Plan: | Leuringslaan 45, Tolbert |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1969.BPTBBT18ONTW1-VA01 |
Het dorp Tolbert is ten noordwesten direct gelegen aan de plaats Leek. Het dorp behoort dan ook tot de gemeente Leek. Binnen de kern van Tolbert is het bedrijventerrein Oldebert gelegen. Hier bevindt zich de locatie Leuringslaan 45. De locatie betreft perceel ten behoeve van bedrijfsactiviteiten met een bijbehorende bedrijfswoning.
Op 26 juli 2016 heeft er een brand plaatsgevonden op de locatie. Door de brand is vrijwel het gehele pand verwoest. Door het ontstane risico op instortingsgevaar is behoud van het voorhuis niet mogelijk.
De nieuwe eigenaar van het perceel wilt graag een nieuwe ontwikkeling laten plaatsvinden, waarbij de kavel wordt gesplitst in twee percelen. Op ieder perceel vindt de mogelijkheid plaats om te kunnen wonen en werken.
Het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Leek en Oldebert' is het vigerend bestemmingsplan ter plaatse van de locatie. De van toepassing zijnde bestemming 'Bedrijventerrein' op het plangebied biedt voldoende mogelijkheid voor de voorgenomen ontwikkeling. Echter heeft het plangebied slechts één bouwvlak, waardoor de realisatie van een tweede bedrijfsgebouw en bedrijfswoning niet is toegestaan. Het bestaande bouwvlak dient daarnaast verplaatst te worden.
Het college van B&W heeft middels haar principebesluit op 8 september 2017 besloten om onder voorwaarden in beginsel medewerking te verlenen aan het initiatief. Als voorwaarden zijn onder andere gesteld dat de gewenste ontwikkeling wordt vastgelegd in een bestemmingsplan, er geen onevenredige bezwaren moeten bestaan tegen het initiatief, de initiatiefnemer een informatiebijeenkomst organiseert voor bewoners en bedrijven uit de directe omgeving en het initiatief zorgvuldig wordt ingepast in de omgeving.
Zoals gesteld dient er een bestemmingsplan vastgesteld te worden teneinde de realisatie van twee combinatie woon- en werklocaties op het perceel Leuringslaan 45 te Tolbert mogelijk te maken, omdat dit niet mogelijk is binnen de huidige kaders van het vigerende bestemmingsplan. Daartoe is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het bedrijventerrein 'Oldebert' is aan de westzijde van het stedelijk gebied Tolbert en Leek gelegen. Het plangebied ligt binnen dit bedrijventerrein aan de zuidelijke kant. Vanaf de oost- en zuidzijde van de huidige bedrijfswoning is er zicht op woongebied. Vanaf de noord- en westzijde is er zicht op het bedrijventerrein.
Onderstaande afbeelding geeft de situering van het plangebied weer:
Afbeelding: locatie plangebied
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Leek en Oldebert' vigerend. Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Leek op 16 maart 2016. Het bestemmingsplan heeft het karakter van een beheerplan. Dit betekent dat het bestemmingsplan voornamelijk ziet op het behoud van de bestaande situatie.
De bestemming 'Bedrijventerrein' is van toepassing op de locatie Leuringslaan 45. Tevens heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Deze bestemming ziet op de bescherming en veiligstelling van de grond in verband met de lage archeologische verwachtingswaarde.
Naast enkele maatvoeringsaanduidingen, is het plangebied voorzien van twee functieaanduidingen. Dit betreffen de functieaanduidingen 'kantoor' en 'bedrijf tot en met categorie 3.2'. Derhalve is ter plaatse een kantoor toegestaan alsmede bedrijven die zijn genoemd in de bedrijvenlijst uit categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2.
Afbeelding: uitsnede bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Leek en Oldebert'
Het perceel is voorzien van één bouwvlak. Conform de regels van het bestemmingsplan is het slechts toegestaan om één bedrijfswoning te realiseren binnen het vlak met de aanduiding 'bedrijfswoning'. Een bedrijfswoning is ''een woning die uitsluitend bestemd is voor (het gezin) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is''. In verband met het voornemen om het perceel op te splitsen naar twee kavels waarbij een combinatie plaatsvindt tussen wonen en werken, dient het bestemmingsplan aangepast te worden. Hiervoor moet er een verplaatsing plaatsvinden van het bestaande bouwvlak en zal er daarnaast een tweede bouwvlak gerealiseerd moeten worden.
In de toelichting wordt het plangebied nader beschreven en worden de gemaakte beleidskeuzen uitgewerkt. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader beschreven. Hoofdstuk 4 behandelt de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 is de juridische vertaalslag van het uiteengezette beleid uit de voorgaande hoofdstukken aan de orde. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid, zowel de economische als de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Na de toelichting met bijlagen volgen de regels en de bijbehorende bijlage en de daarbij behorende verbeelding. De regels vormen tezamen met de verbeelding het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan, maar kunnen voor de toepassing en interpretatie van de regelgeving niet los worden gezien van de toelichting.
