direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ee - De Skeperij
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1970.BpEeSkeperij-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het braakliggend terrein aan de westkant van Ee zijn plannen om een tweetal vrijstaande woningen te bouwen. De ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan al toegestaan. Echter zijn op basis van het geldende bestemmingsplan in het plangebied 11 woningen toe gestaan. De gemeente en Thús Wonen zijn op dit moment eigenaar van de gronden en hebben geen plannen om het plangebied zelf te ontwikkelen tot een woningbouwlocatie. De eigenaren zijn daarom bereid om de gronden te verkopen aan de initiatiefnemer die hier twee woningen wilt bouwen. Dit onder de voorwaarde dat de bestaande planologische mogelijkheden voor de bouw van in totaal 11 woningen wordt 'wegbestemd' en er in de gewenste situatie twee woningen zijn toegestaan. Het wijzigen van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van twee woningen leidt ertoe dat de overige 9 woningen niet op deze locatie gerealiseerd kunnen worden. Naar behoefte kan het flexibele woonprogramma worden aangepast. Om de gewenste planologische situatie mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

De locatie is gelegen op de onbebouwde gronden aan de westkant van Ee. Het gaat om de kadastrale percelen nummers 1934, 1935 en 1937 (deels). In figuur 1.1 is een luchtfoto met daarin het betreffende plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpEeSkeperij-VA01_0001.png"

Figuur. 1.1 Globale ligging van het plangebied

1.3 Huidige planologische regeling

Het perceel bevindt zich binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Doarpen'. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Wonen'. Bebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak gebouw te worden en het aantal woningen is op de verbeelding aangegeven middels de aanduiding “maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden”. In dit geval bevinden zich in het plan drie bouwvlakken, waarbij in twee van de drie bouwvlakken de maatvoering 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' is opgenomen. Het betreft een maatvoering voor maximaal 4 woningen en een maatvoering voor maximaal 6 woningen. In het derde bouwvlak is de maatvoering niet opgenomen, waardoor het maximum aantal één bedraagt. In het plangebied zijn in totaal 11 woningen toegestaan. De desbetreffende maat voeringen voor de bouwregels zijn als zodanig op de verbeelding aangegeven.

Aan de Skieppereed in Ee heeft de gemeente, grenzend aan een braakliggend perceel van Thús wonen een perceel grond kadastraal bekend gemeente Ee, sectie C, nummer 1937 in eigendom. Conform het ter plaatse geldende bestemmingsplan heeft dit gemeentelijk perceel deels de bestemming wonen en is het mogelijk om hier vijf woningen te bouwen.

De bouwvlakken van de woningen aan de achterkant van de Skeperij (Skieppereed zijde) zullen worden verwijderd. De woonfunctie, zonder bouwvlakken, blijft bestaan en de gronden zullen worden betrokken bij de twee nieuw te bouwen woning als achtererf. Ruimtelijk gezien transformeert dit gebied dan van woningen naar tuinen/erven bij de woningen. Dit worden dan grote huiskavels. Er blijft nog een deel in eigendom van de gemeente, dit heeft deels een verkeers-, groen- en waterbestemming en krijgt een groenbestemming en de bestemming water.

Er worden twee woningen gebouwd aan de Skeperij (kadastraal gemeente EE, sectie C, nummer 1934 en 1935), terwijl er planologisch zes woningen mogelijk zijn. De bouwvlakken worden aangepast en gewijzigd ten behoeve van de twee woningen.

In figuur 1.2 is een uitsnede weergegeven van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpEeSkeperij-VA01_0002.png"

Figuur. 1.2 Uitsnede van het bestemmingsplan Doarpen (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting is aandacht besteed aan de functionele en ruimtelijke structuur in de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridische aspecten aan bod, in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Huidige situatie

Momenteel is het perceel nog niet ontwikkeld en betreft het een braakliggende kavel zonder bebouwing. Tot 2009/2010 hebben hier een aantal sociale huurwoningen gestaan. De bebouwing is sindsdien gesloopt. De stedenbouwkundige situatie van destijds is weergeven in figuur 2.2. Een luchtfoto van de actuele situatie is opgenomen in figuur 2.1.

