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  5. water;
  6. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  7. parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken voor de in artikel 3 lid 1 genoemde functies geldt dat bouwwerken binnen het bouwvlak dien te worden gebouwd.
3.2.2 Gebouwen grondgebonden agrarische bedrijven
Voor het bouwen van gebouwen, met uitzondering van nieuwe serrestallen die niet zijn toegestaan, ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven al dan niet in combinatie met ondergeschikte intensieve veehouderij, bestaande loonbedrijven en bestaande agrarische veetransportbedrijven gelden de volgende regels:
  1. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van vee bedragen niet meer dan 5 m respectievelijk 15 m;
  2. de goot- en bouwhoogte van overige bedrijfsgebouwen bedragen niet meer dan 6 m respectievelijk 15 m;
  3. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt niet minder dan 15°, met uitzondering van plat afgedekte ondergeschikte bebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 150 m²;
  4. ten behoeve van ondergeschikte intensieve veehouderij mag niet meer dan 500 m² aan bedrijfsgebouwen worden gebouwd;
  5. ten behoeve van teeltondersteunende (boog- en gaas-) kassen mag niet meer dan 1000 m² aan (boog- en gaas-) kassen worden gebouwd;
  6. per bouwvlak mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd met een bebouwde oppervlakte van niet meer dan 150 m², dan wel het bestaande aantal;
  7. de goot- en bouwhoogte van een niet-inpandige bedrijfswoning bedragen niet meer dan 3,5 m respectievelijk 9 m;
  8. de dakhelling van een niet-inpandige bedrijfswoning bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 50°;
  9. bij bedrijfswoningen mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwregels voor bedrijfsbebouwing van overeenkomstige toepassing zijn.
3.2.3 Gebouwen overige functies
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bestaande intensieve veehouderijen gelden de volgende regels:
  1. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van vee bedragen niet meer dan 5 m respectievelijk 15 m;
  2. de goot- en bouwhoogte van overige bedrijfsgebouwen bedragen niet meer dan 6 m respectievelijk 15 m;
  3. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt niet minder dan 15°, met uitzondering van plat afgedekte ondergeschikte bebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 150 m²;
  4. de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte, met dien verstande dat de bestaande oppervlakte per periode waarin het plan geldend is mag worden uitgebreid met niet meer dan 500 m² aan bedrijfsgebouwen;
  5. per bouwvlak mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd met een bebouwde oppervlakte van niet meer dan 150 m²;
  6. de goot- en bouwhoogte van een niet-inpandige bedrijfswoning bedragen niet meer dan 3,5 m respectievelijk 9 m;
  7. de dakhelling van een niet-inpandige bedrijfswoning bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 50°;
  8. bij bedrijfswoningen mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwregels voor bedrijfsbebouwing van overeenkomstige toepassing zijn.
3.2.4 Gebouwen openbare nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding gelden de volgende regels:
  1. de inhoud per gebouw bedraagt niet meer dan 50 m³;
  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering bedraagt niet meer dan 15 m, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van sleufsilo's niet meer dan 3 m bedraagt;
    2. de bouwhoogte, exclusief de afdekking, van mestsilo's niet meer dan 5 m bedraagt;
    3. er mogen geen installaties voor mestverwerking al dan niet in combinatie met energieopwekking worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande installaties;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding bedraagt niet meer dan 5,5 m;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van terrein- en erfscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m;
  4. de bouwhoogte van damwanden bedraagt niet meer dan 40 cm vanaf het peil;
  5. er mogen geen windturbines worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande windturbines tot ten hoogste de bestaande bouwhoogte en met een rotordiameter van ten hoogste de bestaande diameter uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';
  6. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een paardenbak, met uitzondering van lichtmasten die niet zijn toegestaan, bedraagt niet meer dan 1,5 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
 
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  2. de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 2 'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
  3. de verkeersveiligheid.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in artikel 3 lid 4.2  t/m artikel 3 lid 4.8, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  2. de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 2  'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
  3. de verkeersveiligheid.
  