Op het perceel Leuringslaan 45 te Tolbert was voor 26 juni 2016 een bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw gevestigd. De bebouwing werd aangemerkt als een gemeentelijk monument door de authentieke elementen. Echter heeft een brand op 26 juni 2016 vrijwel de gehele bebouwing verwoest. De status van de bebouwing als gemeentelijk monument is daarom ingetrokken, nadat bleek dat renovatie/herbouw niet meer mogelijk was. Alle opstallen en restanten zijn van het perceel verwijderd en/of gesloopt.
Afbeelding: impressie vooraanzicht bedrijfswoning voorafgaand aan brand op 26 juni 2016
Op het perceel bevond zich een bedrijfsgebouw en een bedrijfswoning. Momenteel vinden er op het perceel geen activiteiten plaats. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande situatie weer:
Afbeelding: bestaande situatie
De nieuwe eigenaar heeft de grond met de restanten van de brand aangekocht en is voornemens om het perceel op de locatie op te knappen en er een nieuwbouwontwikkeling te laten plaatsvinden. Op deze wijze wordt ook voor de buurt een acceptabele situatie gecreëerd en een einde gemaakt aan de staat waarin het perceel verkeerd, reden om in te stemmen met de voorgestelde ontwikkeling.
Het voornemen bestaat, om de locatie weer rendabel te ontwikkelen, uit het splitsen van de huidige kavel naar twee kavels (Leuringslaan 45A en 45B). Hierbij zal er op beide kavels een mogelijkheid zijn voor een combinatie van wonen en werken, oftewel een bedrijfsgebouw en een bedrijfswoning. De bedrijfswoningen zullen gerealiseerd worden aan de voorzijde van het perceel. Daarachter zal het bedrijfsgebouw zich bevinden. De percelen zullen ontsloten worden door een eigen uitweg. Een situatieschets van het initiatief is opgenomen in Bijlage 5.
Met de ontwikkeling wordt niet beoogd een verwijzing te maken naar het historische aspect van de locatie. Immers door sloop van het monument is de situatie ter plaatse ook niet meer als zodanig herkenbaar. Er wordt wel gehecht aan een hoge beeldkwaliteit dan normaal gesproken bij bedrijfswoningen wordt geeist. De bestaande wegstructuur is bestaand en zal (voorlopig) ook niet worden veranderd. Hiervoor is ook een beeldkwaliteitsplan voor de locatie opgesteld, zodat het initiatief zorgvuldig wordt ingepast in de omgeving. Uit onderstaande afbeelding volgt een situatieschets van de toekomstige situatie:
Afbeelding: toekomstige situatie
Teneinde de ontwikkeling mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden. Het perceel is met het huidige, vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Oldebert en Leek' voorzien van één bouwvlak. Om twee kavels voor het realiseren van bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning mogelijk te maken, dienen er twee bouwvlakken op het perceel te komen waarbinnen een vlak is aangegeven met de aanduiding 'bedrijfswoning'.
In dit hoofdstuk wordt een uiteenzetting gegeven van het beleid vanuit het rijk, de provincie, de regio en de gemeente Leek, voor zover dit van belang is voor dit project.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid weergegeven.
Nationale belangen
Het Rijk zet in op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor de locatie zijn de volgende nationale belangen van toepassing:
Bij de voorgenomen ontwikkeling vinden geen bodemingrepen plaats.
In Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten wordt aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan worden alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op de afweging.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: (1) eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, (2) vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en (3) mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Dat er een initiatiefnemer is die de voorgenomen ontwikkeling wil uitvoeren geeft aan dat er vraag is naar de voorgenomen ontwikkeling Daarnaast is in dit concrete geval sprake van een nieuwe ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling hoeft daarom niet verder aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 aangevuld. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De ontwikkelingen binnen het bestemmingsplangebied raken geen rijksbelangen.
Conclusie
De structuurvisie, Ladder voor duurzame verstedelijking noch Barro levert geen beperking op voor de realisatie ter plaatse van een sportveld met bijbehorende voorzieningen.
De Omgevingsvisie Provincie Groningen 2016-2020 is op 1 juni 2016 vastgesteld en bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving.
Belangrijkste doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving en om die reden zijn visies aangaande ruimtelijke ontwikkeling, water, landschap, cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk verbonden. Daarnaast zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
In de Omgevingsvisie is het provinciale beleid dat gerelateerd is aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in samenhangende thema's en provinciale belangen.
Onder stedelijk gebied verstaat de provincie een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en water en infrastructuur. Dergelijke stedelijke ontwikkelingen moeten zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, vooral omdat de provincie het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied (zo bepalend voor de identiteit van de provincie) wil behouden en versterken. Dat alles in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking', die bij nieuwe stedelijke ontwikkeling vraagt om motivering en afweging van de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Dat vraagt om zorgvuldigheid bij ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Bij de inpassing van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied en ruimtelijke ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied ondersteunt en adviseert de provincie.
