direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oostwold - Gavehoek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1969.BPOW20HERS1-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Hoofdweg in Oostwold, ter plaatse van de voormalige locatie van de basisschool Gavehoek en het dorpshuis is de bebouwing ten behoeve van deze functies inmiddels verwijderd. Het voornemen is om ter plaatse zes vrijstaande woningen te realiseren op het oostelijke deel van het plangebied. Het westelijke deel zal als kleinschalig park worden ingericht.

De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Enumatil/Oostwold (zie paragraaf 1.3). De gemeente Westerkwartier wil medewerking verlenen aan het initiatief. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft de locatie van het voormalige dorpshuis en de voormalige basisschool Gavehoek in Oostwold, tussen Hoofdstraat 217 en Hoofdstraat 225 in. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPOW20HERS1-VA01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Globale ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Enumatil/Oostwold, dat is vastgesteld op 16 maart 2011 door de voormalige gemeente Leek. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied grotendeels bestemd als 'Maatschappelijk' en deels als 'Wonen - 1'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en geldt de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'. In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPOW20HERS1-VA01_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Geldende bestemmingsplan Enumatil/Oostwold

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn de gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen en sportvoorzieningen. Daaraan ondergeschikt zijn kleinschalige duurzame energiewinning, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, wegen, straten en paden en water toegestaan. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden en mogen deels 7 meter en deels 5 meter hoog worden gebouwd. Wonen is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wonen'. Hier is binnen het plangebied geen sprake van.

Binnen de bestemming 'Wonen - 1' zijn de gronden bestem voor woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor met het wonen verenigbare functies en detailhandel. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Per bouwvlak is één hoofdgebouw toegestaan. Binnen het plangebied valt geen bouwvlak.

Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zijn de gronden mede bestemd voor het behoud, het herstel en de bescherming van archeologische waarden. Hier geldt dat bij het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 centimeter onder het maaiveld, een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Tot slot geldt ter plaatse van het plangebied geldt tot slot de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'. Ter plaatse van deze gronden geldt een wijzigingsbevoegdheid waarmee het mogelijk wordt gemaakt de bestemming van het gebied te wijzigen in 'Horeca', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Woongebouw'. Hiervoor gelden een aantal voorwaarden waar aan voldaan moet worden.

Omdat reguliere bewoning niet is toegestaan binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is het voornemen in strijd met het geldende bestemmingsplan. Daarnaast kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid omdat naast wonen, ook het voorgenomen park dient te worden bestemd als 'Groen'. Deze bestemming is niet mogelijk te maken via de wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het relevante rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de beoogde ontwikkeling wordt getoetst. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan. In hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het oostelijke deel van het dorp Oostwold, ten noorden van de doorgaande weg de Hoofdstraat. Voorheen waren hier de basisschool Gavehoek en het dorpshuis gevestigd. Na de realisatie van een multifunctioneel centrum (MFC) in het dorp zijn de basisschool en het dorpshuis naar het MFC verhuist en is de bebouwing in het plangebied gesloopt.

Het plangebied ligt in de huidige situatie braak en is ingericht als grasveld. Aan de noord-, oost-, en westzijde is het gebied afgeschermd door een bomenrij. Centraal in het plangebied staan twee bomen. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Hoofdstraat. Aan de overzijde van de Hoofdstraat staan voornamelijk woningen. Dit betreft de doorgaande weg door Oostwold. Ten westen van het plangebied, aan de Hoofdstraat 217, is het eetcafé Het Witte Paard gevestigd. Ten oosten van het plangebied staan woningen en een kerk. Ten noorden van het plangebied loopt de watergang De Gave. Daarachter liggen agrarische gronden. In figuur 2.1 is de huidige situatie van het plangebied weergegeven. In figuur 2.2 is een vooraanzicht van de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPOW20HERS1-VA01_0003.jpeg"

Figuur 2.1 Huidige situatie in het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPOW20HERS1-VA01_0004.png"

Figuur 2.2 Vooraanzicht van de huidige situatie in het plangebied

2.2 Voorgenomen situatie

Beschrijving initiatief

Het voornemen is om het plangebied is om het plangebied in twee delen te splitsen. Het westelijke deel wordt in de toekomstige situatie ingericht als park/groenvoorziening. Het voornemen is om in dit deel een groene zone in te richten, met halfverharde paden. De bestaande haag aan de straatzijde blijft behouden. De verdere invulling van dit gebied wordt nader uitgewerkt. Hierbij wordt gedacht aan een speelplek voor kinderen, een kleine boomgaard of soortgelijke ideeën.

