direct naar inhoud van Motivering
Gemeente: Westerkwartier
Status: vastgesteld
Team:
Contact:

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Hogedijk 7 in Niezijl is in de huidige situatie een kwekerij gevestigd. De eigenaar heeft is voornemens om de bedrijfsactiviteiten op het perceel te beeïndigen. De aanwezige (tunnel)kassen op het perceel worden verwijderd. In ruil daarvoor ontstaat, op basis van artikel 48.1.1 van het voormalige bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn (2019), de mogelijkheid voor het bouwen van één extra woning. Voorliggend Omgevingsplan komt voort uit deze voormalige wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Westerkwartier, aan de Hogedijk 7 in Niezijl. Ten noorden van het plangebied is de kern Kommerzijl gelegen en ten zuiden ligt de kern Niezijl. De Hogedijk vormt een belangrijke verbindingsweg tussen deze twee kernen. Ten zuidwesten van het plangebied ligt de kern Grijpkerk. Ten westen van het plangebied is daarnaast de NAM locatie Grijpskerk aanwezig.

Het perceel is gelegen in een gebied met een agrarisch karakter. De omgeving kemerkt zich door de vele (langgerekte) landbouwpercelen. In de omgeving zijn enkele andere agrarische- en woonpercelen aanwezig. Aan de achterzijde wordt het perceel begrenst door het Kommerzijlsterdiep.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0001.png"

Figuur 1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Niezijl, Kommerzijl en Grijpskerk

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0002.png"

Figuur 2: Begrenzing van het plangebied aan de Hogedijk 7 te Niezijl

1.3 Planologische regeling

Op 1 januari 2024 is het omgevingsplan van de gemeente van rechtswege in werking getreden. Het tijdelijke Omgevingsplan bestaat ook uit de ruimtelijke regels uit vervallen instrumenten, zoals het voormalige bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidhorn'. Het plangebied is in het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidhorn' gelegen binnen de grenzen van het voormalige bestemmingsplan "Buitengebied Zuidhorn (herziening)' (vastgesteld op 27 maart 2019) en het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidhorn' (vastgesteld op 24 mei 2012). Binnen deze bestemmingsplannen kent het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch - Kwekerij' en 'Waarde - Archeologie 6'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0003.png"

Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidhorn' (2012)

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0004.png" Figuur 4: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidhorn (herziening)'

Voorliggend TAM-omgevingsplan heeft betrekking op het staken van de bedrijfsactiviteiten en het toevoegen van één nieuwe woning, op basis van artikel 48.1.1 van het voormalige bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidhorn (herziening)' uit 2019. In voorgenoemd artikel is bepaald dat bij de sloop van minimaal 750m2 voor hergebruik niet geschikt of niet geschikt te maken, niet karaktersitieke bebouwing, één nieuwe woning mag worden gebouwd. Zodoende is destijds een positief principebesluit afgegeven en wordt middels voorliggend Omgevingsplan de functie van het perceel gewijzigd naar 'Wonen'.

Naast het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidhorn' zijn de volgende bestemmingsplannen ook van rechtswege onderdeel geworden van het omgevingsplan van de gemeente Westerkwartier:

- Parapluplan parkeren Westerkwartier (vastgesteld op 14 juni 2023)

- bestemmingsplan Geitenhouderijen (vastgesteld op 29 september 2011)

In het 'Parapluplan parkeren Westerkwartier' is opgenomen dat nieuwe bouwweren waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, allen mogen worden gebouwd en gebruikt wanneer er voldoende parkeergelegenheid is. In het bestemmingsplan 'Geitenhouderijen' is opgenomen dat nieuwvestiging van geitenhouderijen niet is toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Het 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22Q Hogedijk 7 Niezijl' bestaat uit de volgende stukken:

  • regels
  • motivering
  • bijlagen bij de motivering
  • verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze motivering. Als onderdeel van de motivering zijn in de bijlagen een aantal onderzoeksrapporten opgenomen. Te weten: een ruimtelijk kwaliteitsplan, akoestisch onderzoek, quickscan flora en fauna, twee verkennende bodemonderzoeken en een stikstofberekening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 De bestaande situatie

Op het perceel aan de Hogedijk 7 is in de huidige situatie een agrarisch bedrijf in de vorm van een kwekerij aanwezig. Op het perceel staat daarnaast een bedrijfswoning met een vrijstaane garage/schuur en bijbehorende tuin. Daarnaast staan op het perceel verscheidene gebouwen ten behoeve van het bedrijf, waaronder geschakelde (glazen) kassen, een aantal (kunststof) tunnelkassen en een loods. Bij de woning is daarnaast een boomgaard met kippenren aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0005.png"

Figuur 5: Aanzicht kassen en Kommerzijlsterdiep

Op het perceel vindt ook opslag plaats van materialen, waaronder plantgoed van de kwekerij. De tunnelkassen bevinden zich aan de voorzijde van het perceel. Daarachter bevinden zich de glazen schakelkassen. Rondom de kassen is opslag van plantgoed aanwezig, zoals te zien op figuur 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0006.png"

Figuur 6: Overzicht perceel, opslag van plantgoed en bestaande bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0007.png"

Figuur 6: Aanzicht bestaande woning Hogedijk 7 met kapschuur

2.2 Voorgenomen situatie

Het voornemen is om de bedrijvigheid op de locatie te beeïndigen. De bestaande geschakelde kassen en tunnelkassen worden dan ook van het perceel verwijderd. Enkel de bestaande schuur, te midden van het perceel, blijft behouden. Op het noordelijke deel van het perceel wordt een nieuwe woning gebouwd. Zowel de nieuwe woning als de bestaande woning krijgen een woonfunctie. Ten behoeve van de ontwikkeling is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, waarin de nieuwe landschappelijke inrichting van het perceel wordt omschreven.

Landschappelijke inrichting

Het huidige erf ligt, door de stevige houtwal aan drie zijden, als groen eiland in het landschap. In het ontwerp van de nieuwe situatie wordt het perceel verdeeld in twee delen en wordt op het noordelijke deel een nieuwe woning met schuur gerealiseerd. Deze komt in dezelfde lijn van het water te staan als de bestaande woning. De woning krijgt een halfverhard toegangspad, wat aansluit op de bestaande inrit van de kwekerij, waarlangs ook de te handhaven loods bereikbaar blijft. De uitstraling van het erf vanaf de buitenkant blijft vrijwel hetzelfde als de huidige situatie. Enkel het zicht vanaf de weg door de inrit veranderd. Door het afbreken van de kas wordt het mogelijk een zichtlijn vanaf de weg naar de Kommerzijlsterriet vrij te houden. De nieuwe woning en schuur worden aan het zicht vanaf de weg onttrokken door de aanleg van een hoogstamboomgaard en het handhaven van de bestaande haag. Het aanzicht vanuit het oosten wordt verfraaid door de afbreuk van de witte kas, waarvoor een woning in meer natuurlijke tinten wordt teruggebouwd.

Binnen het kader van de houtwal worden de twee erven van elkaar gescheiden door een tweetal nieuwe struweelhagen met gebiedseigen struiken, die overlappend aan elkaar het zicht beperken. De nieuwe aanplant ten behoeve van het plan bestaat uit autochtoon en inheems plantmateriaal, die passend is bij de bodem en waterhuishouding van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0008.png"

Figuur 7: Inrichtingsschets perceel met lanschappelijke inpassing

Op het perceel zijn in de huidige situatie al zonenpanelen aanwezig. Met de landschappelijke inpassing van het gehele perceel, is het wenselijker om deze naast de te behouden schuur te realiseren, zodat bebouwing en overige bouwwerken zoveel mogelijk worden geconcentreerd en er veel ruimte overblijft voor het realiseren van kruidenrijk grasland, een tweede fruit- en notenboomgaard, hagen, en dergelijke. Het bouden van de bestaande loods is wenselijk, omdat gezien de grootte en inrichting van de percelen materialen moeten worden opgeslagen voor het onderhoud.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0009.png"

Figuur 8: Te behouden schuur met aan weerzijden de te verwijderen kassen

Ruimtelijke kwaliteit nieuwe bebouwing

De bebouwing in de omgeving bestaat vrijwel geheel uit tweelaagse huizen, met opstaande muren van de begane grond, met de dakgoot van de kap beginnend bij de eerste verdieping. Ze zijn veelal gebouwd van rode of bruine baksteen, met een dak van rode, zwarte of bruinige dakpannen of rietdekking. De kap is meestal een zadeldak, vaak met een wolfseinde. Schilddaken komen in de omgeving echter ook voor.