Het plangebied bevindt zich aan de westkant van Ee. Het plangebied wordt ontsloten door De Skeperij. In de verdere omgeving bevinden zich voornamelijk woningen. De woonhuizen bestaan voornamelijk uit één woonlaag met kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpEeSkeperij-VA01_0003.png"

Figuur. 2.1 Huidige situatie van het plangebied en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpEeSkeperij-VA01_0004.png"

Figuur 2.2 Stedenbouwkundige situatie 2009

2.2 Gewenste situatie

Het voornemen bestaat uit de bouw van twee vrijstaande woonhuizen. Zie voor een voorstel van de positie figuur 2.3. Voor de positie van het woonhuis ten opzichte van de weg is een rooilijn gekozen die ter hoogte van de voormalige voorgevel van het woongebouw zoals deze hier in het verleden heeft gestaan. Er ontstaat daarmee een getrapte rooilijn ten opzichte van de bestaande woningen ten noorden van het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied is meer sprake van een dergelijk trapvorm.

Er wordt een bouwvlak toegepast. De woonbestemming is verder afgestemd op de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan voor woonpercelen biedt. Er wordt uitgegaan van een vrijstaand woonhuis, opgebouwd uit één bouwlaag met kap (goot- en bouwhoogte: 4 en 9 meter).

Het concrete bouwplan is inmiddels getoetst door Welstand en voldoet voor één woning en voldoet mits voor de andere woning. De situering van het bouwvlak is voor beide woningen afgestemd en goedgekeurd door de gemeente. Hiermee wordt gewaarborgd dat er zowel sprake zal zijn van een goede stedenbouwkundige inpassing als van een beeldvorming die passend is in de omgeving.

Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan minder woningen mogelijk gemaakt, dan nu planologisch is toegestaan. Daarom voorziet dit bestemmingsplan in een tweetal bouwvlakken waarbinnen ten hoogste één woonhuis is toegestaan. Dit betekent een afname van 9 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpEeSkeperij-VA01_0005.png"

Figuur 2.3 Voorgestelde bouwkavels

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Groningen, waar Friesland deel vanuit maakt, is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgen een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.
    Voor Noord-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Friesland onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

3.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. De toelichting van een ruimtelijk project dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten. Indien het project die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Dit bestemmingsplan voorziet in een planologische afname van 9 woningen en wordt daarmee niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het Bro. Pas vanaf 11 woningen is hier sprake van. Dit bestemmingsplan hoeft daarom niet getoetst te worden aan artikel 3.1.6 Bro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Verordening Romte Fryslân

In de Verordening Romte Fryslân 2014 (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Het plangebied ligt in het Bestaand Stedelijk Gebied. Hier wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies.

In artikel 3 is bepaald dat een woningbouwproject binnen bestaand bebouwd gebied in overeenstemming moet zijn met een goedgekeurd gemeentelijk woonplan. Hiervan kan afgeweken worden indien het bouwplan voorziet in minder dan 11 woningen. Tevens moet in de plantoelichting gemotiveerd worden dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

In dit geval gaat het om de bouw van 2 woningen en het wegbestemmen van een negental andere woningen. Hiervoor geeft de verordening geen regels. Wel is de ontwikkeling zoals in paragraaf 3.3 is aangegeven in overeenstemming met het gemeentelijke woningbouwbeleid, zoals overeengekomen is met de provinciale afspraken. De voorgestelde ontwikkeling past binnen de kaders van de verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Beleidsvisie Wonen en Woon programma

Het plangebied ligt in de gemeente Noardeast-Fryslân. De raad heeft destijds ingestemd met de beleidsvisie Wonen DDFK-gemeenten. DDFK-gemeenten zijn het ambtelijke samenwerkingsverband van de gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland c.a.. Ook is er op basis hiervan het Woonprogramma 2015-2020 opgesteld. Hierin is gezamenlijk woonbeleid voor de vier gemeenten opgenomen. De provincie Fryslân ondersteunt het in dit beleid opgenomen doel een toekomstbestendige, gedifferentieerde woningvoorraad te ontwikkelen die is afgestemd op de woonwensen van de inwoners, waarbij de focus van het beleid zich richt op de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Vervanging heeft prioriteit boven nieuwbouw en inbreiding boven uitbreiding. Het plan is getoetst aan het woonprogramma. Hierin is ruimte opgenomen voor inbreidingsprojecten, zoals het onderhavige initiatief. De woningen passen dan ook binnen het bestaande gemeentelijk woonbeleid.

