Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22W Medenerweg 5 Den Ham
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1969.TPDA24POST01-OW01

Regels

Preambule
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van de gebiedsontwikkeling Medenerweg 5 in Den Ham en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22w) van het omgevingsplan van de gemeente Westerkwartier. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1 lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening https://www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
 
De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22w van het omgevingsplan van de gemeente Westerkwartier. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22w.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage ‘22w’ gelezen worden.

1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Toepassingsbereik

  1. Het besluit als bedoeld in artikel 4.6 eerste lid onder g van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld onder c, is niet van toepassing;
  2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3 en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk;
  3. De regels in dit hoofdstuk (H22w) zijn van toepassing op de locatie Medenerweg 5 in Den Ham, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1969.TPDA24POST01-OW01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 2 Toepassing begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I van het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, Bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 3 Aanvullende begripsbepalingen

3.1 TAM-omgevingsplan

het TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22W Medenerweg 5 Den Ham met identificatienummer NL.IMRO.1969.TPDA24POST01-OW01 van de Gemeente Westerkwartier;

3.2 Omgevingsplan

het omgevingsplan van de Gemeente Westerkwartier;

3.3 Aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

3.4 Archeologisch waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

3.5 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

3.6 Bed & breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, welk verblijf en ontbijt moeten plaatsvinden in de woning;

3.7 Bestaand

bestaand op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp TAM-omgevingsplan;

3.8 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

3.9 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

3.10 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

3.11 Boerderijkamer

een of meerdere ruimtes in een (voormalig) agrarisch bedrijfsgebouw, die is/zijn ingericht voor recreatieve bewoning, inclusief daarbij behorende voorzieningen;

3.12 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

3.13 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

3.14 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

3.15 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

3.16 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

3.17 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

3.18 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

3.19 Chalet

  1. een gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;
  2. een stacaravan met een oppervlakte groter dan 40 m²;

3.20 Cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

3.21 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

3.22 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

3.23 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

3.24 Dienstverlening

het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden;

3.25 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

3.26 Hobbymatig agrarisch gebruik

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren (niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- of wormenkwekerij) op niet bedrijfsmatige wijze;

3.27 Hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

3.28 Horeca(bedrijf)

een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;

3.29 Kampeermiddel

een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;

3.30 Kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein met een oppervlakte van niet meer dan 5.000 m2 voor kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

3.31 Landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

3.32 Normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

3.33 Nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

3.34 Onderkomens

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;

3.35 Paardenbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

3.36 Peil

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijke niveau ten opzichte van het Nieuw Amsterdams Peil;

3.37 Permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

3.38 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

3.39 Recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

3.40 Recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend-en/of verblijfsrecreatie;

3.41 Recreatiewoning

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

3.42 Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

3.43 Verbeelding

  1. de digitale verbeelding van het plan;
  2. de analoge verbeelding van het plan met tekeningnummer NL.IMRO.1969.TPDA24POST01-OW01 en legenda;

3.44 Voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

3.45 Voorgevel

  1. bij een kop-romp-boerderij: de kopse kant van de kop;
  2. bij andere woningen: de naar de weg gekeerde gevel van een woning, of, bij onduidelijkheid daarover, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

3.46 Wonen

het gehuisvest zijn in een woning;

3.47 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

3.48 Woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in meters (m), m² of m³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in dit artikel.
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

4.1 Gebouwen en bouwwerken

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
4.1.1 De breedte van een gebouw
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
4.1.2 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
4.1.3 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
4.1.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
4.1.5 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
4.1.6 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

4.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

4.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (º).

4.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Artikel 5 Algemeen gebruiksverbod

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies.

2 Functies en activiteiten

Artikel 6 Recreatie - Dagrecreatie

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Recreatie - Dagrecreatie’.

6.2 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Recreatie - Dagrecreatie' heeft de volgende functies:
  1. een theehuis;
  2. culturele activiteiten;
  3. een siertuin;
  4. een evenemententerrein ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – evenemententerrein’;
  5. landschappelijke inpassing;
  6. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
met daarbij behorende
  1. gebouwen - geen bedrijfswoningen zijnde -, bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  2. wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

6.3 Beoordelingsregels (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken)

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels.
6.3.1 Algemeen
Op deze gronden mogen ten behoeve van de functie 'Recreatie - Dagrecreatie' uitsluitend worden gebouwd:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
6.3.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  3. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  4. het gezamenlijke oppervlak mag niet meer bedragen dan het bestaande oppervlak ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerpplan en welke legaal tot stand zijn gekomen, exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning;
  5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,50 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  7. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere respectievelijk hogere dakhelling had, deze lagere respectievelijk hogere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
6.3.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van een reclamemast mag niet meer bedragen dan 6 m;
  2. de bouwhoogte van een lichtmast mag niet meer bedragen dan 6 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen.

