direct naar inhoud van Toelichting
Plan: SV Bedum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1966.BPsvBedum-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen gelegen aan de Sportlaan 12 in Bedum, binnen de gemeente Het Hogeland.

Op de locatie Sportlaan 12 is in de huidige situatie een clubgebouw van sportvereniging SV Bedum aanwezig. Het voornemen is om dit verouderde clubgebouw te vervangen door een nieuw clubgebouw. De wens bestaat om het clubgebouw elders op het sportpark te bouwen. Ter plaatse van het beoogde nieuwe clubgebouw ontbreken echter de benodigde bouwmogelijkheden.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders om de ontwikkeling mogelijk te maken en toont aan dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt binnen de kern Bedum. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Bedum en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPsvBedum-VS01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Bedum en de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "SV Bedum" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1966.BPsvBedum-VS01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).


Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Bedum Kern". Daarnaast ligt het plangebied binnen de begrenzing van het "Facet-bestemmingsplan Bedum gebouwd erfgoed", "Bestemmingsplan Facetregeling geitenhouderijen" en "Facetbestemmingsplan 'Harmonisatie Het Hogeland". In dit geval is hoofdzakelijk het bestemmingsplan "Bedum Kern" van belang.

In afbeelding 1.2 is uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan "Bedum Kern" weergegeven. Het plangebied is hierop indicatief aangeduid met een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPsvBedum-VS01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding van het bestemmingsplan "Bedum Kern" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

1.4.2 Bestemmingen

Het plangebied heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de volgende bestemmingen:

  • 'Sportdoeleinden'
  • 'Geluidzone spoorweg'
  • 'Verkeer- en verblijfsdoeleinden'
  • 'Water'
  • 'Groenvoorzieningen'
  • 'Nutsdoeleinden'
1.4.3 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan "Bedum Kern", omdat er ter plaatse van het nieuwe clubgebouw geen bouwvlak aanwezig is. Het voornemen is hiermee in strijd met de bouwregels van het bestemmingsplan "Bedum Kern".

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. Vervolgens gaat hoofdstuk 3 in op de gewenste situatie, waarna in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 worden de wateraspecten belicht. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de juridische aspecten en de planverantwoording. In hoofdstuk 8 wordt de economische uitvoerbaarheid van het voornemen weergegeven. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

De locatie ligt binnen de kern Bedum. Het plangebied is ingericht ten behoeve van sportdoeleinden, waarin verschillende sporten beoefend kunnen worden. Op de locatie zijn onder andere gebouwen ten behoeve van de sport, sportvelden, parkeervoorzieningen en bestrating aanwezig. Met de blauwe ster is de locatie van het huidige clubgebouw weergegeven.

In afbeelding 2.1 is de huidige situatie ter plaatse weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPsvBedum-VS01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

Het voornemen is om het bestaande (verouderde) clubgebouw van SV Bedum te slopen en terug te bouwen op een nieuwe locatie. Daarnaast wordt ook de onderhoudsloods gesloopt. Het nieuwe clubgebouw wordt gerealiseerd naast de zuidelijk gelegen voetbalvelden, zoals te zien is in afbeelding 3.1. Daarnaast wordt er een nieuwe looproute tussen de sportvelden en een nieuwe entree voor fietsers aangelegd.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk door ter plaatse van het nieuwe clubgebouw een bouwvlak met passende maatvoering op te nemen. Ter plaatse van het oude clubgebouw en de onderhoudsloods verdwijnt het bouwvlak. Ook wordt ter plaatse van het oude clubgebouw en de nieuw te realiseren parkeerplaatsen de verkeersbestemming opgenomen.

In afbeelding 3.1 is de gewenste situatie schetsmatig weergegeven.