Regionale bedrijventerreinen
De Omgevingsvisie merkt het plangebied aan als 'regionaal bedrijventerrein'. Dergelijke regionale bedrijventerrein zijn bedoeld voor de vestiging van bedrijven uit hogere milieucategorieën en/of met een aanzienlijk ruimtebeslag. Voor deze bedrijven is voorlopig voldoende ruimte op bestaande, regionale bedrijventerreinen. Milieubelastende bedrijven dienen geconcentreerd te worden op deze gebieden. Clusters van bedrijvigheid zijn van belang voor het behoud en de vestiging van nieuwe bedrijvigheid en trekken nieuwe inwoners aan.
Conclusie
Vanuit de provinciale omgevingsvisie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Tegelijk met de vaststelling van de Omgevingsvisie is de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. Deze Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De verordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling vormt geen strijdigheid met de voorgenomen ontwikkeling.
Op 21 oktober 2009 hebben de raden van Leek en Noordenveld de Intergemeentelijke Structuurvisie Leek - Roden (IGS) vastgesteld. De IGS is een structuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Leek en de omgeving van Roden in de gemeente Noordenveld voor de periode 2010-2030.
De IGS is een uitwerking van de Regiovisie Groningen-Assen 2030 voor het gebied Leek-Roden. De IGS voorziet in een uitbreiding, transformatie en revitalisering van de dorpen Leek en Roden, en de kernen Zevenhuizen, Oostwold, Nietap, Tolbert en Nieuw-Roden binnen een landschappelijk raamwerk. De visie voorziet in een ruime opvangcapaciteit voor combinaties van wonen en werken op diverse locaties.
In de IGS zijn een aantal kernwaarden voor ontwikkeling opgenomen. De kernwaarden betreffen de thema's:
Door nieuwe beleidsafspraken zijn de uitgangspunten van de ISG Leek - Roden niet meer actueel maar de IGS is formeel niet ingetrokken. Doorgaans vindt wel een beperkte toetsing plaats.
Conclusie
Er zijn in verband met de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen vanuit de IGS.
De Woonvisie Westerkwartier 2015-2020 is opgesteld voor vier gemeenten (Grootegast, Marum, Zuidhorn en Leek). Centraal staat de visie 'Ruimte om te wonen'. Daarin ligt niet alleen besloten dat het Westerkwartier fysiek de ruimte biedt, maar ook de mogelijkheid om woonwensen waar te maken en ruimte voor bewoners om initiatief te nemen. Om die visie te verwezenlijken, zijn vier ambities uitgewerkt. Per ambitie zijn opgaven benoemd. Daarin is concreet uitgewerkt wat de ontwikkelingen zijn (terugblikkend en vooruitkijkend), wat dat betekent voor het wonen, en wat overheid, corporaties, andere professionals en bewoners (vertegenwoordigers) kunnen doen om toe te werken naar de gestelde ambitie.
Één van de ambities is dat inbreiding voor uitbreiding komt. Dit houdt in dat bij planontwikkeling eerst gekeken wordt naar het benutten van (reeds beschikbare of potentiële) inbreidingslocaties, voordat nieuwe uitbreidingen worden ontwikkeld. Pas wanneer dit niet mogelijk is, dan is het mogelijk om uit te breiden.
Door een calamiteit is de bebouwing op het perceel Leuringslaan 45 verloren gegaan. Met andere woorden de ontwikkeling van het perceel is ontstaan door een calamiteit, een onvoorziene gebeurtenis. Voor de ontwikkeling van het terrein is gekozen voor splitsing van de bedrijfslocatie naar twee percelen, waarbij een combinatie van wonen en werken mogelijk wordt gemaakt. In feite wordt 1 (bedrijfs-)woning toegevoegd op de locatie.
Conclusie
Van strijdigheid met de woonvisie is geen sprake. In de woonvisie is namelijk geen rekening gehouden met dergelijk ontwikkelingen na een calamiteit. De extra woning komt op de post PM.
Om een goede regie te kunnen voeren ten aanzien van de ruimtelijk kwaliteit is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, zie Bijlage 1. Voor de welstandscommissie is dit eveneens het toetsingskader. Het beeldkwaliteitsplan bevat in het bijzonder kwaliteitseisen over materiaalgebruik en kleurstelling. Het beeldkwaliteitsplan zal tegelijkertijd met het bestemmingsplan worden vastgesteld.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Er heeft in verband met de gewenste ontwikkeling een verkennend (asbest) bodemonderzoek alsmede een aanvullend onderzoek ter plaatse van het plangebied plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten worden hierna besproken. Het Verkennend (asbest) bodemonderzoek en de Aanvullende analyses asbest zijn opgenomen respectievelijk in Bijlage 2 en Bijlage 3.
Verkennend (asbest) bodemonderzoek
Veldwerk
Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de opgeboorde grond zijn bijmengingen met puin- en baksteenresten aangetroffen, plaatselijk is bijmenging met ijzerresten aangetoond.
Analyseresultaten grond puinpad en overig terrein
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met cadmium, koper, kwik, lood, zink, PAK en PCB. De gehaltes blijven onder de ½ AW + I waarden en geven geen aanleiding tot nader onderzoek.
De ondergrond blijkt niet verontreinigd te zijn met de onderzochte parameters.
