direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Burdaard - Hoofdweg 138D
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1970.BP00762-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het adres van Hoofdweg 138D te Burdaard is in de huidige situatie de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' van toepassing. Het perceel is onbebouwd. De initiatiefnemer heeft de ambitie om het perceel te verkopen. Dit zodat mensen in een later stadium, een woning op het perceel kunnen realiseren en er kunnen gaan wonen. Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Grote dorpen' van de gemeente Noardeast-Fryslân (vastgesteld 19-11-2009) is het niet toegestaan om dit perceel ten behoeve van een woonfunctie te gebruiken. Om de functiewijziging mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan vereist. Voorliggend plan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Op Figuur 1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Er is te zien dat het perceel zich tussen twee woonpercelen in bevindt. Het plangebied betreft het kadastrale perceel 1615 en is in de huidige situatie onbebouwd. Het plangebied vormt tevens een leeg perceel binnen een bestaand bebouwingslint. Ook is te zien dat het plangebied aan de Dokkumer Ee is gelegen. Dit is een trekvaart tussen de steden Leeuwarden en Dokkum, die tevens onderdeel uitmaakt van Burdaard. Het plangebied is begrensd door smalle sloten aan de westelijke- en zuidelijke kant. Aan de oostelijke zijde vormt de erfafscheiding van het naastgelegen adres Hoofdweg 138C de grens van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BP00762-VA01_0001.jpg" Figuur 1: overzicht ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Grote Dorpen' (vastgesteld 19-11-2009) van de gemeente Noardeast-Fryslân is op het plangebied van toepassing. Figuur 2 geeft de huidige bestemming van het plangebied en de bestemmingen van de omliggende omgeving weer. Er is te zien dat het gehele gebied de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' omvat. Ook bevat een aanzienlijk stuk van het noordelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming 'aandachtszone vaarweg' door haar directe ligging aan de Dokkumer Ee. Op dit deel van het plangebied mag niet gebouwd worden. Er is in de huidige situatie geen bouwvlak op het perceel aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BP00762-VA01_0002.png"

Figuur 2: uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan (Grote dorpen, vastgesteld 19-11-2009).

In de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' wordt duidelijk dat geen enkele vorm van wonen in het plangebied is toegestaan. De ambitie van de initiatiefnemer is om de functie wonen juist wel mogelijk te maken. Er moet daarom een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied worden gemaakt. Het voorliggend plan voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgedeeld in zes hoofdstukken. Na deze inleiding volgt een planbeschrijving. Hoofdstuk drie geeft een beschrijving van het huidige beleid dat op het plangebied van toepassing is. In hoofdstuk vier wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die vanuit verschillende planologische en milieukundige toetsingkaders gelden. Hoofdstuk vijf bestaat uit een juridische toelichting op het bestemmingsplan en hoofdstuk zes gaat in op zowel de maatschappelijke als de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie plangebied

In de huidige situatie heeft het plangebied het karakter van een onbebouwd agrarisch perceel (Figuur 2). Er is te zien dat de erfafscheidingen van de omliggende percelen van het plangebied een groene uitstraling hebben (Figuur 3&4). Dit komt met name naar voren door de bomenlaan van het naastliggende perceel aan de westelijke kant (Figuur 1) die dit perceel duidelijk van het plangebied afscheidt. Ook is er veel water aanwezig in het plangebied. Dit komt voornamelijk door de ligging van het plangebied aan de Dokkumer Ee, maar ook door smallere waterlopen die langs de zuidelijke en westelijke kant om het plangebied heen lopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BP00762-VA01_0003.png"

Figuur 3: vooraanzicht plangebied (bron: Google streetview, april 2021)

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BP00762-VA01_0004.png"

Figuur 4: zijaanzicht plangebied (bron: Google streetview, april 2021)

2.2 Toekomstige situatie plangebied

In de toekomstige situatie zal er als gevolg van de functiewijziging die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, een woning in het plangebied zijn gerealiseerd. De gronden van het perceel zullen niet meer bestemd zijn met 'Agrarisch - Cultuurgrond', maar in plaats daarvan met de functie 'Wonen - 1'. Tevens is de dubbelbestemming Waterstaat - Aandachtszone vaarweg nog steeds van toepassing. Voor het westelijke deel van het plangebied is de aanduiding 'overige zone- landschappelijke zichtzone' opgenomen om zo een open doorkijk naar de Dokkemer Ee te waarborgen. De initiatiefnemer realiseert deze woning niet zelf. Dit gebeurt in een later stadium door andere initiatiefnemers.

2.3 Impressieschets plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BP00762-VA01_0005.png"

Figuur 5: schetsontwerp plangebied (impressie)

Om een beeld te geven van hoe het perceel er in de toekomstige situatie uit zou kunnen zien, is een inpassingsschets gemaakt (Figuur 5). Deze schets is niet juridisch bindend en geeft slechts een impressie weer van hoe het plangebied kan worden ingepast wanneer er een woning zou worden gerealiseerd. Aan de impressie zitten verschillende uitgangspunten verbonden. Deze zijn in onderstaande alineas weergegeven.

Aan het lint van Burdaard zijn compacte erven zichtbaar met doorzichten richting de Dokkumer Ee. Dit uitgangspunt is ook doorgevoerd voor het plan aan Hoofdweg 138d. Het belangrijkste uitgangspunt is dat bij eventuele realisatie de bebouwing zo compact mogelijk wordt gemaakt met zoveel mogelijk een doorzicht aan de westzijde. Dan blijft de bestaande sloot met gras en het zicht intact. Verder is eenvoud en openheid belangrijk voor deze plek.

Om de doorzicht te versterken is de woning meer naar het oosten geplaatst met 3 meter van de perceelgrens. Aan de oostzijde is de haag 2 meter. De oprit wordt nieuw gerealiseerd en situeert recht op de garage.


De belangrijke karakteristieke kenmerken van het plangebied zijn:

  • Het plangebied ligt in een kleiterpenlandschap en is gelegen aan de hoofdvaart de Dokkumer Ee.
  • De kavels zijn georiënteerd aan de hoofdweg, maar met doorzichten richting de Dokkumer Ee.
  • Nieuw lint aan de Dokkumer Ee
  • De kavels staan naast elkaar en gescheiden met een haag en een paar bomen. Verder is het een open zeekleilandschap. De wegen zijn veelal onbeplant.


Uitgangspunten van het schetsontwerp

  • Doorzicht richting de Dokkumer Ee behouden vanaf de Hoofdweg. Geen hagen, struiken en schuttingen e.d. in dit gebied;
  • Compacte bebouwing, 3 meter vanaf de erfgrens;
  • Gekeken naar de rooilijn van de bestaande bebouwing. Langs het lint verspringt de rooilijn een beetje van elkaar, maar is de woning met voldoende afstand van de weg geplaatst;
  • Aan de oostzijde een haag van 2m planten. Verder is het een sobere tuininrichting passend in het open landschap met gras, riet, een haag en enkele solitaire bomen bepalen het beeld;
  • De watergang behouden met een rietkraag.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voorliggen. Verscheidene trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Groeiende en veranderende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen maar een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt daarnaast om zorgvuldige keuzes. De ruimte is zowel boven-, als ondergronds, een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt om een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar van onderop, in goede samenwerking tussen overheden, kennisinstellingen, bedrijven maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat mogelijk is. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid grotendeels bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes vaak het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI een visie op lange termijn in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven.

