direct naar inhoud van Regels
Plan: Augsbuurt - Steenharst 1
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1970.BpALSteenharst-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Augsbuurt - Steenharst 1 met identificatienummer NL.IMRO.1970.BpALSteenharst-ON01 van de gemeente Noardeast-Fryslân;

1.2 het bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep:

het beroep van: accountant, administratieconsulent, advocaat, apotheker, architect, assurantiebemiddelaar, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huisarts, interieurarchitect, logopedist, makelaar in onroerend goed, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, organisatieadviseur, raadgevend ingenieur, registeraccountant, specialist, tandarts, tandartsspecialist, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige, dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen beroep, dat, in combinatie met de woonfunctie als hoofdfunctie, kan worden uitgeoefend in een hoofdgebouw, aan-/uitbouwen en/of bijgebouw(en) dat is (die zijn) bestemd voor het wonen;

1.4 aan- of uitbouw:

een gebouw dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting dan wel uitbreiding van het hoofdgebouw vormt;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, al dan niet in combinatie met volledig bedrijfseigen mestbewerking/-verwerking en mestraffinage in de vorm van mini-vergisters;

1.8 archeologisch monument:

een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 door het Rijk is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.9 archeologisch waardevol gebied:

een gebied met daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;

1.12 bêd en brochje:

logiesruimte in de vorm van een kleinschalige recreatief verblijf met een kortstondig karakter en ondergeschikt aan de woonfunctie;

1.13 (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting:

de verwerking van op het bedrijf zelf geproduceerde en van andere bedrijven aangevoerde mest, waaraan eigen en/of van derden afkomstige co-substraten (bijvoorbeeld maïs) worden toegevoegd. Het digestaat (restproduct) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.15 bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie dat in de recreatieappartementen daadwerkelijk recreatief verblijf plaatsvindt;

1.16 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen gebouwen of behorende bij een functie (deels) buiten gebouwen die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.17 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein gewenst is;

1.18 beroep/bedrijf aan huis

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.19 besloten gebied:

het gebied waar in de bij deze regels behorende Bijlage 2 houtsingels zijn gesitueerd.

1.20 bestaand:

ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bijzondere teeltvorm:

algenteelt, zilte teelt en naar de aard daarmee gelijk te stellen bijzondere teeltvormen;

1.24 boerderijwinkel:

een winkel bij een agrarisch bedrijf, waar in hoofdzaak eigen of door agrariërs uit de regio geproduceerde agrarische producten worden verkocht.

1.25 bodemarchief:

de sporen van (vooral) menselijke bewoning en bewerking die in de bodem zijn achtergebleven;

1.26 boerderijpand:

het gebouw behorende tot het bestaande agrarisch bedrijf of het voormalige agrarisch bedrijf, waarin oorspronkelijk het woongedeelte en de stal was ondergebracht en dat oorspronkelijk als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is gebouwd;

1.27 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.28 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.29 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.30 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.31 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.32 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn toegelaten;

1.33 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.34 bijgebouw:

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan en vrijstaat van dat hoofdgebouw;

1.35 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.36 dagrecreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik en waarbij geen sprake is van nachtverblijf;

1.37 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.38 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.39 duurzame energie:

energie waarover de mensheid voor onbeperkte tijd kan beschikken en waarbij, door het gebruik ervan, het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld;

1.40 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woonhuis of een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.41 erfbeplanting:

opgaande beplanting, zijnde bomen en struiken, die een scherm vormt op de grens van een bouwperceel waarop bebouwing voorkomt of die verspreid over een dergelijk bouwperceel voorkomt, en welke beplanting mede bepalend is voor de inpassing van de betreffende bebouwing in het landschap;

1.42 erfinrichtingsplan:

een plan waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling wordt ingepast op het betreffende perceel en in relatie tot de omgeving, waarbij het beeldkwaliteitsplan leidraad is bij het maken van een erfinrichtingsplan;

1.43 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.44 evenement:

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

1.45 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.46 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.47 gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden:

de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.48 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.49 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.50 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.51 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.52 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;

1.53 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.54 hoofdverblijf:

het adres/de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene, waarbij betrokkene moet zijn ingeschreven in de Gemeente Basisadministratie Persoonsgegevens op dat adres en/of betrokkene het adres heeft opgegeven bij de Belastingdienst als hoofdadres en/of uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat het adres als hoofdverblijf moet worden aangemerkt;

1.55 houtsingel:

cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol lintvormig landschapselement bestaande uit inheemse boom- en struikbeplanting, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelscheiding.

1.56 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.57 houtwal:

cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol lijnvormig landschapselement bestaande uit een wallichaam van enkele meters breed voorzien van een inheemse boom- en struikbeplanting, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelscheiding;

1.58 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen met een mate van verbondenheid die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.59 inrichtingsplan

een plan waarbij ten minste aandacht dient te worden besteed aan de begrenzing van het (beoogde) bouwperceel en de inpassing van de nieuwe ontwikkeling met aangeven van de ligging van erfverhardingen, de plaatsing en vormgeving van (bouw)werken en de erfbeplanting, waarbij Bijlage 4 als behorende bij deze regels dient als richtinggevend kader voor het opstellen van een inrichtingsplan;

1.60 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van dierlijke producten door middel van het houden van vee - niet zijnde een wormenkwekerij, viskwekerij of een paardenfokkerij - waarbij hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.61 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.62 kampeerplaats:

een al dan niet afgescheiden gedeelte van een kampeerterrein bedoeld voor de plaatsing van een of meer kampeermiddelen;

1.63 kampeerterrein:

een terrein of een deel van een terrein met minimaal een wasgelegenheid en toiletten, waarop kan worden overnacht in tenten, toercaravans, kampeerauto's, stacaravans, tenthuisjes of trekkershutten;

1.64 kap:

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;

1.65 kleine of ultrakleine windturbine:

een installatie of een bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind:

  • met een horizontale as en waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van maximaal 40 m² (een maximale wiek van ongeveer 3,50 m);
  • met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiekturbines;
  • met een verticale as;
1.66 kleinschalige duurzame energieopwekking:

winning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden voorzieningen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;

1.67 kleinschalig kampeerterrein:

een kampeerterrein met een recreatieve medebestemming waar een beperkt aantal kampeerplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden verhuurd als toeristische standplaatsen;

1.68 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied. Bij de afweging van de landschappelijke waarden zal het beeldkwaliteitsplan mede toetsingskader zijn;

1.69 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en opvang, alsook productiegebonden detailhandel, dagrecreatie en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.70 manege-activiteiten:

bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);