 
Afbeelding 3.1 Tekening gewenste situatie plangebied (Bron: Initiatiefnemer  

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW e publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

In het kader van voorliggende ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de volgende uitgangspunten:

Functie: Sporthal

Stedelijke zone: Rest bebouwde kom

Verstedelijkingsgraad: Niet stedelijk (Bron: CBS Statline)

3.2.2 Parkeerbehoefte

Bij het berekenen van de parkeerbehoefte moet getoetst worden aan de maximaal toegestane planologische mogelijkheden. In de huidige situatie bedraagt het bouwvlak circa 1400 m2 qua oppervlakte. Opgemerkt wordt dat het oude clubgebouw verdwijnt en de daarbijbehorende parkeerbehoefte komt te vervallen. In de nieuwe situatie bedraagt het bouwvlak circa 1200 m2, alleen zijn er op basis van de bouwregels twee bouwlagen mogelijk. Dit komt op een totaal van 2400 m2 aan brutovloeroppervlak (bvo). Het berekenen van de parkeerbehoefte wordt weergegeven in de onderstaande tabel.

Functie   Norm   Kengetal (gemiddeld)   Aantal   Parkeerbehoefte  
Oud clubgebouw   Sporthal (per 100 m2 bvo)   2,85   1400 m2   -39,9  
Nieuw clubgebouw   Sporthal (per 100 m2 bvo)   2,85   2400 m2   68,4  
        Netto parkeerbehoefte: 28,5  

Er is sprake van een (netto) parkeerbehoefte van 28,5 (afgerond: 29) parkeerplaatsen als gevolg van de ontwikkeling. Ter plaatse van het oude clubgebouw worden circa 50 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is ruimvoldoende om te voorzien in de parkeerbehoefte die gepaard gaat met de voorliggende ontwikkeling.

3.2.3 Verkeersgeneratie

Bij het berekenen van de verkeersgeneratie moet getoetst worden aan de maximaal toegestane planologische mogelijkheden. In de huidige situatie bedraagt het bouwvlak circa 1400 m2 qua oppervlakte. Opgemerkt wordt dat het oude clubgebouw verdwijnt en de daarbijbehorende verkeersgeneratie komt te vervallen. In de nieuwe situatie bedraagt het bouwvlak circa 1200 m2, alleen zijn er op basis van de bouwregels twee bouwlagen mogelijk. Dit komt op een totaal van 2400 m2 aan brutovloeroppervlak (bvo). Het berekenen van de verkeersgeneratie wordt weergegeven in de onderstaande tabel.

Functie   Norm   Verkeersnorm (gemiddeld)   Aantal   Verkeersgeneratie  
Oud clubgebouw   Sporthal (per 100 m2 bvo)   10,1   1400 m2   -141,4  
Nieuw clubgebouw   Sporthal (per 100 m2 bvo)   10,1   2400 m2   242,4  
        Netto verkeersgeneratie: 101  

Er is sprake van een (netto) verkeersgeneratie van 101 verkeersbewegingen per weekdagetmaal als gevolg van de ontwikkeling. De omliggende wegenstructuur is van ruimvoldoende omvang om deze (geringe) toename te kunnen verwerken.

3.2.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt at het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit plan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
4.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft een plan waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
4.1.2.2 Toetsing aan de Ladder

Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat de Ladder van toepassing is bij ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’.

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. In voorliggend geval gaat het om de verplaatsing van een bestaand clubgebouw. Er worden geen nieuwe functies gerealiseerd. Voor de voorliggende ontwikkeling wordt dan ook geconcludeerd dat de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' niet van toepassing is.

4.1.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid van de provincie Groningen is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2022 en de Omgevingsverordening provincie Groningen.

4.2.1 Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2022
4.2.1.1 Algemeen

De Omgevingsvisie provincie Groningen is op 1 juni 2016 vastgesteld. Sindsdien is de visie een aantal keer gewijzigd en geactualiseerd. De meeste recente actualisatie is van februari 2021. De visie bevat een integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Belangrijke onderwerpen in de Omgevingsvisie zijn het zorgen voor een aantrekkelijk woon- en leefklimaat, het benutten van ontwikkelingsmogelijkheden, het beschermen van karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen en het bieden van ruimte voor ondernemerschap.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om samenhang te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Om dit te doen is al het provinciaal beleid in vijf thema's en elf provinciale 'belangen' geordend.

De thema's en belangen zijn:

Ruimte

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat;
  • 3. Ruimte voor duurzame energie;
  • 4. Vitale landbouw;

Natuur landschap

  • 5. Beschermen landschap en cultureel erfgoed;
  • 6. Vergroten biodiversiteit;

Water

  • 7. Waterveiligheid;
  • 8. Schoon en voldoende water;

Mobiliteit 

  • 9. Bereikbaarheid;

Milieu 

  • 10. Tegengaan milieuhinder;
  • 11. Gebruik van de ondergrond.