Het oostelijke deel van het plangebied wordt ingericht ten behoeve van woningbouw. Hier worden zes vrijstaande woningen gerealiseerd. Drie woningen worden met de voorzijde gericht op de Hoofdstraat. Hier is een verspringende rooilijn mogelijk. Achter deze woningen worden nog eens drie vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. De woningen worden ontsloten aan een gezamenlijke inrit, die uitmondt op een binnenplaats tussen de woningen in. Op eigen erf is vervolgens per woning ruimte voor twee parkeerplaatsen. In figuur 2.3 is een situatietekening weergegeven van de voorgenomen indeling van het plangebied. In figuur 2.4 is een impressie van de voorgenomen situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPOW20HERS1-VA01_0005.png" Figuur 2.3 Situatietekening van de voorgenomen situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.BPOW20HERS1-VA01_0006.png"

Figuur 2.4 Impressie van de voorgenomen situatie

Ruimtelijke inpassing

De woningen in het plangebied worden voorzien van één bouwlaag met een kap. Dit is in overeenstemming met het merendeel van de woningen in de omgeving. Ook in het kleur- en materiaalgebruik zal zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het bestaande straat- en bebouwingsbeeld. Omdat in de directe omgeving veel woningen aanwezig zijn, is er ook sprake van een functionele aansluiting bij de omgeving.

Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Hoofdstraat. Er wordt een gezamenlijke inrit aangelegd, die uitmondt op een binnenplaats gelegen tussen de zes woningen. De Hoofdstraat geldt als doorgaande weg binnen het dorp Oostwold. Via deze straat wordt het dorp ontsloten, in westelijke richting naar het dorp Leek en in oostelijke richting naar de stad Groningen. Op deze wijze is het plangebied op een goede wijze ontsloten.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie als gevolg van de realisatie van zes vrijstaande woningen in de gemeente Westerkwartier, met een ligging in de rest bebouwde kom en uitgaande van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk', bedraagt 50 mvt/etmaal op basis van publicatie 381 van het CROW. Dit geringe aandeel extra verkeer gaat op in het heersende verkeersbeeld en wikkelt zicht af over de Hoofdstraat. Dit zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

De parkeerbehoefte bedraagt 2 parkeerplaatsen per woning op basis van publicatie 381 van het VNG. Zoals op de situatietekening is weergegeven, worden per woning 2 parkeerplaatsen op eigen erf aangelegd. Daarmee wordt volledig op eigen erf voorzien in de parkeerbehoefte.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat het plan dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van de rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk is, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking

De bouw van zes woningen wordt in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Daarom hoeft niet aan de ladder te worden getoetst. Desondanks is er in de gemeente Westerkwartier ruimte voor de bouw van deze woningen (zie paragraaf 3.4) en valt het plangebied binnen bestaand bebouwd gebied. Daarmee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Groningen 2016-2020

De Omgevingsvisie Groningen 2016-2020 bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie Groningen op de fysieke leefomgeving. De provincie wil het aantrekkelijke woon- en leefklimaat verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen.

In de Omgevingsvisie is het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale belangen.

De provincie Groningen streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit in de provincie. De ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. De gebruikswaarde is gericht op een efficiënte inrichting van het gebied voor uitoefening van de daaraan toegekende of toe te kennen functies. Bij belevingswaarde gaat het om de sfeer en allure van het gebied. De toekomstwaarde draait om de toekomstbestendigheid van de maatregelen die ten behoeve van de gebruiks- en belevingswaarde worden genomen.

De kwaliteit van het wonen levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid van de provincie. Een hoge woonkwaliteit kan worden bereikt door het woningaanbod optimaal te laten aansluiten bij de wens van de inwoners; ook als het gaat om het soort kern waar men wil wonen: van kleine kern tot een grote stad. Het is mogelijk om kleine kernen kleinschalig uit te breiden. Hiervoor worden primair de inbreidingsmogelijkheden benut.

De provincie wil dat gemeenten in regionaal verband samen een visie opstellen over de ontwikkeling van de woningvoorraad. Zo kan worden voorkomen dat er teveel nieuwbouwplannen worden ontwikkeld. De provincie ziet voor haarzelf hierin een rol als facilitator van de totstandkoming van de visie.

