direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan verplaatsing milieustraat en uitbreiding bedrijfsperceel Tweemat 7
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1969.BPBG18HERS1-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het Bestemmingsplan verplaatsing milieustraat en uitbreiding bedrijfsperceel Tweemat 7 met identificatienummer NL.IMRO.1969.BPBG18HERS1-VA01 van de gemeente Westerkwartier

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanpijling:

een op de plankaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden.

1.7 afvalbedrijf:

een bedrijf waarvan de activiteiten bestaan uit het innemen, storten, sorteren, opslaan, overslaan, bewerken en verwerken van (afval)stoffen, waaronder in ieder geval de volgende (afval)stoffen:

      • niet gesorteerd grof huishoudelijk afval
      • kringloopgoederen
      • (grof) tuinafval en snoeihout, slootkruidsel en bermgras
      • oud papier en karton
      • glas en vlakglas
      • textiel, kleding en schoeisel
      • metalen
      • wit- en bruingoed
      • autobanden
      • a-, b-, en c-hout
      • puin, grond en zand
      • asbest
      • LPG- en gasflessen
      • gips
      • vloerbedekking
      • teerhoudend dakafval
      • matrassen
      • kunststof, folie en pvc
      • RKGV-slib (riool-, kolken- en gemalenslib en veegzand)
      • KGA-depot voor klein gevaarlijk afval en accu's.
1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (boom- en sierkwekerijen en fruit- en houtteelt daaronder begrepen) en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- of wormenkwekerij.

1.9 agrarisch grondgebruik:

het telen van gewassen, niet in een volkstuin(complex), en/of het weiden van dieren.

1.10 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

1.11 archeologisch vooronderzoek:

locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan, verricht door een erkende partij of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.12 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bedrijf:

een bedrijfseconomische eenheid, gericht op het behalen van winst; onder eenheid worden ook verstaan rechtspersonen die ruimtelijk als één bedrijf optreden.

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.16 bedrijfsmatig:

gericht op het behalen van winst, waarbij voor een agrarisch bedrijf geldt dat activiteiten met een omvang van minder dan 20 nge in elk geval niet als bedrijfsmatig worden aangemerkt.

1.17 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.18 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.19 bestaand:

op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig is.

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsplan 'Buitengebied Grootegast'

het bestemmingsplan 'Buitengebied Grootegast' met identificatienummer NL.IMRO.0015.BPBG09BEHE1-VA01 vastgesteld op 1 juni 2010 door de gemeenteraad van Grootegast.

1.22 bestemmingsplan 'Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening'

het bestemmingsplan 'Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening' met identificatienummer NL.IMRO.0015.BPBG14BEHE1-VA02 vastgesteld op 21 maart 2017 door de gemeenteraad van Grootegast.

1.23 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 bewerken / verwerken

het aan een afvalstof verrichten van mechanische of chemische handelingen in een installatie, waardoor die afvalstof qua samenstelling of emissie verandert. Hieronder valt in ieder geval breken en zeven.

1.25 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; voor vrijstaande bijgebouwen is ook functionele ondergeschiktheid vereist.

1.26 boom- en/of sierkwekerij:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen, sierheesters en overige sierbeplanting, een en ander in de vorm van vollegrondteelt dan wel containerteelt.

1.27 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.28 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.33 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.

1.34 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.35 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaar.

1.36 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.37 dierlijke afvalstoffen:

afval van dierlijke oorsprong.

1.38 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw voor zover dit bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.

1.39 erkende partij:

een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.40 fruitteeltbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het telen van fruit.

1.41 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 geluidsgevoelige objecten:

woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en elk ander gebouw waar gedurende een langere periode van de dag mensen verblijven.

1.43 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.44 hout:

massief hout, geverfd hout, hardboard, zachtboard en snoeihout.

1.45 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe afwijking is verleend van de melding- en herplantplicht van de Wet natuurbescherming.

1.46 huishoudelijke afvalstoffen:

huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer.

1.47 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; daaronder niet begrepen kamerverhuur.

1.48 kampeermiddel:

1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan.

2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde,

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.49 kantoor:

een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige, financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een publiekgerichte baliefunctie.

1.50 kap:

een door tenminste één hellend dakvlak omsloten dak dat meer dan 50% van de bovenste vloerlaag van de onderliggende verdieping omvat.

1.51 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein met een oppervlakte van niet meer dan 5.000 m2 voor kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.52 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.53 maatvoeringsgrens:

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens aanduidt van een maatvoeringsvlak.

1.54 maatvoeringsvlak:

een op de verbeelding geheel of gedeeltelijk door maatvoeringsgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop bebouwingsregelingen van eenzelfde aard van toepassing zijn.