6.4 Maatwerkvoorschriften

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd maatwerkvoorschriften te stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. het bebouwingsbeeld;
  3. de landschappelijke inpassing;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  7. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  8. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.

6.5 Afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken

6.5.1 Vergunningplicht voor het afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de beoordelingsregels voor bouwwerken:
  1. artikel 6.3.2 sub b indien dit past in een stedenbouwkundig verantwoorde invulling van het bouwperceel;
  2. artikel 6.3.2 sub d en de genoemde maximale oppervlakte vergroten, indien en voorzover is aangetoond dat de uitbreiding landschappelijk inpasbaar is;
  3. artikel 6.3.2 sub g ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast.
6.5.2 Beoordelingsregels
De in artikel 6.5.1 genoemde omgevingsvergunningen voor binnenplanse omgevingsplanactiviteiten kunnen slechts worden verleend, indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  4. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  5. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
6.5.3 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.6.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de in bijlage 1 van de bijlagen bij de regels opgenomen Tabel uitvoeren werken, geen bouwerk zijnde, of werkzaamheden genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' en de betreffende werken of werkzaamheden een 'A' is vermeld.
6.6.2 Uitzondering
Het in artikel 6.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

Artikel 7 Recreatie - Verblijfsrecreatie

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie’.

7.2 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' heeft de volgende functies:
  1. bedrijfsmatig geëxploiteerde kampeerterreinen voor toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren, trekkershutten en tenthuisjes, met dien verstande dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - chalets' ook chalets zijn toegestaan;
  2. daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen dagrecreatieve voorzieningen, een en ander uitsluitend of in hoofdzaak ten dienste van de verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  3. landschappelijke inpassing;
  4. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen; 
met daarbijbehorende:
  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  2. wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

7.3 Beoordelingsregels (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken)

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels.
7.3.1 Algemeen
Op deze gronden mogen ten behoeve van de functie 'Recreactie - Verblijfsrecreatie' uitsluitend worden gebouwd:
  1. gebouwen;
  2. gebouwen ten behoeve van voorzieningen;
  3. chalets;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.3.2 Gebouwen ten behoeve van voorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen gelden de volgende regels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 5% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak;
  2. de bouwhoogte mag niet meer dan 8 m bedragen.
7.3.3 Chalets
Voor het bouwen van chalets gelden de volgende regels:
  1. de oppervlakte van een chalet inclusief aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 70 m² bedragen;
  2. vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan;
  3. de bouwhoogte mag niet meer dan 4,50 m bedragen.
7.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van verkeers-, sport- en spelvoorzieningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van een reclamemast mag niet meer bedragen dan 6 m;
  3. de bouwhoogte van een lichtmast mag niet meer bedragen dan 6 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen.

7.4 Maatwerkvoorschriften

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd maatwerkvoorschriften te stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. het bebouwingsbeeld;
  3. de landschappelijke inpassing;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  6. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  7. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemmingen.

7.5 Afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken

7.5.1 Vergunningplicht voor het afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de beoordelingsregels voor bouwwerken:
  1. artikel 7.3.2 sub a en toestaan dat voor de gebouwen een maximaal te bebouwen oppervlak van ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak wordt benut.
7.5.2 Beoordelingsregels
De in artikel 7.5.1 genoemde omgevingsvergunningen voor binnenplanse omgevingsplanactiviteiten kunnen slechts worden verleend, indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  4. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  5. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
7.5.3 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

7.6 Specifieke functieregels

Gronden en gebouwen mogen niet worden gebruikt voor permanente bewoning van recreatiewoningen, groepsaccommodaties, chalets, stacaravans, trekkershutten, toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren en andere recreatieobjecten.

7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.7.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de in bijlage 1 van de bijlagen bij de regels opgenomen Tabel uitvoeren werken, geen bouwerk zijnde, of werkzaamheden genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en de betreffende werken of werkzaamheden een 'A' is vermeld.
7.7.2 Uitzondering
Het in artikel 7.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

Artikel 8 Wonen

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Wonen’.