Die belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied


De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen in sommige gevallen kunnen botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt per gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners, zonder dat toekomstige generaties hier negatieve gevolgen door ondervinden.

De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De algemene denklijn van de NOVI is in de planvorming betrokken.

Bij de bouw van de woning wordt rekening gehouden met natuurinclusief bouwen en verduurzaming.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker vooropstaan.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en hanteert een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Bij deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit bestemmingsplan raakt geen van de 14 belangen.

3.1.3 AmvB Ruimte (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, dit dient te worden opgenomen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, vastgesteld 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan, nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringseis die in de SVIR is geïntroduceerd. In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat bij ruimtelijke projecten voorzien moet worden in duurzame verstedelijking. In geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling en wanneer deze plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet (overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking, gepubliceerd op 28 juni 2017).

Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat de Ladder voor duurzame verstedelijking alleen geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Uit de overzichtsuitspraak wordt duidelijk dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 11 woningen niet voorziet in een stedelijke ontwikkeling zoals deze op basis van het Bro is gedefinieerd. Het planvoornemen voorziet feitelijk in de toevoeging van een woonbestemming waarin het mogelijk wordt gemaakt om één woning te realiseren. De grens van 11 woningen wordt door het planvoornemen niet overschreden. Naar aanleiding daarvan kan geconcludeerd worden dat voorliggend bestemmingsplan niet binnen de kaders van de ladder van duurzame verstedelijking ten behoeve van een stedelijke ontwikkeling valt. Nu er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, hoeft de Laddertoets niet te worden doorlopen. In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan, moet er wel worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 4 gaat hier nader op in.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân

Op 21 oktober 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In deze visie wordt het beleid beschreven dat laat zien hoe de provincie dit voor ogen ziet als de Omgevingswet in 2022 in werking treedt. De provincie heeft vier doelstellingen die ze als speerpunt wil hanteren. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving wordt volgens de provincie bedoeld: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er werken, wonen of te gast zijn.

Met oog op dit bestemmingsplan is met name de doelstelling 'vitaal' van belang. Vitaal wordt in de omgevingsvisie beschreven als 'het streven naar welvaart door slimme economische groei'. Dit is groei die op een positieve manier bijdraagt aan de ambities uit de omgevingsvisie. Dit zorgt ervoor dat de Friese steden, dorpen en het platteland leefbaar zijn en blijven. Tevens betekent het dat er voldoende voorzieningen, woningen en bedrijvigheid zijn en dat er een goede bereikbaarheid is. De functiewijziging voorziet in de mogelijkheid om één woning toe te voegen. Dit sluit aan op het streven naar voldoende aanwezige woningen. Daarmee draagt het planvoornemen bij aan de doelstelling 'vitaal' uit de omgevingsvisie Fryslân.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

Op 25 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân door de Provinciale staten vastgesteld. Deze verordening betreft een aanpassing van de op 15 juni vastgestelde verordening en is op 16 augustus in werking getreden. In de verordening is het beleid dat in het Streekplan verwoord is, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het landelijk en stedelijk gebied.

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van bestaand bebouwd gebied conform de provinciale verordening Romte Fryslân 2014. Het planvoornemen betreft daardoor een functiewijziging die de realisatie van één woning in het buitengebied van de gemeente Noardeast-Fryslân mogelijk maakt. In artikel 1.1.1 van de verordening is opgenomen dat in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies. In afwijking van artikel 1.1.1, eerste lid kan een nieuwe stedelijke functie in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint of een bestaande bebouwingscluster worden toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de nieuwe stedelijke functie leidt tot een landschappelijk aanvaardbare afronding of verdichting van een bebouwingslint of bebouwingscluster en doet geen afbreuk aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten;
  • b. in geval van woningbouw gaat het per lint of cluster om één of enkele woningen, waarvan de oppervlakte per woning inclusief bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m², of de maat die het bestemmingsplan buitengebied als algemene regel hanteert voor bestaande burgerwoningen.

Het planvoornemen voldoet aan deze voorwaarden. Het plangebied bevindt zich in een bebouwingslint. Aangezien het plangebied in de huidige situatie leeg staat, kan de realisatie van een woning in een later stadium zorgen voor verdichting van het betreffende bebouwingslint (zie 2.3). Het planvoornemen creëert tevens de mogelijkheid om één woning te realiseren die inclusief bijgebouwen onder de 300 bedraagt. De functiewijziging zal daarnaast geen afbreuk doen aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten (zie 4.6).

Weidevogelleefgebied

In artikel 7.2.2 van de geconsolideerde Verordening Romte Fryslân 2014 is het volgende opgenomen: "Een ruimtelijk plan voor landelijk gebied dat betrekking heeft op gronden die gelegen zijn in of grenzen aan gebieden die op de kaart Weidevogelbieden zijn aangewezen als weidevogelkansgebieden of weidevogelparels, voorziet in een regeling waarmee voldoende openheid en rust van die gebieden wordt gehandhaafd."

Het plangebied maakt deel uit van het Weidevogelkansgebied. Van artikel 7.2.1 en artikel 7.2.2 kan worden afgeweken voor een noodzakelijke ruimtelijke ingreep van openbaar belang. Er is een groot tekort aan (geschikte) woningen in Nederland, om een veelvoud van redenen. Tot 2030 zijn er 900.000 extra woningen nodig voor verschillende doelgroepen en in verschillende prijsklassen met speciale aandacht voor betaalbaarheid. Het realiseren van een woning op Hoofdweg 138D in een bestaand lint van woningen draagt hieraan bij.

De toename van de oppervlakte verstoord gebied rondom het plangebied is verwaarloosbaar klein doordat in de huidige situatie het plangebied ingeklemd ligt tussen woonerven en een doorgaande weg. Als gevolg van de planontwikkeling neemt de oppervlakte Weidevogelkansgebied af met circa 1.000 m2. De huidige waarde voor weidevogels is echter al zeer laag door de besloten ligging en nabijheid van woonhuizen.


Conclusie is dat geen significant negatief effect ten aanzien van weidevogels optreedt. Wel treedt een negatief effect op door een gering oppervlakteverlies van Weidevogelleefgebied. Dit betreft echter een gebied met lage actuele waarde voor weidevogels. Door de provincie is een weidevogelberekening uitgevoerd en uit de berekening blijkt dat er sprake is van een kleine verstoring van het gebied van openheid en rust. De verstoring zal toenemen met 0,06 ha. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat slechts sprake is van een minimale verstoring, waardoor feitelijk geen sprake is van schade aan natuurwaarden. Weidevogelcompensatie is derhalve niet aan de orde.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie 2020-2025

De woonvisie vormt de basis voor het woonbeleid van de gemeente Noardeast-Fryslân. De woonvisie beschrijft hoe de gemeente het op het vlak van wonen in 2025 voor zich ziet. De woonvisie bevat zeven speerpunten voor het komende aantal jaren:


1. Toekomst geven aan bestaande woningen en buurten;
2. Nieuwbouw in stad, dorpen en wijken, omgang met groei en krimp;
3. Ontwikkeling van de sociale huurvoorraad: betaalbaar, beschikbaar en met kwaliteit;
4. Wonen en zorg in dorpen en wijken;
5. Energietransitie en verduurzaming;
6. Leefbare stad en dorpen: sociaal en veilig, met bereikbare voorzieningen;
7. Samenwerking gemeente, belanghebbenden en bewoners.