Conclusie

Het voorgenomen plan betreft de herontwikkeling van de voormalige locatie van het dorpshuis en de basisschool in Oostwold. Beide instellingen zijn verhuisd naar het multifunctionele centrum in het dorp. Inmiddels is de bebouwing ook uit het plangebied verwijderd en ligt de locatie braak. Hier worden met dit voornemen een park en zes vrijstaande woningen ontwikkeld. Met de herontwikkeling wordt verpaupering van het plangebied tegengegaan en wordt ruimtelijke kwaliteit aan het gebied toegevoegd. Bovendien sluit de woonfunctie goed aan op het omliggende gebied, waar ook voornamelijk sprake is van woningen.

Daarnaast is het plan passend binnen de regionale woonvisie die de gemeenten in het Westerkwartier gezamenlijk hebben opgesteld. Dit is nader beschreven in paragraaf 3.4.

Omgevingsverordening Groningen 2016-2020

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie Groningen 2016-2020.

In artikel 2.15.1 van de verordening worden regels gegeven met betrekking tot woningbouw. Een ruimtelijk plan kan alleen in woningbouw voorzien, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie. In paragraaf 3.4 wordt beschreven dat de voorgenomen woningbouwontwikkeling past binnen de gemeentelijke kaders.

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming met de gemeentelijke en regionale kaders voor woningbouw. Dit is nader omschreven in paragraaf Daarmee is het plan ook in overeenstemming met de Omgevingsverordening Groningen 2016-2020.

3.3 Regionaal beleid

Regionaal Woondocument Regio Groningen - Assen 2017

Sinds 2012 worden binnen de Regio Groningen-Assen (RGA), waar ook voormalige gemeenten Leek en Zuidhorn onderdeel van waren, afspraken gemaakt op het vlak van woningbouw. Het doel van deze afspraken was om meer balans aan te brengen in het aanbod van woningbouwlocaties, verkleining van de risico's van woningbouwprojecten, benutting van marktkansen en het realiseren van regionale kwaliteitsdoelstellingen op het vlak van bereikbaarheid en landschap.

In 2017 zijn deze afspraken vastgelegd in het Regionaal Woondocument. Dit document bundelt het instemmingsmodel uit 2012, de uitvoeringspraktijk van deze afspraken en de tussentijd aanpassingen samen in één document De laatste aanpassingen op basis van de Regionale woningmarktanalyse regio Groningen-Assen 2018-2030 zijn de aanleiding geweest tot deze bundeling.

In het Regionaal Woondocument vallen de voormalige gemeenten Leek en Zuidhorn (nu gemeente Westerkwartier) in de regio Zuidwest. Voor de regio Zuidwest geldt dat de bevolking licht gaat krimpen en dat het aantal huishoudens, dus ook de woningvraag, tot 2025 blijft groeien. Voor de periode 2017 tot 2030 wordt voor de regio Zuidwest een toename van de woningvraag verwacht met 1.900 tot 3.300 woningen aangevuld met circa 2.000 grondgebonden woningen vanuit de stedelijke woonvraag. Het netto bouwprogramma tot 2030 bedraagt in totaal circa 4.000 woningen. Voor de voormalige gemeente Leek, waar binnen het plangebied ligt, geldt een netto woningbouwprogramma van 381 woningen. Hier past het voorgenomen aantal woningen in het plangebied binnen. Aan de basis van deze afspraken ligt de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Deze zijn doorvertaald naar gemeentelijke planningslijsten. De gemeentelijke woningbouwprogrammering is afgeleid van de

Met de vaststelling van dit Woondocument door de raad van de voormalige gemeente Leek wordt voldaan aan artikel 2.15.1 van de Omgevingsverordening van de provincie Groningen.

3.4 Gemeentelijk beleid

Ruimte om te wonen, woonvisie Westerkwartier 2015-2020

Met deze woonvisie schetsen de gemeenten binnen het Westerkwartier een perspectief voor het wonen in het Westerkwartier. Deze ambities zijn hier vastgelegd tot het jaar 2020. Tegelijkertijd wordt er een lange termijn perspectief geschetst, omdat grote trends als huishoudensgroei en vergrijzing de koers bepalen.

De vraag naar woningen hangt samen met de groei van het aantal huishoudens, als gevolg van natuurlijke ontwikkeling, doorstromers binnen het gebied en migratie. Met de provincie Groningen zijn afspraken gemaakt over de ruimte die er in de regio is om plannen te ontwikkelen voor woningbouw. Daarvoor is een huishoudensprognose een belangrijke onderlegger. De prognose gaat uit van 170 huishoudens per jaar in de regio als geheel tot 2020 en een afnemende groei. Voor de woningbehoefte komt dit neer op 1.015 woningen tot 2020 en nog eens 675 woningen tot 2025. Tussen 2030 en 2040 wijzen de prognoses op krimp. De regio Westerkwartier verwacht toenemende ruimte op de woningmarkt, in combinatie met een gunstige ligging van de regio, eerder leidt tot nulgroei op regioniveau. Daarbinnen zullen positieve afwijkingen voorkomen (bijvoorbeeld in de centrumdorpen) en negatieve afwijkingen (krimpdorpen).