3.4.2 Serrestallen
Er kan worden afgeweken van artikel 3 lid 2.2 aanhef en onder a en c en artikel 3 lid 2.3 onder a en c ten behoeve van een hogere goothoogte en afwijkende dakhelling en/of dakvorm voor het bouwen van een serrestal, met dien verstande dat:
  1. onevenredige lichthinder voorkomen dient te worden door het aandragen van (technische) maatregelen door de initiatiefnemer;
  2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 6 m.
3.4.3 Goothoogten overige bedrijfsgebouwen
Er kan worden afgeweken van artikel 3 lid 2.2 onder b en artikel 3 lid 2.3 onder b ten behoeve van een hogere goothoogte van niet meer dan 8 m voor overige bedrijfsgebouwen (niet bedoeld voor de huisvesting van vee).
3.4.4 (Tweede) bedrijfswoningen - algemeen
Er kan worden afgeweken van artikel 3 lid 2.2 onder f en artikel 3 lid 2.3 onder e ten behoeve van het bouwen van een (tweede) bedrijfswoning, met dien verstande dat:
  1. deze afwijking niet kan worden toegepast ter plaatse van het bouwvlak waarin de aanduiding "agrarisch loonbedrijf" is opgenomen;
  2. de noodzaak van de (tweede) bedrijfswoning voor de bedrijfsvoering aannemelijk is gemaakt;
  3. de afstand van een (tweede) bedrijfswoning tot een kleinschalig kampeerterrein met ten hoogste 15 kampeerplaatsen ten minste 30 m dient te bedragen;
  4. de afstand van een (tweede) bedrijfswoning tot een kleinschalig kampeerterrein met ten hoogste 25 kampeerplaatsen ten minste 50 m dient te bedragen.
3.4.5 Uitbreiden oppervlakte
Er kan worden afgeweken van artikel 3 lid 2.3 onder d voor het uitbreiden van de bestaande oppervlakte aan bedrijfsbebouwing, met dien verstande dat:
  1. de uitbreiding noodzakelijk dient te zijn vanuit het oogpunt van dierwelzijnseisen;
  2. het bestaande aantal dieren als gevolg van de uitbreiding niet mag toenemen.
3.4.6 Installaties voor mestverwerking
Er kan worden afgeweken van artikel 3 lid 2.5 onder a ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één installatie voor mestverwerking al dan niet in combinatie met energieopwekking per (grondgebonden) agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
  1. het bedrijf eigen geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt en het digestaat op de tot het eigen bedrijf behorende gronden gebruikt of afvoert naar derden, of:
  2. het bedrijf in hoofdzaak eigen geproduceerde mest aangevuld met aangevoerde door derden geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt en het digestaat op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
  3. de installatie uit oogpunt van infrastructuur en verkeersbelasting ter plaatse aanvaardbaar wordt geacht;
  4. het digestaat (de co-vergiste mest) uit ten minste 50% dierlijke mest bestaat;
  5. de aan- en afvoer van mest, co-substraten en digestaat in hoofdzaak van en naar het eigen bedrijf gaat;
  6. de installatie voor mestverwerking al dan niet in combinatie met energieopwekking ondergeschikt dient te zijn aan het (grondgebonden) agrarisch bedrijf.
3.4.7 Mestsilo's
Er kan worden afgeweken van artikel 3 lid 2.5 onder a ten behoeve van een hogere bouwhoogte, exclusief de afdekking, voor mestsilo's waarbij de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
3.4.8 Sanitaire gebouwen
Er kan worden afgeweken van artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 2 voor het bouwen van sanitaire gebouwen ten behoeve van een nieuw kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat de afwijking van de omgevingsvergunning plaatsvindt ná, dan wel gelijktijdig, met de afwijking van de omgevingsvergunning als bedoeld in 3.6.2.
3.4.9 Toepasbaarheid
Bij toepassing van de in artikel 3 lid 4.2  t/m artikel 3 lid 4.8 bedoelde afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning geldt dat door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (bijlagen bij de regels bijlage 4) een inrichtingsplan is opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  3. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
  4. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor detailhandel voor zover niet genoemd in 3.1, met dien verstande dat een boerderijwinkel een verkoopvloeroppervlakte heeft van ten hoogste 100 m²;
  6. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige paardenhouderijen en/of maneges;
  7. het huisvesten of onderbrengen of laten huisvesten of onderbrengen van vee anders dan op de begane grond van bedrijfsgebouwen;
  8. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van volwaardige intensieve veehouderijen;
  9. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken waarbij dat gebruik leidt tot significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstelling(en) van Natura 2000-gebieden als aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 als gevolg van ammoniakdepositie, met inachtneming van de criteria zoals die door de provincie Fryslân worden gehanteerd bij het toekennen van een vergunning voor de Natuurbeschermingswet 1998.
3.5.1 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  3. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
  4. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor detailhandel voor zover niet genoemd in 3.1, met dien verstande dat een boerderijwinkel een verkoopvloeroppervlakte heeft van ten hoogste 100 m²;
  6. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige paardenhouderijen en/of maneges;
  7. het huisvesten of onderbrengen of laten huisvesten of onderbrengen van vee anders dan op de begane grond van bedrijfsgebouwen;
  8. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van volwaardige intensieve veehouderijen;
  9. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken waarbij dat gebruik leidt tot significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstelling(en) van Natura 2000-gebieden als aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 als gevolg van ammoniakdepositie, met inachtneming van de criteria zoals die door de provincie Fryslân worden gehanteerd bij het toekennen van een vergunning voor de Natuurbeschermingswet 1998.
3.5.2 Voorwaardelijke verplichting
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen en overkappingen zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlagen bij de regels bijlage 5 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede stedenbouwkundige inpassing. In afwijking hiervan mogen gebouwen en overkappingen worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van twaalf maanden na inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlagen bij de regels bijlage 5 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede stedenbouwkundige inpassing.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.6.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in artikel 3 lid 6.2  en artikel 3 lid 6.3, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  2. de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 2 'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
  3. de verkeersveiligheid.
3.6.2 Kleinschalig kampeerterreinen
Er kan worden afgeweken van artikel 3 lid 1 en artikel 3 lid 5 voor het gebruiken van een nieuw kleinschalig kampeerterrein bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat
  1. het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen binnen het plangebied niet meer bedraagt dan 20;
  2. een kleinschalig kampeerterrein alleen is toegestaan voor zover bij het agrarisch bedrijf ten minste één bedrijfswoning aanwezig is;
  3. het kleinschalig kampeerterrein op gronden direct aansluitend bij de bestaande bebouwing moet worden gesitueerd;
  4. niet meer dan 15 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot de dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van een bestemming waarop een (bedrijfs)woning is toegestaan, anders dan de bedrijfswoning behorend bij het agrarisch bedrijf, 30 m of meer bedraagt;
  5. niet meer dan 25 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot de dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van een bestemming waarop een (bedrijfs)woning is toegestaan, anders dan de bedrijfswoning behorend bij het agrarisch bedrijf, 50 m of meer bedraagt;
  6. uitsluitend mobiele kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
  7. uitsluitend in de periode van het kampeerseizoen kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan.
3.6.3 Installatie ten behoeve van mestverwerking
Er kan worden afgeweken van artikel 3 lid 1 voor het gebruiken van een installatie ten behoeve van mestverwerking al dan niet in combinatie met energieopwekking met inachtneming van het gestelde in artikel 3 lid 4.6.
3.6.4 Toepasbaarheid
Bij toepassing van de in artikel 3 lid 4.2  t/m artikel 3 lid 4.8 bedoelde afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning geldt dat door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (bijlagen bij de regels bijlage 4) een inrichtingsplan is opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen conform het bepaalde in artikel 3 lid 7.2 t/m artikel 3 lid 7.7, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de milieusituatie;
  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  3. de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 2 'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
  4. de verkeersveiligheid.
3.7.2 Tuin, Wonen-1 en Wonen-2
De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemmingen 'Tuin' al dan niet in combinatie met 'Wonen -1' of 'Wonen - 2', ten behoeve van niet meer dan twee woningen per voormalig agrarisch bedrijf in het oorspronkelijke hoofdgebouw, met dien verstande dat:
  1. het aantal woningen dient te passen binnen de regionale woningbouwafspraken dan wel binnen de met Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân overeengekomen woningbouwafspraken;
  2. voor het overige de bestemmingsregels uit Artikel 28 Tuin, Artikel 32 Wonen - 1 en Artikel 33 Wonen - 2 van het bestemmingsplan 'Partiele en correctieve herziening bestemmingsplan buitengebied' van overeenkomstige toepassing zijn.
3.7.3 Bedrijf
De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', ten behoeve van:
  1. een loonbedrijf;
  2. een paardenhouderij en/of een manege;
  3. de vestiging van een bedrijf genoemd in de categorieën 1 en 2 in de bij deze regels behorende bijlagen bij de regels bijlage 1 'Staat van bedrijven' dan wel bedrijven die niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd, met dien verstande dat voordat wordt overgegaan tot wijziging door burgemeester en wethouders is vastgesteld dat op de gronden van het voormalig agrarische bedrijf een bestaande bedrijfswoning aanwezig is;
  4. voor het overige de bestemmingsregels uit Artikel 8 Bedrijf van het bestemmingsplan 'Partiele en correctieve herziening bestemmingsplan buitengebied' van overeenkomstige toepassing zijn.
3.7.4 Maatschappelijk
De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming 'Maatschappelijk', met dien verstande dat:
  1. de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 6 m respectievelijk 9,5 m bedraagt dan wel de goot- en bouwhoogte van de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwing;
  2. het aantal bedrijfswoningen niet meer dan het bestaande aantal bedrijfswoningen bij het voormalige agrarische bedrijf bedraagt;
  3. de goot- en bouwhoogte van een bestaande niet-inpandige bedrijfswoning niet meer dan 3,5 m respectievelijk 9 m bedragen;
  4. bij een bestaande bedrijfswoning ondergeschikte bebouwing mag worden gebouwd;
  5. voor het overige de bestemmingsregels uit Artikel 14 Maatschappelijk van het bestemmingsplan 'Partiele en correctieve herziening bestemmingsplan buitengebied' van overeenkomstige toepassing zijn.
3.7.5 Agrarisch - Kleinbedrijf
De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Kleinbedrijf' indien de totale bedrijfsomvang/bedrijfsvoering geringer is dan 15 hectare, met dien verstande dat de bestemmingsregels uit Artikel 4 Agrarisch - Kleinbedrijf van het bestemmingsplan 'Partiele en correctieve herziening bestemmingsplan buitengebied' van overeenkomstige toepassing zijn.
3.7.6 Ruimte Voor Ruimte Regeling
De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen - 1' ten behoeve van de bouw van 1 extra woning, met dien verstande dat:
  1. indien ten minste 1000 m² aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, een nieuwe woning in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint of bebouwingscluster mag worden gebouwd;
  2. indien ten minste 1000 m² aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, een nieuwe woning op een bestaand solitair bouwperceel mag worden gebouwd;
  3. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
  4. het aantal woningen dient te passen binnen de regionale woningbouwafspraken dan wel binnen de met Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân overeengekomen woningbouwafspraken;
  5. voor het overige de bestemmingsregels uit Artikel 28 Tuin en Artikel 32 Wonen - 1 van het bestemmingsplan 'Partiele en correctieve herziening bestemmingsplan buitengebied' van overeenkomstige toepassing zijn.
3.7.7 Agrarisch onbebouwd
De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Open gebied' al dan niet in combinatie met de wijzigingsbevoegdheden in artikel 3 lid 7.2 t/m artikel 3 lid 7.6 zodat het agrarische bouwvlak kan worden verwijderd, met dien verstande dat de bestemmingsregels uit Artikel 7 Agrarisch met waarden - Open gebied van het bestemmingsplan 'Partiele en correctieve herziening bestemmingsplan buitengebied' van overeenkomstige toepassing zijn
3.7.8 Toepasbaarheid
Bij toepassing van de in 3.7.2 t/m artikel 3 lid 7.7 bedoelde wijzigingsregels gelden de volgende voorwaarden:
  1. bij de betreffende nieuwe functie dient te worden gewoond in de bestaande voormalige bedrijfswoning, voor zover deze aanwezig is;
  2. door de initiatiefnemer is conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (bijlagen bij de regels bijlage 4) een inrichtingsplan opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan de besluitvorming over het wijzigingsplan;
  3. op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is de in artikel 11 genoemde procedure van toepassing.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de aangegeven samenvallende bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd,
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de bouwwerken dienen ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 100 m² wordt uitgebreid;
    2. de bouwwerken een oppervlakte hebben dat kleiner is dan 100 m².