In de Woonvisie komt naar voren dat nieuwbouw in dorpen en wijken en belangrijk aandachtspunt is. Het onderdeel 'voldoende beschikbare bouwmogelijkheden, overal en altijd' is met name van belang voor dit bestemmingsplan. De gemeente Noardeast-Fryslân beschrijft dat de gemeente het belangrijk vindt om voldoende woningen te bouwen, om zo in de verwachte behoefte te kunnen voorzien. Ook geeft de gemeente aan dat er altijd ruimte is voor nieuwbouw: op maat, passend bij de schaal en behoefte in het dorp. Dit zodat er op afzienbare termijn iets beschikbaar is van ieders gading en zodat er doorstromings-treintjes kunnen ontstaan. Op deze manier wil Noardeast-Fryslân de mensen maximaal binden aan hun dorpen en onnodige uitstroom naar andere dorpen of regio's voorkomen.

Bij de nadere planuitwerking wordt rekening gehouden met verduurzaming van de woning.

Het planvoornemen voorziet in een nieuwe bouwmogelijkheid binnen de gemeente Noardeast-Fryslân. De functiewijziging maakt het mogelijk om een woning te bouwen in het plangebied. Dit sluit aan bij het feit dat de gemeente Noardeast-Fryslân het belangrijk vindt om voldoende woningen te bouwen en voorkomt de uitstroom naar andere dorpen of regio's. Er is een aanwezige behoefte naar woningen aan de Dokkumer Ee. De functiewijziging draagt bij aan de Woonvisie.

3.4 Welstandsnota Noardeast-Fryslân

Met de Welstandsnota Noardeast-Fryslân wordt het welstandsbeleid van de voormalige gemeenten geharmoniseerd zodat er binnen de gemeente Noardeast Fryslân op een eenduidige manier gewerkt kan worden. Het doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Noardeast-Fryslân. Daarbij is het uitgangspunt dat met het opstellen van welstandsbeleid de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht levert. Burgers, ondernemers en ontwerpers worden in een vroeg stadium op de hoogte gesteld van criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen.

Rol bestemmingsplan

Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken. Bouwmogelijkheden die dit bestemmingsplan geeft, kunnen niet negatief worden beïnvloed door welstandscriteria. De architectonische vormgeving wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Het welstandsadvies kan zicht richten op de gekozen invulling binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, kan toch een negatief welstandsadvies worden gegeven indien de gekozen architectonische oplossing in een te hoge mate afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het gebied. De welstandsnota moet in een dergelijk geval daartoe argumentatie leveren.

Gebiedstype

Het plangebied valt onder het gebiedstype 'lintbebouwing'. De Welstandsnota maakt daarbij onderscheid in reguliere en bijzondere lintbebouwing. Het gebied waarin het plangebied gelegen is kan als reguliere lintbebouwing worden genoemd. Dit omdat reguliere linten een open bebouwingsbeeld en meer ruimte tussen de bebouwing ten opzichte van bijzondere lintbebouwing hebben. Ook kent de bebouwing een individueel karakter. De bebouwing in het lint is doorgaans in één bouwlaag met kap gebouwd. Het materiaal- en kleurgebruik is daarbij traditioneel. In sommige plekken zijn open plekken ingevuld met nieuwbouwwoningen. Deze woningen voegen zich over het algemeen in het bestaande bebouwingsbeeld. Het planvoornemen maakt een functiewijziging mogelijk die het mogelijk maakt om zo'n open plek in te vullen met een nieuwbouwwoning. Bij de realisatie van de woning in de toekomst wordt naar verwachting het bestaande bebouwingsbeeld als uitgangspunt gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BP00762-VA01_0006.png"

Figuur 6: welstandseisen reguliere lintbebouwing (Welstandsnota Noardeast-Fryslân)

Figuur 6 geeft de specifieke welstandscriteria voor reguliere lintbebouwing in de gemeente Noardeast-Fryslân weer. Deze criteria beslaan onder andere de plaatsing, hoofdvorm, aanzichten en opmaak van nieuwe lintbebouwing. Het planvoornemen betreft een functiewijziging die het mogelijk maakt om één woning te realiseren in het plangebied. Indien dit in een later stadium gebeurt, moet met de bovenstaande welstandscriteria rekening worden gehouden bij de realisatie van de desbetreffende woning.

3.5 Conclusie

Het beleid op Rijks-, Provinciaal en gemeentelijk niveau vormt geen belemmering ten aanzien van het planvoornemen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat er in de toelichting inzicht moet worden verkregen over de uitvoerbaarheid van het plan. Een belangrijk onderdeel hiervan is het inzicht in noodzakelijke financiële investering van een (potentieel noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is hierdoor in feite een onderdeel van de onderzoeksverplichting vanuit het college van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Een belangrijke opmerking bij dit onderdeel is dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een specifieke mate van bodemverontreiniging betekent in veel gevallen niet meteen dat er een probleem aanwezig is. In veel gevallen zal historisch onderzoek in relatie tot de betreffende verdachte locatie kunnen aantonen of er genoeg aanleiding is om bodemonderzoek te laten uitvoeren. Aan de hand van een oriënterend en/of nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of- en in welke mate en omgeving er sprake is van bodemverontreiniging. Op basis van nader onderzoek kan de provincie beslissen of het noodzakelijk is om de locatie gedeeltelijk of geheel te saneren en of er een noodzaak is tot beveiligingsmaatregelen. Tevens zal de huidige en/of toekomstige bestemming daarbij een rol spelen bij de keuze in saneringsvarianten.

Onderzoek

Uit algemene informatie van het Bodemloket blijkt dat het plangebied voldoende onderzocht/gesaneerd is. De laatste onderzoeken zijn in 2003 uitgevoerd. De gemeente Noardeast-Fryslân heeft aangegeven belang te hebben bij een recent onderzoek.

Om duidelijkheid te verkrijgen over de bodemkwaliteit is daarom een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (22010/d.d. 26 januari 2022 Boorsma, Bijlage 1). De onderzoeksopzet van het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de richtlijnen uit de NEN 5740 (versie 2009). Voor de onderzoeksstrategie is uitgegaan van een ‘onverdachte locatie’ (ONV) bij verkennend bodemonderzoek.

De grond- en grondwaterkwaliteit zijn getoetst aan de zogenaamde tussenwaarden. Deze tussenwaarden zijn opgenomen in de Regeling Uniforme Saneringen en in de NEN 5740 richtlijn. De tussenwaarde is gedefinieerd als T = ½(AW + I) voor grond en T = ½(S + I) voor grondwater. Overschrijding van dit criterium geeft aan dat nader onderzoek noodzakelijk kan zijn.

Grond

Uit de analyseresultaten blijkt dat er in de bovengrond een lichte verontreiniging is vastgesteld van kwik. Het toetsingsresultaat is echter 'voldoet aan Achtergrondwaarde'. Dit is gebaseerd op de toetsingsregel: van elf stoffen wordt voor maximaal twee stoffen de Achtergrondwaarde overschreden, waarbij de maximale waarde voor de klasse Wonen niet wordt overschreden. Door de lichte verontreiniging met kwik wordt de maximale waarde van de kwaliteitsklasse Wonen niet overschreden. Daarnaast is in de mengmonsters van de ondergrond van het plangebied geen verontreiniging vastgesteld, hier wordt tevens aan de Achtergrondwaarde voldaan.