De nieuwe woning en schuur sluiten aan bij deze karakteristieken, en bestaan bij voorkeur uit natuurlijke materialen als rood/bruine baksteen met lichte voeg, dakpannen en/of riet. Een zwarte kleurstelling is ook denkbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0011.png"

Figuur 9: Sfeerimpressies beeldkwaliteit nieuwe bebouwing

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken. Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. 

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

 

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan betreft een kleinschalige ontwikkeling waarbij één nieuwe woning wordt gerealiseerd ter compensatie van de sloop van de vrijkomende agrarische bebouwing van de kwekerij aan de Hogedijk 7 in Niezijl. De ontwikkeling wordt met aandacht voor klimaatadaptatie en energietransitie gerealiseerd. De nieuwe woning krijgt geen gasaansluiting. Op het perceel is ruimte voorzien om de huidige zonnepanelen (in veldopstelling) te verplaatsen naar een geschiktere locatie.

Aangezien de agrarische bedrijvigheid wordt beeïndigd, de vrijkomende landschapontsierende bebouwing wordt verwijderd en het geheel landschappelijk wordt ingepast, levert de ontwikkeling een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Met de toevoeging van één nieuwe woning wordt daarnaast een bijdrage geleverd aan de lokale woningvraag. Daarmee levert de ontwikkeling eveneens, op een duurzame wijze, een bijdrage aan de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Doordat bij de landschappelijke inpassing rekening wordt gehouden met het bestaande landschap en enkel gebiedseigen en inheemse beplanting wordt gebruikt, staan de kenmerken en identiteit van het gebied bij deze ontwikkeling centraal.

3.1.2 Instructieregels Rijk

De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB's); het Omgevingsbesluit (Ob), het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit Bouwwerken leefomgeving (Bbl). Deze besluiten bevatten de regels voor het praktisch uitvoeren van de Omgevingswet.

Artikel 8.0b, eerste lid, van het Bkl bepaalt dat bij een aanvraag om een buitenplanse omgevingsvergunning de instructieregels in hoofdstuk 5 van het Bkl, de provinciale instructieregels en eventuele instructies het beoordelingskader vormen van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit

De instructieregels van het Rijk, zoals opgenomen in het Bkl hebben betrekking op:

  • waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2);
  • beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3);
  • beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8).

Aanvullend op bovenstaande bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Hierbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. Hieronder zal in worden gegaan op de instructieregels die voor voorliggend plan relevant zijn.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan is overeenstemming met de instructieregels van het Rijk, welke zijn opgenomen in het Bkl. De ontwikkeling heeft betrekking op de sloop van vrijkomende en landschapsontsierende agrarische bebouwing in de vorm van (tunnel)kassen en het opruimen van de huidige buitenopslag, waarna één nieuwe woning wordt gebouwd en het perceel passend landschappelijk wordt ingepast. Met de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de belangen vanuit waterschap Noorderzijlvest (zie ook paragraaf 4.6). Het plan heeft daarnaast ook geen effecten op landschappelijke- en stedenbouwkundige waarden, of cultureel erfgoed. Het plan draagt juist bij aan de ruimtelijke, landschappelijke en ecologische kwaliteiten van het gebied, door met de landschappelijke inpassing rekening te houden met de bestaande ecologische en landschappelijke waarden, en deze waar mogelijk te versterken. Het plan is getoetst aan de relevante aspecten op het gebied van gezondheid en milieu (zie hoofdstuk 5). Hieruit blijkt dat het plan uitvoerbaar is en in het kader van gezondheid en milieueffecten geen negatieve gevolgen heeft. Zo zijn er op nabije afstand geen andere bedrijven aanwezig waarvoor een geurcirkel of andere mogelijke hinder (geluid, stof, trillingen) van toepassing is. Daarmee worden andere bedrijven niet beperkt in hun ontwikkelmogelijkheden met de realisatie van het plan.

Om te bepalen of een ontwikkeling aangemerkt kan worden als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het voormalige Bro, wordt gekeken naar eerdere jurisprudentie over dit onderwerp. Hieruit blijkt dat een ontwikkeling van elf nieuwe woningen niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling (bron: ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). De voorgenomen ontwikkeling van één nieuwe woning wordt daarmee dan ook niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

3.1.3 Conclusie

Voorliggend plan is passend binnen de NOVI en de instructieregels vanuit het Rijk, zoals opgenomen in het Ob, Bkl, Bal en Bbl.

3.2 Provinciaal beleid Groningen

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Groningen (november 2023)
3.2.1.1 Inleiding

Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Provincie Groningen vastgesteld. Deze Omgevingsvisie heeft betrekking op het grondgebied van de provincie Groningen en geldt voor een periode van vier jaar (2016-2020) en kan daarna eenmalig voor een periode van twee jaar worden verlengd. De meest recente versie van de Omgevingsvisie is de variant van 8 november 2023.

In de Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':

Ruimte

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit
  • 2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • 3. Ruimte voor duurzame energie
  • 4. Vitale landbouw

Natuur en landschap

  • 5. Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  • 6. Vergroten biodiversiteit

Water

  • 7. Waterveiligheid
  • 8. Schoon en voldoende water

Mobiliteit

  • 9. Bereikbaarheid

Milieu

  • 10. Tegengaan milieuhinder
  • 11. Gebruik van de ondergrond

Het plangebied aan de Hogedijk 7 in Niezijl wordt, binnen het thema 'Ruimte' aangemerkt als 'Buitengebied'. Daarnaast zijn ook de thema's landbouw en landschap van belang.

Ruimte

Het plangebied is geclassificeerd als 'Buitengebied'. Onder het 'Buitengebied' verstaat men gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben.


De wens is om waarde van het buitengebied voor natuur en recreatie te ontwikkelen en de landschappelijke kernkarakteristieken te behouden en waar mogelijk te versterken. Ook wil de provincie het buitengebied als woongebied aantrekkelijk houden en bedrijven de mogelijkheid bieden om zich te vestigen in vrijkomende bebouwing en zich daar te ontwikkelen. De ambitie is dat de inrichting van het buitengebied zowel vitaal als duurzaam is. Daarnaast is zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0012.png"

Figuur 10: Ligging plangebied in het 'Buitengebied'

Landbouw

Wat betreft het aspect landbouw, is het plangebied onderdeel van gebieden waar een uitbreiding van het bouwblok tot maximaal 2ha mogelijk is. In de directe omgeving zijn echter geen agrarische bedrijven aanwezig waarvan deze mogelijkheid tot uitbreiding een invloed kan hebben op onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0013.png"

Figuur 11: Aspecten voor het thema landbouw ter plaatse van de Hogedijk 7

Landschap

Op de kaart over het aspect 'Landschap' zijn op het plangebied twee verschillende thema's van toepassing: 'Wierdenland en Waddengebied' en 'Karakteristieke laagten'. Het plangebied is gelegen in het wierdengebied. Het wierdengebied wordt gekenmerkt door grote open ruimte en de wierden (dorpen) langs de natuurlijke waterlopen. In dit deelgebied dient onder andere rekening te worden gehouden met het contrast tussen de grootschalige open (kwelder)vlaktes, de wierdedorpen en meer besloten dorpen op de kwelderwallen, de historische dorpsstructuren, de ritmiek van boerderijreeksen, opstrekkende en onregelmatige verkavelingen en het kronkelend verloop van de natuurlijke waterlopen.