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2 onder a en b, voor het bouwen van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met meer dan 100 m² wordt uitgebreid en voor het bouwen van bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 100 m², mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 100 m² en waarbij dieper wordt gegraven dan 30 cm;
  2. het graven van watergangen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
  4. het verlagen van het peil.
4.4.2 Uitzondering
Het in artikel 4 lid 4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerkingtreden van het plan; of
  2. het normale onderhoud betreffen; of
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden; of
  4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.
4.4.3 Toepasbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4 lid 4.1 wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. of een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

4.5.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden in het plan de bestemming 'Waarde - Archeologie' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
4.5.2 Toepasbaarheid
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging als bedoeld in artikel 4 lid 5.1 is de in artikel 11  geregelde procedure van toepassing.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In aanvulling op het bepaalde in dit plan gelden de volgende algemene bouwregels:
  1. voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde aantallen, percentages en maten (waaronder de situering, volume, oppervlakte en dakhelling), gelden de dan aanwezige bestaande aantallen, percentages en maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
  2. voor zover legaal aangelegde (delen van) werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde regels voor het aanleggen van werken, geen bouwwerk zijnde en/of het uitvoeren of laten uitvoeren van werkzaamheden, gelden deze uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
  3. ten behoeve van particuliere opwekking van elektriciteit is het bouwen van wokkels en turbi's op het dak van een gebouw toegestaan voor zover de toegestane bouwhoogte, c.q. de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt, met niet meer dan 2 meter wordt overschreden.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Algemeen