1.71 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband in de vorm van afhankelijke woonruimte. Als afhankelijke woonruimte wordt aangemerkt een aan- of uitbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.72 mestbassin:

een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal;

1.73 mestsilo:

een bouwwerk van enige omvang voor de opslag van mest;

1.74 milieusituatie:

de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;

1.75 mobiel kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of enig ander onderkomen met de bedoeling te plaatsen op een kampeerterrein voor ten hoogste een kampeerseizoen;

1.76 molen:

een bouwwerk met wieken waarmee iets gemalen wordt, waarmee men water verplaatst en/of waarmee op windkracht arbeid wordt verricht;

1.77 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;

1.78 nevenactiviteiten:

aan de hoofdfunctie ondergeschikte activiteiten zoals:

  • a. bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in categorie 1 of 2 van de bij deze regels behorende Bijlage 1 van wel andere bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld aan deze bedrijven;
  • b. een loonbedrijf met een bedrijfsoppervlak van minder dan 500 m²;
  • c. een theeschenkerij en naar aard en schaal daarmee gelijk te stellen horecavoorzieningen;
  • d. ambachtelijke bedrijven;
  • e. een groepsaccommodatie;
  • f. een paardenhouderij.
1.79 niet-permanente bewoning:

bewoning van een verblijf voor recreatieve bewoning;

1.80 normaal agrarisch gebruik:

het gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;

1.81 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.82 normaal onderhoud (in het kader van archeologie):

onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;

1.83 nutsvoorzieningen:

voorzieningen voor algemeen nut, zoals afvalinzameling, elektriciteit, gas, (tele)communicatie en dataverkeer, openbaar vervoer en water. Het gaat hierbij om andere bouwwerken zoals antennes, bakken, borden, containers, hekken, kastjes, palen, zuilen en wat met deze bouwwerken te vergelijken is. Onder nutsvoorziening wordt ook verstaan een schakelstation, een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een telecommunicatiestation en een transformatorstation;

1.84 ondergeschikte bebouwing:
  • a. ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
  • b. een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten.
1.85 ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

een op zichzelfstaand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.86 ondergeschikte intensieve veehouderij:

een aan het agrarische bedrijf ondergeschikte vorm van intensieve veehouderij;

1.87 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wand(en) dan wel met ten hoogste één wand;

1.88 peil:
  • a. indien op het land wordt gebouwd:
    • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • b. indien op of in het water wordt gebouwd:
    • 1. het NAP -0,52m;
1.89 permanente bewoning:

bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;

1.90 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.91 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.92 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.93 reclamemast:

bouwwerk, geen gebouw zijnde, uitsluitend ten behoeve van reclame-uitingen;

1.94 recreatie-appartement:

een afzonderlijke ruimte in een groter bestaand gebouw, bestemd voor recreatieve bewoning;

1.95 recreatief medegebruik:

dagrecreatief medegebruik van gronden alsmede een recreatief medegebruik ten behoeve van de watersport dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, waarbij tevens sprake kan zijn van verblijfsrecreatie aan boord;

1.96 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.97 recreatiewoning:

een woning, die bestemd is voor recreatieve bewoning, niet zijnde permanente bewoning en die gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve bewoning;

1.98 serrestal:

stal ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering met een lichtdoorlatend dak en/of lichtdoorlatende wand(en);

1.99 stacaravan:

een caravan, die, ook al is hij niet bouwvergunningplichtig, toch als een gebouw valt aan te merken;

1.100 toeristische standplaats:

een kampeerplaats die beschikbaar is voor een kampeermiddel voor een periode van ten hoogste drie maanden;

1.101 torensilo:

een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.102 verkeersveiligheid:

de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.103 voorgevel:

de voorgevel van een gebouw dan wel de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt; in hoeksituaties wordt de naar de weg gekeerde zijgevel tevens als voorgevel aangemerkt;

1.104 voorkeurgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.105 vrijstaand bijgebouw:

een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.106 welnessvoorzieningen:

voorzieningen gericht op het welzijn van lichaam en geest, zoals een sauna, een spa, beautysalons, (niet erotisch getinte) massagesalons en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.107 windturbine:

een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;

1.108 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.109 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.110 zonneveld:

voorziening van grondgebonden zonnepanelen voor de opwekking van duurzame (zonne)energie;

1.111 zorgboerderij:

een voormalig agrarisch bedrijf met als hoofdfunctie zorg, in de vorm van de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in combinatie met het ter plaatse woonachtig zijn, en in combinatie met al dan niet ondergeschikte agrarische, detailhandel- en dienstverlenende activiteiten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de zijdelingse perceelgrens;

2.8 bouwhoogte van een molen:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap van de molen;

2.9 de bouwhoogte van een ultrakleine en kleine windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.10 de tiphoogte van een grote windturbine:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de wieken van de windturbine;

2.11 de bouwhoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de mast van de windturbine.

2.12 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven, al dan niet in combinatie met ondergeschikte intensieve veehouderij;
  • b. agrarische cultuurgronden;

en daaraan ondergeschikt voor:

  • c. wonen ten behoeve van de bestemming (bedrijfswonen);
  • d. nevenactiviteiten;
  • e. dagrecreatief medegebruik;
  • f. recreatieappartementen;
  • g. maatschappelijke en zorgactiviteiten;
  • h. bêd & brochje;
  • i. een boerderijwinkel;

en tevens voor:

  • j. groenvoorzieningen;
  • k. openbare nutsvoorzieningen;
  • l. ontsluitingen;
  • m. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • n. water;
  • o. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • p. parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken voor de in lid 3.1 genoemde functies geldt dat bouwwerken binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - ontwikkelingsvlak".

3.2.2 Gebouwen grondgebonden agrarische bedrijven

Voor het bouwen van gebouwen, met uitzondering van nieuwe serrestallen die niet zijn toegestaan, ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven al dan niet in combinatie met ondergeschikte intensieve veehouderij, gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van vee bedragen niet meer dan 5 m respectievelijk 15 m;
  • b. de goot- en bouwhoogte van overige bedrijfsgebouwen bedragen niet meer dan 6 m respectievelijk 15 m;
  • c. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt niet minder dan 15°, met uitzondering van plat afgedekte ondergeschikte bebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 150 m²;
  • d. ten behoeve van ondergeschikte intensieve veehouderij mag niet meer dan 500 m² aan bedrijfsgebouwen worden gebouwd;
  • e. ten behoeve van teeltondersteunende (boog- en gaas-) kassen mag niet meer dan 1000 m² aan (boog- en gaas-) kassen worden gebouwd;
  • f. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "relatie" mag niet meer dan één grondgebonden agrarisch bedrijf gevestigd worden;
  • g. per bouwvlak mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd met een bebouwde oppervlakte van niet meer dan 150 m²;
  • h. bij bedrijfswoningen mag ondergeschikte bebouwing worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwregels voor bedrijfsbebouwing van overeenkomstige toepassing zijn.