Met de Omgevingsvisie wil de provincie Groningen aansluiting vinden bij maatschappelijke ontwikkelingen en hier samen met anderen aan werken. De provincie ziet drie dominante ontwikkelingen, namelijk bevolkingsontwikkeling, de digitale revolutie en de energietransitie. De ontwikkeling besloten in dit bestemmingsplan heeft binnen de zojuist benoemde thema's en belangen het meeste raakvlak met het thema 'Ruimte' en het belang 'ruimtelijke kwaliteit'.

4.2.1.2 Ruimtelijke kwaliteit

De provincie Groningen streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. Een hoge ruimtelijke kwaliteit is van belang de provincie aantrekkelijk te laten blijven om te wonen, werken en recreëren. Het omgevingsbeleid wordt zoveel mogelijk gericht op het bieden van kansen die zich voordoen in lokale en regionale situaties.

Stedelijk gebied

Het plangebied is op de kaart van provincie Groningen gelegen in het stedelijk gebied. Onder stedelijk gebied wordt verstaan een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en water en infrastructuur. Er wordt ingezet om stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk te laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, omdat we het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van onze provincie, willen behouden en versterken.

Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Bij de inpassing van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied en ruimtelijke ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied ondersteunen en adviseren de provincie Groningen de gemeenten.

4.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan de omgevingsvisie

Voorliggend plan voorziet in de verplaatsing van het clubgebouw van SV Bedum. Het verouderde clubgebouw wordt gesloopt waarbij er een nieuw clubgebouw wordt teruggebouwd. De nieuwbouw wordt volgens de hedendaagse klimaat- en duurzaamheidseisen gebouwd. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling bijdraagt aan het behouden en versterken van het openbare of sociaal-culturele voorzieningsniveau en daarmee in overeenstemming is met de Omgevingsvisie van de Provincie Groningen.

4.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

Tegelijkertijd met de Omgevingsvisie is de bijbehorende Omgevingsverordening provincie Groningen vastgesteld in 2016. Sindsdien is de omgevingsverordening partieel gewijzigd danwel geactualiseerd. De meeste recente actualisatie is de geconsolideerde omgevingsverordening van juni 2022. In de verordening is aangegeven waarmee gemeenten bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden.

De Provinciale Omgevingsverordening laat zich niet specifiek uit over vervangende nieuwbouw binnen bestaand stedelijk gebied in relatie tot de voorliggende ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling dan ook niet in strijd is met de Provinciale Omgevingsverordening.

4.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de Provincie Groningen.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Toekomstvisie ruimte Het Hogeland
4.3.1.1 Algemeen

Per 1 januari 2019 ontstaat uit de fusiegemeenten Bedum, De Marne, Winsum en Eemsmond (BMWE) met de naam Het Hogeland. In de toekomstvisie ruimte is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Ruimte is de kern van het betoog een begrip dat je letterlijk kunt nemen maar dat ook vol symbolische betekenis kan zijn. Het gaat over fysieke ruimte het gemeente eigen prachtige landschap en de bijzondere dorpen, buurtschappen en kernen daarbinnen, maar ook over de ruimte voor inwoners om hun leven vorm te geven, voor ondernemers om bedrijfsmatige en economische kansen te benutten, voor maatschappelijke organisaties om de samenleving te ontwikkelen en voor bestuurders en medewerkers om voor inhoudelijke vraagstukken pragmatische oplossingen te bedenken en die het liefst als 'maatwerk' tot uitvoering te brengen. Ruimte is een kracht en ruimte is een behoefte.

Het toekomstvisie ruimte' benoemt diverse uitgangspunten voor de gemeente om gedurende de fusie een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda over op te stellen. Deze uitgangspunten bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken. De uitgangspunten betreffen:

  • Een vitale samenleving

De gemeente ziet zich meer een deelnemer, waarbij zij op horizontale wijze meewerkt met haar bewoners en lokaalgevestigde bedrijven. Steeds vaker zijn burgers en sociale ondernemers zelf actief in het publieke domein en mensen opereren steeds meer in sociale 'netwerken' zonder fysieke grenzen of buiten traditionele organisaties. Deelnemen kan niet op alle actieve gebieden, zo blijft zij verantwoordelijk voor regelgeving en handhaving.