Grondwater

In het plangebied zijn in het grondwater twee streefwaarde-overschrijdingen aangetroffen (zie toetsingen in bijlage 3 van het rapport uit Bijlage 1). Dit zijn naftaleen en xyleen, beide zijn marginaal verhoogd t.o.v. de streefwaarde en dus ruimschoots onder de tussenwaarde. Dit laatste blijkt uit de zogenoemde T-index in bijlage 3 van het bodemrapport. Al met al geeft dit geen aanleiding voor nader bodemonderzoek.

Conclusie

Voor de vastgestelde grond- en grondwaterverontreinigingen kan geen eenduidige oorzaak worden aangegeven. Met het verkennend onderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit op de locatie vastgelegd. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding voor aanvullend bodemonderzoek en er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen voor de bouwvergunning en de functiewijziging van 'agrarisch' naar 'wonen - 1'.

4.2 Milieuhinder bedrijven

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals die uitgangspunt is van de Wro, geldt de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Er is gebruik gemaakt van het stappenplan en de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend. De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten richtafstandenlijst, omgevingstypen en functiemenging. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.

Toetsing

Er moet worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Daarnaast dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.

Aanwezige bedrijvigheid

Op Figuur 2 bestemmingsplan 'Grote dorpen' uit 2009 is te zien dat de gronden aan de westelijke zijde van het plangebied in het verleden bestemd waren voor bedrijven uit milieucategorie 1 en 2. Een later bestemmingsplan (Bestemmingsplan Burdaard, Hoofdweg 140 en 142) dat is vastgesteld in 2015 laat echter zien dat de desbetreffende gronden en omgezet zijn naar de bestemmingen 'wonen 1' en 'wonen 2'. Dit laat zien dat de voormalige bedrijfsactiviteiten op deze plek in de huidige situatie niet meer worden beoefend. Deze relatief actuele bestemmingswijziging heeft ervoor gezorgd dat er geen bedrijvigheid meer aanwezig is op zowel Hoofdweg 140 als 142.

Het adres Tergracht 7 in Wyns, direct naast de percelen van het bestemmingsplan Burdaard, hoofdweg 140 en 142, was in het verleden bestemd voor bedrijven uit milieucategorie 1 t/m 3. Het meest recente bestemmingsplan voor deze locatie: Tergracht 7, Wyns (vastgesteld 06-08-2015) laat zien dat ook deze bedrijfsbestemming is omgezet naar een woonbestemming (Wonen - A1). Hetzelfde perceel is in 2018 met een wijzigingsbevoegdheid omgezet naar de bestemming 'Wonen - Woongebouw'. Er kan daardoor worden geconcludeerd dat dit geheel aan bestemmingswijzigingen ervoor heeft gezorgd dat er geen aanwezige bedrijvigheid meer is op het adres Tergracht 7 in Wyns.

Naar aanleiding van de bovenstaande informatie kan geconcludeerd worden dat er in de huidige situatie geen bedrijvigheid aanwezig is in de nabije omgeving van het plangebied. Het plangebied ligt daardoor buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid. De functiewijziging vormt tevens geen belemmering voor nabijgelegen functies.

Conclusie

Het planvoornemen mag wat het aspect milieuhinder betreft, als uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Externe veiligheid

De overheid heeft in voorgaande jaren veiligheidsnormen vastgesteld die moeten worden genomen en waarmee op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat afwegingen ten aanzien van risico's op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moet worden gemaakt en niet impliciet blijven plaatsvinden.

Onderzoek

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is er een zogeheten risicokaart gecreëerd. Op deze kaart is onder meer informatie met betrekking tot risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Om na te gaan of er bij het planvoornemen sprake is van risico's ten behoeve van externe veiligheid, is de risicokaart geraadpleegd (Figuur 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BP00762-VA01_0007.png" Figuur 7: overzicht externe veiligheid plangebied  

Uit Figuur 7 blijkt dat er zich in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen bevinden. Het plangebied bevindt zich dan ook buiten het invloedsgebied van risicobronnen. Daarnaast leidt de functiewijziging waarmee het plangebied een woonbestemming krijgt niet tot de totstandkoming van een risicobron. Ook maakt het planvoornemen geen transport van gevaarlijke stoffen die tot risico's kunnen leiden mogelijk.

Conclusie

Het planvoornemen is wat het aspect externe veiligheid betreft uitvoerbaar.

4.4 Ecologie

In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het belangrijk om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De (mogelijke) effecten die plannen kunnen hebben op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soorten- en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte, de Wet natuurbescherming en de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Toetsing

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een beknopte natuurtoets uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De rapportage van de natuurtoets is als Bijlage 2 bij het bestemmingsplan gevoegd. In de navolgende alinea's worden de belangrijkste resultaten van het onderzoek weergegeven.

SOORTENBESCHERMING

Als gevolg van het plan gaan geen vleermuisverblijfplaatsen of jaarrond beschermde nesten van vogels verloren. Het kraaiennest op het woonerf ten westen van het perceel blijft behouden. Wanneer de bouwwerkzaamheden tijdens het broedseizoen van de ransuil of boomvalk worden uitgevoerd, kunnen negatieve effecten op deze soorten plaatsvinden als gevolg van verstoring. Dit moet worden voorkomen door buiten het broedseizoen van deze soorten te werken, dus buiten de periode maart-juli. Vanaf juli zijn de laatste jongen uitgevlogen.

Wanneer de werkzaamheden wel in deze periode gestart worden, zal eerst onderzocht moeten worden of de ransuil of boomvalk op het nest broedt. Als dit het geval is, zal de start van de werkzaamheden moeten wachten totdat alle jongen zijn uitgevlogen.

De aan het plangebied gelegen Dokkumer Ee is mogelijk onderdeel van een vliegroute van vleermuizen. Negatieve effecten op vleermuizen door verstoring van de vliegroute door lichtuitstraling kunnen worden voorkomen door enkele aanvullende maatregelen. Dit betreft ten eerste geen werkzaamheden bij de bouw verrichten in de schemering of in de nacht. Dit kan worden geborgd in de omgevingsvergunning. Verstoring van de vliegroute kan worden voorkomen door zowel in de aanleg- als gebruiksfase geen verlichting in te zetten die lichtuitstraling veroorzaakt op de Dokkumer Ee. In de bouwregels is daarom een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarin is opgenomen dat bij de bouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde voldaan moet worden uit de eisen uit de bijlage bij de regels.

Het plangebied zal naar verwachting niet volledig ongeschikt worden als foerageergebied voor de te verwachten vleermuissoorten die in het plangebied kunnen foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief en bovendien hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vleermuizen door verlies van foerageergebied treden niet op.

GEBIEDSBESCHERMING

Ten aanzien van gebiedsbescherming is gekeken naar de afstanden tot beschermde gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000 gebieden) en de provinciale verordening Romte (NatuurNetwerkNederland).

Natura 2000

Het plangebied ligt op ruime afstand van het dichtstbijzijnde, in het kader van de Wnb beschermde, Natura 2000-gebied 'Groote Wielen' (circa 5,8 km). Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Stikstofdepositie

Eventuele toename van stikstofdepositie als gevolg van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase is op basis van de Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering vrijgesteld van vergunningsplicht. Gezien de omvang van het project waarbij in een toekomstige situatie een enkele woning wordt gerealiseerd op een perceel tussen andere woonerven en de afstand tot de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattypen (> 6 kilometer), wordt geen toename van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase verwacht.

Natuur Netwerk Nederland (NNN)

Gezien de afstand tot het NNN, natuur buiten het NNN en de aard van het plan, zijn geen negatieve effecten te verwachten op dergelijke gebieden.