Analyseresultaten grondwater
Uit de analyseresultaten blijkt dat het grondwater licht verontreinigd is met barium en minerale olie. Beide gehaltes blijven onder de ½ S + I waarden en geven geen aanleiding tot nader onderzoek.
Analyseresultaten asbest puinpad
In het noordelijk deel van het puinpad (gaten G02, G03 en G06) is asbest boven de interventiewaarde bepaald. De kwaliteit van het bemonsterde materiaal aanwezig op het zuidelijk deel van het puinpad is onbekend evenals de onverdachte ondergrond van het puinpad. Van dit zuidelijk deel en de ondergrond zijn wel monsters samengesteld echter nog niet geanalyseerd. Deze monsters zijn nog tot 26 januari 2018 aanwezig in het laboratorium, hierna worden de monsters verwijderd. Indien de monsters langer bewaard moeten blijven kan dit tegen meerkosten bewaard blijven.
Het gemeten gehalte asbest in het noordelijk deel van het puin geeft aanleiding tot nader onderzoek. Allereest zal het nader onderzoek bestaan uit het analyseren van het mengmonster samengesteld uit de monsters op het zuidelijk deel van het puinpad en het mengmonster samengesteld uit onverdachte monsters van de bovengrond. Indien blijkt dat de verontreiniging zich beperkt tot het noordelijk deel van het puinpad kan worden overwogen een nader onderzoek te verrichten door het graven van een aantal sleuven. Per sleuf zal het gehalte asbest worden bepaald. Indien blijkt dat het gehalte asbest in de sleuven beneden de interventiewaarde ligt behoeft geen verder nader onderzoek te worden verricht en behoeven ook geen saneringsactiviteiten te worden uitgevoerd.
Analyseresultaten asbest overig terrein
Uit de analyseresultaten blijkt dat op het overig terrein geen asbest in de grond is aangetoond. Op dit terreindeel behoeft geen aanvullend onderzoek te worden verricht.
Conclusie verkennend bodemonderzoek
Er is aanbevolen aanvullende analyses op asbest te verrichten. Afhankelijk van het resultaat hiervan dient (op een deel van) het puinpad nader onderzoek te worden verricht middels het graven van sleuven.
Aanvullend (asbest) bodemonderzoek
Gelet op de conclusie uit het verkennend bodemonderzoek, zijn er twee aanvullende analyses op asbest ingezet. Doelstelling was om na te gaan in welke mate asbest aangetoond wordt in de monsters en in welke mate asbest wordt bepaald in de visueel onverdachte ondergrond ter plaatse van het puinpad.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat geconcludeerd kan worden dat zich geen asbest bevindt in de grond. Wel concentreert zich asbest in het puin. Derhalve wordt geadviseerd hier nader onderzoek naar te laten verrichten en zal er voorafgaand aan de uitvoer van de bouwactiviteiten nader onderzoek plaatsvinden naar de aanwezigheid van asbest in het puin.
Conclusie
Gebleken is dat zich geen asbest bevindt in de bodem. Derhalve vormt het aspect 'bodem' geen belemmering. Voorafgaand aan de uitvoer van de bouwactiviteiten zal nader onderzoek plaatsvinden naar de aanwezigheid van asbest in het puin.
Sinds 1 november 2003 is het verplicht ruimtelijke plannen te laten toetsen door het waterschap (in dit geval Noorderzijlvest) op waterhuishoudkundige aspecten: de zogenaamde watertoets. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. Het watersysteem wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater worden dus (in samenhang) in beschouwing genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van het watersysteem betekent ook dat het watersysteem wordt benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen waterneutraal vorm te geven en om het watersysteem op orde te krijgen en te houden. In deze waterparagraaf worden de belangrijkste items uit de watertoets behandeld en nagegaan wat dit voor het plangebied betekent.
Beleid waterschap
Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016- 2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap.
Watertoets
Het waterschap Noordzijlvest is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl/). Het resultaat is opgenomen in Bijlage 6. Uit de watertoets blijkt dat de korte procedure doorlopen kan worden.
Wateradvies
De wijziging van de bestemming en/of de omvang van onderdelen in het plan hebben invloed op de waterhuishouding en/of raken de belangen van het waterbeheer en/of die van de initiatiefnemer.
Toename verhard oppervlak
Door toename van verhard oppervlak stroomt regenwater, zonder extra maatregelen, sneller af richting oppervlaktewater, waardoor piekwaterstanden en afvoeren toenemen. Dit kan leiden tot wateroverlast. Bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 750 m2 (in de bebouwde kom, binnen gemeentelijke uitbreidingsplannen en in glastuinbouwgebieden) of 2500 m2 (in overige gebieden) is compensatie door aanleg van waterberging nodig. Niet voor elk ruimtelijk plan is het noodzakelijk op gedetailleerde wijze de waterberging te berekenen. Aan de hand van de volgende regels kan bepaald worden hoe de waterberging berekend dient te worden. Voor plannen kleiner dan 10 hectare kan de waterberging volgens de volgende praktische vuistregel berekend worden, het extra te realiseren wateroppervlak is gelijk aan 10% van de toename van het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan. De initiatiefnemer kan dit direct opnemen in de waterparagraaf. Voor in- en uitbreidingen van 10 - 200 hectare stelt waterschap Noorderzijlvest vast hoeveel berging vereist is. Waterschap Noorderzijlvest berekent de benodigde waterberging op basis van regenduurlijnen (inclusief klimaatverandering). Bij grote in- en uitbreidingen is het noodzakelijk om een waterhuishoudingsplan op te stellen. Onderdeel hiervan is een gedetailleerde modellering van het watersysteem. Een waterkwaliteits- en hydraulische modellering kunnen hier onderdeel van uitmaken.