3.2.3 Gebouwen openbare nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud per gebouw bedraagt niet meer dan 50 m³;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering bedraagt niet meer dan 15 m, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van sleufsilo's niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte, exclusief de afdekking, van mestsilo's niet meer dan 5 m bedraagt;
    • 3. er mogen geen installaties voor mestverwerking al dan niet in combinatie met energieopwekking worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding bedraagt niet meer dan 5,5 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van terrein- en erfscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m;
  • d. de bouwhoogte van damwanden bedraagt niet meer dan 40 cm vanaf het peil;
  • e. er mogen geen windturbines worden gebouwd;
  • f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een paardenbak, met uitzondering van lichtmasten die niet zijn toegestaan, bedraagt niet meer dan 1,5 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in lid 3.4.2 t/m lid 3.4.8 mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.

3.4.2 Bouwen ontwikkelingsvlak

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - ontwikkelingsvlak", met dien verstande dat

  • a. sprake dient te zijn van een goede ontsluiting van de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - ontwikkelingsvlak" die zorgvuldig is ingepast;
  • b. sprake dient te zijn van een goede milieusituatie die zorgvuldig is ingepast;
  • c. de aanvraag voor de omgevingsvergunning is voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

3.4.3 Serrestallen

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.2 aanhef en onder a en c ten behoeve van een hogere goothoogte en afwijkende dakhelling en/of dakvorm voor het bouwen van een serrestal, met dien verstande dat:

  • a. onevenredige lichthinder voorkomen dient te worden door het aandragen van (technische) maatregelen door de initiatiefnemer;
  • b. de goothoogte niet meer bedraagt dan 6 m.

3.4.4 Goothoogte overige bedrijfsgebouwen

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder b ten behoeve van een hogere goothoogte van niet meer dan 8 m voor overige bedrijfsgebouwen (niet bedoeld voor de huisvesting van vee).

3.4.5 Installaties voor mestverwerking

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.4 onder a ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één installatie voor mestverwerking al dan niet in combinatie met energieopwekking per (grondgebonden) agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. het bedrijf eigen geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt en het digestaat op de tot het eigen bedrijf behorende gronden gebruikt of afvoert naar derden, of:
  • b. het bedrijf in hoofdzaak eigen geproduceerde mest aangevuld met aangevoerde door derden geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt en het digestaat op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
  • c. de installatie uit oogpunt van infrastructuur en verkeersbelasting ter plaatse aanvaardbaar wordt geacht;
  • d. het digestaat (de co-vergiste mest) uit ten minste 50% dierlijke mest bestaat;
  • e. de aan- en afvoer van mest, co-substraten en digestaat in hoofdzaak van en naar het eigen bedrijf gaat;
  • f. de installatie voor mestverwerking al dan niet in combinatie met energieopwekking ondergeschikt dient te zijn aan het (grondgebonden) agrarisch bedrijf.

3.4.6 Mestsilo's

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.4 onder a ten behoeve van een hogere bouwhoogte, exclusief de afdekking, voor mestsilo's waarbij de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.

3.4.7 Lichtmasten voor paardenbakken

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.4 onder f ten behoeve van het bouwen van lichtmasten voor paardenbakken, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
  • b. onevenredige lichthinder voorkomen dient te worden door het aandragen van (technische) maatregelen door de initiatiefnemer.

3.4.8 Sanitaire gebouwen

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.2 voor het bouwen van sanitaire gebouwen ten behoeve van een nieuw kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat de afwijking van de omgevingsvergunning plaatsvindt ná, dan wel gelijktijdig, met de afwijking van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6.2.

3.4.9 Toepasbaarheid

Bij toepassing van de in lid 3.4.2 t/m 3.4.8 bedoelde afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning geldt dat door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (Bijlage 4) een inrichtingsplan is opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
  • b. het gebruiken of laten gebruik van bouwwerken voor meer dan 1 bedrijfswoning;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • d. het stallen of laten stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor detailhandel, met dien verstande dat een boerderijwinkel een verkoopvloeroppervlakte heeft van ten hoogste 100 m²;
  • g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige paardenhouderijen en/of maneges;
  • h. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor het in artikel 3.1 omschreven gebruik op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - ontwikkelingsvlak" zonder dat een volgens de bouwregels noodzakelijk opgesteld inrichtingsplan, dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan de besluitvorming over de omgevingsvergunning is gerealiseerd en in stand wordt gehouden. De voorwaardelijke verplichting is niet van toepassing op bestaand vergund gebruik;
  • i. het huisvesten of onderbrengen of laten huisvesten of onderbrengen van vee anders dan op de begane grond van bedrijfsgebouwen;
  • j. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van volwaardige intensieve veehouderijen;
  • k. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken waarbij dat gebruik leidt tot significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstelling(en) van Natura 2000-gebieden als aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 als gevolg van ammoniakdepositie, met inachtneming van de criteria zoals die door de provincie Fryslân worden gehanteerd bij het toekennen van een vergunning voor de Natuurbeschermingswet 1998;
  • l. horeca, voor zover niet genoemd in 3.1.
  • m. het gebruik van meer dan 1/3 deel van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van de in lid 3.1 onder d en f t/m i genoemde functies;
  • n. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer dan 5 recreatieappartementen;
  • o. het gebruik van gebouwen voor recreatieappartementen over een oppervlakte van meer dan 88 m2 per recreatieappartement;
  • p. het gebruik van meer dan 5 logiesruimten voor bêd en brochje.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in lid 3.6.2 en lid 3.6.3, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.

3.6.2 Kleinschalig kampeerterreinen

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5 lid e voor het gebruiken van een kleinschalig kampeerterrein bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat

  • a. het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Partiële en correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 niet meer bedraagt dan 20;
  • b. een kleinschalig kampeerterrein alleen is toegestaan voor zover bij het agrarisch bedrijf ten minste één bedrijfswoning aanwezig is;
  • c. het kleinschalig kampeerterrein op gronden direct aansluitend bij de bestaande bebouwing moet worden gesitueerd;
  • d. niet meer dan 15 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot de dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van een bestemming waarop een (bedrijfs)woning is toegestaan, anders dan de bedrijfswoning behorend bij het agrarisch bedrijf, 30 m of meer bedraagt;
  • e. niet meer dan 25 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot de dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van een bestemming waarop een (bedrijfs)woning is toegestaan, anders dan de bedrijfswoning behorend bij het agrarisch bedrijf, 50 m of meer bedraagt;
  • f. uitsluitend mobiele kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
  • g. uitsluitend in de periode van het kampeerseizoen kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan.