Conclusie

Voor een toetsing aan de soortenbescherming van de Wnb is op basis van het uitgevoerde veldbezoek (d.d. december 2021) en het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Eris sprake van een minimale verstoring, waardoor feitelijk geen sprake is van schade aan natuurwaarden. Er wordt voldaan aan de provinciale verordening.

Indien werkzaamheden gedurende het broedseizoen van de ransuil of boomvalk plaatsvinden, moet op voorhand worden onderzocht of de ransuil of de boomvalk op het nest broedt. Als dit het geval is, zal de start van de werkzaamheden moeten wachten totdat alle jongen zijn uitgevlogen (na juli).

Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden zijn niet te verwachten. De ruime afstand ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied geeft aan dat een toename van stikstofdepositie boven de 0.00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase, niet in de lijn der verwachtingen ligt.

4.5 Water

Op grond van de Bro (artikel 3.1.6) dient een waterparagraaf te worden opgenomen in de toelichting van ruimtelijke plannen. Hierin wordt beschreven op welke manier rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishoudkundige situatie. Dit betreft zowel het grondwater als het oppervlaktewater. Het is een schriftelijke weergave van de zogenoemde watertoets. De watertoets heeft als doel om de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en evenwichtig in beschouwing te nemen bij alle waterhuishoudkundig relevante besluiten en ruimtelijke plannen. Het voorliggend plangebied valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Onderzoek

Op donderdag 13 januari 2022 is de digitale watertoets voor het plangebied uitgevoerd. Het overzicht van deze watertoets is als bijlage bij de toelichting raadpleegbaar (Bijlage 3). Uit de watertoets blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is op het plangebied. Dit geeft aan dat de aanwezige wateraspecten mogelijk invloed kunnen hebben op het plan en dat het waterschap een aanvullend wateradvies uitbrengt.

In de watertoets wordt door het Wetterskip geconstateerd dat de locatie vrij voor de boezem ligt (streefpijl: -0,52 m NAP). Het Wetterskip adviseert om rekening te houden met hoogwater in het kader van regionale wateroverlast en de nieuwe bebouwing voldoende hoog aan te leggen. Het advies van de provincie is om > 0 NAP aan te houden. Volgens de gegevens van de provincie ligt de locatie op ca. 0,5 m +NAP. Dit is hoog genoeg.

Bij de uitwerking van het plan dient rekening te worden gehouden met de algemene uitgangspunten die Wetterskip Fryslân hanteert. Hieronder staat beschreven wat Wetterskip Fryslân naar aanleiding hiervan voor het plangebied adviseert.

Toename verharding

Als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid van verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren, om zo de waterberging in stand te kunnen houden. Dit geldt tevens voor het toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond meer dan vijf jaar braak ligt en waarvoor in het verleden niet is gecompenseerd. Het is verboden om zonder watervergunning neerslag versneld te laten afvoeren indien hierbij meer dan 200 m2 onverharde grond in het stedelijk gebied en
1.500 m2 in landelijk gebied wordt verhard of bebouwd. Indien er wordt voldaan aan de compensatieregels die genoemd zijn in het wateradvies, geldt er een vrijstelling van de vergunningsplicht. De meest voorkomende wijze van compensatie is het graven van additioneel oppervlaktewater.

Het planvoornemen maakt in de toekomst een toevoeging van verharding mogelijk doordat er in een later stadium een woning wordt gerealiseerd in het plangebied. Met de toevoeging van deze woning zal tevens het aandeel aan verharding in het plangebied toenemen. Er wordt daarbij uitgegaan van de maximale planologische bebouwingsmogelijkheden van het perceel. Los daarvan wordt gezien de aard van de omgeving en het perceel, een royaal percentage van 25% aan erfverharding gehanteerd voor het plangebied.

De maximale planologische bebouwingsmogelijkheden bedragen 250 voor het hoofdgebouw en 50 m2 voor bijgebouwen. Te samen vormt dit een maximaal aantal van 300 m2 aan bebouwingsoppervlakte. De totale oppervlakte van het perceel bedraagt 1.680 m2. 1.680 m2 - de 300 m2 aan bebouwing komt uit op een totaal van 1.380 m2 aan perceeloppervlakte. 25% van de 1.380 m2 aan perceeloppervlakte komt neer op 345 m2 aan erfverharding. Te samen komt het totaal verhard oppervlak (bebouwing en erfverharding) van het plangebied daardoor uit op 645 m2 en valt daarmee onder de compensatiegrens. Er is gelet hierop geen watervergunning nodig en ook geen compensatieplicht.

Conclusie

Voor het aspect water worden geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet (1988) vervallen. Delen van deze wet zijn op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat de besluitvorming in de fysieke leefomgeving betreft gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in juli 2022 in werking treedt. Voordat de Omgevingswet in werking gaat, zijn artikelen met betrekking tot de wet in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet te vinden. Hierin blijven ze ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet van kracht is.


De erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het gebied van cultureel erfgoed. Het belangrijkste onderdeel van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ).


Indien dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet elk ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden in relatie tot het plangebied bevatten. In welke mate er in een plangebied sprake is van erfgoed, dient aan de hand van het voorgaande aangegeven te worden op welke manier met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.6.1 Archeologie

Om uitspraken te kunnen doen over de archeologische verwachtingswaarde en de bodemgesteldheid van het plangebied, is de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE) geraadpleegd. Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied bekende en te verwachten archeologische waarden aangegeven. Ook worden hierbij onderzoeksperiodes aangegeven: de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen.

Voor de periode steentijd-bronstijd adviseert de Provincie Fryslân om bij ingrepen van meer dan 2.500m² een karterend archeologisch (boor)onderzoek uit te laten voeren. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit.

Voor de periode ijzertijd-middeleeuwen wordt eveneens aanbevolen om bij ingrepen van meer dan 2.500 m2 een karterend archeologisch onderzoek uit te voeren. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen.

Het planvoornemen creëert de mogelijkheid om één woning in het plangebied te realiseren. Daardoor worden er al dan niet in een later stadium bodemingrepen beoogd. Bij de toekomstige realisatie van een woning kan karterend archeologisch onderzoek echter worden uitgesloten. Voor beide onderzoeksperiodes moet er namelijk een onderzoek plaatsvinden bij ingrepen van meer dan 2.500 m2. Omdat het gaat om een functiewijziging wordt gekeken naar de totaal oppervlakte van het plangebied. In voorliggend geval is sprake van een ingreep van iets meer dan 1000 m2. De realisatie van één woning mag inclusief bijgebouwen niet meer dan 300 m2 aan oppervlakte bedragen. Deze (maximale) oppervlakte ligt ver onder de oppervlaktes waarbij vanuit de FAMKE onderzoek is vereist. Er kan daarom geconcludeerd worden dat er geen archeologisch onderzoek is vereist. Echter is wel een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen op eventuele archeologische waarden in de grond te behouden.

4.6.2 Cultuurhistorie

Voor het aspect cultuurhistorie is de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) geraadpleegd om de aanwezigheid van belangwekkende cultuurhistorische elementen en objecten aan te kunnen tonen. Binnen het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische objecten. Er zijn daardoor geen cultuurhistorische objecten of elementen aanwezig die de mogelijkheid hebben om een belemmering te kunnen vormen in relatie tot het planvoornemen. Het plan doet daarnaast geen afbreuk aan de in de omgeving aanwezige cultuurhistorische objecten/elementen. Het aspect cultuurhistorie vormt daarom geen belemmering voor de functiewijziging.