Het plangebied is daarnaast gelegen grenzend aan de karakteristieke waterloop het Kommerzijlsterdiep. Op verschillende plaatsen in de provincie Groningen zijn duidelijke hoogteverschillen in het landschap aanwezig, die te maken hebben met de aardkundige geschiedenis. Het doel is om dergelijke hoogteverschillen, zoals natuurlijke laagten en karakteristieke waterlopen, te beschermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0014.png"

Figuur 12: Aspecten voor het thema landschap ter plaatse van de Hogedijk 7

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan wordt gerealiseerd met het oop op zuinig ruimtegebruik. De bestaande kassen en buitenopslag van planten op het perceel worden verwijderd. Ter compensatie van de verwijderde bebouwing, mag één nieuwe woning worden gebouwd. Hiermee is er sprake van een afname van bebouwing op het perceel. De nieuwe woning wordt landschappelijk en natuurlijk ingepast. De percelen zijn groot en bieden veel ruimte voor het realiseren van elementen die de landschappelijke kernkarakteristieken versterken. Op het perceel wodt kruidenrijk grasland ontwikkeld en worden verschillende inheemse struweelhagen met gebiedseigen soorten aangeplant. Op het perceel is reeds een boomgaard aanwezig. Met voorliggend plan wordt een tweede boomgaard met fruit- en notenbomen op het perceel gerealiseerd. Daanaast worden struikhagen aangeplant bestaande uit gemengde inheemse soorten. Er wordt daarmee gebruikt gemaakt van landschapselementen die karakteristiek zijn voor het gebied. Het plan heeft geen gevolgen voor de vekavelingsstructuren of verloop van watergangen. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de karakteristieke kenmerken van het wierdengebied, maar draagt juist zoveel mogelijk bij aan de versterking hiervan.

3.2.2 Omgevingsverordening Provincie Groningen 2024

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2024 (hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020. De meest recente versie van de omgevingsverordening betreft de versie van 3 januari 2024.

Betreffende het voorgenomen plan zijn de volgende thema's relevant: 'Buitengebied' en 'Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren' en 'Landschap'.

Buitengebied

Ten aanzien van het 'Buitengebied' zijn er verscheidene artikelen opgenomen. Veel van deze artikelen zijn niet relevant voor voorliggend plan, zoals regels omtrent het slopen van karakteristieke gebouwen, regels voor uitbreiding van niet-agrarische bedrijven, vergroting van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied en kampeerterreinen.

Artikel 2.8 is wel relevant, hierin wordt geregeld dat bij inpassing van ruimtelijke ontwikkeling de toelichting van het bestemmingsplan inzicht wordt gegeven in:

  • de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied;
  • de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied;
  • de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen in de directe en in de wijdere omgeving;
  • de maatregelen die nodig worden geacht om eventuele aantasting van kwaliteiten en waarden binnen of buiten het plangebied als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling te salderen of te compenseren;
  • de bijdrage die de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling kan leveren aan de bestaande of nieuwe kwaliteiten en waarden.

Daarnaast is artikel 2.24.1 over 'Stilte en duisternis' relevant. Denk hierbij aan geluidsbronnen zoals wegverkeerlawaai, bedrijfsmatige activiteiten of lichtbronnen zoals kassen, open schuren en dergelijke.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0015.png"

Figuur 13: Ligging plangebied in 'Buitengebied'

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1) worden de ontwikkelgeschiedenis en bestaande kwaliteiten van het landschap beschreven. Deze vormen de belangrijkste uitgangspunten voor de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling. Daarnaast wordt in het inrichtingsplan zoveel mogelijk getracht om de landschappelijke kernkwaliteiten te versterken. Denk aan het herstellen van de natuurlijke laagte door het afgraven van een voorheen aangebrachte verhoging, het aanplanten van gebiedseigen struwelen en het realiseren van een kruidenrijk grasland.

Landschap

Bestemmingsplannen die gelden ter plaatse van de in de Omgevingsverordening aangewezen karakteristieke laagten bevatten regels gericht op de bescherming van deze laagten die vanuit de natuurlijke oorsprong met een waterloop samenhangen of hebben samengehangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0016.png"

Figuur 14: Ligging plangebied in de karakteristieke laagte

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De karakterstieke laagte is in het plangebied al deels aangetast. Met het realiseren van de grote kas aan de achterzijde van het perceel, is de grond destijds opgehoogd. Deze opgehoogte grond wordt weer tot het oorspronkelijke niveau gebracht. Hiermee wordt de laagte weer hersteld. Het plan doet dan ook geen afbreuk aan de natuurlijke laagte, maar biedt juist mogelijkheden om deze te herstellen.

Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren

In de Omgevingsverordening zijn door de provincie Groningen per gebied normen vastgesteld ten aanzien van de bergings-en afvoercapaciteit van de regionale wateren. In verschillende deelgebieden worden worden normen gegehanteerd waarbij de kans op overstroming vanuit oppervlaktewater als gevolg van grote hoeveelheden neerslag is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstroming. De normen drukken de hoogst toelaatbaar geachte kans op overstroming uit, ofwel het wenselijk geachte beschermingsniveau. In de huidige Omgevingsverordening kent het plangebied een normering van 1:10 jaar, wat wil zeggen dat het grasland eens in de 10 jaar wateroverlast kan ondervinden vanwege overstroming.

De normering bakent de zorgplicht af die de waterbeheerder heeft op het vlak van het voorkomen, dan wel het beperken van ontoelaatbare wateroverlast door inundatie vanuit oppervlaktewater ten gevolge van neerslag.

Het plangebied grenst gelijk aan open water (het Kommerzijlsterdiep).

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0017.png"

Figuur 15: Ligging plangebied op provinciale kaart 'Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren'

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De normering van 1:10 heeft betrekking op de zorgplicht vanuit waterschap Noorderzijlvest om wateroverlast te voorkomen dan wel te beperken. Waterschap Noorderzijlvest is op de hoogte gesteld van het plan middels de digitale watertoets (zie voor de uitkomsten hiervan paragraaf 4.6).

Artikel 3.7 Instructieregel inpassing van nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied

Een omgevingsplan dat van toepassing is op het buitengebied en voorziet in wijziging van de functies of van de regels voor het gebruik van de grond biedt afhankelijk van en evenredig aan de aard, omvang en gevolgen voor de fysieke leefomgeving inzicht in:

  • a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied;
  • b. de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied;
  • c. de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling in de directe en in de wijdere omgeving;
  • d. de maatregelen die nodig worden geacht om eventuele aantasting van kwaliteiten en waarden als gevolg van de ontwikkeling te salderen of compenseren; en
  • e. de bijdrage die de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling kan leveren aan de bestaande of nieuwe kwaliteiten en waarden

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De locatie aan de Hogedijk 7 in Niezijl is gelgen in het dijkenlandschap, welke wordt gekarakteriseerd door een open landschap van zeekleipolders met een stelzel van oude dijken en uitwateringssluizen (zijlen). Het landschap ter plaatse kent een unieke ontstaansgeschiedenis. Voor het jaar 1000 woonde men op terpen in het kleinlandschap dat periodiek werd overstroomd door de zee. Om de gronden te beschermen is men rond het jaar 1000 begonnen met het opwerken van dijken. Doordat op de buitendijkse gronden het opslibben doorging, kwamen deze gronden hoger te liggen dan de polders zelf. In stappen zijn de riviertjes en later de hele Lauwerszee afgedamd, haaks op de zijdelingse dijken. In deze dammen wordt een nieuwe zijl gemaakt. Dit proces is nog goed te herkennen in de namen van de dorpen, welke vaak rondom de zijlen ontstonden.