1.55 maatwerkmethode:

methode van overleg via keukentafelgesprekken die ten doel heeft om op bedrijfsniveau te komen tot overeenstemming over de omvang, situering en inrichting van het bouwperceel;

1.56 meststoffen:

meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Meststoffenwet.

1.57 milieustraat:

locatie waar men de stoffen naartoe kan brengen die het afvalbedrijf inneemt, stort, sorteert, opslaat, overslaat, bewerkt en verwerkt.

1.58 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening.

1.59 Natuurnetwerk Nederland:

samenhangend netwerk van robuuste natuurgebieden, ecologische verbindingszones en agrarische gebieden met natuurwaarden, waarbinnen ecosystemen met daarbij behorende soorten duurzaam kunnen voortbestaan.

1.60 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de geologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied.

1.61 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.

1.62 ondersteunende activiteiten:

      • het in werking hebben van een tankplaats, werkplaats, washal en/of weegbrug;
      • het stallen, onderhouden, proefdraaien, reinigen van vrachtwagens, machines, materieel e.d.;
      • administratieve werkzaamheden.
1.63 opgraving:

de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksinstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.64 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand.

1.65 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.

1.66 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.67 peil:

      • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
      • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
      • c. indien in of op het water wordt gebouwd:

het plaatselijke niveau ten opzichte van het Nieuw Amsterdams Peil.

1.68 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.69 radioactieve stoffen:

stoffen zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Kernenergiewet.

1.70 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.71 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie.

1.72 relatie:

één bouw- of bestemmingsvlak vormend;

1.73 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.74 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist.

1.75 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de gevel aan de zijde van de weg, waarop de hoofdtoegang van het gebouw is ontsloten.

1.76 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.77 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.78 zakelijke dienstverlening:

het verlenen van diensten, al dan niet in een kantoorgebouw, op administratief, financieel en juridisch gebied, alsmede op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie, de verhuur en handel in onroerend goed, architecten-, onderzoeks-, marketing-, uitzend- en beveiligingsbureaus en daarmee naar de aard vergelijkbare vormen van dienstverlening.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.2 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.3 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.4 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.5 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.6 De hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik, met uitzondering van een boom- en/of sierkwekerij, houtteelt- of fruitteeltbedrijf;
  • b. bos- en/of natuurelementen met een oppervlakte van minder dan 2 hectare;
  • c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  • d. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
  • e. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische overstappunten;
  • f. een voormalige vuilstortplaats ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voormalige vuilstort';

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde - geen windturbines zijnde - en andere werken.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 1,50 m bedragen;
  • b. kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest zijn niet toegestaan.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.
3.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in lid 11.1 van toepassing.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden ten behoeve van een (kleinschalig) kampeerterrein

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a ten behoeve van een boom- en/of sierkwekerij of fruitteeltbedrijf.

3.5.2 Voorwaarden voor afwijken

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in lid 10.2 Afwegingskader voor afwijken.

3.5.3 Procedure

Voor een besluit tot afwijking geldt de in lid 11.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

Artikel 4 Bedrijf - Afval

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Afval' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een afvalbedrijf, met dien verstande dat de volgende voorwaarden gelden:
    • 1. de verwerkingscapaciteit van de composteerinrichting mag maximaal 10.000 ton/jaar bedragen;
    • 2. puinbreken is toegestaan tot een maximum capaciteit van 100.000 ton/jaar;
    • 3. de hoogte van buitenopslag mag maximaal 4 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag' de hoogte niet meer mag bedragen dan 9 m;
  • b. een (gemeentelijke) milieustraat;
  • c. ondersteunende activiteiten;

met de daarbij behorende:

  • d. gebouwen;
  • e. bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning' en met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder a tot en met c ter plaatse niet zijn toegestaan;
  • f. bouwwerken geen gebouw zijnde;
  • g. werken, geen bouwwerk zijnde, onder meer in de vorm van ontsluitingswegen;
  • h. voorzieningen, onder meer in de vorm van groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf - Afval' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen ten behoeve van een bedrijf

Voor gebouwen ten behoeve van een bedrijf gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in artikel 8;
  • b. deze dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • c. deze mogen niet worden gerealiseerd ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. de afstand tot de perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • e. het gezamenlijke oppervlak van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 10.000 m2;
  • f. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte respectievelijk hogere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte respectievelijk hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • h. de dakhelling mag niet minder of meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)' aangegeven dakhelling , tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere respectievelijk hogere dakhelling had, deze lagere respectievelijk hogere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder a en d geldt dat indien een kleinere afstand legaal aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan, deze afstand mag worden gehanteerd als minimale afstand voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning, niet zijnde een gebouw als bedoeld in lid 4.2.1, gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat deze uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning' is toegestaan;
  • b. de grondoppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 120 m² bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere oppervlakte aanwezig was, in welk geval die grotere oppervlakte als maximum geldt voor dat gebouw.
4.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor een aanbouw, uitbouw en bijgebouw bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m², indien en voor zover geen omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in 4.4.1 onder d ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m², indien en voor zover geen ontheffing is verleend als bedoeld in 4.4.1 onder d ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa;
  • d. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,50 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde in a tot en met f geldt, indien een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, oppervlakte, bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen die voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van keerwanden ten behoeve van opslagvakken mag ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag' maximaal 5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.
4.3.2 Procedure