Binnen het Westerkwartier gaan inbreidingsplannen voor uitbreidingsplannen. Inbreiden biedt de mogelijkheid om incidentele 'rotte kiezen' te verwijderen. Bij planontwikkeling wordt eerst gekeken naar het benutten van inbreidingslocaties, voordat nieuwe uitbreidingen worden gerealiseerd. In Leek is een woningbehoefte van 220 tot 375 woningen in de periode 2014-2020.

Gemeentelijk beleid internethandel

Gelet op de toenemende betekenis van handel en verkoop via internet heeft de gemeente beleid ontwikkeld (december 2015) om te kunnen bepalen waar en onder welke voorwaarden daaraan medewerking kan worden verleend. Gezien ook de ruimtelijke betekenis wordt een viertal categorieën internetwinkels/afhaalpunten onderscheiden:

  • internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid en zonder opslag (online diensten);
  • internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid maar met opslag en distributie van goederen;
  • internetwinkels met fysieke bezoekmogelijkheid waar naast het afhalen en/of inleveren van via het internet bestelde artikelen, ook andere activiteiten (kopen, bestellen, omruilen en uitstallen) plaatsvinden;
  • afhaalpunten (internetwinkels met fysieke bezoekmogelijkheid waar uitsluitend goederen kunnen worden afgehaald en/of geretourneerd).

Op basis hiervan gelden per hoofdfunctie de volgende uitgangspunten voor internetwinkels in woonbestemmingen:

In de huidige bestemmingsplannen of beheersverordeningen worden bij woonbestemmingen met wonen verenigbare functies toegestaan. Detailhandelsactiviteiten zijn uitgesloten. Op woonbestemming passende internetwinkels: Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid.

Welstandsnota Leek

De voormalige gemeente Leek heeft in 2004 een welstandsnota opgesteld met het doel om een bijdrage te leveren aan het visuele kwaliteitsniveau van bouwwerken in de gemeente. De welstandsnota biedt mogelijkheden om vooraf informatie te ontvangen over de criteria die bij welstandsbeoordeling een rol spelen. Ook vormt de nota een vangnet voor bouwplannen die qua aanzien geweerd zouden moeten worden. Omdat de gemeente Westerkwartier (waar de voormalige gemeente Leek deel van uit maakt) nog geen nieuwe welstandsnota heeft opgesteld, wordt teruggegrepen op de welstandsnota van de gemeente Leek.

Het plan is voorgelegd aan de welstandscommissie. De commissie heeft vervolgens het plan goedgekeurd. Door goedkeuring van de welstandscommissie kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de welstandseisen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Voor de beoogde ontwikkeling is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de relevante milieuaspecten (bodem, water, milieuzonering en externe veiligheid) en om andere sectorale regelgeving (bijvoorbeeld archeologie en cultuurhistorie, ecologie).

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan mer-plichtig, project mer-plichtig of mer-beoordeling plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.

Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 6 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Het bevoegd gezag heeft voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan besloten dat het niet noodzakelijk is om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen. Dit blijkt ook uit de overige paragrafen in dit hoofdstuk, waarin gemotiveerd is dat er geen belemmeringen bestaan vanuit de milieuaspecten.

4.2 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.

Onderzoek

Binnen het plangebied worden zes woningen gerealiseerd. Dit betreffen bodemgevoelige objecten waarvoor aangetoond moet worden dat de bodem van voldoende kwaliteit is voor het voorgenomen gebruik. Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2. Hieruit blijkt dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid, het milieu en/of het ecosysteem. Uit milieuhygiënisch oogpunt is er geen bezwaar tegen een voorgenomen eigendomsoverdracht en tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.3 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemers van een ruimtelijke ontwikkeling behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij onderhavige procedure wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Waterschapsbeleid

Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016- 2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap.

Toetsing

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Noorderzijlvest (kenmerk: 20200130-34-22352).