Inmiddels hebben de provincie en de regio Noordoost Fryslân in mei 2020 nieuwe woningbouwafspraken gemaakt. Uitgangspunt daarbij is dat de gemeenten meer vrijheid krijgen om hun woonprogramma in te vullen en de voortgang halfjaarlijks met de provincie afstemmen. De nieuwe woningmarktanalyse van de regio Noordoost Fryslân (KAW, juni 2020) met een daarbij behorende dorpenatlas en voortdurende monitoring van de woningmarkt geven hierbij richting aan het beleid.

Deze nieuwe regionale woningbouwafspraken zijn verder uitgewerkt, hetgeen geresulteerd heeft in een flexibel woonprogramma. Met dit bestemmingsplan worden 9 woningen minder mogelijk gemaakt. Deze 9 woningen kan de gemeente meenemen in het flexibel woonprogramma.

3.3.2 Woonvisie 2020-2025

De woonvisie legt op hoofdlijnen vast wat de basis is voor preciezere plannen en afspraken in de komende vijf jaar. De hoofdlijnen werkt de gemeente uit in een woonagenda op basis waarvan ze in gesprek gaan met de Mienskip en met partners. De woonvisie is ook de basis voor het maken van nieuwe prestatieafspraken met de corporaties. De woonvisie bevat 7 speerpunten voor de komende jaren:

  • 1. Toekomst geven aan bestaande woningen en buurten.
  • 2. Nieuwbouw in stad, dorpen en wijken, omgang met groei en krimp.
  • 3. Ontwikkeling van de sociale huurvoorraad: betaalbaar, beschikbaar en met kwaliteit.
  • 4. Wonen en zorg in dorpen en wijken.
  • 5. Energietransitie en verduurzaming.
  • 6. Leefbare dorpen: sociaal en veilig, met bereikbare voorzieningen.
  • 7. Samenwerking gemeente, belanghebbenden en bewoners.

Voor nieuwbouw is de volgende agenda van toepassing.

  • Realisatie van voldoende nieuwbouwwoningen om in te spelen op de vraag naar woningen voor diverse doelgroepen en in verschillende segmenten. Dus bouwen naar reële behoefte en ook in kleine kernen nieuwbouw als daar behoefte is.
  • Permanente analyse van de woningmarkt op basis van monitoring en kwalitatief afstemmen van plannen en projecten hierop. De kwantitatieve opgave stemmen we af in regioverband (ANNO) en in overleg met de provincie. Zodra nieuwe prognoses zijn uitgebracht, worden deze met alle partijen die betrokken zijn bij het woonbeleid besproken en beoordeeld op de consequenties voor het woonprogramma.
  • Als gemeente en in regioverband hanteren we het afwegingskader voor woningbouwinitiatieven om te beoordelen of plannen voldoende ‘kwaliteit’ toevoegen.
  • Daarbinnen gelden als ‘pluspunten’ onder meer: energieneutraal en levensloopgeschikt bouwen.
  • Gemengd bouwen is het uitgangspunt. We willen de doorstroming bevorderen en monotone buurten voorkomen.
  • Zorgen voor levensloopgeschikte woningen en voldoende kansen voor starters en jonge gezinnen.
  • Bij meerdere concrete aanvragen voor woonwagenstandplaatsen in regionale samenwerking een inventarisatie doen en eventueel de vraag faciliteren in afstemming met de corporaties in het werkgebied.
  • Klimaatadaptief bouwen en in Omgevingsvisie gemeente opnemen.
  • Aandacht voor een goede omgevings- en beeldkwaliteit en welstand.

Met dit inbreidingsplan is sprake van een nieuwbouw ontwikkeling welke inspeelt op een concrete vraag naar een tweetal woningen. Met dit bestemmingsplan is verder sprake van een planologische afname van 9 woningen.

Met de uitwerking van het uiteindelijke plan wordt rekening gehouden met een goede stedebouwkundige inpassing met de daaraan verbonden welstandscriteria. De woningen zijn passend binnen de schaal en behoefte van het dorp Ee.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de juridisch planologische regeling van zes nieuwe woningen. In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken welke relevant zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 M.e.r.-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven voor activiteiten, plannen en besluiten of deze plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient nog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Dan moet het wel gaan om een stedelijk ontwikkelingsproject.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 2 woningen. De beoogde ontwikkeling is een perceelsgebonden ontwikkeling waarbij geen sprake is van een stedelijk ontwikkeling zoals in het Besluit Milieueffectrapportage is beschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat bij kleinere woningbouwprojecten er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Er is dus geen sprake van een plan die is opgenomen in onderdeel C en D van het besluit m.e.r. En er dus geen m.e.r.-beoordeling nodig is. In de opvolgende paragrafen worden de mogelijke milieugevolgen nader toegelicht. Hieruit blijkt dat er geen significante effecten ontstaan als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Verkeer en parkeren

Het perceel wordt ontsloten via de De Skeperij. Deze weg heeft ruim voldoende capaciteit voor de ontwikkeling van 2 woningen. Voor parkeren geldt als uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein opgelost wordt.