4.6.3 Conclusie erfgoed

Het planvoornemen kan wat het aspect erfgoed betreft uitvoerbaar worden geacht.

4.7 Luchtkwaliteit

De Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit zijn door Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit te worden getoetst. De criteria die beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn in de AMvB-nibm vastgelegd.

Onderzoek

Het planvoornemen betreft een functiewijziging van de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' naar 'Wonen - 1'. De huidige situatie betreft een leegstaand agrarisch perceel. De functie van het perceel wordt verandert naar 'Wonen - 1' zodat er in een later stadium één woning in het plangebied kan worden gerealiseerd. Naar aanleiding hiervan wordt er in de toekomstige situatie een woning op het perceel gebouwd. De gevolgen van woningbouw voor de luchtkwaliteit zijn in veel gevallen klein. De NIBM grens ligt bij minimaal twee ontsluitingwegen op maximaal 3000 woningen. Het betreft in deze situatie slechts de toevoeging van één nieuwe woning. Wijzigingen in de luchtkwaliteit ten gevolge van het planvoornemen liggen daardoor niet in de lijn der verwachtingen. Het plan kan als 'niet in betekenende mate' worden beschouwd.

Conclusie

Het plan kan voor het aspect luchtkwaliteit als uitvoerbaar worden beschouwd.

4.8 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. In het geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Akoestisch onderzoek kan achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt of als het plan geen geluidsgevoelig gebouw mogelijk maakt. Naast de kaders die de Wet geluidhinder stelt, dient bij een ruimtelijk plan sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening, zodat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.


Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidsgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidszone. De Hoofdweg kent ter plaatse van het voornemen een maximum snelheid van 30km/uur en is uitgevoerd in asfalt. De Hoofdweg heeft daardoor geen zone in de zin van de Wet geluidhinder. De Hoofdweg is geen doorgaande hoofdroute en vooral in gebruik door bestemmingsverkeer. Gezien de verkeersintensiteiten op deze weg waaraan de woning wordt gebouwd, is het aannemelijk dat kan worden voldaan aan het vereiste van een 'goede ruimtelijke ordening'. Het op basis van het Bouwbesluit vereiste binnenniveau van 33 dB moet haalbaar worden geacht. Het bouwvlak is op meer dan 22 meter uit de hart van de weg gelegen, waardoor er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het planvoornemen wordt niet door het aspect geluidhinder in uitvoerbaarheid belemmerd.

4.9 Verkeer en parkeren

Verkeersgeneratie

Op grond van de kencijfers van het CROW is een verwachting van het extra aantal verkeersritten gedaan. Met het planvoornemen wordt het mogelijk gemaakt om één woning in het plangebied te realiseren. Daarom wordt er gekeken naar de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Op basis van gegevens van 'Allecijfers.nl' heeft Burdaard een omgevingsadressendichtheid van 159. Op basis van gegevens van het Centraal Bureau Statistiek hoort bij dit aantal een stedelijkheidsgraad van 'niet-stedelijk'. Tevens valt het plangebied onder de gebiedscategorie 'Buitengebied'. Op basis van de kencijfers van het CROW hoort hier een minimaal aantal verkeersbewegingen van 8 en een maximaal aantal verkeersbewegingen van 9 bij. Door de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen vormt het planvoornemen geen belemmering voor de verkeerssituatie.

Parkeren

De parkeerbehoefte is op basis van de kencijfers van het CROW bepaald. Voor de parkeerbehoefte is uitgegaan van de parkeernormen die gelden voor vrijstaande woningen. De stedelijkheidgraad betreft 'niet stedelijk, onder de gebiedscategorie 'buitengebied'. De parkeerbehoefte is op basis hiervan bepaald op minimaal twee parkeerplaatsen per woning. Bij de potentieel toekomstige realisatie van de woning is er voldoende ruimte om op eigen erf te parkeren (2.3). Er kan daarom worden voldaan aan de parkeerbehoefte.

Conclusie

Het planvoornemen vormt geen belemmering voor de verkeerssituatie, Tevens kan aan de parkeerbehoefte worden voldaan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe ruimtelijke plannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het wijzigingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

De inleidende regels van het bestemmingsplan (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van de SVBP2012. Daarnaast sluit dit wijzigingsplan ook aan bij de overige eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening en het IMRO2012. In voorliggend bestemmingsplan worden tevens begrippen uit de Wabo gehanteerd.

De onderstaande paragrafen lichten toe hoe dit bestemmingsplan is opgebouwd en op welke grondslag dat is.

5.2 Bestemmingsregels

Het voorliggende bestemmingsplan omvat een verbeelding en regels. Op basis van artikel 3.1.3 van het Bro bevat een bestemmingsplan namelijk een beschrijving van de bestemmingen en het doel van de desbetreffende bestemmingen.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting. Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting die aangeeft welke gedachten aan het plan ten grondslag ligt, uitkomsten van verrichtte onderzoeken, uitkomsten van overleggen en verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Deze artikelen beschrijven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit drie sets aan regels: de enkelbestemming 'Wonen - 1', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de dubbelbestemming 'Aandachtszone vaarweg'. De dubbelbestemming 'Aandachtszone vaarweg' geldt in de huidige situatie ook al. Aan de regels van deze dubbelbestemming wordt daarom niks gewijzigd. De regels voor de bestemming 'Wonen - 1' bestaan uit bouwregels, afwijkingsmogelijkheden op de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijkingsmogelijkheden op de gebruiksregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden en een wijzigingsbevoegdheid. In de bouwregels en specifieke geruiksregels is omschreven dat binnen de 'overige zone - landschappelijke zichtzone' geen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd. De regels voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zijn beschreven voor het behoud en herstel van het plangebied. Bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 2500 m2 en die de bodem dieper dan 0,30 m beneden maaiveld verstoren moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen worden verleend.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een aantal regels. De anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro ingevoegd. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. In de algemene gebruiksregels is opgenomen welk gebruik strijdig is. In de afwijkingsregels op de gebruiksregels is opgenomen dat onder bepaalde omstandigheden een kangeroewoning via een omgevingsvergunning kan toestaan. In de algemene afwijkingsregels wordt de mogelijkheid beschreven om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels ten aanzien het overschrijden van bepalingen inzake goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud van bouwwerken. Als laatse zijn er overige regels opgenomen. In deze regels wordt aangeveven hoe het zit met overschrijding van de bouwgrenzen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt. Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

5.3 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Terinzageleggingsfase

Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis aan huisblad en op de internetpagina van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase

Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie Leefomgeving en Transport, wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Onderzoeks- en plankosten

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.

6.1.2 Planschade

Door het opstellen van dit bestemmingsplan voor de betreffende gronden is de kans aanwezig dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade ondervinden aan de hand van de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

6.1.3 Exploitatieplan

De Grondexploitatiewet eist als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal bij bestemmingsplannen. Een exploitatieplan betreft een verplicht onderdeel uit een bestemmingsplanproces, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Binnen dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die voor de gemeente kosten veroorzaken waarvan het totaalbedrag van de exploitatiebijdragen €10.000,00 of meer bedraagt. Een exploitatie op grond van de Grondexploitatiewet is niet noodzakelijk, aangezien de kosten voor het bestemmingsplan op een andere wijze zijn verzekerd.