Waterkwantiteit

Door een toename van verhard oppervlak stroomt regenwater sneller af richting oppervlaktewater, waardoor piekwaterstanden en afvoeren toenemen. Dit kan leiden tot wateroverlast. Voor het plangebied geldt dat bij een toenemende verharding van minimaal 750 m2 compensatie door aanleg van waterberging nodig is. In dit geval is watercompensatie noodzakelijk om de verharding met circa 1.200 m2 toeneemt in het plangebied. In overleg tussen de initiatiefnemer, gemeente en het waterschap is besloten om in de groenvoorziening een wadi aan te leggen met een grootte van minimaal 120 m2. De Wadi zal in open verbinding staat met de noordelijk gelegen watergang De Gave.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

In dit geval wordt een gescheiden stelsel aangelegd, waarbij hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlakte water. De riolering wordt aangesloten op het bestaande netwerk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruik, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

Aan de achterzijde van het plangebied ligt een hoofdwatergang. Er worden geen bouwmogelijkheden voorgesteld binnen de zone van deze watergang. Daarmee wordt voldaan aan de eisen van het waterschap.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.4 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Regionaal archeologiebeleid

De voormalige gemeenten in het Westerkwartier hebben gezamenlijk een archeologiebeleid ontwikkeld. Gezamenlijk is onderzoek gedaan naar de archeologische (verwachtings)waarden in het gebied. Dit is vervolgens verwerkt in het beleidsstuk Archeologie en Cultuurhistorie in de Westerkwartiergemeenten Grootegast, Marum, Leek, Zuidhorn (2013).

Op grond van dit onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van het landschap zijn een archeologische verwachtingenkaart en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt.

De archeologische waarden- en verwachtingskaart voor de gemeente Westerkwartier laat zien dat het plangebied deel uit maakt van een Terrein van archeologische waarde. Het plangebied valt in de aangegeven categorie 3. Op basis van deze categorisering is in het geldende bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen waarbij een archeologisch onderzoek nodig is bij ruimtelijke ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 50 m².

Onderzoek

Met dit plan wordt de ontwikkeling van zes vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Hierdoor wordt de bodem geroerd voor een oppervlakte groter dan 50 m². Daarom is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 3). Uit het onderzoek is naar voren gekomen om het terrein op archeologische gronden vrij te geven voor de geplande woningbouw. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Regionaal beleid cultuurhistorie

De voormalige gemeenten in het Westerkwartier hebben gezamenlijk een beleid ten aanzien van cultuurhistorie ontwikkeld. Gezamenlijk is onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische (verwachtings)waarden in het gebied. Dit is vervolgens verwerkt in het beleidsstuk Archeologie en Cultuurhistorie in de Westerkwartiergemeenten Grootegast, Marum, Leek, Zuidhorn (2013).

Onderzoek

Op basis van het regionale beleid is te concluderen dat geen sprake is van cultuurhistorische waarden in het plangebied. Daarom heeft de beoogde ontwikkeling ook geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. in de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Daarnaast is in elke provinciale verordening een uitwerking van de Wnb opgenomen. In de provincie Groningen wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Per soort worden de handelingen, middelen en methoden genoemd die mogen worden toegepast, slechts voor zover er geen andere bevredigende oplossing bestaat.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Toetsing

Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden als Natura 2000 en Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Leekstermeergebied op circa 700 meter afstand tot het plangebied. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Binnen het plangebied was voorheen een basisschool met een dorpshuis aanwezig. Die zijn inmiddels verwijderd en er worden zes woningen gerealiseerd. Gezien deze functiewijziging en het lage aantal woningen neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied niet toe. Daarom kan redelijkerwijs gesteld worden dat de ontwikkeling in het plangebied geen significante gevolgen heeft voor omringende beschermde natuurgebieden.

Stikstofdepositie

Om te onderzoeken of de ontwikkeling zorgt voor stikstofdepositie op stikstofgevoelige beschermde Natura 2000-gebieden is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is het Drentsche Aa-gebied, op circa 14 kilometer afstand. Met behulp van de Aerius-calculator is berekend wat de stikstofdepositie van de ontwikkeling is zowel de aanlegfase als de gebruiksfase zijn. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 4.

Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Derhalve is er geen sprake van een relevant effect op het gebied van stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Daarmee is voldoende onderzoek gedaan naar dit aspect.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Om te onderzoeken wat de gevolgen van het plan ten aanzien van beschermde soorten zijn, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, die is opgenomen als bijlage 5. Hieruit is naar voren gekomen dat het plan doorgang kan vinden binnen de kaders van de Wet natuurbescherming, mits de volgende aanbevelingen worden opgevolgd:

Algemene broedvogels

Binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden kunnen vogels tot broeden komen waarvan de nesten alleen tijdens de broedtijd beschermd zijn. Daarom wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt over het algemeen de periode 15 maart - 15 juli aangehouden. Afhankelijk van de soort en klimatologische omstandigheden kunnen soorten echter eerder of later in het jaar tot broeden komen. De broedende houtduif die ten tijde van het veldbezoek in het plangebied is aangetroffen, is hier een voorbeeld van. Wat voor deze soorten van belang is, is of er sprake is van een broedgeval. Zo ja, dan is deze altijd beschermd. Eventueel kan voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcheck worden uitgevoerd, zodat in delen van het plangebied waar geen verstoring op kan treden reeds tijdens het broedseizoen kan worden gewerkt.

Poelkikker

Het plangebied vormt mogelijk een landhabitat voor de poelkikker. Vanuit het onderzoek wordt daarom geadviseerd om buiten de kwetsbare winterrust periode van de poelkikker te werken bij het uitvoeren van graaf-, grondverzet- of andere bodemwerkzaamheden. Voor de kwetsbare winterrust periode van de poelkikker worden de datumgrenzen 15 oktober-15 april aangehouden (datumgrenzen BIJ12). Afhankelijk van lokale klimatologische omstandigheden kan deze periode echter eerder of later beginnen of eindigen. Wanneer het niet mogelijk is om deze periode te vermijden is een nader onderzoek noodzakelijk naar de aanwezigheid van de poelkikker.

Ganzenfoerageergebieden

Het plangebied ligt zeer dichtbij een ganzenfoerageergebied; of de bouw significant negatieve effecten kan hebben op de foeragerende ganzen is op voorhand niet uit te sluiten. Daarom is een nader onderzoek noodzakelijk om uit te wijzen of het gebied daadwerkelijk wordt gebruikt door ganzen als foerageergebied. Dit dient vlak voor de uitvoering van de werkzaamheden plaats te vinden.

Zorgplicht

Er kunnen enkele meer algemene soorten voorkomen in het plangebied waarvoor een vrijstelling geldt in geval van schade aan deze soorten (bv huisspitsmuis). Op deze soorten is wel de zorgplicht van toepassing. Deze kan tot uiting worden gebracht door zo te werken dat dieren de kans krijgen om te vluchten naar habitat buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden of dieren (zoals vrijgestelde amfibieën) naar een dergelijke habitat te verplaatsen.

Conclusie

Omdat niet geheel uit te sluiten is dat de werkzaamheden buiten de winterrust periode van de poelkikker plaatsvinden en om te onderzoeken of er mogelijk effecten van de bouw op het naastgelegen ganzenfoerageergebied plaatsvinden, worden er nader onderzoeken uitgevoerd.

Vervolgonderzoek poelkikker

In het kader van het vervolgonderzoek naar de poelkikker is het plangebied twee keer bezocht. Hierbij is zowel gelet op kooractiviteit als op zichtwaarnemingen (met behulp van een schepnet). Tijdens deze bezoeken zijn geen poelkikkers waargenomen. Op basis hiervan kan worden uitgesloten dat de poelkikker het plangebied als overwinteringsgebied gebruikt. Voor wat betreft de voortgang van de ontwikkeling hoeft geen rekening te worden gehouden met deze soort.

Ganzenfoerageergebied

Het nader onderzoek naar het gebruik van het gebied door ganzen als ganzenfoerageergebied dient vlak vóór de periode van uitvoering plaats te viinden. Daarom zal het onderzoek pas na vaststeling van het bestemmingsplan worden uitgevoerd. In de uitvoering wordt rekening gehouden met de uitkomsten van dit onderzoek.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.

Onderzoek

Het plangebied ligt in de dorpskern van Oostwold. De woningen worden gerealiseerd aan de Hoofdstraat, die als hoofdstructuur kan worden aangemerkt. Bovendien is in de omgeving sprake van verscheidene functies. Op basis daarvan kan de omgeving worden aangemerkt als gemengd gebied.

Rondom het plangebied zijn enkele voorzieningen aanwezig waar in het kader van milieuzonering rekening mee gehouden moet worden. Ten westen, grenzend aan het plangebied, staat een horecavestiging. In de huidige situatie is eetcafé Het Witte Paard hier gevestigd. Voor een dergelijke inrichting geldt conform de VNG-brochure een richtafstand van 10 meter op basis van geluid. Omdat in de vroege planvorming nog niet duidelijk was waar in het plangebied de woningen gerealiseerd zouden worden, is een akoestisch onderzoek inrichtingslawaai uitgevoerd naar Het Witte Paard. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 7.