Voor de ontsluiting van de oostelijk te bouwen woning zal er een parkeerplek op gemeentegronden verloren gaan. Op wijkniveau is gekeken naar het aantal parkeerplekken. Er is naar de gehele wijk gekeken en op wijkniveau zijn de 12 parkeerplekken noodzakelijk zijn. Theoretisch is er een tekort voor de gehele wijk echter het vervallen van één parkeervak is acceptabel.


Planologisch gezien zijn er op basis van het geldende bestemmingsplan 11 woningen mogelijk. Dit worden twee vrijstaande woningen, waardoor er 9 woningen verdwijnen. Per woning wordt gerekend met een parkeerbehoefte van 1,5. De parkeerbehoefte van de twee vrijstaande woningen dient op eigen erf plaats te vinden.

4.4 Archeologie

Tot 1 juli 2016 was de Monumentenwet 1988 het toetsingskader voor cultuurhistorie en archeologie. Die wet is grotendeels komen te vervallen omdat op die datum de Erfgoedwet in werking is getreden. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt (gepland 2022). Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld. Voor de provincie Fryslân is dit opgenomen in de provinciale FAMKE.

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.). De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een karterend archeologisch onderzoek te verrichten voor de steentijd-bronstijd. Voor de periode ijzertijd - middeleeuwen adviseert de provincie een archeologisch onderzoek bij ingrepen groter dan 2.500 m².

Daar is met dit bestemmingsplan geen sprake van. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in de grond is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend. Archeologische waarden bij gebiedsoverstijgende ingrepen boven de 2.500m2 en dieper dan 30cm, worden hiermee beschermd.

4.5 Bedrijven en Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Aan de noordoostkant van het plangebied is een school gevestigd. Dit betreft een bedrijf uit milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. De school bevindt zich op meer dan 40 meter afstand. Aan de afstand van 30 meter wordt voldaan.

Ten oosten bevindt zich een sportcomplex. Dit betreft een functie uit milieucategorie 3.1, waarvoor een richtafstand van 50 meter geldt. De sportvelden bevinden zich op een afstand van meer dan 50 meter. Aan de afstand van 50 meter wordt voldaan.

Tot slot bevindt zich aan de Skieppereed een agrarisch bedrijf. Hier is een grondgebonden bedrijf uit milieucategorie 3.2 toegestaan, waarvoor een richtafstand van 100 meter geldt. Het bouwvlak van dit bedrijf bevindt zich op ruim 130 meter. Aan de afstand van 100 meter wordt voldaan.

Omdat bedrijvigheid op voldoende afstand ligt, zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Overigens zijn op basis van het geldende bestemmingsplan ook al woningen in het plangebied toegestaan, waardoor eventuele bedrijven niet extra in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

4.6 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Het plangebied is in de huidige situatie bestemd als 'Wonen', 'Groen' en 'Water'. Aangezien er geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden en hebben plaatsgevonden, mag er worden aangenomen dat de gronden schoon zijn en daarom geschikt voor de woonfunctie. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is derhalve geen bodemonderzoek noodzakelijk.

4.7 Cultuurhistorie

Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt.

Om de cultuurhistorische waarden vast te stellen is de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. De kaart geeft aan welke cultuurhistorische elementen en structuren op provinciale schaal van betekenis zijn.