3.6.3 Installatie ten behoeve van mestverwerking

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 voor het gebruiken van een installatie ten behoeve van mestverwerking al dan niet in combinatie met energieopwekking met inachtneming van het gestelde in lid 3.4.5 .

3.6.4 Toepasbaarheid

Bij toepassing van de in lid 3.6.2 en lid 3.6.3 bedoelde afwijkingsmogelijkheid bij omgevingsvergunning geldt dat:

  • a. door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (Bijlage 4) een inrichtingsplan is opgesteld dat voorafgaand aan de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is goedgekeurd;
  • b. het parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
  • c. er geen sprake mag zijn van onevenredige verkeersaantrekkende werking.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Open gebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Open gebied'aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgronden;

en daaraan ondergeschikt voor:

  • b. dagrecreatief medegebruik;
  • c. het behoud en het herstel van het reliëf van het maaiveld ten behoeve van de landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle kruinige percelen;

en tevens voor:

  • d. het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende Bijlage 2;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. ontsluitingswegen, waaronder kavelpaden;
  • j. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • k. parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m³ bedraagt;
  • b. de bouwhoogte per gebouw niet meer dan 3 m bedraagt.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van damwanden bedraagt niet meer dan 40 cm vanaf het peil, met dien verstande dat de oeverlengte van damwanden niet meer bedraagt dan 20 m, dan wel de bestaande bouwhoogte en oeverlengte;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak, met uitzondering van lichtmasten die niet zijn toegestaan, bedraagt niet meer dan 1,5 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in lid 4.3.2 t/m lid 4.3.5, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.

4.3.2 Vogelkijkhutten

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor het bouwen van vogelkijkhutten, met dien verstande dat:

  • a. de goot- en bouwhoogte van vogelkijkhutten niet meer bedraagt dan 3 m respectievelijk 5 m;
  • b. de oppervlakte per vogelkijkhut niet meer bedraagt dan 30 m²;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mag de goot- en bouwhoogte worden verhoogd met dien verstande dat:
    • 1. de afwijking niet meer bedraagt dan het hoogteverschil tussen de vloer van de vogelkijkhut en de ter plaatse voorkomende maaiveldhoogte, dan wel het waterpeil;
    • 2. de maximum goot- en bouwhoogte van de vogelkijkhut niet meer bedraagt dan respectievelijk 8 en 10 meter .

4.3.3 Schuilstallen

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor het bouwen van schuilstallen, met dien verstande dat:

  • a. de goot- en bouwhoogte van schuilstallen niet meer bedraagt dan 3 m respectievelijk 5 m;
  • b. de oppervlakte niet meer dan 30 m2 bedraagt, met dien verstande dat in het geval sprake is van het hobbymatig houden van dieren:
    • 1. er maximaal één schuilstal per dierhouder is toegestaan;
    • 2. dat het perceel waarop de schuilstal wordt gerealiseerd ten minste een oppervlakte dient te hebben van 5.000 m².

4.3.4 Damwanden

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder a ten behoeve van een hogere bouwhoogte van damwanden vanaf het peil dan wel voor een langere damwand ten behoeve van een langere oeverlengte.

4.3.5 Lichtmasten voor paardenbakken

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder b ten behoeve van het bouwen van lichtmasten voor paardenbakken, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
  • b. onevenredige lichthinder voorkomen dient te worden door het aandragen van (technische) maatregelen door de initiatiefnemer.

4.3.6 Toepasbaarheid

Bij toepassing van de in lid 4.3.2 t/m lid 4.3.5 bedoelde afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning geldt dat door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (Bijlage 4) een inrichtingsplan is opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor verblijfsrecreatie, met uitzondering van het bepaalde in lid 4.1 ;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor paardenbakken;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor mestsilo's en de opslag van mest;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het winnen van delfstoffen;
  • g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor evenementen in categorie 2 en 3.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in lid 4.5.2 en lid 4.5.3, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.

4.5.2 Paardenbakken

Er kan worden afgeweken van lid 4.1 en lid 4.4 voor het gebruiken van een paardenbak.

4.5.3 Mestopslag

Er kan worden afgeweken van lid 4.1 en lid 4.4 voor het gebruiken van een mestopslag, met dien verstande dat:

  • a. is aangetoond dat de mestopslag milieuhygiënisch inpasbaar is in de omgeving;
  • b. is aangetoond dat de aanwezigheid van een mestopslag binnen een agrarisch bouwvlak om bedrijfstechnische redenen niet gewenst is.

4.5.4 Toepasbaarheid - paardenbakken en mestopslag

Bij toepassing van de in lid 4.5.2 en lid 4.5.3 bedoelde afwijkingsmogelijkheid bij omgevingsvergunning geldt dat door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (Bijlage 4) een inrichtingsplan is opgesteld dat voorafgaand aan de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is goedgekeurd.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. de aanleg en/of het verleggen van voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • b. de aanleg en/of het verleggen van ontsluitingswegen;
  • c. de aanleg van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van picknickplaatsen, aanlegplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, vaarwater en dergelijke;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  • e. het uitvoeren van seismologisch onderzoek;
  • f. het ophogen, afgraven, egaliseren of afschuiven van gronden met een oppervlakte van meer dan 100 m², zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 10 cm;
  • g. het (ver)graven en dempen van waterlopen;
  • h. het aanbrengen van opgaande beplanting tot maximaal 1 ha, met uitzondering van erf- en wegbeplanting.

4.6.2 Uitzondering

Het in lid 4.6.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op vergunde werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. bestaan uit het gedeeltelijk dempen van watergangen ten behoeve van het realiseren van niet meer dan twee dammen in een watergang, met een breedte van niet meer dan 10 m per dam, mits na realisering van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de watergang resteert.

4.6.3 Toepasbaarheid

Bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.6.1 gelden de volgende regels:

  • a. een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 2, met dien verstande dat:
    • 1. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.6.1 onder f alleen kan worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het maaiveld;
    • 2. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.6.1, onder g uitsluitend wordt verleend op basis van:
      • een door de aanvrager in te dienen landschapsplan dat in overeenstemming is met de beschrijving landschapskenmerken - open gebied, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 2;
      • een motivering van de bedrijfstechnische en bedrijfseconomische nut/noodzaak van (de omvang van) het (ver)graven of dempen van een watergang;
  • b. voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken;
  • c. indien het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.6.1 gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;

en tevens voor:

  • b. het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende Bijlage 2;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. water;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen algemeen

Op of in deze gronden:

  • a. mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. mag geen ondergeschikte bebouwing worden gebouwd met uitzondering van:
    • 1. erkers tot een breedte van 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw, met een maximale diepte van 1,5 m en een maximale bouwhoogte van niet meer dan 30 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
    • 2. bestaande ondergeschikte bebouwing.