Uit het onderzoek blijkt dat er kan worden voldaan aan de geluidsvoorschriften indien de nieuwe woningen op een afstand van tenminste 23 meter uit de gevel van Het Witte Paard wordt gebouwd. In de uitwerking van het plan is een contour van 23 meter om Het Witte Paard heen gelegd. Binnen deze contour worden geen woningen gebouwd, maar wordt het park aangelegd en is de bestemming 'Groen' van toepassing. Deze contour is eveneens weergegeven in figuur 2.3. Tevens kan worden voldaan aan de maximale geluidsniveaus/langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in het kader van het Activiteitenbesluit en in het kader van een goede ruimtelijke ordening, indien ter plaatse van de afvalcontainer bij het eetcafé een scherm wordt geplaatst ter hoogte van 2 meter en met een lengte van 5 meter en een massa van tenminste 10 kg/m2. Ten aanzien van indirecte hinder wordt voldaan aan de streefwaarde.

Naast Het Witte Paard zijn nog enkele inrichtingen in de omgeving waar rekening mee gehouden dient te worden.

Ten oosten van het plangebied staat een kerk, op circa 25 meter van het plangebied. Voor een kerk geldt in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. In de huidige situatie is de kerk in gebruik als woning. Omdat de maatschappelijke bestemming nog wel planologisch geregeld is, dient wel met de richtafstand rekening gehouden te worden. Aan de richtafstand wordt voldaan waardoor geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Ten zuidoosten van het plangebied, op circa 55 meter afstand, ligt een begraafplaats. Voor een dergelijke inrichting geldt een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Hier wordt ook aan voldaan.

Voor het overige zijn inrichtingen op een dusdanig ruime afstand gelegen dat deze geen invloed hebben op de ontwikkelingen in het plangebied en daarom niet getoetst hoeven te worden.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik. de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Toetsing

Uit de risicokaart blijkt dat er in de nabije omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting betreft Staal Bewerking Noord (SBN) en ligt ten zuidoosten van het plangebied op circa 500 meter van het plangebied. Daarmee ligt het plangebied ruimschoots buiten de risicocontouren van dit bedrijf.

De dichtstbijzijnde risicovolle buisleiding ligt op circa 1,7 km ten oosten van het plangebied. Dit betreft een Aardgasleiding NEN 3650 met een diameter van 8 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Hiervoor geldt een inventarisatieafstand van 95 meter. Het plangebied valt hier ruimschoots buiten.

Tot slot ligt de dichtstbijzijnde risicovolle transportroute, de A7, op circa 610 meter ten zuiden van het plangebied. Voor deze transportroute geldt een plaatsgebonden risicoafstand van 0 meter en een groepsrisico afstand van 48 meter. Het plangebied valt hier ruim buiten.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.9 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Conclusie

Omdat binnen het plangebied geen hoofdleidingen en -kabels liggen en er geen relevante zones over het plangebied liggen, vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor dit plan. Er zal voor de uitvoering een Klic-melding worden gedaan.

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Wet Milieubeheer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de

concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).

Onderzoek Wet Milieubeheer

Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie tussen 10 en 15 µg/m3 voor stikstofdioxide, een gemiddelde concentratie van <18 µg/m3 voor fijn stof (PM10) en een gemiddelde concentratie van <10 µg/m3 voor fijn stof (PM 2,5)

De normen voor stikstofdioxide en fijn stof liggen op respectievelijk 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015) voor stikstofdioxide en fijn stof (PM10) en op 25 µg/m3 voor fijn stof (PM2,5).

Er is derhalve geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarden.

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan een goede woon- en leefklimaat voor wat betreft de luchtkwaliteit.

Onderzoek NIBM

De beoogde ontwikkeling maakt de realisatie van een woning mogelijk. Deze ontwikkeling is dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeer aantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit NIBM van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

Conclusie

Er is geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof (PM10). Daarnaast valt het realiseren van een woning binnen de NIBM-regeling. Daarom is geen nader onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.11 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidbronnen: wegverkeer,

spoorwegverkeer en industrie. Indien er binnen een geluidzone een geluidgevoelige functie gerealiseerd wordt, dient getoetst te worden aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh.

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek

Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan de Hoofdstraat. Hoewel de maximaal toegestane snelheid hier 30 km/uur betreft, is dit de doorgaande weg in het dorp en is in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch akoestisch onderzoek gedaan naar wegverkeerslawaai afkomstig van de Hoofdstraat. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 8.