8.2 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Wonen' heeft de volgende functies:
  1. wonen in woonhuizen;
  2. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  3. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  4. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein;
  5. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik en voor bestaand agrarisch gebruik door derden;
  6. per bouwperceel niet meer dan 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik is toegestaan met een oppervlak van ten hoogste 800 m², waarvoor geldt dat de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;
  7. de woning en/of een aan de woning aangebouwd gebouw mogen mede worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m²;
  8. de gronden mede zijn bestemd voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m²;
    2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke grondoppervlakte van het hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
    3. buitenopslag niet is toegestaan;
met de daarbijbehorende: 
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. tuinen en erven;
  4. wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

8.3 Beoordelingsregels (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken)

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels.
8.3.1 Algemeen
Op deze gronden mogen ten behoeve van de functie 'Wonen' uitsluitend worden gebouwd:
  1. gebouwen;
  2. hoofdgebouwen in casu woonhuizen;
  3. bijbehorende bouwwerken;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.3.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen in casu woonhuizen gelden de volgende regels:
  1. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 woonhuis worden gebouwd;
  2. het woonhuis wordt gebouwd binnen een zone van 20 m diep, gemeten vanuit de voorgevel zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan of het verlengde daarvan;
  3. de grondoppervlakte mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
  4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte;
  5. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte;
  6. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen;
  7. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw aanwezig was dat voor een diepte van meer dan 20 m als woonhuis werd gebruikt, deze grotere diepte als maximale zone, gemeten vanaf de voorgevel geldt;
  8. in afwijking van het bepaalde onder c tot en met f geldt, indien een grotere oppervlakte, een hogere goothoogte, een hogere bouwhoogte of een andere dakhelling aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dat deze oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte of dakhelling voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw als maximale oppervlakte, maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en minimale of maximale dakhelling geldt.
8.3.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50 m², indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in:
    1. 1 onder d ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen in één bouwmassa;
    2. 1 onder e ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken in één bouwmassa;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 130 m², indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 8.5.1 sub d ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen in één bouwmassa;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 180 m², met dien verstande dat indien nevenactiviteiten zijn toegestaan, de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan de in artikel 8.2 sub h genoemde oppervlakte;
  5. voorzieningen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing;
  6. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 m bedragen;
  7. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
  8. in afwijking van het bepaalde in a tot en met g geldt, indien een kleinere afstand, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
8.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
  1. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van een reclamemast mag niet meer bedragen dan 6 m;
  3. de bouwhoogte van een lichtmast mag niet meer bedragen dan 6 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen.

8.4 Maatwerkvoorschriften

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd maatwerkvoorschriften te stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. het bebouwingsbeeld;
  3. de landschappelijke inpassing;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  7. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  8. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.

8.5 Afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken

8.5.1 Vergunningplicht voor het afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de beoordelingsregels voor bouwwerken:
  1. artikel 8.3.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor wordt afgeweken als bedoeld in 25.5 , mits dit in overeenstemming is met de in 25.5 genoemde beoordelingsregels en wordt gebouwd conform de bouwregels;
  2. artikel 8.3.2 sub a en toestaan dat een karakteristiek pand met een omvang van minimaal 1.000 m³ wordt verbouwd ten behoeve van twee woningen, waarbij geen vergroting mag plaatsvinden van het bouwvolume;
  3. artikel 8.3.2 sub a en toestaan dat een karakteristiek pand met een omvang van minimaal 1.500 m³ wordt verbouwd ten behoeve van drie woningen, waarbij geen vergroting mag plaatsvinden van het bouwvolume;
  4. artikel 8.3.2 sub c ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m²;
  5. artikel 8.3.2 sub c ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 170 m²;
  6. artikel 8.3.2 sub f ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  7. artikel 8.3.3 sub c ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke vervanging van meerdere aangebouwde bijbehorende bouwwerken waarvan de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt dan 50 m², door één of meerdere aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
    1. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
    2. met de vervanging een vermindering (sanering) van de oppervlakte plaatsvindt, voor zover die oppervlakte meer bedraagt dan 50 m² tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van het meerdere tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
  8. artikel 8.3.3 sub c ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke vervanging van meerdere vrijstaande bijbehorende bouwwerken waarvan de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt dan 130 m², door één of meerdere vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
    1. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
    2. met de vervanging een vermindering (sanering) van de oppervlakte plaatsvindt, voor zover die oppervlakte meer bedraagt dan 130 m² tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van het meerdere bovenop de 130 m²;
  9. artikel 8.3.3 sub c ten behoeve van extra vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van landschaps- en/of natuurbeheer, waarvan de continuïteit aannemelijk is gemaakt, met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 260 m².
8.5.2 Beoordelingsregels
De in artikel 8.5.1 genoemde omgevingsvergunningen voor binnenplanse omgevingsplanactivitenten kunnen slechts worden verleend, indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  4. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  5. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
8.5.3 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