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen als bedoeld in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  3. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

7.2 Evenementen

  1. Evenementen uit categorie 1 zijn toegestaan, mits de bestemming evenementen toestaat en hiervoor een vergunning dan wel toestemming op grond van andere regelgeving is verleend.
  2. Evenementen uit categorie 2 en 3 zijn niet toegestaan.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

Nieuwe bouwwerken met een bouwhoogte van meer dan 22 m, die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsregels en voor zover zijn gelegen binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - radar grondstation Burum 2" mogen niet worden gebouwd zonder een toetsing vooraf door het Ministerie van Defensie. Uit de toetsing dient te zijn gebleken dat geen ontoelaatbare verstoring van de ontvangst van het aanwezige grondstation plaatsvindt.

8.1 vrijwaringszone - radar grondstation Burum

Nieuwe bouwwerken met een bouwhoogte van meer dan 7 m tot en met 22 m, die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsregels en zijn gelegen binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – radar grondstation Burum’ mogen niet worden gebouwd zonder een toetsing vooraf door het Ministerie van Defensie. Uit de toetsing dient te zijn gebleken dat geen ontoelaatbare verstoring van de ontvangst van het aanwezige grondstation plaatsvindt.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijking maatvoering

9.1.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in artikel 9 lid 1.2 t/m artikel 9 lid 1.9artikel 9 lid 3  en artikel 9 lid 3, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  2. de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 2 'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
  3. de verkeersveiligheid.
9.1.2 10%-regeling
Er kan worden afgeweken van de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.
9.1.3 Wegen en paden
Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen en paden of de aansluiting van wegen en/of paden onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft.
9.1.4 Bestemmings-, bouw- of aanduidingsgrenzen
Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen of aanduidingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
9.1.5 Goothoogte van bedrijfswoningen
Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan ten aanzien van de maximum goothoogte van bedrijfswoningen tot een goothoogte van maximaal 6 meter.
9.1.6 Antennes
Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m bedraagt.
9.1.7 Openbare nutsgebouwen
Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
  1. de inhoud per gebouw niet meer dan 100 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 15 m bedraagt.
9.1.8 Windwatermolens
Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het bouwen van windwatermolens, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m.
9.1.9 Ondergeschikte bebouwing
Er kan worden afgeweken van toegestane maatvoering voor ondergeschikte bebouwing, met dien verstande dat:
  1. de afwijkingsmogelijkheid uitsluitend ziet op die gevallen waarbij sprake is van karakteristieke kleinschaligheid van het oorspronkelijke hoofdgebouw;
  2. de afwijkingsmogelijkheid uitsluitend wordt toegepast in combinatie met de instandhouding van de karakteristieke kleinschaligheid van het oorspronkelijke hoofdgebouw;
  3. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing niet meer bedraagt dan 5 m;
  4. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing niet meer bedraagt dan 8 m.