5.2.2 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m;
  • d. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 2 m;
  • f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een paardenbak, met uitzondering van lichtmasten die niet zijn toegestaan, bedraagt niet meer dan 1,5 m.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in lid 5.4.2 en lid 5.4.3, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.

5.4.2 Lichtmasten voor paardenbakken

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder f ten behoeve van het bouwen van lichtmasten voor paardenbakken, achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw op het perceel, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
  • b. onevenredige lichthinder voorkomen dient te worden door het aandragen van (technische) maatregelen door de initiatiefnemer.

5.4.3 Sanitaire gebouwen

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 en lid 5.2 voor het oprichten van sanitaire gebouwen ten behoeve van een nieuw kleinschalig kampeerterrein, mits aantoonbaar geen ruimte is binnen de bestemming 'Wonen - 2', met dien verstande dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  • b. de goothoogte niet meer dan 5 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedraagt;
  • d. er niet mag worden gebouwd tussen de weg en de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw op het perceel.
  • e. zo veel mogelijk wordt aangesloten op bestaande bebouwing;
  • f. de afwijking van de omgevingsvergunning ten behoeve van een nieuw kleinschalig kampeerterrein, kan slechts plaatsvinden ná, dan wel gelijktijdig, met de afwijking van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.6.3.

5.4.4 Voorzieningen duurzame energie opwekking

Er kan worden afgeweken van lid 5.2.2 voor het oprichten van een bouwwerk, geen gebouw zijnde voor de opwekking van duurzame energie (conform het bepaalde in de Verordening Romte) ten behoeve van de naastliggende woonbestemming, met dien verstande dat:

  • a. deze achter de achtergevelrooilijn wordt gesitueerd;
  • b. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde voor de opwekking van duurzame energie niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  • c. en de oppervlakte in relatie dient te staan tot de energiebehoefte van het bijbehorende bouwperceel.

5.4.5 Toepasbaarheid

Bij toepassing van de in lid 5.4.2, lid 5.4.3 en lid 5.4.4 bedoelde afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning geldt dat door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (Bijlage 4) een inrichtingsplan is opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan van de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor verblijfsrecreatie;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor paardenbakken;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van horeca.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in lid 5.6.2 en lid 5.6.3, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.

5.6.2 Paardenbakken

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 en lid 5.5 voor het toestaan van paardenbakken op de gronden die zijn gelegen in het verlengde van het achtererf van een woning.

5.6.3 Kleinschalig kampeerterreinen

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 en lid 5.5 voor het gebruiken van een nieuw kleinschalig kampeerterrein bij woningen, met dien verstande dat;

  • a. het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Partiële en correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 niet meer bedraagt dan 20;
  • b. een kleinschalig kampeerterrein alleen is toegestaan voor zover ten minste één (bedrijfs)woning aanwezig is;
  • c. het kleinschalig kampeerterrein op gronden direct aansluitend bij de bestaande bebouwing moet worden gesitueerd;
  • d. niet meer dan 15 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot de dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van een bestemming waarop een (bedrijfs)woning is toegestaan, anders dan de (bedrijfs)woning op hetzelfde perceel, 30 m of meer bedraagt en indien sprake is van een perceel, inclusief de bestaande (woon)bebouwing, van een oppervlakte van ten minste 0,5 hectare;
  • e. niet meer dan 25 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot de dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van een (bedrijfs)woning, anders dan de (bedrijfs)woning op hetzelfde perceel, 50 m of meer bedraagt en indien sprake is van een perceel, inclusief de bestaande (woon)bebouwing, van een oppervlakte van ten minste 0,75 hectare;
  • f. uitsluitend mobiele kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
  • g. uitsluitend in de periode van het kampeerseizoen kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan.

5.6.4 Toepasbaarheid

Bij toepassing van de in lid 5.6.2 en lid 5.6.3 bedoelde afwijkingsmogelijkheid bij een omgevingsvergunning geldt dat door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (Bijlage 4) een inrichtingsplan is opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren in de vorm van het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende Bijlage 2 als "houtsingels overig", met dien verstande dat:

  • a. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels;
  • b. onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden of aanleggen van watergangen;
  • c. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een door de aanvrager in te dienen landschapsplan dat in overeenstemming is met:
    • 1. de beschrijving landschapskenmerken - besloten gebied, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 2;
    • 2. de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 2;
    • 3. de richtlijnen voor de inrichting van houtsingels (compensatie voor verlies), zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 2, met dien verstande dat compensatie uitsluitend binnen het besloten gebied mag plaatsvinden langs watergangen waar nog geen houtsingels aanwezig zijn '.
  • d. een omgevingsvergunning is niet vereist voor het verwijderen van houtsingels en het realiseren van dammen ter plaatse van gronden die op de landschapskaart (deel uitmakende van de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Landschapskenmerken') zijn aangegeven met "houtsingels overig", voor zover:
    • 1. het te verwijderen deel van "houtsingels overig" en het gedeeltelijk dempen van watergangen ten behoeve van het realiseren van niet meer dan twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
    • 2. het te verwijderen deel van "houtsingels overig" en het gedeeltelijk dempen van watergangen ten behoeve van het realiseren van niet meer dan één dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.

5.7.2 Uitzondering

Het in lid 5.7.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op vergunde werken of werkzaamheden die

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

5.7.3 Toepasbaarheid

Bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.7.1 gelden de volgende regels

  • a. een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende Bijlage 2 .
  • b. Indien het verlenen van de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  • c. burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.7.1 onder c met betrekking tot de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels bij ruimtelijke kavels indien het verwijderen en herplant van een houtsingel betreft waarbij;
  • d. de bestaande houtsingel (tussen twee aansluitende percelen) zodanig wordt verplaatst dat de lengterichting van de verwijderde en de nieuw aangeplante singel gelijk blijft en de lengte gelijk blijft of langer wordt, met dien verstande dat het tevens is toegestaan om de nieuwe houtsingel (in zijn geheel dan wel gedeeltelijk) op niet-aansluitende percelen te situeren waarbij de ter plaatse overheersende lengterichting van houtsingels in acht wordt genomen en de totale lengte van de nieuwe houtsingel gelijk blijft of langer wordt;
  • e. de gemiddelde ruimtelijke kavelmaat van de betrokken percelen niet toeneemt;
  • f. de maximale ruimtelijke kavelmaat van de nieuwe ruimtelijke kavel(s) na verplaatsing niet meer bedraagt dan 6,1 hectare.