8.6 Afwijken van de functieregels

8.6.1 Vergunningplicht voor het afwijken van de specifieke functieregels
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de functieomschrijving zoals opgenomen in artikel 8.2 ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
  1. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht, dat ten behoeve daarvan mag worden verbouwd;
  2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m²;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers niet meer bedraagt dan 250 m²;
  4. het aantal boerderijkamers niet meer bedraagt dan 10;
  5. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met de woning;
  6. permanente bewoning niet is toegestaan.
8.6.2 Beoordelingsregels
De in artikel 8.6.1 genoemde omgevingsvergunningen voor binnenplanse omgevingsplanactivitenten kunnen slechts worden verleend, indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  4. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  5. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
8.6.3 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 5

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Waarde - Archeologie 5’.

9.2 Functieomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functies, mede bedoeld voor:
  1. doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (middelhoog) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' prevaleert.

9.3 Beoordelingsregels (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken)

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels.
9.3.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m2
  1. Op of in de in artikel 9.2 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende functie worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  2. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in artikel 9.2 sub a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 1.000 m².

9.4 Afwijken van de bouwregels

9.4.1 Vergunningplicht voor het afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken
  1. Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.3.1 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende functie, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  2. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in artikel 9.3.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  3. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in artikel 9.3.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende beoordelingsregels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
    3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.5.1 Vergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  5. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  10. het scheuren van grasland;
  11. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
9.5.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 9.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 1.000 m² bedragen en die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
9.5.3 Beoordelingsregels
  1. De in artikel 9.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
    1. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
    2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
      1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
      2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
      3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
  2. Voor zover de in artikel 9.5.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in artikel 9.5.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
    3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. Het in artikel 9.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
    1. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
    2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan. 
  4. De in artikel 9.5.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.
  5. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in artikel 9.5.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 6

10.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Waarde - Archeologie 6’.

10.2 Functieomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functies, mede bedoeld voor:
  1. doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (lage) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' prevaleert.

10.3 Beoordelingsregels (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken)

10.3.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m2
  1. Op of in de in artikel 10.2 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende functie worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  2. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in artikel 10.2 sub a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 5.000 m².

10.4 Afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken

10.4.1 Vergunningplicht voor het afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken
  1. Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.3.1 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende functie, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  2. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in artikel 10.3.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  3. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in artikel 10.3.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende beoordelingsregels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
    3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 11 Waarde - Wierde invloedszone

11.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Waarde - Wierde invloedszone’.

11.2 Functieomschrijving

De voor 'Waarde - Wierde invloedszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) (basisbestemming), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de in de Bijlage 1 Tabel aanlegvergunningen genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de dubbelbestemming 'Waarde - Wierde invloedszone' en de betreffende werken of werkzaamheden een 'A' is vermeld.
11.3.2 Uitzondering
Het in artikel 11.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

3 Algemene regels

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het TAM-omgevingsplan wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale, ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  2. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als paardenbak, renbaan of menterrein, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  3. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  4. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van gemotoriseerde of gemechaniseerde sporten;
  5. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  6. het gebruiken of laten gebruiken van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen voor bewoning door een ander huishouden dan het huishouden dat de woning bewoont.

12.2 Toegestaan gebruik

Onder een gebruik in strijd met het TAM-omgevingsplan wordt in elk geval niet verstaan:
  1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning vereist en deze is verleend;
  2. de opslag van materiaal en het stallen van caravans in (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen;
  3. het tijdelijk gebruiken van de gronden voor doorloopstallen;
  4. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    3. hoogspanningsleidingen;
    4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Vergunningplicht