9.2 Duurzame energie opwekking specifieke bestemmingen en voor eigen behoefte

Burgemeester en wethouders kunnen (conform het bepaalde in artikel 9.4.1, sub 1b en 1d van de Verordening Romte) bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het toestaan van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor duurzame opwekking van energie, op (bouw)percelen van:
  1. agrarische bedrijven;
  2. niet-agrarische bedrijven;
  3. maatschappelijke voorzieningen;
  4. recreatieve bestemmingen;
  5. natuurbestemmingen;
met dien verstande dat:
  1. het bouwwerk, geen gebouw zijnde, uitsluitend dient ten behoeve van het gebruik op het bijbehorende (bouw)perceel of samenhangt met het fysieke beheer en onderhoud van het betreffende natuurgebied;
  2. de aard en schaal in relatie dient te staan tot de aangetoonde energiebehoefte van het bijbehorende perceel;
  3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  4. sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

9.3 Duurzame energie opwekking nutsvoorzieningen en infrastructuur

Burgemeester en wethouders kunnen (conform het bepaalde in artikel 9.4.1, sub 1c van de Verordening Romte) bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels van de bestemmingen Water, Verkeer en Verkeer - Railverkeer, voor het toestaan van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor duurzame opwekking van energie, met dien verstande dat:
  1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  2. sprake is van een goede landschappelijke inpassing

9.4 Toepasbaarheid

Bij toepassing van de afwijking als bedoeld in artikel 9 lid 2 geldt dat, naast de in artikel 9 lid 1.1 genoemde aspecten, door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (zie: bijlagen bij de regels bijlage 4) een inrichtingsplan (zie: bijlagen bij de regels bijlage 5) is opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan de besluitvorming over de wijziging van het bestemmingsplan.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen conform het bepaalde in artikel 10 lid 2  t/m artikel 10 lid 3, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
 
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  2. de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 2 'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
  3. de verkeersveiligheid.

10.2 Bouwwerken van openbaar nut

Het plan kan worden gewijzigd in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.

10.3 Seksinrichting

Het plan kan worden gewijzigd in die zin dat maximaal één seksinrichting binnen het plangebied mogelijk wordt gemaakt.

10.4 Procedure

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is de in artikel 11 genoemde procedure van toepassing.

Artikel 11 Algemene procedureregels

11.1 Procedureregels nadere eisen

  1. Een ontwerpbesluit tot nadere eisen waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 2 weken ter secretarie ter inzage.
    Het college van burgemeester en wethouders maakt de terinzagelegging te voren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze bekend.
  2. De bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor een ieder.
  3. Gedurende de in a genoemde termijn kan een ieder bij het College van burgemeester en wethouders mondeling en schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.

11.2 Procedureregels afwijkingsregels

Op de voorbereiding van een ontwerpbesluit tot afwijking bij een omgevingsvergunning is de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde procedure van toepassing.

Burgemeester en wethouders geven slechts toepassing aan de in dit plan bedoelde bevoegdheden ten aanzien van afwijkingen indien uit onderzoek is komen vast te staan dat kan worden voldaan aan wettelijke bepalingen, dan wel aannemelijk is dat afwijking/ontheffing/vrijstelling daarvan kan of zal worden verkregen, ten aanzien van: Archeologie, Watertoets, Luchtkwaliteit, Externe Veiligheid, Geluid, Flora en fauna, Bodemkwaliteit en Natuurbescherming, alsmede andere aspecten die onderhevig zijn aan wettelijke bepalingen.

11.3 Procedureregels wijzigingsregels

Op de voorbereiding van een wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.

Burgemeester en wethouders geven slechts toepassing aan de in dit plan bedoelde bevoegdheden ten aanzien van wijzigingen indien uit onderzoek is komen vast te staan dat kan worden voldaan aan wettelijke bepalingen, dan wel aannemelijk is dat afwijking/ontheffing/vrijstelling daarvan kan of zal worden verkregen, ten aanzien van: Archeologie, Watertoets, Luchtkwaliteit, Externe Veiligheid, Geluid, Flora en fauna, Bodemkwaliteit en Natuurbescherming, alsmede andere aspecten die onderhevig zijn aan wettelijke bepalingen.

Artikel 12 Overige regels - Afstemmingsregels

Indien nieuwbouw of herbouw van een bestaande (bedrijfs-)woning plaatsvindt, moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de bestaande en op basis van dit plan mogelijke bedrijfsvoering, dan wel de woonsituatie op omliggende percelen, dan wel nabij gelegen percelen, niet in een ongunstiger situatie komt te verkeren;
  2. indien de (bedrijfs -)woning dichter naar de weg wordt gerealiseerd in relatie tot de bestaande situering, dient de geluidsbelasting op de gevel niet meer te bedragen dan de voorkeursgrenswaarde.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met niet meer dan 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

13.2 Overgangsrechte gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Brongersmaweg 14 Kollumerpomp' van de gemeente Noardeast-Fryslân.