Riolering
Bij de aanleg van riolering in een nieuw plan wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel, daar waar het, gelet op de aard van de aangesloten verharde oppervlakken en de mogelijke verontreiniging daarvan, verantwoord is. De initiatiefnemer van een afkoppelproject dient aannemelijk te maken dat het omringende watersysteem over voldoende berging- en afvoercapaciteit beschikt. Dit wordt in samenspraak met waterschap Noorderzijlvest vastgelegd. Tevens worden mogelijkheden om water langer vast te houden, worden zoveel mogelijk benut.
Vervuiling verhard oppervlak
Het is alleen mogelijk om verhard oppervlak, aangemerkt als schoon, af te koppelen. Dit wordt in overleg met waterschap Noorderzijlvest bepaald. Maatregelen om vervuiling te voorkomen dan wel te verminderen kunnen noodzakelijk zijn.
Bestaand stedelijk gebied
In bestaand stedelijk gebied is ruimte moeilijk te vinden. Bij herinrichting zal het als streefdoel worden ingebracht door het waterschap in het planvormingsproces. Ruimte voor oppervlaktewater in stedelijk gebied is vaak duur. Inzetten op meervoudig ruimtegebruik is daarom een mogelijkheid om te overwegen. Als dat niet voldoende ruimte oplevert zal buiten het stedelijk gebied ruimte moeten worden gezocht ter compensatie. Uitgangspunt is het behoud van het watersysteem en het bergend vermogen ervan in het stedelijk gebied. Binnen het bebouwde gebied mogen hiertoe geen watergangen worden gedempt, tenzij er met het waterschap afspraken zijn gemaakt over compensatie van de afvoer en berging. Met het dempen van sloten, aanleggen van dammen en lange duikers in plaats van een sloot moet kritisch worden omgegaan. Goed omgaan met het relatief schone hemelwater biedt veel kansen. Zo kunnen we veel problemen in het stedelijk watersysteem oplossen of voorkomen. Grondwateronttrekking voor drinkwater worden minder als men in stedelijk gebied meer gebruik maakt van hemelwater. Bijvoorbeeld voor sproeien van tuinen of spoelen van toiletten vanuit een grijs watercircuit.
Grondwater
In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging voor woningen geadviseerd van 1,30 meter. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 meter. Bij kruipruimteloos bouwen kan een kleinere drooglegging toegepast worden. In een ruimtelijk plan kan een variërende drooglegging gerealiseerd worden in overleg met waterschap Noorderzijlvest. Bij gebieden die met enige regelmaat mogen inunderen kan een kleinere drooglegging toegepast worden (groenstroken, ecologische zones). Op deze manier kan op creatieve wijze invulling gegeven worden aan de vereiste waterberging (zie onderstaande tabel minimale droogleggingseisen). Als dit toegepast wordt dient dit in de waterparagraaf vastgelegd te worden.
Invloed op de waterhuishouding
Het aanwezige oppervlaktewater dient niet alleen voldoende ruimte te hebben voor het afstromende hemelwater, maar ook aan de inrichting dient aandacht te worden besteed. Voor een gezond watersysteem is de inrichting en het beheer van het bestaande of nieuw te realiseren oppervlaktewater belangrijk. Bij oppervlaktewatersystemen in stedelijk gebied wordt daarom gestreefd naar zo groot mogelijke eenheden.
Betrokkenheid waterschap
Het waterschap wil betrokken blijven en geïnformeerd worden bij de verdere planvorming van dit project. Graag wordt zij nader geïnformeerd over de planuitwerking en een eventueel overleg met de aangegeven contactpersoon van het waterschap.
Uitgangspunten bestemmingsplan aspect water
De toename van het verhard oppervlak is ongeveer 1.000 m² en heeft tot gevolg dat het hemelwater versneld wordt afgevoerd. Hierdoor is compensatie gewenst. In totaal zal de bestaande watergang aan de zuidzijde van het plangebied worden uitgebreid met de door het Waterschap gewenste uitbreiding van 100 m², uitgaande van realisatie op de waterlijn, bij een gehanteerd streefpeil van + 1,92 m NAP. Deze uitbreiding is gebaseerd op de door het waterschap gehanteerde vuistregel dat tenminste 10% van het verhard oppervlak gecompenseerd moet worden als wateroppervlak. Voorafgaand aan realisatie zal een watervergunning worden aangevraagd.