Ten behoeve van de ontwikkeling is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 1). Hierin wordt ingegaan op de huidige landschappelijke kwaliteiten en wordt onderbouwd hoe met het plan in wordt gezet op het behouden en verbeteren van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het dijkenlandschap. Als onderdeel van het plan wordt de huidige agrarische bebouwing (kassen) verwijderd. In de ruil voor de sloop van één grote kas van circa 1290m2 en verscheidene tunnelkassen (samen circa 1200m2) wordt één nieuwe woning op het perceel gebouwd. De nieuwe woning wordt landschappelijk ingepast door onder andere het aanleggen van een fruit- en notenboomgaard, verscheidene struikhagen en bloem- en kruidenrijk grasland. In het ruimtelijk kwaliteitsplan wordt eveneens ingegaan op de stedenbouwkundige- en beeldkwaliteit van de nieuwe woning. De woning en het bijgebouw bestaan uit een rustige en eenduidige vorm en kleurstelling, met gebruik van zoveel mogelijk natuurlijke materialen.

Om te toetsen of er met het plan bestaande waarden worden aangetast zijn er verscheidene onderzoeken uitgevoerd. Dit betreffen een akoestisch onderzoek, flora en fauna onderzoek, verkennend bodemonderzoek en stikstofberekening (zie ook Bijlagen bij motivering). Uit alle uitgevoerde onderzoeken blijkt dat met het plan geen bestaande waarden worden aangetast.

Artikel 3.8 Instructieregel erfinrichtingsplan

1.

De omvang, situering, inrichting en de landschappelijke inpassing van bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, in de omgeving worden vastgelegd in een erfinrichtingsplan, als dat in dit hoofdstuk is voorgeschreven.

2.

Een erfinrichtingsplan komt tot stand met toepassing van de maatwerkmethode met als doel met de initiatiefnemer via keukentafelgesprekken overeenstemming te bereiken over de omvang, situering en inrichting van een locatie.

3.

  • a. Een omgevingsplan stelt regels die bewerkstelligen dat de bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, slechts overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd of aangelegd; en
  • b. de aanleg en instandhouding van de in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting publiekrechtelijk wordt geborgd.

4.

In het omgevingsplan kan aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid worden toegekend om het erfinrichtingsplan te wijzigen voor zover het gaat om de erfbeplanting, als dit nodig is vanwege onvoorziene omstandigheden en de aanplant - en instandhoudingsverplichtingen niet worden gewijzigd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Ten behoeve van de ontwikkeling is een ruimtelijk kwaliteitsplan (inclusief erfinrichtingsplan) opgesteld (Bijlage 1). Hierin is de erfinrichting en omvang en situering van de nieuwe bebouwing en landschappelijke inpassing weergegeven. Het ruimtelijk kwaliteitsplan is in overleg met gemeente Westerkwartier tot stand gekomen. In de regels van voorliggend omgevingsplan zijn in 9.6 Specifieke gebruiksregels bepalingen opgenomen waarmee de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het ruimtelijk kwaliteitsplan worden aangelegd.

Aartikel 3.19 Instructieregel ruimte voor ruimte regeling bouw woning ter compensatie van afbraak van voor hergebruik niet geschikt te maken bebouwing

Een omgevingsplan kan een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in Artikel 3.12 mogelijk maken voor het bouwen van een woning voor zover het gaat over:

  • a. één woning ter compensatie van de afbraak van 750 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of niet beeldbepalende bebouwing;
  • b. twee woningen ter compensatie van de afbraak van 2000 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of niet beeldbepalende bebouwing; of
  • c. drie woningen ter compensatie van de afbraak van 3750 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of niet beeldbepalende bebouwing.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met voorliggend plan wordt de bouw van één compensatiewoning mogelijk gemaakt, in de ruil voor de sloop van één grote kas van circa 1290m2 en verscheidene tunnelkassen (samen circa 1200m2). Het plan voldoet daarmee aan bovenstaande instructieregel.

Artikel 3.20 Instructieregel beoordelingsregels ruimte voor ruimte regeling

1.

Een omgevingsplan als bedoeld in Artikel 3.18 stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in Artikel 3.12, slechts kan worden verleend voor zover:

  • a. een te bouwen woning wordt gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, tenzij gemotiveerd wordt dat het bouwen van een woning op deze locatie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar is in welk geval op een andere locatie een woning mag worden gebouwd;
  • b. de ruimtelijke kwaliteit door de sloop en vervangende nieuwbouw verbetert; en
  • c. de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing, zoals onder meer bepaald wordt door de schaal en maat, en de erfinrichting passen in het voor het betrokken gebied kenmerkende landschaps- en bebouwingsbeeld.

2.

Het omgevingsplan stelt beoordelingsregels op grond waarvan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in het eerste lid, slechts kan worden verleend als:

  • a. een nieuw te bouwen woning wordt gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, de maatwerkmethode wordt toegepast;
  • b. een nieuw te bouwen woning wordt gebouwd op een andere locatie dan op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en
  • c. de nieuw te bouwen woning, als bedoeld onder b, niet wordt gebouwd binnen:
    • 1. Natuurnetwerk Nederland - natuurgebied;
    • 2. Natuurnetwerk Nederland - natuur aanpassingsgebied;
    • 3. Natuurnetwerk Nederland - beheergebieden;
    • 4. Natuurnetwerk Nederland - beheeraanpassingsgebied;
    • 5. Zoekgebied robuuste verbindingszone;
    • 6. Bos- en natuurgebieden buiten Natuurnetwerk Nederland.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De nieuwe woning wordt gebouwd op het perceel van het te staken kwekerijbedrijf. Met het verwijderen van de kassen en de nieuwe woning landschappelijk in te passen, verbetert de ruimtelijke kwaliteit op het terrein aanzienlijk. De landschappelijke inpassing is zodanig opgesteld dat deze past bij het kenmerkende landschaps- en bebouwingsbeeld van het gebied.

De woning wordt niet gebouwd binnen het Natuurnetwerk Nederland, het 'Zoekgebied robuuste verbindingszone'of in bos- en natuurgebieden buiten Natuurnetwerk Nederland.

Artikel 3.21 instructieregel ruimte voor ruimte regeling in relatie tot woonvisie

De regels, als bedoeld in Artikel 3.20, eerste lid, worden alleen vastgesteld als de omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in Artikel 3.12, past in een woonvisie als bedoeld in Artikel 3.30 of de gemeentelijke omgevingsvisie.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de woonvisie van de gemeente Westerkwartier (vastgesteld in februari 2021) is aangegeven dat de gemeente zal groeien in de periode 2020-2029, zowel in bevolkingsaantal als in het aantal woningen. De verwachting is dat tussen 2020 en 2029 jaarlijks netto 175 - 250 per jaar moeten worden toegevoegd om de vraag te bedienen. Dat betekent dat er tussen 2020 en 2029 nog 1.700 tot 2.425 woningen nodig zijn. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met de woonvisie van de gemeente Westerkwartier. Daarnaast past de ontwikkeling ook binnen de bilaterale afspraken die gemaakt zijn tussen de provincie Groningen en gemeente Westerkwartier met betrekking tot wonen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Westerkwartier 2040

De (ontwerp) omgevingsvisie van de gemeente Westerkwartier is vastgesteld op 3 november 2021. Grootegast wordt in de omgevingsvisie aangemerkt als wegdorp en voorzieningenkern. De groei van voorzieningenkernen ziet de gemeente Westerkwartier als middel om te kunnen investeren in aantrekkelijke dorpen. Het zorgt voor het behoud van de woningwaarde, kansen voor doorstroming, investeringsbereidheid in bestaande woningen, kansen om nieuwe woningen toe te voegen en daarmee plekken te ontwikkelen die de dorpen beter maken. In het buitengebied wil de gemeente op vrijkomende agrarische locaties ruimhartig omgaan met plannen voor bijvoorbeeld wonen.