De maximaal berekende geluidsbelasting vanuit het akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai bedraagt 50 dB. De richtwaarde (maximale ontheffingswaarde Wet geluidhinder) bedraagt 63 dB. Hier wordt ruimschoots aan voldaan. Omdat de Wet geluidhinder niet van toepassing is, is ook een hogere waarde procedure niet noodzakelijk. Het binnenklimaat wordt gegarandeerd door een goede isolatie, overeenkomstig met de eisen uit het bouwbesluit. Daarom wordt geen overlast als gevolg van wegverkeerslawaai verwacht.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

In voorgaande hoofdstukken zijn de aanwezige functies, de ontwikkelingen daarbinnen en de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde geweest. Dit beleid krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen. Deze regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

5.2 RO standaarden 2012

Het bestemmingsplan voldoet aan de RO standaarden 2012. Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere instanties. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de Wet ruimtelijke ordening opgesteld volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

5.3 Wet ruimtelijke ordening

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen.

In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen én van de wijze van meten, wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.

In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende afwijkingsregels.

In de 'Overgangs- en slotregels' is het overgangsrecht conform het bepaalde in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Bro. Daarnaast bevatten de regels een slotregel met daarin de citeertitel van het bestemmingsplan.

5.4 Toelichting op de bestemmingen

Op grond van de informatie zoals genoemd in paragraaf 2.2 is een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezige functies in het plangebied. De situering en hoogte van deze functies is vertaald naar de diverse bestemmingen in het plangebied. Onderstaand wordt een verantwoording van de keuzes van bestemmingen weergegeven.

Het plangebied kent drie enkelbestemmingen en een dubbelbestemming.

Groen

De gronden in het westen van het plangebied, waar het voornemen is om een parkachtige omgeving aan te leggen, zijn hierop bestemd als 'Groen'. Hier zijn de gronden bestemd voor onder andere groenvoorzieningen en voetpaden, waarmee het voorgenomen park kan worden aangelegd binnen deze bestemming.

Verkeer - Verblijf

De woningen worden ontsloten door een centrale inrit die uitmondt op een plein waaraan de opritten van de woningen zijn ontsloten. Gezien het gedeelde karakter van deze inrit is deze bestemd als Verkeer - Verblijf.

Wonen - 1

Ter plaatse van de woningen zijn de gronden bestemd voor 'Wonen - 1'. Hiermee is de woonbestemming in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan zodat sprake is van een eenduidige regeling in de omgeving. Omdat wordt voorgenomen de woningen te laten bestaan uit één bouwlaag met een hoge kap, is gekozen voor een bouwhoogte van 9 meter en een goothoogte van 3,5 meter. Om ervoor te zorgen dat niet meer dan zes woningen in het plangebied worden gerealiseerd, is een maximum aantal wooneenheden van zes opgenomen.

Waarde - Archeologie

Vanuit zowel het geldende plan als de gemeentelijke archeologische beleidskaart is sprake van archeologische waarden in het plangebied. Om deze waarden te beschermen is een archeologische dubbelbestemming ter plaatse van het plangebied opgenomen. Voor ingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m2 is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Het bestemmingsplan wordt eerst als voorontwerp aan overlegpartners en belanghebbenden ter inzage gelegd. Tevens worden de direct omwonenden nauw betrokken in de totstandkoming van de planvorming.

Zienswijze

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend door Waterschap Noorderzijlvest. Deze zienswijze is opgenomen in bijlage 9. Daarop is de watercompensatie vormgegeven zoals deze in de vastgestelde versie van het bestemmingsplan is verwerkt. In bijlage 10 is opgenomen dat het waterschap hier mee akkoord is.

Voor het overige zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens vastgesteld. Het besluit tot vaststelling is gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. De initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt dat het plan financieel haalbaar is.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gronden ten behoeve van de woningbouwontwikkeling worden naar aanleiding van een prijsvraag door de gemeente verkocht aan de ontwikkelaar. De ontwikkeling van het gebied vindt plaats door de projectontwikkelaar. De gemeente zal met de ontwikkelaar een anterieure overeenkomst sluiten waarin onderlinge financiële verplichtingen zijn opgenomen (planschade is onderdeel van deze overeenkomst). In de overeenkomst wordt vastgelegd dat de kosten voor woonrijp maken van de openbare ruimte voor rekening van de ontwikkelaar komt. De gemeente hoeft geen andere investeringen in het openbaar gebied te doen.