6.1.4 Conclusie

Zowel de kosten als de afwenteling van planschade worden door de initiatiefnemer gedragen. Op basis van deze overweging dient het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch als uitvoerbaar te worden geacht. Ook is het exploitatieplan naar aanleiding van de Grondexploitatiewet niet noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak en overleg

In artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat overleg moet plaatsvinden met besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

INSPRAAK

De gemeente heeft ervoor gekozen om het plan niet voor inspraak ter inzage te leggen, gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling.

WETTELIJK VOOROVERLEG

In het kader van het vooroverleg zijn de overlegpartners verzocht reactie te geven op het voorontwerp bestemmingsplan. Het wettelijk vooroverleg ex art. 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgestart met de provincie Fyslân, de brandweer Fryslân en Liander.

Vooroverlegreactie Brandweer Fryslân (Bijlage 4)

Reactie brandweer

Advies risico's en brandweerzorg

Op basis van Dekkingsplan 2.0 van Brandweer Fryslân wordt het plangebied beschouwd als brandrisicogebied 2, waarbij een norm van 12 minuten geldt voor de opkomsttijd. Hoe hoger de opkomsttijd, des de groter de kans dat een brand onbeheersbaar wordt. Ook de kans op een succesvolle redding van in nood verkerende personen neemt af naarmate de opkomsttijd toeneemt. De berekende opkomsttijd voor het eerst aankomende blusvoertuig in het plangebied is circa 18 minuten en voldoet daarmee niet aan de geldende normen. Vanwege de hoge opkomsttijd is het van belang dat personen in staat zijn om zichzelf tijdig in veiligheid te brengen indien zich een incident voordoet.

Brandweer Fryslân adviseert om:

  • de (toekomstige) initiatiefnemer te informeren over het overschrijden van de norm voor de opkomsttijd van het eerst aankomende blusvoertuig, zodat de verwachtingen van de brandweer bij brand realistisch zijn;
  • bewoning met de gebruiksfunctie zorg uit te sluiten vanwege de hoge opkomsttijd.

Het plangebied is voldoende bereikbaar voor hulpdiensten. In het kader van bereikbaarheid worden geen knelpunten voorzien.

Reactie

De initiatiefnemer is geïnformeerd overeenkomstig het advies van de brandweer. Het bestemmingsplan staat bewoning met de gebruiksfunctie zorg niet toe. Het verder uitsluiten van deze functie is dan ook niet aan de orde.

Vooroverlegreactie Liander

Vanuit Liander zijn er geen planologische opmerkingen op het bestemmingsplan. Dit heeft Liander per e-mail laten weten aan de gemeente.

Vooroverlegreactie Provincie Fryslân (Bijlage 5)

De provinciale belangen in het plan geven aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen:

  • 1. Weidevogelkansgebied. Provincie geeft aan dat er negatieve effecten op weidevogels en of/weidevogelleefgebieden kunnen zijn. De provincie heeft een berekening gemaakt waaruit blijkt dat sprake is van een kleine verstoring van het gebied van openheid en rust. Het gaat om 0,06 ha.

Reactie:

Er wordt meegegaan met de opmerking van de provincie. In de toelichting (paragraaf 3.2.2) is hier nader op ingegaan. Er is een afweging gemaakt tussen het bouwen van de woning en het belang van de natuurwaarden.

  • 2. Archeologie. De provincie geeft aan dat op grond van de FAMKE is archeologisch onderzoek nodig bij ingrepen vanaf 2.500 m2. De FAMKE geeft aan dat de ingreep gelijk is aan de bestemmingswijziging. Er moet gekeken worden naar de gehele omvang van het perceel. Daarbij wordt aangeraden om met een dubbelbestemming het behoud van eventuele archeologische waarden te waarborgen.

Reactie:

Er wordt meegegaan met de onderbouwing van de provincie en de motivering is verduidelijkt. Daarbij is er een archeologische dubbelbestemming opgenomen, zoals geadviseerd.

  • 3. Wijzigingsbevoegdheid. Provincie geeft aan dat er een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen van de bestemming 'Wonen-1' naar 'Wonen-2'. De provincie vraagt zich af waarom en vraagt om motivatie.

Reactie:

De wijzigingsbevoegdheid is uit de regels gehaald. Geeft geen toegevoegde waarde aan het plan.

  • 4. Soortenbescherming. De provincie geeft aan dat uit de toets blijkt dat negatieve effecten op vleermuizen door verstoring van de vliegroute door lichtuitstraling kunnen worden voorkomen door enkele aanvullende maatregelen. Dit betreft ten eerste geen werkzaamheden bij de bouw verrichten in de schemering of in de nacht. Verstoring van de vliegroute kan worden voorkomen door zowel in de aanleg- als gebruiksfase geen verlichting in te zetten die lichtuitstraling veroorzaakt op de Dokkumer Ee. In de toelichting is niet aangegeven hoe deze mitigerende maatregelen geborgd worden in het plan.

Reactie:

In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de maximale aanvaardbare lichtuitstraling te regelen. De voorwaardelijke verplichting is gekoppeld aan vergunningplichtige bouwwerken.

  • 5. Ontgrondingen. In de toelichting wordt gesproken over het compenseren van verharding door de sloot aan de zuidoostelijke zijde van het plangebied te verbreden. De provincie merkt op dat de verbreding van een sloot moet worden aangemerkt als een ontgronding waarop de Ontgrondingenverordening Fryslân van toepassing is.

Reactie:

Toelichting is op dit punt aangepast. Voor het buitengebied geldt dat er watercompensatie moet plaatsvinden wanneer er sprake is van een toename van de verharding met meer dan 1.500 m². Door dit project neemt de verharding in het plangebied toe met 645 m² en valt daarmee onder de compensatiegrens. Dus is er geen compensatie nodig en kom je ook niet toe aan ontgrondingen.

  • 6. Natuurinclusief bouwen. Provincie geeft aan dat in de toelichting aangegeven kan worden hoe de woning natuurinclusief gerealiseerd gaat worden.

Reactie:

Bij verdere planuitwerking wordt dit aspect meegenomen.

  • 7. Duurzame energie. Provincie geeft aan dat in de toelichting aangegeven kan worden hoe de woning duurzaam gerealiseerd gaat worden.

Reactie:

Bij verdere planuitwerking wordt dit aspect meegenomen.

  • 8. Geluid. Provincie geeft aan dat het aspect geluid mist in de toelichting van het plan.

Reactie:

Er wordt meegegaan in de redenering van de provincie. Het aspect ontbrak in de toelichting. Er heeft toetsing plaatsgevonden en de motivering daarvan is te vinden onder het omgevingsaspect geluid (paragraaf 4.8).

  • 9. Water robuust bouwen. In de watertoets wordt door het Wetterskip geconstateerd dat de locatie vrij voor de boezem ligt (streefpijl: -0,52 m NAP). Het advies van de provincie is om > 0 NAP aan te houden. Volgens de gegevens van de provincie ligt de locatie op ca. 0,5 m +NAP. Dit is hoog genoeg.

Reactie:

Deze constatering is opgenomen in de waterparagraaf van het plan.

  • 10. Overige zone -landschappelijke zichtzone . De provincie merkt op dat in het plan regels zijn opgenomen voor 'overige zone - landschappelijke zichtzone'. De motivering van deze zone ontbreekt in de toelichting.

Reactie:

In de toelichting is onder het kopje 'juridische toelichting' in hoofdstuk 5 en de 'toekomstige situatie' in hoofdstuk 2 aangegeven waarom de overige zone - landschappelijke zichtzone is opgenomen in de regels.