Voor de wegdorpen geldt dat deze liggen op hoger gelegen ruggen in het landschap te midden van uitgestrekte veen- of kleigebieden en een agrarische oorsprong hebben. Vanaf de ruggen werd het land met een opstrekkende verkaveling (smalle, lange percelen) haaks op de weg ontgonnen. De dorpsranden van de dorpen in het Zuidelijk Westerkwartier hebben een karakter dat in sterke mate wordt bepaald door de aanwezige houtsingels langs opstrekkende verkaveling op de flanken en ruggen. In het wegdorpenlandschap komen zowel open als besloten gebieden voor. In de besloten gebieden vormt de houtsingelstructuur de ruggengraat van het landschap. De gemeente wil houtsingels dan ook behouden, versterken en herstellen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan maakt gebruik van de mogelijkheden in de gemeente Westerkwartier om vrijgekomen agrarische bebouwing te slopen en daarvoor in de plaats een nieuwe woning te bouwen. In het ruimtelijk kwaliteitsplan wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de karakteristieken van het wegdorpenlandschap. Waar mogelijk worden de bestaande karakteristieken versterkt, bijvoorbeeld door het aanleggen van gemengde struwelen.

3.3.2 Woonvisie 2020-2025

Op 24 maart 2021 is de Woonvisie Westerkwartier 2020-2025 vastgesteld. In deze woonvisie wordt het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen voor de komende jaren beschreven. De gemeente zal de komende jaren verder groeien en daarom is een van de doelen om deze groei te benutten om de dorpen aantrekkelijker te maken. De gemeente moet in de periode 2020 t/m 2029 jaarlijks 175 à 250 woningen toevoegen om aan de groeiende vraag te kunnen voldoen. Sommige dorpen hebben te maken met overloop vanuit de stad Groningen of andere omliggende dorpen. Daarnaast is de verwachting dat de gemeente Westerkwartier ook na 2030 nog blijft groeien, met name vanwege de gunstige ligging in de regio Groningen-Assen. De gemeente ziet kansen om gebruik te maken van deze groei, door onder andere woningen toe te voegen in de dorpen als daar vraag naar is.

In het buitengebied wil de gemeente bij vrijkomend agrarisch vastgoed kijken hoe deze het beste invulling kan krijgen en hoe voorkomen kan worden dat panden verpauperen. Dit kan een andersoortige woonfunctie zijn, maar bijvoorbeeld ook functieverandering of de ruimte-voor-ruimte regeling. Per locatie wordt gekeken wat de beste invulling is.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de Woonvisie wordt aangegeven dat er nog behoefte is voor het toevoegen van extra woningen. In het buitengebied is dit bijvoorbeeld mogelijk in vrijkomend agrarisch vastgoed, of door gebruik te maken van de Ruimte voor Ruimte regeling. Voorliggend plan maakt gebruik van laatstgenoemde regeling, om één woning op het perceel aan de Hogedijk 7 in Niezijl te bouwen. Daarmee is het plan in overeenstemming met de woonvisie van de gemeente Westerkwartier.

3.3.3 Welstandsnota

De Welstandsnota van de (voormalige) gemeente Zuidhorn vormt de basis voor welstandsbeoordeling en vormt daarmee ook de basis voor de beoordeling van het voorliggend initiatief. In de Welstandsnota wordt ingegaan van algemene en gebiedsgerichte criteria.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Bij de uitwerking van het voornemen (middels het erfinrichtingsplan) wordt voldaan aan de welstandscriteria voor het dijkenlandschap ten aanzien van ruimte, plaatsing, hoofdvorm en aanzichten.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bedrijven en milieuzonering
  • ecologie
  • bodem
  • geluid
  • water
  • luchtkwaliteit
  • archeologie
  • cultuurhistorie
  • externe veiligheid
  • kabels en leidingen
  • verkeer en parkeren
  • duurzaamheid
  • gezondheid

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Ter plaatse van het plangebied vervalt de huidige agrarische functie. Daarmee zijn er in de toekomst geen mogelijkheden voor het starten van een agrarisch bedrijf met bijkomende mogelijke overlast van geluid, geur of stof. Woningen in de omgeving van het plangebied kunnen geen hinder ondervinden van de voorgenomen ontwikkeling, aangezien er slechts sprake zal zijn van twee woonpercelen.

Daarnaast moet worden bepaald of er voldoende afstand kan worden aangehouden van nabije functies. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. De dichtstbijzijnde (agrarische) bedrijven zijn gelegen op een afstand van (beide) 480 meter. Het betreffen de bedrijven aan de Lageweg 45 en Hoofdstraat 15. Deze bedrijven zijn op voldoende afstand gelegen om negatieve effecten op het perceel aan de Hogedijk 7 uit te sluiten. Het veranderen van de agrarische functie naar een woonfunctie aan de Hogedijk 7 in Niezijl hindert andere bedrijven daarnaast ook niet in hun mogelijkheden.

De VNG en het Rijk adviseren om na inwerkingtreding van de Omgevingswet de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009 niet meer te gebruiken. In plaats daarvan kan gebruik worden gemaakt van de systematiek van de Staalkaarten en de door VNG opgestelde indicatieve bedrijvenlijst. Nu de indicatieve bedrijvenlijst nog niet is vrijgegeven wordt vooralsnog het gebruik van de lijsten en richtafstanden uit de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' voortgezet.

4.3 Ecologie

Soortenbescherming

Bij nieuwe ontwikkelingen dient te worden bepaald of er geen beschermde soorten worden geschaad. De ontwikkeling heeft betrekking op het verwijderen van de bestaande kassen en het bouwen van één nieuwe woning. De nieuwe percelen krijgen een woonfuctie, in plaats van de huidige agrarische functie. Om te bepalen of het plan uitvoerbaar is ten aanzien van beschermde flora en fauna, is door een ecoloog een quickscan uitgevoerd.

Soorten waarvoor provinciale vrijstelling geldt

De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als konijn en diverse algemene (spits)muizensoorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.

Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt

In het plan dient rekening te worden gehouden met de volgende soorten:

  • Vleermuizen: rekening houden met verstoring door verlichting. Werkzaamheden uitsluitend overdag uitvoeren, geen extra verlichting aanbrengen, niet uitstralende armaturen toepassen, plaatsen van afschermende beplanting, verlichting van boomkronen voorkomen, aanbrengen van tijdelijke verlichting.
  • Broedvogels: Werkzaamheden uitvoeren buiten het broedseizoen. Bij werkzaamheden binnen het broedseizoen dient een ecoloog vooraf vast te stellen dat er geen nesten van broedvogels worden geschaad.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied of NNN-gebied of anderzijds beschermd gebied op basis van het provinciale beleid. Ten behoeve van de ontwikkeling is wel een stikstofberekening uitgevoerd. De bouw en gebruiksfase van de nieuwe woning zorgen namelijk voor een (deels tijdelijke) toenemende stikstofdepositie. Middels een stikstofberekening kan worden berekend of deze een significant negatief effect hebben op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Uit de stikstofberekening (Bijlage 6) volgt dat de bouw van de woning geen depositieresultaten boven de 0,00 mol N/ha/jaar tot gevolg heeft. Vervolgstappen ten aanzien van het aspect stikstof zijn daarmee niet benodigd.

4.4 Bodem

Het is van belang om te weten of de bodemkwaliteit binnen het plangebied past bij de voorgenomen ontwikkeling. De bodemkwaliteit mag geen gezondheidsrisico's opleveren voor de gebruikers van de bodem. In deze paragraaf wordt ingegaan op welke wijze er bij de voorgenomen ontwikkelingen rekening wordt gehouden met de bodemkwaliteit.