Verder is bij de bouwplannen het uitgangspunt dat het hemelwater wordt afgekoppeld van het rioolstelsel. Hierdoor wordt de hoeveelheid vervuild water in de riolering beperkt en kan deze via natuurlijke weg (infiltratie en afvoer via de watergang) worden afgevoerd.
Conclusie
Het aspect water vormt op voorhand geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
In de huidige situatie is er op de locatie een bedrijfswoning toegestaan. Met de voorgenomen ontwikkeling worden wordt er een nieuwe extra woning gebouwd. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt er dus een nieuwe geluidsgevoelige functie gerealiseerd.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai en industrielawaai. Spoorweglawaai is in dit geval niet aan de orde, omdat het plangebied niet nabij een spoorweg ligt.
Wegverkeerslawaai
Volgens de Wet geluidhinder geldt een zoneplicht indien op een bedrijventerrein zoneringsplichtige inrichtingen zijn gevestigd. Voor deze inrichtingen geldt dan dat de geluidsbelasting ter plaatse van de zonegrens niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). Voor nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de zonegrens moet worden aangetoond of kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
Gelet op de afstand van de beoogde woningen ten opzichte van de maatgevende weg (Leuringslaan) is het aannemelijk dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.
Industrielawaai
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op een bedrijventerrein. De geplande woningen zijn dan ook bedrijfswoningen. Binnen het geldende bestemmingsplan zijn bedrijfswoningen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. In de toekomstige situatie zal een bedrijfswoning worden toegevoegd op het bedrijventerrein. De woning is onderdeel van de ‘inrichting’ (het bedrijfspand) in de zin van de Wet milieubeheer. De bedrijven op het bedrijventerrein hoeven op de gevel van de bedrijfswoning dus niet aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit te voldoen.
Op het bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan uit verschillende categorieën. In de toekomstige situatie zullen de mogelijkheden voor het vestigen van bedrijven niet veranderen en ook zullen de richtafstanden naar omliggende gebieden hetzelfde blijven. Met de voorgenomen ontwikkeling veranderd de geluidsbelasting van het bedrijventerrein op de omgeving niet en daarom is er geen reden om de voorgenomen ontwikkeling wat betreft geluid geen doorgang te geven.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake, indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
Voorliggend plan voorziet niet in een aantasting van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit zal niet verslechteren bij realisatie van dit voornemen. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Als nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, moet rekening worden gehouden met de bedrijvigheid in de omgeving. De bedrijfsvoering mag niet onevenredig worden geschaad en ter plekke van gevoelige objecten als woningen moet sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarbij moet rekening worden gehouden met de planologische mogelijkheden voor de woningen en de planologische rechten van de bedrijven.
Doorgaans wordt bij de beoordeling van die aspecten teruggevallen op de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" waarin richtafstanden worden gegeven tussen gevoelige bestemmingen als wonen en de bedrijvigheid. Meestal geven deze afstanden een goede indicatie, maar de werkelijke hindercontouren kunnen afwijken van deze richtafstanden. Daarom is het van belang altijd te beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn waar rekening mee moet worden gehouden.
De milieuzonering van de VNG wordt gehanteerd bij het opstellen van bestemmingsplannen met als doel voldoende afstand tussen gevoelige functies (zoals wonen) en hinderlijke functies (zoals bedrijven) planologisch te garanderen. Algemeen geldt voorts dat risicovolle inrichtingen op voorhand worden uitgesloten binnen de reguliere bedrijfsbestemmingen.
Bedrijfsactiviteiten zijn in de door de VNG gehanteerde lijst gerangschikt aan de hand van hun SBIcode (Standaard Bedrijfs Indeling). Per bedrijfscategorie zijn de mogelijke hinderaspecten gerangschikt en per aspect van een grootste in acht te nemen afstand voorzien. Denk daarbij aan hinder door geluid, stof, geur of gevaar of hinder in verband met verkeer of visuele hinder. Aan de hand van hun invloed op de omgeving en de daarmee corresponderende afstanden, zijn de bedrijven in zes categorieën verdeeld, te weten:
Deze categorie-indeling wordt bij de toelaatbaarheid van bedrijvigheid gehanteerd. Niettemin kan het voorkomen dat bedrijfsactiviteiten van een bepaald type minder milieubelastend zijn dan op grond van de lijst mag worden aangenomen. Het kan gaan om betrekkelijk kleinschalige activiteiten, doordat bepaalde milieubelastende onderdelen niet worden uitgeoefend óf doordat maatregelen ter beperking of voorkoming van specifieke hinderaspecten zijn getroffen. In dat geval bestaat de mogelijkheid om bedrijfsactiviteiten als een minder milieubelastende activiteit aan te merken.
De bedrijventerreinen in Leek en Oldebert zijn primair ingericht voor middelschalige bedrijvigheid, gezien de aard van de aanwezige bedrijven. Het betreft hier bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2, respectievelijk 3.1. van de Bedrijvenlijst. Daarnaast komt een aantal bedrijven uit hogere milieucategorieën voor en zijn een aantal meer specifieke bedrijven aanwezig. Dit laatste enerzijds in de vorm van detailhandel (volumineus, overig) en anderzijds vanwege hun specifieke productiewijze.