Voor een besluit tot nadere eisen geldt de in lid 11.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.1 onder e ten behoeve van een grotere maximale oppervlakte, in welk geval de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 10% van het gezamenlijke oppervlak van de gebouwen, deze afwijking tot maximaal 10% eenmalig wordt toegepast, mits de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast en het landschapsinpassingsplan door middel van de maatwerkmethode tot stand is gekomen;
  • b. lid 4.2.1 onder h ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. lid 4.2.2 onder b ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van de bedrijfswoning , aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m²;
  • d. lid 4.2.4 onder b ten behoeve van het bouwen van keerwanden ten behoeve van opslagvakken buiten de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag' tot maximaal 5 m;
  • e. lid 4.2.4 onder c ten behoeve van een hogere bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen tot maximaal 5 m.
4.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in lid 10.2.

4.4.3 Procedure

Voor een besluit tot afwijking geldt de in lid 11.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen voor:

  • a. het innemen, op- en overslaan, sorteren en/of opwerken van radioactieve stoffen;
  • b. het innemen, op- en overslaan, sorteren en/of opwerken van dierlijke afvalstoffen;
  • c. het innemen, op- en overslaan, sorteren en/of opwerken van meststoffen;
  • d. het innemen, op- en overslaan, sorteren en/of opwerken van groente-, fruit- en tuinafvalstoffen, met dien verstande dat de afvalstoffen genoemd in lid 1.7 wel zijn toegestaan.
4.5.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen Inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen nieuwe bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving in gebruik worden genomen indien binnen 36 maanden na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen Inpassingsplan , teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • c. onder een landschapsmaatregel als bedoeld onder a en b worden tevens verstaan (waterbergende) voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 4.5.2 indien in plaats van de landschapsmaatregelen, zoals opgenomen in het Inpassingsplan in bijlage 1 andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:

    • 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in het Inpassingsplan in bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het Inpassingsplan in bijlage 1 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (middelhoog) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' prevaleert.

5.2 Bouwregels
  • a. Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in lid 5.2 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 1.000 m².
5.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin;
  • b. Er wordt niet eerder afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria;
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 5.2 indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Erfgoedwet;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplichtig

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
5.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 1.000 m² bedragen en die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
5.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
    • 1. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
    • 2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
      • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
      • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
      • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Voor zover de in lid 5.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Erfgoedwet;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het in lid 5.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
    • 1. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
    • 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan.
  • d. De in lid 5.4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.
  • e. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld lid 5.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

Artikel 6 Waarde - Archeologie 6

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (lage) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' prevaleert.

6.2 Bouwregels
  • a. Op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in lid 6.2 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 5.000 m².
6.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin;
  • b. Er wordt niet eerder afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria;
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 6.2 indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Erfgoedwet;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bebouwingsgrenzen
8.1.1 Afstand tot wegas

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dient bij de bouw van gebouwen de volgende afstand tot de as van de weg in acht te worden genomen: 10 meter.

8.1.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1.1, indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat.

8.2 Reclamemasten

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m mag bedragen.

8.3 Lichtmasten

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat lichtmasten een bouwhoogte mogen hebben van niet meer dan 6 m.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het uitvoeren van werken of werkzaamheden, indien en voor zover deze de aan de gronden toegekende te behouden en/of te beschermen waarden onevenredig aantasten dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden onevenredig verkleinen;
  • b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden voor de opslag van hooibalen;
  • c. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt:
    • 1. in het kader van de normale, ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
    • 2. ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - Afval';
    • 3. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voormalige vuilstort';
  • d. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als paardenbak, renbaan of menterrein;
  • e. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van gemotoriseerde of gemechaniseerde sporten;
  • g. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • h. het gebruik of laten gebruiken van bouwwerken ten behoeve van een geurgevoelige functie indien de afstand tot het emissiepunt van een dierenverblijf bij een agrarisch bedrijf zoals die bestond op 19 september 2010 minder dan 25 m bedraagt;
  • i. het gebruik of laten gebruiken van bouwwerken ten behoeve van een geurgevoelige functie indien de afstand tot het emissiepunt van een dierenverblijf bij een agrarisch bedrijf zoals die is gebouwd na 19 september 2010 minder dan 50 m bedraagt.
9.2 Toegestaan gebruik

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval niet gerekend:

  • a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, afwijking of vrijstelling vereist en deze is verleend;
  • b. het tijdelijk gebruiken van de gronden voor doorloopstallen;
  • c. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    • 1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    • 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    • 3. hoogspanningsleidingen;
    • 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsbevoegdheid
10.1.1 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten en met uitzondering van de hoogte van windturbines, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • e. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;
  • f. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2;
  • g. de bestemmingsregels ten behoeve van een windturbine met een bouwhoogte van niet meer dan 15 m.