  • Innovatie en flexibiliteit

Continue maatschappelijke veranderingen en steeds snellere en eenvoudiger overdracht van kennis en informatie vragen erom dat mensen zich voortdurend aanpassen; op individueel niveau maar ook in de collectieven van instellingen en bedrijven. Het is als het ware mee- of tegen bewegen. Dat geldt ook voor de overheid, i.c. voor de nieuwe gemeente Het Hogeland. Als gevolg van landelijke beleidsmaatregelen én in ons geval ook specifiek van de krimp zijn de lokale overheden genoodzaakt het met steeds minder financiële middelen te doen. Om de dienstverlening op alle terreinen zo goed mogelijk op peil te houden, heeft de gemeente slimme keuzes en handige oplossingen nodig, oftewel: ruimte voor innovatie en flexibiliteit.

  • Maatwerk

In aansluiting op het uitgangspunt van innovatie en flexibiliteit kunnen we vaststellen, dat het voor de gemeentelijke organisatie van groot gewicht is terdege op de hoogte te zijn (en te blijven) van wat waar speelt en daar pragmatisch mee om te gaan. Niet alles hoeft in de dorpen van Het Hogeland overal hetzelfde te zijn wat op de ene plek goed werkt, hoeft dat op een andere plek niet te doen, net zomin als het ene individu dezelfde verwachtingen en wensen heeft als de ander. Het ene dorp kan en wil meer zelf doen dan het andere dorp, het ene individu heeft meer zorg nodig dan de ander. 'Maatwerk' moet hier het uitgangspunt zijn, afhankelijk van de plek en van de vorm waarin de samenwerking kan worden gegoten - een vorm die past bij het dorp of bij die ene inwoner.

  • De uitvoering van de basistaken

Naast wet- en regelgeving en handhaving hebben we het bijvoorbeeld over vergunningverlening, toezicht, belastingen, burgerzaken, zorg, openbare orde en veiligheid. De overheid vervult hier een beschermende rol ten opzichte van de samenleving als geheel en haar individuele burgers. Ook investeringen in de aanleg en het beheer en onderhoud van de openbare ruimte, de infrastructuur en gebouwen blijven basistaken. Het uitgangspunt is dat de gemeente vakkundigheid levert, effectief en efficiënt is en garant staat voor een kwalitatief hoog niveau zowel op bestuurlijk niveau als in de uitvoeringspraktijk.

  • Experimenteren

De raad, het college en de organisatie van de nieuwe gemeente Het Hogeland moeten zichzelf ruimte geven, van elkaar ruimte krijgen en met elkaar ruimte voelen om te experimenteren nieuwe dingen te opperen, nieuwe wegen in te slaan. Met de gedachte dat er hierin wel eens wat misgaat, wordt verwacht dat bestuurders en medewerkers staan voor hun verantwoordelijkheden en hart hebben voor de samenleving waar het allemaal om draait, durven daarvan te leren en het een volgende keer anders te doen.

4.3.1.2 Toetsing aan de 'Toekomstvisie ruimte'

Binnen voorliggend plan wordt het clubgebouw van SV Bedum verplaatst. Het verouderde clubgebouw wordt gesloopt en een nieuw clubgebouw wordt teruggebouwd. De nieuwbouw wordt volgens de hedendaagse klimaat- en duurzaamheidseisen gebouwd. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in een duurzaam toekomstperspectief van het sportpark SV Bedum. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan een aantrekkelijk voorzieningenniveau binnen de kern Bedum. Het plan sluit aan bij de uitgangspunten uit de 'Toekomstvisie ruimte' van de gemeente Het Hogeland.

4.3.2 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het relevante gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op het toevoegen van een geluidsgevoelig object. De aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai zijn dan ook niet van toepassing.