Met een omgevingsvergunning voor binnenplanse omgevingsplanactiviteiten kan het college van burgemeester en wethouders afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, en met uitzondering van de hoogte van windturbines, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2;
  7. de bestemmingsregels ten behoeve van tijdelijk kamperen in groeps- of verenigingsverband met een duur van niet meer dan 10 dagen (opbouw- en afbreekdagen daaronder begrepen);
  8. de bestemmingsregels ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor een kampeerterrein ten behoeve van kampeermiddelen, evenwel met uitzondering van stacaravans;
  9. de bestemmingsregels ten behoeve van het gebruik, de aanleg en de bouw van een paardenbak, met dien verstande dat:
    1. voor wat betreft de situering van de paardenbak geldt dat:
      1. deze enkel voor eigen gebruik dient;
      2. de paardenbak dient te worden geplaatst op een bestemmingsvlak waar sprake is van een woonfunctie (al dan niet als bedrijfswoning ) en niet zijnde een recreatiewoning, en wel achter de voorgevelrooilijn van de woning aansluitend aan de bestaande bebouwing, dan wel indien dat ruimtelijk gezien onmogelijk is, mag de paardenbak:
      3. - direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel worden
      4. geplaatst, dan wel achter de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs)woning;
      5. - bij de bestemming Wonen tot maximaal 25 meter buiten het
      6. bestemmingsvlak worden gerealiseerd;
      7. de afstand tussen de paardenbak en de (bedrijfs/recreatie)woning van derden niet minder mag zijn dan 25 m;
      8. situering van de paardenbak buiten het bestemmingsvlak waar sprake is van een woonfunctie niet is toegestaan in kwetsbare gebieden;
    2. voor wat betreft aantallen en maatvoering van de paardenbak geldt dat:
      1. per woning mag niet meer dan 1 paardenbak worden gerealiseerd;
      2. de oppervlakte van de paardenbak mag niet meer dan 800 m2 bedragen bij een aaneengesloten peceelsoppervlakte van meer dan 0,5 ha dan wel, bij een aaneengesloten perceelsoppervlakte van meer dan 1 ha, niet meer dan 1.200 m2;
    3. voor wat betreft stapmolens bij de paardenbak geldt dat:
      1. een stapmolen uitsluitend mag worden gerealiseerd op een perceel met een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0,5 ha;
      2. de buitendiameter niet meer dan 14 m mag bedragen, dan wel indien sprake is van het bedrijfsmatig houden van paarden, niet meer dan 20 m;
      3. de spilhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
      4. deze direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel worden geplaatst, dan wel achter de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs)woning;
    4. voor wat betreft omheiningen bij een paardenbak geldt dat de hoogte niet meer dan 1,80 m mag bedragen;
    5. voor wat betreft lichtmasten bij een paardenbak geldt dat:
      1. de hoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
      2. de afstand tot gebieden welke in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt ten minste 100 m dient te bedragen;
    6. de ontheffing uitsluitend kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      1. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
      2. de natuurlijke waarden van de voorgenomen ontheffing voor gebieden waarvoor bovendien geldt dat boscompensatie aan de orde is;
      3. de natuurlijke waarden van de voorgenomen ontheffing voor gebieden welke in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt, waarbij geen sprake mag zijn van mogelijk (significant) negatieve gevolgen;
      4. de archeologische waarden, waarbij in elk geval geldt dat realisatie binnen gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie geldt dat ontheffing uitsluitend kan worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische en/of cultuurhistorische waarde geen bezwaar bestaat en nadat een erkend archeoloog daaromtrent is gehoord;
      5. en uitsluitend indien:
      6. de belangen van gebruikers dan wel eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad, waarbij in elk geval aandacht dient te worden besteed aan de aspecten geur-, stof-, geluid- en lichthinder;
      7. sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij aandacht wordt besteed aan kleurstelling (donker) en materiaalgebruik (zo mogelijk hout) van de omheining alsmede aan de beplantingssoorten (inheems);
      8. sprake is van een goede drainage;
      9. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het milieu.
  10. de bestemmingsregels ten behoeve van mantelzorg in een aanbouw of bijgebouw, mits:
    1. de zorgbehoefte objectief aannemelijk is gemaakt;
    2. is aangetoond dat in het hoofdgebouw geen mogelijkheden zijn voor mantelzorg;
    3. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van maximaal 70 m2;
    4. de oppervlakte aan aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen inclusief de oppervlakte ten behoeve van mantelzorg niet meer bedraagt dan 300 m2;
    5. het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    6. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg de daarvoor aangewende oppervlakte niet als zelfstandige woning in gebruik wordt genomen;
  11. de bestemmingsregels ten behoeve van een windturbine met een bouwhoogte van niet meer dan 15 m.

13.2 Beoordelingsregels

De in artikel 13.1 genoemde omgevingsvergunningen voor binnenplanse omgevingsplanactivitenten kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  4. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  5. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

13.3 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.