Het Bkl bevat regels ter bescherming van de gezondheid en het milieu voor het aspect bodem. Deze regels zijn via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 van het Bkl. In het aanvullingsbesluit is bepaald voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie basisvormen van bodemgebruik; landbouw/natuur, wonen en industrie.

Het bodembeleid is er op gericht om de gebruikswaarde van de bodem te waarborgen en het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen te faciliteren door in onderlinge samenhang;

  • De bodem te beschermen tegen nieuwe verontreinigingen en aantastingen;
  • Te streven naar een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, rekening houdend met de kwaliteiten van de bodem, en;
  • De resterende historische verontreinigingen en aantastingen duurzaam en doelmatig te beheren.

Een bodemgevoelig gebouw is in het Bkl omschreven als een gebouw, of een gedeelte daarvan dat de bodem raakt, voor zover aannemelijk is dat persoenen meer dan twee uur per dag aaneengesloten aanwezig zullen zijn (incl. woonschepen en woonwagens). Een bijbehorende bouwwerk van ten hoogste 50 m2 wordt niet beschouwd als bodemgevoelig gebouw. Daarnaast wijst het Bkl ook bodemgevoelige locaties aan. Dit zijn de locaties waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, onmiddellijk aan een bodemgevoelige locatie grenzende aaneengesloten tuin of terrein (incl. tuinen en terrein grenzend aan locaties voor woonschepen of woonwagens).

In het omgevingsplan stelt de gemeente de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem vast. Deze waarde mag niet hoger zijn dan het blootstellingsniveau van het maximaal toelaatbaar risico voor de mens. Dit is opgenomen in bijlage XIIA van het Bkl. De toelaatbare kwaliteit van de bodem is een voorwaarde voor bouwen op verontreinigde bodem en is geen omgevingswaarde. De interventiewaarden voor bodemkwaliteit zijn in Bijlage IIa bij het Besluit activiteiten leefomgeving gegeven.

Relatie met de voorngenomen ontwikkeling

Ten behoeve van voorliggend plan is een bodemonderzoek uitgevoerd. Zowel de locatie van de bestaande bedrijfswoning (Bijlage 4) als de locatie voor de toekomstige woning (Bijlage 5) zijn onderzocht. Voor de locatie van de huidige woning geldt dat in de bovengrond, ondergrond en het grondwater geen verhoogde gehalten zijn geconstateerd. Voor de locatie van de toekomstige woning geldt dat in één grondmengmonster een licht verhoogd halte aan minerale olie is geconstateerd en in één grondmengmonster een licht verhoogd gehalte aan PAK. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten van molybdeen en nikkel geconstateerd. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder de indexwaarde van 0,5 en/of interventiewaarde en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van de terreinen als woonpercelen.

4.5 Geluid

Geluid is voor veel activiteiten in de fysieke leefomgeving een relevant aspect. Sommige activiteiten zijn een bron van geluid, andere activiteiten worden er aan blootgesteld. De regels voor geluid gaan over het beheersen van geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidsgevoelige gebouwen zoals woningen. De regelgeving omtrent geluid waar aan moet worden voldaan is opgenomen in het Bkl, de omgevingsverordening en het omgevingsplan. Daarnaast mogen bedrijven in de omgeving niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering door een nieuwe ontwikkeling en moet er binnen en rond het plangebied sprake blijven van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De instructieregels uit het Bkl wijzen geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.21) en geluidgevoelige ruimten (artikel 3.22) aan. Dit ter bescherming van mensen tegen geluid. Het gaat hierbij om aanwezige, in aanbouw zijnde en geprojecteerde gebouwen. Voor het toelaten van een nieuwe activiteit met een geluidgevoelig gebouw of geluidgevoelige ruimte moet er sprake zijn van een aanvaardbaar geluidsniveau. Anderzijds dient er bij een nieuwe ontwikkeling of activiteit ook sprake te zijn van een aanvaardbaar geluidsniveau in reeds aanwezige geluidgevoelige gebouwen of ruimten en mag een nieuwe woning of andere geluidgevoelige functie reeds aanwezige activiteiten niet al te zeer beperken.

De regels ten aanzien van geluidsbelasting op geluidsgevoelige gebouwen zoals woningen, zijn opgenomen in artikel 3.21 van het Bkl.

Artikel 3.21 (geluidgevoelige gebouwen)

  • 1. Een geluidgevoelig gebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw met een:
  • a. woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  • b. onderwijsfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan;
  • c. gezondheidszorgfunctie met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan; of
  • d. bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied en nevengebruiksfuncties daarvan.
  • 2. Het eerste lid geldt niet voor een gedeelte van een gebouw als het omgevingsplan in dat gedeelte van het gebouw geen geluidgevoelige ruimten toelaat, tenzij het gebouw een woonschip of woonwagen is.
  • 3. Onder een geluidgevoelig gebouw wordt ook verstaan een geluidgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is, maar op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebouwd.

Artikel 5.65. (standaardwaarden en grenswaarden voor geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen)

  • 1. Een omgevingsplan bevat:
  • a. als waarden de standaardwaarden, bedoeld in tabel 5.65.1, voor het toelaatbare geluid door een activiteit op een geluidgevoelig gebouw; en
  • b. als waarden de grenswaarden, bedoeld in tabel 5.65.2, voor het toelaatbare geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0018.png"

  • 2. Als een omgevingsplan een activiteit toelaat op een in het omgevingsplan aangewezen bedrijventerrein, kan het omgevingsplan, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT van geluid en het maximaal geluidniveau LAmax door die activiteit op geluidgevoelige gebouwen op dat bedrijventerrein als waarden de standaardwaarden, bedoeld in tabel 5.65.1, verhoogd met 5 dB(A), bevatten.
  • 3. Als een omgevingsplan een activiteit toelaat in een in het omgevingsplan aangewezen agrarisch gebied kan het omgevingsplan, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met tabel 5.65.1, eerste rij, voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT van geluid door die activiteit op geluidgevoelige gebouwen binnen dat agrarische gebied als waarden de standaardwaarden, bedoeld in tabel 5.65.1, eerste rij, verlaagd met 5 dB(A), bevatten.
  • 4. Als het omgevingsplan een woonschip toelaat, kan het omgevingsplan, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, en het derde lid, voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT van geluid en het maximaal geluidniveau LAmax door de activiteit op dat woonschip als waarden de standaardwaarde, bedoeld in tabel 5.65.1, verhoogd met 5 dB(A), bevatten:
    1°.als de locatie voor 1 juli 2012 voor een woonschip was bestemd; of
    2°.als de locatie voor 1 juli 2012 in een gemeentelijke verordening is aangewezen om door een drijvende woonfunctie te worden ingenomen en voor 1 juli 2022 voor een woonschip is bestemd, of als de aanwezigheid van een woonschip voor 1 juli 2022 in het omgevingsplan is toegelaten.
  • 5. Op het bepalen van het geluid waarvoor een omgevingsplan een waarde als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, bevat, zijn de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Ten behoeve van voorliggend plan is een geluidsonderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting op de nieuw te realiseren woning te berekenen. Uit de resultaten volgt dat de geluidbelasting vanwege de Hogedijk, na aftrek van 5 dB op grond van art. 110g van de voormalige Wgh, ten hoogste Lden = 44 dB bedraagt invallend op de dichtstbijzijnde rand van het plangebied. Aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de (ten tijde van het onderzoek geldende ) Wgh wordt ruimschoots voldaan. Het aspect geluid vormt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