Artikel 6 Wonen - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2'aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;

en daaraan ondergeschikt voor:

  • b. agrarisch medegebruik;
  • c. recreatie-appartementen;
  • d. welnessvoorzieningen;

en tevens voor:

  • e. het behoud van de hoofdvorm van het bestaande hoofdgebouw;
  • f. het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende Bijlage 2 ;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. ontsluitingswegen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. water;
  • k. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • l. voorzieningen ten behoeve van opwekking van duurzame energie (conform het bepaalde in de Verordening Romte).
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 1;
  • c. de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 3,5 m respectievelijk 9,5 m;
  • d. de dakhelling van het hoofdgebouw dient niet minder dan 30° en niet meer dan 50° te bedragen;
  • e. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m.

6.2.2 Ondergeschikte bebouwing

Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. ondergeschikte bebouwing wordt gebouwd binnen een bouwvlak;
  • b. ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd;
  • c. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan 30 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd, met dien verstande dat ten minste 70% van de totale gootlengte van ondergeschikte bebouwing dient te voldoen aan de voorgeschreven maximale goothoogte;
  • d. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 6 m;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 250 m2.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ten minste 3 m achter (de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m;
  • d. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  • f. de bouwhoogte van nieuwe damwanden mag niet meer bedragen dan 40 cm boven het peil;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze regels;
  • c. het woon- en leefklimaat en de landschappelijke kenmerken zoals deze blijken uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (Bijlage 4).
  • d. de verkeersveiligheid.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in lid 6.4.2, lid 6.4.3 en lid 6.4.4, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.

6.4.2 Ondergeschikte bebouwing buiten bouwvlak

Er kan worden afgeweken van lid 6.2.2 onder a, ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing buiten het bouwvlak.

6.4.3 Ondergeschikte bebouwing hoeksituaties

Er kan worden afgeweken van het bepaald in lid 6.2.2 onder b en lid 6.2.3 onder a, ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De afwijkingsbevoegdheid ziet uitsluitend op hoeksituaties.

6.4.4 Ondergeschikte bebouwing agrarisch medegebruik

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder e, ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 250 m² ten behoeve van het agrarische medegebruik als bedoeld in lid 6.1 bovenop de reeds toegestane gezamenlijke oppervlakte van 150 m², met dien verstande dat:

  • a. de gebruiker van de woonfunctie grond in eigendom, pacht of duurzame huur heeft;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing niet meer dan 80 m2 mag bedragen indien de gebruiker van de woonfunctie slechts over één hectare agrarische cultuurgrond beschikt en dat deze gezamenlijke oppervlakte met 30 m2 per hectare mag worden verhoogd, voor zover de gebruiker van de woonfunctie over meer dan één hectare beschikt;
  • c. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing niet meer dan 3,5 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing niet meer dan 9 m bedraagt;
  • e. de dakhelling van ondergeschikte bebouwing ten minste 30° bedraagt.

6.4.5 Toepasbaarheid

Bij toepassing van de in lid 6.4.4 bedoelde afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning geldt dat door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (Bijlage 4) een inrichtingsplan is opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan van de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer dan 3 woningen en 6 recreatieappartementen, met dien verstande dat het gezamenlijk aantal woningen en/of recreatieappartementen ten hoogste 7 bedraagt;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • c. het gebruik van gebouwen voor recreatieappartementen over een oppervlakte van meer dan 180 m² per recreatieappartement;
  • d. het gebruik van de recreatie-appartementen anders dan door bedrijfsmatige exploitatie;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/bedrijf aan huis, met uitzondering van het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/bedrijf aan huis ten behoeve van opslag;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning, anders dan bedoeld in lid 6.1 ;
  • g. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
  • h. het gebruiken of laten gebruiken van een bouwwerk voor detailhandel;
  • i. detailhandelsactiviteiten, anders dan direct voortvloeiend uit het beroep- of bedrijf aan huis en met uitzondering van een webwinkel;
  • j. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • k. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor nevenactiviteiten;
  • l. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor maatschappelijke- en zorgactiviteiten;
  • m. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor paardenbakken.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in lid 6.6.2 en lid 6.6.3, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.

6.6.2 Kleinschalig kampeerterrein

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.1 en lid 6.5 voor het gebruik van een kleinschalig kampeerterrein dan wel het uitbreiden van het gebruik van een kleinschalig kampeerterrein bij woningen, met dien verstande dat:

  • a. het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Partiële en correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 niet meer bedraagt dan 20;
  • b. het kleinschalig kampeerterrein op gronden direct aansluitend bij de bestaande bebouwing moet worden gesitueerd;
  • c. niet meer dan 15 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot de dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van een bestemming waarop een (bedrijfs)woning is toegestaan, anders dan de (bedrijfs)woning op hetzelfde perceel, 30 m of meer bedraagt en indien sprake is van een perceel, inclusief de bestaande (woon)bebouwing, van een oppervlakte van ten minste 0,5 hectare;
  • d. niet meer dan 25 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot de dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van een bestemming waarop een (bedrijfs)woning is toegestaan, anders dan de (bedrijfs)woning op hetzelfde perceel, 50 m of meer bedraagt en indien sprake is van een perceel, inclusief de bestaande (woon)bebouwing, van een oppervlakte van ten minste 0,75 hectare;
  • e. uitsluitend mobiele kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
  • f. uitsluitend in de periode van het kampeerseizoen kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;

ten behoeve van sanitaire voorzieningen een gebouw mag worden gebouwd met:

    • 1. een oppervlakte van niet meer dan 50 m²;
    • 2. een bouwhoogte van niet meer dan 6 m,
  • g. de afstand tot de bestaande woning niet meer dan 25 m bedraagt.

6.6.3 Paardenbakken

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.1 en lid 6.5 voor het gebruiken of laten gebruiken van nieuwe paardenbakken.

6.6.4 Toepasbaarheid - algemeen

Bij toepassing van de in lid 6.6.2 en lid 6.6.3 bedoelde afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning geldt de volgende voorwaarde:

  • a. het parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
  • b. er geen sprake mag zijn van onevenredige verkeersaantrekkende werking.
6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren in de vorm van het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende Bijlage 2 als "houtsingels overig", met dien verstande dat:

  • a. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels;
  • b. onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden of aanleggen van watergangen;
  • c. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een door de aanvrager in te dienen landschapsplan dat in overeenstemming is met:
    • 1. de beschrijving landschapskenmerken - besloten gebied, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 2;
    • 2. de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 2;
    • 3. de richtlijnen voor de inrichting van houtsingels (compensatie voor verlies), zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 2, met dien verstande dat compensatie uitsluitend binnen het besloten gebied mag plaatsvinden langs watergangen waar nog geen houtsingels aanwezig zijn.