Om vast te stellen of de realisatie van nieuwe bedrijfswoningen haalbaar is dient onderzoek te worden gedaan. Het onderzoek moet inzicht geven in het akoestisch klimaat van deze nieuwe bedrijfswoningen ten gevolge van de omliggende bedrijven.
Door De milieuadviseur is onderzoek gedaan naar het akoestisch klimaat. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 4. De conclusie is weergegeven in hoofdstuk 5 van de rapportage.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat bij de nieuwe woningen de grenswaarden van de richtwaarden (stap 3) van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’ niet worden overschreden. Bij de nieuwe woningen is hierdoor sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject genoemd. Als drempelwaarden gelden een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 200.000 m2. Daarnaast is als drempelwaarde opgenomen dat de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer.
Met dit bestemmingsplan worden twee woon- en werklocaties mogelijk gemaakt. De drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. wordt hiermee niet overschreden. In het kader van het Besluit m.e.r. is voor de beoogde ontwikkeling dan ook geen sprake van een directe mer(beoordelings)-plicht.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Dit wordt een vormvrije mer-beoordeling genoemd.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de paragrafen in dit hoofdstuk zijn opgenomen.
Conclusie
Het Besluit m.e.r. vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het initiatief.
Aspecten van de cultuurhistorie zijn historische (steden)bouwkundige waarden, archeologie en historische geografie. Samengenomen leveren ze een meerwaarde op. Vooral bij ontwikkelingen dient te worden bezien in hoeverre aanwezige cultuurhistorische waarden kwetsbaar zijn voor geplande bodemingrepen. Niet ongebruikelijk is dat dan aangegeven wordt op welke manier de cultuurhistorische waarden behouden, hersteld of verder ontwikkeld kunnen worden.
Cultuurhistorie
Er bevinden zich in het plangebied zelf of op korte afstand van het plangebied geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is ook geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden.
Archeologie
Ter plaatse van het plangebied geldt de lage archeologische verwachtingswaarde 'Waarde - Archeologie 6'. Hierbij geldt dat vanaf een oppervlakte van respectievelijk 5000 m² sprake is van een vergunningsplicht bij een diepte van 50 cm en meer. Er vinden geen activiteiten plaats > 5000 m². Daarom kan onderzoek achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Er zijn twee nieuwe bedrijfswoningen gepland aan de Leuringslaan 45 te Tolbert. De daaruit voortvloeiende ingrepen zijn het bouwrijp maken van de gronden. Er worden geen bomen gekapt. Het plangebied ligt niet in het Groningse deel van het Natuur Netwerk Nederland en ligt op ca. 3,2 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied. In onderhavig rapport heeft een oriënterende toetsing plaats gevonden aan de soort- en gebiedsbescherming in het kader van de Wet natuurbescherming en aanvullend op het Natuur Netwerk Nederland beleid.
Uit de effectentoetsing Soortbescherming Wet natuurbescherming wordt geconcludeerd dat bij uitvoering van de geplande ingrepen negatieve effecten mogelijk zijn op broedvogels. Er worden door de geplande ingrepen, geen negatieve effecten verwacht op de overige beschermde soorten of aanwezige functies.
Broedvogels
Gedurende de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient ten alle tijde te worden voorkomen. Worden eventuele werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd, dan kunnen negatieve effecten op broedvogels uitgesloten worden. Als broedseizoen kan globaal de periode van 15 maart t/m 1 juli worden aangehouden.
Zorgplicht
Voor de Nederlandse soort- en gebiedsbescherming gelden tevens de algemene beschermingsmaatregelen van Artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming:
1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in elk geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten:
a. dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel,
b. indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
c. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op handelen of nalaten in overeenstemming met het bij of krachtens deze wet of de Visserijwet 1963 bepaalde
Vrijgestelde grondgebonden zoogdieren en amfibieën
Indien de planning het toelaat, kan schade aan de algemene vrijgestelde grondgebonden zoogdieren en amfibieën worden geminimaliseerd door werkzaamheden zoveel als mogelijk uit te voeren buiten de voortplantingsperiode van februari t/m augustus. De minst schadelijke periode is de vorstvrije periode in september t/m november.
Gebiedsbescherming Wet natuurbescherming
Het dichtstbijzijnde N2000 gebied Leekstermeergebied ligt op een afstand van ca. 3,2 kilometer oostelijk van het plangebied. In het N2000 Leekstermeergebied zijn geen Habitattypen aangewezen, waardoor een toetsing aan de Gebiedsbescherming Wnb niet van toepassing is. Vervolgstappen in het kader van de Gebiedsbescherming Wet natuurbescherming zijn dan ook niet aan de orde.