4.6 Water

Wateraspecten in het plan

Het perceel is gelegen in het beheersgebied van waterschap Noorderzijlvest. Het beleid voor het waterschap is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Daarnaast is de legger een belangrijk instrument om te bepalen of er belangrijke wateren in de omgeving aanwezig zijn die gevolgen hebben voor het plan. Op de legger is te zien dat in de omgeving zowel primaire als secundaire oppervlaktewateren aanwezig zijn, welke onder het beheer van waterschap Noorderzijlvest vallen. De ontwikkeling heeft een invloed op deze watergangen. Er worden geen aanpassingen aan de watergangen gedaan naar aanleiding van het plan. De watergangen blijven bereikbaar voor het waterschap om onderhoud uit te voeren. Het plan heeft betrekking op het opheffen van het agrarische bedrijf (inclusief sloop van de kassen) en het bouwen van één nieuwe woning. Hemelwater kan in de toekomst nog beter infiltreren, aangezien de hoeveelheid verharding in het plangebied afneemt. Het huishoudelijk water voor de nieuwe woning zal worden aangesloten op het bestaande stelsel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.TPNZ24HERG01-VA01_0019.png"

Figuur 15: Uitsnede onderhoudslegger waterschap Noorderzijlvest

Watertoets

Om waterschap Noorderzijlvest op de hoogte te stellen van het plan, is op 21 februari 2024 de digitale watertoets uitgevoerd. Hieruit bleek dat de maatwerk advies procedure van toepassing is. In navolging hierop heeft afstemming met waterschap Noorderzijlvest plaatsgevonden. Hieruit is voortgekomen dat de knotwilgen die in het ruimtelijk kwaliteitsplan op de insteek van de watergang stonden, voor het waterschap mogelijk op termijn een probleem zouden kunnen vormen. Het profiel van de watergang en de stabiliteit van de oever en het talud moeten namelijk worden gewaarborgd. Zodoende is besloten om de knotwilgen uit het plan te halen. Voor wat betreft de overige aspecten heeft waterschap Noorderzijlvest het plan akkoord bevonden.

4.7 Luchtkwaliteit

Om de risico's van luchtverontreiniging voor mens en natuur te beperken, zijn op Europees niveau normen vastgelegd. De Europese richtlijnen Luchtkwaliteit en Gevaarlijke stoffen in de lucht stellen grenswaarden en streefwaarden voor stoffen die de kwaliteit van de buitenlucht beïnvloeden. Deze zijn als rijksomgevingswaarde vastgelegd in paragraaf 2.2.1 van het Bkl. De provincie en de gemeente kunnen lokale omgevingswaarden voor de buitenlucht in de omgevingsverordening en het omgevingsplan opnemen. 

In artikel 5.54 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn standaardgevallen opgenomen welke niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.

Artikel 5.54. (standaardgevallen niet in betekenende mate luchtkwaliteit)

Het toelaten van activiteiten leidt in ieder geval tot een verhoging van de kalenderjaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide en PM10 van 1,2 ìg/m3 of minder als bedoeld in artikel 5.53 voor zover het gaat om een verhoging als gevolg van het toelaten van:

  • gebouwen met een kantoorfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, met:
    1°. één ontsluitingsweg: een bruto-vloeroppervlakte van ten hoogste 100.000 m2; of
    2°. twee ontsluitingswegen: een gelijkmatige verkeersverdeling en een bruto-vloeroppervlakte van ten hoogste 200.000 m2;
  • gebouwen met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, met:

1°. één ontsluitingsweg: ten hoogste 1.500 woningen; of

2°. twee ontsluitingswegen: ten hoogste 3.000 woningen;

  • zowel gebouwen met een kantoorfunctie als gebouwen met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties van die gebruiksfuncties, met:

1°. één ontsluitingsweg: het aantal woningen maal 0,0008 en een bruto-vloeroppervlakte van
kantoorfuncties en nevengebruiksfuncties daarvan in vierkante meter maal 0,000012 dat samen opgeteld kleiner is dan of gelijk is aan 1,2; of

2°. twee ontsluitingswegen: een evenredig aantal woningen en een evenredig grote bruto-vloeroppervlakte van kantoorfuncties;

  • het telen van gewassen in kassen, bedoeld in artikel 3.205 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om:

1°. niet-verwarmde kassen; of

2°. verwarmde kassen niet groter dan 2 ha;

  • het telen van gewassen in de open lucht en het behandelen van gewassen direct voor of na de teelt, bedoeld in artikel 3.208 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
  • het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, bedoeld in artikel 3.211 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om:

1°. witloftrek; of

2°. teelt van eetbare paddenstoelen; of

  • het exploiteren van een spoorwegemplacement, bedoeld in artikel 3.295b van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om het begin van de activiteit of een wijziging die leidt tot een toename van het aantal dieseltractie-uren van ten hoogste 7.500 per jaar.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan heeft geen betrekking op het realiseren van meer dan 1.500 woningen, maar slechts betrekking op het realiseren van één extra woning, ter compensatie van het staken van het agrarische (kwekerij)bedrijf. Daarmee draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (zie artikel 5.54 lid b sub 1 van het Bkl ). Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor voorliggend plan.

4.8 Archeologie

In de herziening van het voormalige bestemmingsplan (Buitengebied Zuidhorn) welke op 27 maart 2019 is vastgesteld, kent het plangebied de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Voor dergelijke gronden geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij bodemingrepen van meer dan 5.000m2. Hier blijft de beoogde ontwikkeling ruimschoots onder. Zodoende is er geen archeologisch onderzoek nodig en kan worden geconcludeerd dat er voor dit aspect sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.9 Cultuurhistorie

In het plangebied is een karakteristieke laagte aanwezig (zie ook 3.2.1). Op deze laagte is in de huidige situatie een verhoging met een bestaande kas aanwezig. Met het plan wordt deze verhoging weer afgegraven naar het oorspronkelijke niveau. Verder zijn er in het plangebied geen aangewezen cultuurhistorische (landschaps)elementen aanwezig. Het plan heeft juist betrekking op het versterken van de landschappelijke kwaliteit, zoals het aanleggen van een kruidenrijk grasland, hagen en een boomgaard (allen inheemse soorten).

Zodoende kan worden aangenomen dat met het plan geen cultuurhistorische elementen worden geschaad. Op dit vlak is het plan dan ook uitvoerbaar.

4.10 Externe veiligheid

Deze paragraaf gaat in op de wijze waarop bij de voorgenomen ontwikkeling de omgevingsveiligheid wordt gewaarborgd. Hierbij gaat het om de risico's die voortkomen uit de opslag, productie, gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers en het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Afdeling 5.1.2 van het Bkl bevat de instructieregels voor omgevingsveiligheid. De activiteiten die zijn aangewezen als risicobronnen worden benoemd in bijlage VII van het Bkl. Deze risicobronnen zijn belang voor de regels met betrekking tot aandachtsgebieden en het plaatsgebonden risico. De in bijlage VII benoemde activiteiten zijn:

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven (milieubelastende activiteiten uit het Bal);
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het spoor;
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Bal;
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteit leefomgeving.

Artikelen 5.12 t/m 5.15 van het Bkl gaan in op de aandachtsgebieden voor omgevingsveiligheidsrisico's. Deze aandachtsgebieden gelden van rechtswege en worden vastgelegd in de digitaal raadpleegbare Register Externe Veiligheid, wat online raadpleegbaar is. Binnen deze aandachtsgebieden moet rekening worden gehouden met het groepsrisico door ter plaatse van het risicogebied geen kwetsbare gebouwen en/of (beperkt) kwetsbare locaties toe te laten. Middels voorschriftgebieden kunnen extra maatregelen worden opgelegd waardoor deze gebouwen en locaties wel toelaatbaar zijn. Deze maatregelen zijn als extra bouweisen vastgelegd in paragraaf 4.2.14 van het Bbl.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Via het Register Externe Veiligheid is de Atlas Leefomgeving raadpleegbaar, waarop voor geheel Nederland de externe veiligheidsrisico's zichtbaar zijn. In de directe nabijheid van het plangebied aan de Hogedijk 7 in Niezijl zijn enkele externe veiligheidsrisico's gelegen. Het plangebied zelf is allereerst gelegen in een brandaandachtsgebied. Deze heeft betrekking op de aard die circa 85 meter van het plangebied is gelegen. Een gemeente kan voor brandaandachtsgebieden een voorschriftengebied aanwijzen in het omgevingsplan. Door de gemeente Westerkwartier zijn (in het omgevingsplan) geen specifieke voorschriften aan het brandaandachtsgebied verbonden.