In het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Het bouwplan is afgestemd op de stedenbouwkundige kenmerken van de omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur. Zie hiervoor paragraaf 2.2.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze waarden zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

4.8.1 Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening (voorheen Ecologische hoofdstructuur, EHS). Binnen deze gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Waddenzee bedraagt 3,5 km. Dit natuurgebied is niet stikstofgevoelig.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie. Conform de wetswijziging die op 1 juli 2021 is aangenomen is het voor bestemmingsplannen uitsluitend nog noodzakelijk om de gebruiksfase te berekenen. In dit geval is sprake van een vermindering van het aantal woningen ten opzichte van de huidige planologische situatie, waarbij sprake is van gasloos wonen. Bij kleine stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals dit woningbouwplan geldt dat er in de gebruiksfase alleen vanuit verkeer enige stikstofemissie is te verwachten, aangezien er gasloos gebouwd moet worden. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dicht bij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat. Het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige planologische situatie neemt daarnaast af. Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling op voorhand geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden met zich meebrengt.

4.8.2 Soortenbescherming

Het plangebied betreft een braakliggend terrein binnen stedelijk gebied en is omsloten door bebouwing. Het braakliggende perceel is op dit moment, in afwachting van de ontwikkeling, ingezaaid met gras en wordt continu gemaaid en onderhouden. De locatie is daarom ongeschikt als groeiplaats voor bijzondere en beschermde plantensoorten. Het vormt ook geen waardevol habitat voor beschermde dieren. Daarnaast worden geen werkzaamheden uitgevoerd in het water of aan de walkant, waardoor ter plaatse van deze gronden geen flora & fauna geschaad worden. Er worden dus geen potentiële vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten geschaad.

De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen zich te verplaatsen naar een nieuwe leefomgeving. Hiermee zal tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening worden gehouden.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen.

De normen voor externe veiligheid zijn voor risicovolle inrichtingen vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt het toetsingskader gevormd door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Per 1 juli 2012 is de regelgeving veranderd. Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (2015) moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.

Risicobronnen

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen zoals inrichtingen die gevaarlijke stoffen bevatten.

Transport gevaarlijke stoffen

Naast inrichtingen kan het aspect van externe veiligheid een rol spelen bij (spoor/weg/auto)weg in verband met het transport van gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt niet binnen het invloedgebied van de transportroutes gevaarlijk stoffen die een verhoging van het groepsrisico kunnen inhouden.

Buisleidingen

Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van een buisleiding. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op ruim 770 meter afstand.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.10 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. In dit geval is alleen het aspect wegverkeerslawaai relevant.

De wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn aangewezen als 30-km/uur zone. Voor ontwikkelingen binnen dergelijke zones is geen toetsing aan de Wet geluidhinder noodzakelijk. Voor de Skieppereed geldt dat deze in westelijke richting over gaat in een 50-km/uur zone. Formeel gezien liggen de beoogde woningen dan ook binnen een geluidszone volgens de Wet geluidhinder.

De wegen rondom het plangebied zijn relatief rustig, met een te verwachten lage verkeersintensiteit. De Skieppereed is een verkeersluwe weg die vrijwel alleen voor bestemmingsverkeer dient. Door de beperkte breedte van de weg en diverse snelheid beperkende maatregelen (door middel van diverse knikken in de weg) zijn de snelheden relatief laag. Ten aanzien van wegverkeersgeluid worden er daarom geen belemmeringen verwacht.

Daarnaast moet ook een binnenwaarde van 33 dB worden gegarandeerd bij de omgevingsvergunning aanvraag voor de woningen. Doordat de toekomstige woningen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van geluid vanuit het bouwbesluit, zal sprake zijn van een goed binnenwaardeniveau.

4.11 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) een plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om de veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en direct rond het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben. Daarom is er geen noodzaak tot nader onderzoek.

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.12 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden 2 woonhuizen mogelijk gemaakt. Dit betreft een afname van 9 woningen ten opzichte van de huidige planologische situatie. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.13 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.


Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. De watertoets is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd. De uitkomst van de watertoets is dat een normale procedure moet worden doorlopen. Bij de uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van het waterschap.

Rioolwaterpersleiding

In het plangebied bevindt zich een rioolpersleiding. De persleiding ligt ter hoogte van de sloot. Zie hiervoor figuur 4.1. In een strook van 6 meter (3 meter aan weerzijden van de persleiding, gerekend vanuit het hart van de leiding) gelden beperkingen voor het grondgebruik. Het gaat onder andere om beperkingen ten aanzien van het oprichten van bouwwerken, gesloten verhardingen aanbrengen, ontgrondingen of ophogingen verrichten, beplanting aanbrengen of kabels en leidingen aanleggen.