6.7.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.7.1 bedoelde verbod is niet van toepassing :

  • a. voor het verwijderen van houtsingels en het realiseren van dammen ter plaatse van gronden die op de landschapskaart (deel uitmakende van de bij deze regels behorende Bijlage 2) zijn aangegeven met "houtsingels overig", voor zover:
    • 1. het te verwijderen deel van "houtsingels overig" en het gedeeltelijk dempen van watergangen ten behoeve van het realiseren van niet meer dan twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
    • 2. het te verwijderen deel van "houtsingels overig" en het gedeeltelijk dempen van watergangen ten behoeve van het realiseren van niet meer dan één dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
  • b. op vergunde werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • c. op vergunde werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

6.7.3 Toepasbaarheid

Bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.7.1 gelden de volgende regels:

  • a. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.7.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende Bijlage 2.
  • b. indien het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.7.1 gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  • c. burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.7.1 onder c met betrekking tot de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels indien het verwijderen en herplant van een houtsingel betreft waarbij;
    • 1. de bestaande houtsingel (tussen twee aansluitende percelen) zodanig wordt verplaatst dat de lengterichting van de verwijderde en de nieuw aangeplante singel gelijk blijft en de lengte gelijk blijft of langer wordt, met dien verstande dat het tevens is toegestaan om de nieuwe houtsingel (in zijn geheel dan wel gedeeltelijk) op niet-aansluitende percelen te situeren waarbij de ter plaatse overheersende lengterichting van houtsingels in acht wordt genomen en de totale lengte van de nieuwe houtsingel gelijk blijft of langer wordt;
    • 2. de gemiddelde ruimtelijke kavelmaat van de betrokken percelen niet toeneemt;
    • 3. de maximale ruimtelijke kavelmaat van de nieuwe ruimtelijke kavel(s) na verplaatsing niet meer bedraagt dan 6,1 hectare.
6.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.8.1 Sloopwerkzaamheden

Het is verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

6.8.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 6.8.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  • a. van ondergeschikte betekenis, indien door burgemeester en wethouders schriftelijk is medegedeeld, dat daarvoor geen sloopvergunning is vereist;
  • b. voortvloeiende uit het normale onderhoud;
  • c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. ter voldoening aan een besluit van burgemeester en wethouders tot aanschrijving voor sloop.
6.8.3 Toetsingscriteria
  • a. Een omgevingsvergunning voor het deels slopen kan slechts worden verleend, indien:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm en de karakteristieke elementen van de bebouwing; of
    • 2. het delen van een gebouw of bijbehorend bouwwerk betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt; of
    • 3. het om delen van een bouwwerk gaat die wel als karakteristiek zijn aan te merken, maar worden vervangen door gelijkwaardige karakteristieke delen en de karakteristiek van het bouwwerk daardoor niet wordt aangetast;
  • b. Een omgevingsvergunning voor het in zijn geheel slopen kan slechts worden verleend, indien:
    • 1. het karakteristieke pand teniet is gegaan door een calamiteit en herbouw in de oorspronkelijke staat redelijkerwijs niet verlangd kan worden; of
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en/of de karakteristieke elementen niet langer aanwezig zijn en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen; of
    • 4. handhaving of herstel van het karakteristieke pand vanwege de bouwtechnische staat redelijkerwijs niet mogelijk is;
    • 5. de aanvraag voorziet in een plan voor de herinrichting van de locatie met behoud van de ruimtelijke kwaliteit, dat tot stand is gekomen door maatwerk. Hierbij dient bij het plan voor de herinrichting zoveel mogelijk te worden aangesloten bij de karakteristieke waarden van het te slopen pand, mede in relatie tot de beeldkwaliteit van de omgeving.
  • c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om de omgevingsvergunning voor het slopen te verlenen op basis van het gestelde onder a of b, wordt voorafgaand aan vergunningverlening een ter zake deskundige van de gemeente om advies gevraagd.

6.8.4 Rapportageplicht
  • a. Voor het slopen van een bouwwerk dient een cultuurhistorisch en/of bouwtechnisch rapport van een onafhankelijke deskundige te worden overlegd, waarin een cultuurhistorische waardestelling van het op de aanvraag betrekking hebbende terrein en de zich eventueel daarop bevindende opstallen naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is of zijn vastgesteld.
  • b. Indien sloop wordt gevraagd op grond van lid 6.8.3 sub b onder 3 dient het rapport ook in te gaan op de mate waarin het bouwwerk door het treffen van voorzieningen mogelijk nog geschikt kan worden gemaakt voor zinvol (her)gebruik overeenkomstig de geldende bestemming.
  • c. Het cultuurhistorisch en/of bouwtechnisch rapport van een onafhankelijke deskundige zoals bedoeld onder a wordt vervaardigd met inachtneming van een programma van eisen, welk daartoe is goedgekeurd door een deskundige op het gebied van cultuurhistorie en bouwen van de gemeente.
  • d. In afwijking van het bepaalde onder a kunnen burgemeester en wethouders vaststellen dat een rapportage als bedoeld onder a niet nodig is.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwwerken

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m², moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in lid 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van energie-, transport- en of communicatieleidingen.
7.3.2 Uitzondering vergunningsplicht

Het bepaalde in lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 2.500 m² beslaan.
7.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

7.3.4 Onderzoeksplicht

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen moet worden besloten dat de omgevingsvergunning pas kan worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.3.5 Beoordelingscriteria

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

7.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 7.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
7.4.1 Verwijderen dubbelbestemming

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ter plaatse wordt verwijderd, mits de archeologische waarden niet langer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In aanvulling op het bepaalde in dit plan gelden de volgende algemene bouwregels:

  • a. voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde aantallen, percentages en maten (waaronder de situering, volume, oppervlakte en dakhelling), gelden de dan aanwezige bestaande aantallen, percentages en maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
  • b. voor zover legaal aangelegde (delen van) werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde regels voor het aanleggen van werken, geen bouwwerk zijnde en/of het uitvoeren of laten uitvoeren van werkzaamheden, gelden deze uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
  • c. ten behoeve van particuliere opwekking van elektriciteit is het bouwen van wokkels en turbi's op het dak van een gebouw toegestaan voor zover de toegestane bouwhoogte, c.q. de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt, met niet meer dan 2 meter wordt overschreden.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik van gronden en bouwwerken in het plangebied is alleen toegestaan indien deze landschappelijk worden ingepast overeenkomstig de uitgangspunten opgenomen in het Erfinrichtingsplan (bijlage 5 van de toelichting), en duurzaam in stand wordt gehouden.