10.1.2 Voorwaarden voor afwijken

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in lid 10.2 Afwegingskader voor afwijken.

10.1.3 Procedure

Voor een besluit tot afwijking bij een omgevingsvergunning geldt de in lid 11.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

10.2 Afwegingskader voor afwijken
10.2.1 Voorwaarden voor afwijken

Bij toepassing van het afwijken bij een omgevingsvergunning in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • d. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • e. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur;
  • f. de mate waarin de belangen van agrarische bedrijven kunnen worden geschaad, in zoverre dat het gebruik van gebouwen ten behoeve van geurgevoelige functies uitsluitend wordt toegelaten, indien:
    • 1. de afstand tot het emissiepunt van een dierenverblijf bij een agrarisch bedrijf zoals die bestond op 19 september 2010 ten minste 25 m bedraagt;
    • 2. de afstand tot het emissiepunt van een dierenverblijf bij een agrarisch bedrijf zoals die is gebouwd na 19 september 2010 ten minste 50 m bedraagt;
    • 3. de bestaande afstand minder bedraagt dan de onder a en b genoemde afstand, in welk geval de afstand ten minste de bestaande afstand bedraagt.
10.2.2 Toetsingskader

Afwijkingsbevoegdheden die per saldo leiden tot een significante aantasting van de in bijlage 16 van de Omgevingsverordening provincie Groningen van 24 september 2014 beschreven wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur deel uitmakende gronden worden niet toegepast, tenzij:

  • a. er sprake is van een groot openbaar belang, en;
  • b. er geen reële andere mogelijkheden zijn, en;
  • c. de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.
  • d. de ingreep kleinschalig van aard is, en;
  • e. schade zoveel mogelijk wordt voorkomen, en;
  • f. resterende schade volledig wordt gecompenseerd, en;
  • g. er netto winst optreedt voor de belangrijke kenmerken en waarden in termen van areaal, kwaliteit en samenhang.
10.2.3 Weigering afwijken

Indien de waarden en/of belangen als genoemd in lid 10.2.1 onder a en b onevenredig worden geschaad en/of de 10.2.1 onder c en d genoemde uitvoerbaarheid/inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de 10.2.1 onder e genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, vindt de afwijking geen toepassing.

Artikel 11 Algemene procedureregels

11.1 Afwijken en nadere eisen

Bij de gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid en de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  • a. het voornemen tot afwijking dan wel tot het stellen van nadere eisen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  • c. de bekendmaking bevat de mededeling dat belanghebbenden schriftelijk hun zienswijzen kunnen indienen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

12.2 Parkeerregeling
12.2.1 Parkeren, laden en lossen
  • a. burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en/of gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, indien in het geval van nieuwbouw, uitbreiding en functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
  • b. in navolging van het gestelde onder a is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
    • 1. voldaan wordt aan de normen uit de CROW-publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;
    • 2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de CROW-publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
12.2.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in sublid 12.2.1 afwijken, indien:

  • a. redelijkerwijs niet kan worden verlangd naar aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein;
  • b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen;
  • c. de betreffende ontwikkeling, mits voldoende ruimtelijk onderbouwd, niet valt in te delen binnen één van de gestelde categorieën uit de CROW-publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.

12.2.3 Voorwaarden voor afwijken

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in lid 10.2.

12.2.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in sublid 12.2.1, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor het pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Bouwwerken
13.1.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.1.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

13.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning - voor zover vereist - in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Gebruik
13.2.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.2.2 Wijziging gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.2.3 Onderbreken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

13.3 Specifieke regels overgangsrecht Tweemat 7 Grootegast

Het bepaalde in lid 13.1.1, lid 13.1.2, lid 13.2.1 en lid 13.2.2 is ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voormalig bedrijf-afval' niet van toepassing, met dien verstande dat de bestaande bouwwerken en het bestaande gebruik, dat in strijd is met het bepaalde in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3, is toegestaan tot 24 maanden na het in gebruik (laten) nemen van nieuwe bouwwerken en het in gebruik (laten) nemen van gronden overeenkomstig met de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan verplaatsing milieustraat en uitbreiding bedrijfsperceel Tweemat 7.