6.2.2 Zienswijzen en raadsvaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 8 september 2022 tot en met 19 oktober 2022 ter visie gelegen. Er is één zienswijze ingediend door de provincie Fryslân en er is per mail een ambtelijke reactie gegeven door het Wetterskip Fryslân. De zienswijze en de ambtelijke reactie zijn van een inhoudelijk reactie voorzien in de Reactienota die onderdeel uitmaakt van het raadsbesluit en volledigheidshalve ook onderstaand is weergegeven. De zienswijze en ambtelijke reactie hebben niet geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 15 december 2022 vastgesteld.

Provincie Fryslân

Provinciaal belang

Het provinciaal belang in dit plan is gelegen in het feit, dat sprake is van ligging van het plangebied in weidevogelkansgebied. Het bestemmingsplan moet voorzien in een regeling waarmee voldoende openheid en rust van deze gebieden wordt gehandhaafd.

Vooroverleg

In het vooroverleg is aangegeven dat er sprake is van een kleine verstoring van het gebied van openheid en rust. De verstoring zal toenemen met 0,17 ha. In het advies vooroverleg is een verstoring van 0,06 ha aangegeven, herberekening heeft geresulteerd in een waarde van 0,17 ha. Dit heeft geen consequenties omdat de waarde onder de 0,5 ha blijft. Hiervan kan worden afgeweken op grond van artikel 7.2.4 van de Verordening Romte Fryslân. De motivering start met het aangeven dat met de woningbouw een openbaar belang is gemoeid.

Zienswijze

De provinciale zienswijze heeft betrekking op het ontbreken van een motivering ten aanzien van het openbaar belang. Door de gemeente is aangegeven dat sprake is van een groot tekort aan (geschikte) woningen in Nederland, om een veelvoud van redenen. Tot 2030 zijn 900.000 extra woningen nodig voor verschillende doelgroepen en in verschillende prijsklassen met speciale aandacht voor betaalbaarheid. Het realiseren van een woning op de Hoofdweg 138d draagt volgens de gemeente hieraan bij.

De provincie vindt deze motivering te algemeen en geeft geen inzicht in de lokale en/of bovenlokale situatie op het gebied van woningbouw en daarmee is de noodzaak niet aangetoond. De provincie kan instemmen met het plan wanneer deze motivering wordt aangepast en aangevult. De zienswijze is als Bijlage 6 bijgevoegd.

Reactie gemeente

De woningmarktmonitor (KAW, 2022) laat zien dat er in Burdaard veel vraag is naar woningen. Het aantal huishoudens groeide de afgelopen jaren. Er is voornamelijk behoefte aan extra koopwoningen, met name rijwoningen, tweekappers, patio's en vrijstaande woningen, van een goede kwaliteit (nieuwer en duurzamer).

Uit de enquête die het dorpsbelang in juli 2021 heeft uitgezet, is gebleken dat er 53 inwoners verhuisplannen binnen Burdaard hebben, waarvan 29 graag een nieuwbouwwoning willen bewonen. De enquêteresultaten lieten zien dat er voornamelijk vraag is naar vrijstaande of levensloopgeschikte woningen. Dit komt overeen met de recente woningmarktmonitor (KAW, 2022).

Door het realiseren van de beoogde woning aan Hoofdweg 138d wordt een woning toegevoegd aan een segment dat momenteel onvoldoende beschikbaar is in Burdaard.

Wetterskip Fryslân

  • 1. Watercompensatie

In de waterparagraaf wordt gesteld dat er geen compensatie nodig is. Echter laat de berekening in de paragraaf zien dat er meer dan 200 m2 wordt verhard. Hiervoor moet wel gecompenseerd worden aangezien de locatie zicht bevindt in stedelijk gebied. Wel geldt er voor deze locatie een boezempeil waardoor er maar met 5% gecompenseerd hoeft te worden in plaats van 10%.

Reactie gemeente
Naar aanleiding van bovenstaande opmerking is op de volgende reactie aan het Wetterskip gestuurd. In het plan is er vanuit gegaan dat de locatie niet in stedelijk gebied ligt. In het Keur van het Wetterskip wordt de volgende definitie gehanteerd voor stedelijk gebied.

stedelijk gebied: Het beheergebied van het Wetterskip omvat ca. 400 bebouwde kernen. Deze kernen bestaan uit buurtschappen, lintbebouwing, dorpen en steden. In principe valt elke bebouwde kom onder “stedelijk gebied” met dien verstande dat er wel sprake moet zijn van een kern met een “stedelijk' watersysteem. Lint bebouwing wordt in principe niet als stedelijk gebied aangemerkt. De afwatering is bij lint bebouwing diffuus verspreid over grotere oppervlakken, waardoor de hoeveelheid aan en af te voeren water per watergang gering is. Het stedelijk gebied kan zowel industrieterreinen als woonwijken betreffen. Uitgesloten zijn de gebieden, die binnen de bebouwingscontour volgens het bestemmingsplan een agrarische bestemming hebben.

Op basis van deze definitie, in combinatie met het feit dat het plangebied het ook buiten bestaand stedelijk gebied ligt conform de provinciale verordening, zijn wij van mening dat het plangebied als landelijk gebied beschouwd moet worden. En dan is er geen compensatie nodig. De locatie kenmerkt zich als lintbebouwing waarbij de afwatering diffuus is verspreid over grotere oppervlakken. Het perceel wordt nagenoeg volledig aan drie zijden omgrenst door water, waaronder een zeer groot oppervlak van de Dokkumer Ee.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BP00762-VA01_0008.jpg"

Figuur 8. Plangebied met aan drie zijden omgrenst door water

Reactie Wetterskip

Het Wetterskip heeft aangegeven dat de reactie vanuit de gemeente correct is. Er is gelet hierop geen sprake van compensatie.

  • 2. Onderhoudsstrook

Het perceel grenst zowel aan een hoofdwatergang als aan een regionale waterkering. Voor beide waterschapswerken geldt dat voor werkzaamheden in en rondom een watervergunning moet worden aangevraagd. Naast de hoofdwatergang dient een schouwpad te worden vrijgehouden van 5 meter voor onderhoud. Ook als er tijdens dit project niet gebouwd wordt in die onderhoudsstrook is het belangrijk dit op te nemen in het bestemmingsplan. Mocht er in de toekomst bijvoorbeeld een steiger in de watergang gebouwd worden is dit vergunningplichtig.

Reactie gemeente

In het bestemmingsplan is een zone van 15 meter opgenomen met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Aandachtszone vaarweg'. Deze dubbelbestemming geldt in de huidige situatie ook al en is ook opgenomen in het naastgelegen bestemmingsplan 'Burdaard, Hoofdweg 140 en 142' uit 2015 en het onderliggende bestemmingsplan 'Grote dorpen' uit 2009. Deze bestemming ziet erop dat de betreffende strook tevens bestemd is voor onder andere een strook ten behoeve van de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen vaarweg. Ter plaatse van deze dubbelbestemming mogen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning hiervan afwijken en toestaan dat de in de andere bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:

  • vooraf is geadviseerd door de betreffende beheerder van de waterstaatkundige functie;
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende (neven)functie van de gronden.

Aan de regels van deze dubbelbestemming is daarom niets gewijzigd. De opgenomen regeling biedt voldoende zekerheid voor het Wetterskip.

Reactie Wetterskip

Het Wetterskip heeft aangegeven dat de reactie vanuit de gemeente correct is. Er is geen aanpassing van de regels nodig.