Een deel van de sloot wordt door de gemeente verkocht aan initiatiefnemers. In de koopovereenkomst staat standaard een bepaling opgenomen over het gebruik van de sloot. Indien een (afwaterings)sloot deel uitmaakt van het verkochte, mag het profiel van de sloot niet worden gewijzigd. Er mogen derhalve geen voorzieningen als damwanden, beschoeiingen, muren, steenbekledingen, grondaanvullingen en dergelijke worden aangebracht.


De sloot heeft de bestemming water en in het plangebied liggen deels een groenbestemming en woonbestemming. Het deel waar de groenbestemming op rust blijft in eigendom van de gemeente. Voor het deel met de woonbestemming erop naast de sloot zullen bouwvlakken worden verwijderd en als tuin in gebruik worden genomen.


Hiermee zijn de beperkingen ten aanzien van de rioolpersleiding voldoende geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpEeSkeperij-VA01_0006.png"

Figuur 4.1 Ligging persleiding ten opzichte van plangebied

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Voor de compensatie van toename verhard oppervlak is onderstaande tabel van toepassing.

Gebied   Stedelijk (>200 m²)   Landelijk (>1.500 m²)  
Boezem   5%   5%  
Polder   10%   10%  
Vrij afstromend   Maatwerk mogelijk   Maatwerk mogelijk  

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van twee woningen. Planologisch gezien zijn hier 11 woningen toegestaan. Qua verharding maakt dit bestemmingsplan derhalve minder verharding mogelijk dan nu op basis van het bestemmingsplan is toegestaan, waardoor er geen noodzaak is tot het nemen van compenserende maatregelen.

Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de concrete uitvoering van de plannen rekening gehouden.

Gebruik materialen

Tot slot wordt met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk voorkomen. Deze kunnen een verontreiniging van het water veroorzaken. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure: Het wateraspect geldt als uitgangspunt voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestemmingsplan 'Doarpen'.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Het bestemmingsplan bestaat uit een set met bestemmingsregels en een digitale verbeelding met de daarbij behorende plantoelichting. In deze paragraaf volgt een toelichting op de bestemmingsregels.

Uitgangspunt is aansluiten op de wijze van regelen in het (ontwerp)bestemmingsplan Damwâld'.

Groen

De gronden aan de zuidkant krijgen een groene inrichting en hebben daarom de bestemming Groen gekregen. Bebouwing is niet toegestaan.

Verkeer

De verkeerbestemming is aan de noordkant opgenomen ter hoogte van de ontsluitingsweg De Skeperij.

Water

Het bestaande water krijgt net zoals in de bestaande situatie de bestemming Water.

Wonen

De nieuwe woningen zijn geregeld in de bestemming 'Wonen'. De twee woningen zijn vastgelegd in een bouwvlak dat is gebaseerd op de in hoofdstuk 2 beschreven positie van de woningen.

De goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 m respectievelijk 9 m. De minimale dakhelling bedraagt 30 graden en de maximale dakhelling bedraagt 60 graden. De genoemde maten, zoals beschreven in hoofdstuk 2, zijn als zodanig op de verbeelding aangegeven.

Archeologie

Ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in de grond is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend. Archeologische waarden bij gebiedsoverstijgende ingrepen boven de 2.500m2 en dieper dan 30cm, worden hiermee beschermd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De verplichting bestaat om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan en de grondexploitatie. Bij de uitvoerbaarheid wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken.

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft daarom gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen.

Van deze gelegenheid is door de provincie en de brandweer gebruik gemaakt. De zienswijze van de provincie (zie bijlage 2) geeft aanleiding tot het opnemen van een archeologische dubbelbestemming. Op basis hiervan is het bestemmingsplan aangepast. De bestemming Waarde-archeologie is aan het bestemmingsplan toegevoegd. De reactie van de brandweer (zie bijlage 3) neemt de gemeente ter kennisgeving aan. De gemeente zal aandacht besteden aan het onderhoud van de bestaande brandkranen en de initiatiefnemer is in kennis gesteld van de zienswijze.

Het bestemmingsplan is vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De financiële haalbaarheid is niet in het geding.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Voor het mogelijk maken van het plan van de beide initiatiefnemers zullen er kosten gemaakt worden voor het aanpassen van het bestemmingsplan en onkosten in het openbaar gebied. De gemeente is voornemens om de exploitatiekosten voor dit bestemmingsplan via een anterieure overeenkomst op de private partijen te verhalen. Na het afsluiten van de anterieure overeenkomst moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch en financieel uitvoerbaar worden geacht.