Daarnaast is het plangebied gelegen binnen de PR10-8 countour. Deze contour heeft betrekking op de kans van 1 op 100 miljoen is dat één persoon (die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt) komt te overlijden naar aanleiding van een calamiteit met en gevaarlijke stof.

Direct aan weerszijden van de gasleiding bevindt zich de PR 10-6 contour (kans van 1 op één miljoen), waarbinnen geen kwetsbare gebouwen of locaties zijn toegestaan. Daarna volgt de PR 10-8 contour welke een aanvullende aandachtszone vormt ten aanzien van de externe veiligheid. Deze contour heeft echter geen rechtstreekse gevolgen voor de planvorming.

In een vooroverlegreactie is door de veiligheidsregio Groningen aangeraden om gebruiksfuncties voor verminderd zelfredzamen uit te sluiten binnen het plangebied én om te zorgen voor voldoende bluswater en bereikbaarheid van het plangebied. Hier wordt in dit plan invulling aan gegeven door in de regels het gebruik van gronden en objecten voor gebruiksfuncties ten aanzien van verminderd zelfredzame personen uit te sluiten. Het plangebied is daarnaast goed bereikbaar via de Hogedijk en er is voldoende bluswater beschikbaar vanwege de ligging aan het Kommerzijlsterdiep.

4.11 Kabels en leidingen

Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. Uit de risicokaart in paragraaf 5.5 is gebleken dat er geen relevante primaire hoofdleidingen in het plangebied zelf zijn gelegen. Om te achterhalen of en waar leidingen in het plangebied liggen, zal voorafgaand aan de bouw een KLIC-melding worden gedaan.

4.12 Verkeer en parkeren

Voorliggend plan brengt geen toename van het aantal verkeersbewegingen teweeg. In de huidige situatie is er sprake van een kwekerij met één bedrijfswoning, waarbij sprake is van woonverkeer en (vracht)verkeer (ten behoeve van het agrarische bedrijf) van en naar het perceel. In de toekomstige situatie is het bedrijf gestaakt en wordt daarvoor in de plaats één extra woning gebouwd. Het aantal verkeersbewegingen zal daarmee naar verwachting juist verminderen. In de toekomst zal er enkel nog sprake zijn van woonverkeer. Het parkeren voor de nieuwe woning vindt plaats op het eigen perceel.

4.13 Duurzaamheid

Het project heeft een positief effect op het klimaat. Met de ontwikkeling wordt een aanzienlijke hoeveelheid verharding, buitenopslag en bebouwing op het perceel verwijderd en maakt deze plaats voor een groene inrichting. Met de aanleg van een poel wordt daarnaast gedacht aan waterberging. Op het perceel zijn reeds zonnepanelen in veldopstelling aanwezig, deze worden verplaatst om de ruimte voor een groene inrichting zoveel mogelijk te benutten. De nieuwe woning zal gasloos functioneren. Door het opheffen van het bedrijf zal er in de toekomst sprake zijn van minder vervoersbewegingen, waardoor er sprake is van minder stikstofuitstoot.

4.14 Gezondheid

Integrale besluitvorming en samenhang door alle aspecten van de fysieke leefomgeving vroegtijdig te betrekken is een van de uitgangspunten van de Omgevingswet. Gezondheid is hier een belangrijk onderdeel van. Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen.

In de toekomstige situatie zijn er in het plangebied twee woningen aanwezig. In vergelijking met de huidige planologische situatie, waarbij het gehele plangebied nog een agrarische functie kent, zijn er in de toekomstige situatie minder mogelijke gezondheidsrisico's. Bij een agrarisch bedrijf is er onder andere sprake van meer (grootschalig) verkeer (meer geluid en stikstofuitstoot) en mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op het aspect luchtkwaliteit. Het plan wordt ten aanzien van het aspect gezondheid uitvoerbaar geacht. De ontwikkeling brengt geen gezondheidsrisico's met zich mee, maar beperkt juist de mogelijke gezondheidsrisico's op de locatie.

4.15 Conclusie

Uit de toetsing van de voorgestane ontwikkeling van het plangebied aan relevante milieuhygiënische aspecten, blijkt dat de gewenste ontwikkeling niet belemmerd wordt door milieu-aspecten afkomstig vanuit de directe omgeving. Tegelijkertijd levert de ontwikkeling geen onevenredig negatieve milieutechnische hinder voor de directe omgeving. Zodoende kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

Het omgevingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het werkingsgebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de aldaar geldende functies vastgelegd, in de regels (per functie) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.1 Inleidende regels

In Artikel 1 is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het omgevingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In Artikel 4 is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

5.2 Bestemmingsregels

Agrarisch

Een deel van het huidige agrarische perceel behoudt de agrarische bestemming. De gronden zijn bestemd voor het agrarisch grondgebruik. Boom- en/of sierkwekerij, houtteelt- of fruitteeltbedrijf is niet toegestaan.

Waarde - Archeologie 6

Het gehele werkingsgebied kent in het voorheen geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6', deze wordt als functie in het voorliggende omgevingsplan overgenomen. In de bestemmingsregels is geregeld bij welke activiteiten nader archeologisch onderzoek benodigd is. Desbetreffende onderzoeken zijn nodig bij bouwwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 5000m2.

Wonen

Aan zowel het bestaande woonperceel als het toekomstige woonperceel wordt, gezien de opheffing van het agrarische bedrijf, een woonfunctie toegekend. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestmd voor wonen in woonhuizen, met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, tuinen en erven. Daarnaast zijn deze gronden mede bestemd voor de landschappelijke inpassing en het behouden, herstellen en ontwikkelen van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen. In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarin is bepaald dat de gronden ter plaatse van het nieuwe woonperceel slechts in gebruik mogen worden genomen wanneer binnen 12 maanden aan de landschappelijke inpassingsvereisten is voldaan.

5.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene bouwregels

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Hierin is opgenomen dat de bestaande afmetingen en afstanden die afwijken van de afmetingen en afstanden in het omgevingsplan en die rechtmatig tot stand zijn gekomen als minimum of maximum afmetingen en afstanden zijn toegestaan. In dit artikel worden de vormen van verboden gebruik benoemd. Tevens is opgenomen onder welke voorwaarde het, ter plaatse van een woning en daarbij behorende bijgebouwen, is toegestaan om een "vrij" beroep uit te oefenen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning kunnen verlenen van enkele (bestemmingsregels) welke in dit TAM-omgevingsplan zijn opgenomen.

Overige regels

In dit artikel zijn afstemmingsregels ten aanzien van parkeren, laden en lossen en hemelwaterafhandeling opgenomen.

5.4 Overgangsregels

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in Artikel 15. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

5.5 Plankaart

Op de plankaart hebben alle gronden binnen het plangebied een functie gekregen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Participatie

Omwonenden zijn op de hoogte gesteld over het plan voor de nieuwbouw van één extra woning op het perceel aan de Hogedijk 7. Vanuit de omwonenden werd positief op dit voornemen gereageerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In de voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe de voorgenomen ontwikkeling past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid en wet- en regelgeving op verschillende niveaus. Ook is er geconstateerd dat er geen milieukundige belemmeringen zijn. Daarnaast zijn de directe omwonenden op de hoogte gesteld en positief over het voornemen om één extra woning op het perceel te bouwen. Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend plan wordt voor eigen rekening en risico van de initiatiefnemer uitgevoerd. Het perceel en opstallen zijn in eigendom van initiatiefnemers. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht. Met de initiatiefnemer is een overeenkomst voor nadeelcompensatie afgesloten.