10.2 Algemeen

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen als bedoeld in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.
10.3 Beroep/bedrijf aan huis bij (bedrijfs)woningen
  • a. Bij (bedrijfs)woningen is een beroep/bedrijf aan huis zoals genoemd in de Bijlage 3 behorende bij deze regels toegestaan.
  • b. De uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit betekent dat:
    • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan;
    • 3. parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;
    • 4. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
    • 5. bij het hebben van een webwinkel de levering van producten (inkoop en verkoop) niet thuis plaatsvindt maar wordt verzorgd via post/koerier;
    • 6. geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
    • 7. de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep/bedrijf aan huis, voor zover de oppervlakte hiervan niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m².
  • c. Vrijstaande ondergeschikte gebouwen mogen niet worden gebruikt (of laten gebruiken) voor een beroep/bedrijf aan huis, met uitzondering van het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/ bedrijf aan huis ten behoeve van opslag.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 vrijwaringszone - Radar grondstation Burum
  • a. Nieuwe bouwwerken met een bouwhoogte van meer dan 7 m die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsregels en voor zover gelegen binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - Radar grondstation Burum" mogen niet worden gebouwd zonder een toetsing vooraf door het Ministerie van Defensie. Uit de toetsing dient te zijn gebleken dat geen ontoelaatbare verstoring van de ontvangst van het aanwezige grondstation plaatsvindt.
  • b. Nieuwe bouwwerken met een bouwhoogte van meer dan 22 m, die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsregels en voor zover zijn gelegen binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - Radar grondstation Burum" mogen niet worden gebouwd zonder een toetsing vooraf door het Ministerie van Defensie. Uit de toetsing dient te zijn gebleken dat geen ontoelaatbare verstoring van de ontvangst van het aanwezige grondstation plaatsvindt.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijking maatvoering
12.1.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in lid 12.1.2 t/m lid 12.1.9, lid 12.3, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.

12.1.2 10%-regeling

Er kan worden afgeweken van de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.

12.1.3 Wegen en paden

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen en paden of de aansluiting van wegen en/of paden onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft.

12.1.4 Bestemming-, bouw- of aanduidingsgrenzen

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen of aanduidingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

12.1.5 Goothoogte van bedrijfswoningen

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan ten aanzien van de maximum goothoogte van bedrijfswoningen tot een goothoogte van maximaal 6 meter.

12.1.6 Antennes

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m bedraagt.

12.1.7 Kunstwerken

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het bouwen van kunstwerken en/of het oprichten van kunst, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedraagt.

12.1.8 Openbare nutsgebouwen

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

de inhoud per gebouw niet meer dan 100 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;

  • d. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 15 m bedraagt.

12.1.9 Ondergeschikte bebouwing

Er kan worden afgeweken van toegestane maatvoering voor ondergeschikte bebouwing, met dien verstande dat:

de afwijkingsmogelijkheid uitsluitend ziet op die gevallen waarbij sprake is van karakteristieke kleinschaligheid van het oorspronkelijke hoofdgebouw;

de afwijkingsmogelijkheid uitsluitend wordt toegepast in combinatie met de instandhouding van de karakteristieke kleinschaligheid van het oorspronkelijke hoofdgebouw;

de goothoogte van ondergeschikte bebouwing niet meer bedraagt dan 5 m;

  • e. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing niet meer bedraagt dan 8 m.
12.2 Beroep/bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor de vestiging van een beroep/bedrijf aan huis dat niet is genoemd in de Bijlage 3 'Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis', mits deze beroepen/bedrijven aan huis naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kunnen worden gelijkgesteld aan beroepen/bedrijven aan huis die wel zijn genoemd en bovendien geen sprake is van activiteiten die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer.

12.3 Duurzame energie opwekking specifieke bestemmingen en voor eigen behoefte

Burgemeester en wethouders kunnen (conform het bepaalde in de Verordening Romte) bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het toestaan van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor duurzame opwekking van energie, op (bouw)percelen van agrarische bedrijven, met dien verstande dat:

  • a. het bouwwerk, geen gebouw zijnde, uitsluitend dient ten behoeve van het gebruik op het bijbehorende (bouw)perceel of samenhangt met het fysieke beheer en onderhoud van het betreffende agrarische bedrijf;
  • b. de aard en schaal in relatie dient te staan tot de aangetoonde energiebehoefte van het bijbehorende perceel;
  • c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  • d. sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
12.4 Toepasbaarheid

Bij toepassing van de afwijking als bedoeld in lid 12.3 geldt dat, naast de in lid 12.1.1 genoemde aspecten, door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (Bijlage 4) een inrichtingsplan is opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan de besluitvorming over de wijziging van het bestemmingsplan.

Artikel 13 Algemene procedureregels

13.1 Procedureregels nadere eisen
  • a. Een ontwerpbesluit tot nadere eisen waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 2 weken ter secretarie ter inzage.
  • b. Het college van burgemeester en wethouders maakt de terinzagelegging te voren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze bekend.
  • c. De bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor een ieder.
  • d. Gedurende de in a genoemde termijn kan een ieder bij het College van burgemeester en wethouders mondeling en schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
13.2 Procedureregels afwijkingsregels

Op de voorbereiding van een ontwerpbesluit tot afwijking bij een omgevingsvergunning is de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde procedure van toepassing.

Burgemeester en wethouders geven slechts toepassing aan de in dit plan bedoelde bevoegdheden ten aanzien van afwijkingen indien uit onderzoek is komen vast te staan dat kan worden voldaan aan wettelijke bepalingen, dan wel aannemelijk is dat afwijking/ontheffing/vrijstelling daarvan kan of zal worden verkregen, ten aanzien van: Archeologie, Watertoets, Luchtkwaliteit, Externe Veiligheid, Geluid, Flora en fauna, Bodemkwaliteit en Natuurbescherming, alsmede andere aspecten die onderhevig zijn aan wettelijke bepalingen.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Nieuwbouw en herbouw van (bedrijfs) woningen

Indien nieuwbouw of herbouw van een bestaande (bedrijfs-)woning plaatsvindt, moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bestaande en op basis van dit plan mogelijke bedrijfsvoering, dan wel de woonsituatie op omliggende percelen, dan wel nabij gelegen percelen, niet in een ongunstiger situatie komt te verkeren;
  • b. indien de (bedrijfs -)woning dichter naar de weg wordt gerealiseerd in relatie tot de bestaande situering, dient de geluidsbelasting op de gevel niet meer te bedragen dan de voorkeursgrenswaarde.
14.2 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan 'Augsbuurt - Steenharst 1'.