Natuur Netwerk Nederland beleid
Gezien de afstand van het plangebied ten opzichte van omliggende beheertypen en NNN gebieden, de beperkte locale activiteiten die gepaard gaan met de geplande werkzaamheden en de situering van het plangebied binnen de bebouwde kom, kunnen nadelige effecten door geluid, licht, trilling, optische verstoring of verstoring door mechanische effecten worden uitgesloten. Negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN worden daarmee uitgesloten. De geplande ingrepen
Conclusie
Het aspect ecologie vormt, als rekening wordt gehouden met de genoemde aanbevelingen, geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft op twee wijzen betrekking op procedures op basis van de Wro. Ten eerste moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij zoals een agrarisch bedrijf niet onevenredig in haar (bedrijfs)belangen wordt geschaad door de realisatie van een bestemmingsplan. Ten tweede speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Bij bedrijven en milieuzonering is ingegaan op agrarische en niet-agrarische bedrijven. Voor het aspect geur van agrarische bedrijven is geen onderzoek nodig.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig, waar in het kader van de externe veiligheid rekening mee gehouden dient te worden.
Buisleidingen
In de directe nabijheid van het plangebied liggen op basis van de provinciale Risicokaart geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Uit het Basisnet Weg blijkt dat geen van de in de directe omgeving aanwezige wegen een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar heeft. Het plangebied vormt ook geen (mogelijk) aandachtspunt voor het groepsrisico. Uit het Basisnet Water blijkt eveneens dat er geen wateren in de directe omgeving van Tolbert zijn die een plaatsgebonden risicocontour hebben van 10-6 of een (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico. Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een spoorlijn. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt in dit kader dan ook geen risico.
Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen. Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Er is ter plaatse geen sprake van (planologisch relevante) kabels en leidingen.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk worden - voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht - de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien.
Het bestemmingsplan is opgezet conform de RO-standaarden voor digitaal raadpleegbare bestemmingsplannen: IMRO2012 en SVBP2012.
Planregels
De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene op te nemen, wat werkelijk noodzakelijk is. Niettemin kan het in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan enkele flexibiliteitregels in de vorm van afwijkingsmogelijkheden (omgevingsvergunning) opgenomen.
De uitvoering van de bevoegdheid om af te wijken van het plan door het afgeven van een omgevingsvergunning berust bij burgemeester en wethouders. Deze regeling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te worden.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
De omschrijving van de op de kaart aangegeven bestemmingen en het gebruik van gronden en gebouwen is vermeld in hoofdstuk 2. Per bestemming worden de bebouwingsmogelijkheden vermeld.
Hoofdstuk 3 bevat de regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijk hoofdstuk onder te brengen.
Hoofdstuk 4 ten slotte bevat regels ten aanzien van het overgangsrecht en de tenaamstelling van het plan.
Hierna volgend worden - voor zover nodig - de planregels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.
Bestemming 'Bedrijventerrein'
De bestemming 'Bedrijventerrein' is van toepassing op het gehele plangebied. Door middel van een aanduiding worden een kantoor en bedrijven uit categorie 1 tot en met 3.1 uit de bij de regels gevoegde Bedrijvenlijst mogelijk gemaakt. Het plangebied is voorzien van twee bouwvlakken. Om eveneens de woonfunctie toe te staan op de percelen, is er per bouwvlak een aanduiding opgenomen voor een bedrijfswoning.
De bestemming maakt de bouw van bedrijfsgebouwen- en woningen onder voorwaarden mogelijk. De maximale bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen- en woningen is geregeld door middel van een aanduiding op de verbeelding. Dit geldt tevens voor het maximale bebouwingspercentage binnen het bouwvlak.
Daarnaast laat de bestemming aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, onder voorwaarden toe. Voorts kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen voor bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die ter plaatse zijn toegestaan.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'
Deze bestemming is van toepassing op het gehele perceel en ziet op de bescherming en veiligstelling van de lage archeologische verwachtingswaarden in de grond. De bouwregels stellen een archeologisch (voor)onderzoek verplicht, indien de bouwactiviteiten betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 5000 m2.
Algemene bouwregels
Naast de specifieke bouwregels die gelden voor specifieke bestemmingen, zijn er algemene bouwregels opgenomen. De algemene bouwregels betreffen generieke regels die van toepassing zijn op alle bestemmingen.
Algemene gebruiksregels
In aanvulling op het algemene gebruiksverbod uit artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), wordt met dit artikel ter verduidelijking nog een aantal verboden expliciet geformuleerd.
Algemene afwijkingsregels
Deze bevoegdheid geeft afwijkingsmogelijkheden die voor alle bestemmingen gelden. Het gaat hier bijvoorbeeld om het oprichten van nutsvoorzieningen, het overschrijden van in de planregels voorgeschreven maatvoeringen en ondergeschikte afwijkingen ten gevolge van meetveranderingen.
Overgangsrecht
Voor de redactie van het overgangsrecht is het Besluit ruimtelijke ordening bepalend.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
De kosten voortvloeiende uit de ontwikkeling komen voor rekening van de gemeente. De gemeente is daarmee zelf verantwoordelijk voor het kostenverhaal. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 Wro achterwege kan blijven.
Vanuit het oogpunt van maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt het plan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties zoals bedoeld in het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De diensten en instanties kunnen reageren op het voorontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 14 juni tot en met 25 juli 2018 ter inzage gelegen.
maart 2019.