In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het clubgebouw op de omliggende omgeving.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

5.2.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op een bestemmingswijziging. De gronden ter plaatse van het plangebied zijn reeds bestemd voor sportdoeleinden. Daarnaast is er geen sprake van bodembedregeinde activiteiten op de locatie, in de huidige situatie worden de gronden ter plaatse van het nieuwe clubgebouw gebruikt als sportveld. Een bodemonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Er wordt opgemerkt dat er voorbeelden zijn gegeven van categorieën die "niet in betekenende mate bijdragen" aan luchtverontreiniging. In verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven kan worden gesteld dat voorliggend plan "niet in betekenende mate bijdraagt" aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) die op 1 januari 2011 in werking is getreden.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. De locatie van het nieuw te bouwen clubgebouw is met rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPsvBedum-VS01_0004.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Atlasleefomgeving)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Wat betreft het spoortraject met PAG-indicatie wordt opgemerkt dat de ontwikkeling plaatsvindt ruimschoots buiten het PR-plafond van 10 meter (PR-106 contour). Daarnaast worden er geen nieuwe functies gerealiseerd. Voorliggend bestemmingsplan betreft enkel de verplaatsing van deze functie. Ook zal het clubgebouw zich in de nieuwe situatie qua afstand verder van de spoorweg bevinden.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.

Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in de kern Bedum waar op korte afstand sport- en woonfuncties aanwezig zijn. Het plangebied is dan ook aan te merken als een 'gemengd gebied'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPsvBedum-VS01_0005.png"

5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

De functie 'Buurt- en clubhuizen' is op basis van de VNG-uitgave aangemerkt als een milieucategorie 2 met een hoogste richtafstand van 30 meter voor het aspect 'geluid'. Gezien het in voorliggend geval om het omgevingstype 'gemengd gebied' gaat kan deze afstand worden gereduceerd tot 10 meter. De dichtsbijzijnde woonfuncties bevinden zich op circa 40 meter van het geplande clubgebouw. Geconcludeerd wordt dat ruimschoots aan de richtafstand van 10 meter wordt voldaan.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of nieuwe functies de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten. In dit geval wordt het clubgebouw binnen het plangebied niet aangemerkt als een milieugevoelige functie. De bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven wordt dan ook niet aangetast.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht.

In afwijking van bovenstaande bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij:

  • a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
5.6.2 Situatie plangebied

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.

5.7 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.1 Soortenbescherming
5.7.1.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.7.1.2 Situatie plangebied

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan flora/fauna uitgevoerd naar beschermde soorten ter plaatse van het te slopen clubgebouw. Uit dit onderzoek is gebleken dat er nader onderzoek benodigd is om vast te stellen of vleermuizen het gebouw als vaste rust- of verblijfplaats gebruiken. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze toelichting.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het plangebied bevindt zich op circa 13,8 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de 'Waddenzee', ten noorden van het plangebied. Door BJZ.nu is een AERIUS-berekening uitgevoerd ten behoeve van het meten van de eventuele stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 bij deze toelichting.

Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied behoort niet tot het NNN. De dichtstbijzijnde gronden behorende bij het NNN liggen op een afstand van circa 1,5 kilometer, ten westen van het plangebied. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot het NNN wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, mits het nader onderzoek naar vleermuizen wordt uitgevoerd en, indien nodig, benodigde mitigerende maatregelen en ontheffing van de Wnb wordt aangevraagd.

5.8 Archeologie & Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

De gronden van het plangebied zijn niet voorzien van een archeologische dubbelbestemming. Daarnaast kent het plangebied op basis van de Archeologische Monumentenkaart 2014 (AMK) geen archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden of van monumentale bebouwing. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is;
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan/wijzigingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan/wijzigingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan/wijzigingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of bestemmingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven.

5.9.2 Beoordeling
5.9.2.1 Artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming

Het plangebied bevindt zich op circa 13,8 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied het 'Waddenzee' , ten noorden van het plangebied. Zoals in paragraaf 5.7.2 reeds is beschreven, zorgt de voorgenomen ontwikkeling niet in een toename van activiteiten die resulteren in toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. .

Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de "aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.- beoordeling noodzakelijk.

Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het verplaatsen van een clubgebouw. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving.

Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 6 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

6.1.3 Provinciaal beleid

In Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 wordt ruim aandacht besteedt aan de wateraspecten en wordt een aantal doelen nagestreefd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de aspecten 'bescherming tegen overstroming en wateroverlast' en de zorg voor 'voldoende schoon drinkwater'. Beide aspecten worden als essentieel gezien om een schone, gezonde en veilige leefomgeving te creëren binnen de provincie. Bescherming tegen overstroming van grote delen van de provincie Groningen welke liggen onder de zeewaterspiegel is een belangrijke pijler. Door de klimaatverandering zal de zeespiegel in de toekomst verder gaan stijgen en door aardgaswinning in de provincie zal de bodem in delen van de provincie verder gaan dalen. Verder heeft het veranderde klimaat ook gevolgen voor de neerslag. Door toename van de neerslag wordt er meer aandacht gevraagd voor de bescherming van laag gelegen delen van de provincie tegen wateroverlast. Om een optimale bescherming tegen overstromingen en wateroverlast te kunnen garanderen en om dit te kunnen bereiken zijn een aantal concrete uitgangspunten geformuleerd:

  • Klimaatadaptatie;
  • Kustverdediging;
  • Wateroverlast uit boezemsystemen;
  • Regionale wateroverlast;
  • Bodemdaling door delfstoffenwinning;
  • Overstromingsrisico's.
6.1.4 Waterschap Noorderzijlvest

Het algemeen bestuur van het waterschap Noorderzijlvest heeft in de vergadering (november 2021) het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld.

De focus in het waterbeheerprogramma ligt op het klimaatklaar blijven en een natuurlijker, duurzamer waterbeheer. Enkele uitdagingen hierbij zijn het voorkomen van droogte en verzilting, de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, het stimuleren van de biodiversiteit en het winnen van grondstoffen en energie uit afvalwater.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Noorderzijlvest is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er 'standaard advies procedure' van toepassing is. Het plan heeft een beperkte invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Het afvalwater afkomstig van het clubgebouw wordt op de gemeentelijke riolering aangesloten.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in dit artikel uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwvoorschriften: in de bouwvoorschriften worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld;
  • Vrijstelling van de bouwvoorschriften: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwvoorschriften.
  • Gebruiksvoorschriften: in dit artikel is het strijdig gebruik geregeld;
  • Strafbepaling: in dit artikel wordt de strafbaarheid van het overtreden van de gebruiksvoorschriften geregeld.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 5): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 6): in dit artikel worden de regels voor strijdig gebruik en parkeren beschreven. Bij deze regels is aangesloten bij recent vastgestelde plannen van de gemeente Het Hogeland aangezien deze niet in het onderliggende bestemmingsplan "Bedum Kern" zijn opgenomen;
  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 7): in dit artikel worden regels en voorwaarden beschreven met betrekking tot bouwen in de geluidszone van de nabijgelegen spoorlijn;
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 8): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen voor wat betreft het versterken van gebouwen na aardbevingsschade.
7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Sport' ter plaatse van de onderliggende bestemming 'Sportdoeleinden'. De huidige bestemming 'Sportdoeleinden' is vervangen door de bestemming 'Sport' om aan te kunnen sluiten bij de SVBP 2012. Tevens is ter plaatse van het nieuw te bouwen clubgebouw een bouwvlak met maatvoering toegevoegd. De bestemmings-, bouw- en gebruiksregels uit het bestemmingsplan "Bedum Kern" zijn verder overgenomen.

Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' ter plaatse van de onderliggende bestemming 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden'. Deze bestemming is vervangen om aan te kunnen sluiten bij de SVBP 2012. De bestemmings-, bouw- en gebruiksregels uit het bestemmingsplan "Bedum Kern" zijn verder overgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggend wordt in het kader van de economische haalbaarheid opgemerkt dat het hier gaat om een gemeentelijk plan. Het plan wordt gefinancierd uit gemeentelijke middelen. Het is niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn naast procedurele kosten geen andere kosten verbonden aan de vaststelling van dit plan. Het plan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkelingen geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Groningen

Het plan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de provincie Groningen.

9.1.3 Waterschap Noorderzijlvest

Het waterschap Noorderzijlvest is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er 'standaard advies procedure' van toepassing is. Het plan heeft een beperkte invloed op de waterhuishouding.

9.1.4 Zienswijzen

Het plan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen. Er is wat betreft de ecologische quickscan een opmerking binnengekomen vanuit de Provincie. De quickscan is op dit aspect aangevuld. Het plan is daardoor ongewijzigd vastgesteld.