Plan: | Warffumerweg 5, Rasquert |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1966.BPW9955VP5-VS01 |
Initiatiefnemer wil de bestemming van het perceel aan de Warffumerweg 5 te Rasquert wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. De bestaande bedrijfswoning zal gebruikt worden als woning. Voor de omzetting is in het huidige bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Van deze wijzigingsbevoegdheid is gebruik gemaakt door het opstellen van het voorliggend wijzigingsplan.
Het plangebied is gelegen ten noorden van het dorp Rasquert. De oppervlakte van het plangebied bestrijkt ca. 25.400 m². Kadastraal is het plangebied bekend als Baflo H 972, Baflo H973 en deels Baflo H 168. Het plangebied grenst ten zuiden aan het Andelstermaar en net als in het noorden, oosten en westen aan agrarisch gebied. Ten westen grenst het perceel ook aan een gebied met de bestemming 'Natuur'.
Figuur 1: De ligging van het plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Voor het plangebied geldt het 'Bestemmingsplan Buitengebied Winsum' dat is vastgesteld op 20 juni 2013 en het 'Veegplan Buitengebied Winsum' dat is vastgesteld op 14 december 2017. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch' met de functieaanduidingen 'agrarisch bedrijf' en 'intensieve veehouderij'. Daarnaast rust op dit perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Wierde invloedszone'. Ook rust op een deel van het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. In het vigerende plan is een agrarisch bouwblok ingetekend.In art. 3.8 van het bestemmingsplan is een de wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hieronder is een uitsnede opgenomen van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Winsum.
Figuur 2: Uitsnede Bestemmingsplan Buitengebied Winsum. (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het 'Facetbestemmingsplan gebouwd erfgoed' dat is vastgesteld op 10 november 2021 is ook op het plangebied van toepassing. Het voorste deel van het plangebied, waar de boerderij woning staat, heeft de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij'. Daarnaast rust op het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit'. Hieronder is een uitsnede opgenomen van het facetbestemmingsplan.
Figuur 3: Uitsnede facetbestemmingsplan gebouwd erfgoed. (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Daarnaast geldt in het plangebied het facetbestemmingsplan 'Harmonisatie Het Hogeland'. In dit facetbestemmingsplan worden voornamelijk algemene regels van bestemmingsplannen in de gemeente Het Hogeland geharmoniseerd.
Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn bodem, archeologie, cultuurhistorie, water, natuur en ecologie, geluid, milieuzonering bedrijven, luchtkwaliteit en externe veiligheid. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving van het plan beschreven. De hoofdstukken 6 en 7 verwoorden achtereenvolgens de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg.
Op het perceel aan de Warffumerweg 5 te Rasquert is een agrarisch bedrijf gevestigd. Hier bevinden zich een karakteristieke boerderij, een aantal agrarische opstallen en agrarische graslanden.
Figuur 4: De huidige situatie in het plangebied (bron: Google maps d.d. 19-10-2022)
In de toekomstige situatie zal de functie van het plangebied wijzigen. De bestemming van het perceel aan de Warffumerweg 5 te Rasquert wordt gewijzigd van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Dit wijzigingsplan voorziet enkel in een gebruikswijziging. Met dit plan worden geen nieuwe (bouw)ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder bestaat uit de volgende aspecten:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
AD 1.
De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het geval van wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die 'Ladderplichtig' is, waarbij tevens geldt dat het een nieuwe ontwikkeling betreft.
Gezien het feit dat het planvoornemen betrekking heeft op het herbestemmen van de reeds bestaande agrarische bedrijfswoning met agrarische opstallen naar 'wonen' mag er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat het hier geen stedelijke ontwikkeling betreft en dat de ladder niet van toepassing is.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing. Ondanks dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond. In paragraaf 3.3 wordt hier nader op ingegaan.
Op 1 juni 2016 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. Op 25 mei 2022 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening op een aantal onderdelen gewijzigd.
Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':
1. Ruimte:
2. Natuur en landschap:
3. Water:
4. Mobiliteit:
5. Milieu:
De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2022 (hierna Omgevingsverordening) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Geconsolideerde Omgevingsvisie provincie Groningen 2022 zoals hierboven is beschreven.
Relevante thema's in de omgevingsverordening voor het planvoornemen zijn:
AD 1. EN 2.
Gemeente Het Hogeland behoort tot het aardbevingsgebied op grond van de Omgevingsverordening. Een (of wijzigingsplan) dat betrekking heeft op dit gebied, stelt regels ter bescherming van de hoofdvorm van de karakteristieke en beeldbepalende gebouwen. Voorliggend wijzigingsplan wijzigt enkel de planologische situatie. Het plangebied gaat van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen'. De feitelijke situatie wordt niet gewijzigd. De woning heeft in het voorliggende plan de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij'. Het plan is niet in strijd met de provinciale regels.
In 2021 is de woonvisie voor gemeente Het Hogeland vastgesteld. Met de Woonvisie geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen zij wenselijk of onwenselijk vindt, en hoe zij daar samen met bedrijven, organisaties en bewoners aan wil werken. De woonvisie vormt ook de wettelijke basis voor het maken van prestatieafspraken volkshuisvesting met de corporaties. De woonvisie vervangt eerdere woonbeleidsplannen voor wonen zoals die in de voormalige gemeenten De Marne, Eemsmond, Bedum en Winsum eerder zijn vastgesteld.
De gemeente geeft speciale aandacht aan vijf zaken waarin de gemeente het voortouw neemt de komende jaren:
In de Woonvisie zijn de nieuwste prognoses van de provincie en de regio Groningen-Assen verwerkt. Deze cijfers laten zien dat hoewel de inwoneraantallen voor delen van de gemeente nog steeds dalen, het aantal huishoudens de afgelopen jaren vrij stabiel is gebleven of zelfs toegenomen (met name in de kernen nabij de stad).
In de woondorpen op meer afstand van stedelijke gebied, zoals Rasquert, verwacht de gemeente over de hele periode tot 2030 geen behoefte aan méér woningen, vaak wel betere of andere woningen. Binnen de sociale huurvoorraad wordt uitgegaan van verdere afname van de totale behoefte, waarbij 20% als ‘signaalwaarde’ wordt gehanteerd: verdere afname moet een goede reden hebben. Ongeacht het totaal aan woningen: overal zijn vernieuwingsprojecten (renovatie, verdunde sloop-nieuwbouw) wenselijk.
Binnen de particuliere woningvoorraad is er vanuit kwalitatieve overwegingen behoefte om blijvend in kleine aantallen woningen te kunnen bouwen. Meestal zal het om particulier opdrachtgeverschap gaan, maar er kunnen ook kleinschalige collectieve initiatieven worden opgezet. In veel dorpen zijn nu geen of nauwelijks concrete mogelijkheden om te bouwen. Als gemeente werken we in deze dorpen niet actief aan mogelijkheden. Wel staan we open voor zowel individueel als collectief initiatief. Als een initiatief meerdere woningen betreft, neemt het belang van een goede onderbouwing van vraag en aanbod toe.
In de woonvisie wordt aangegeven dat de gemeente blij is met plannen waarbij vastgoed wordt herbestemd, zoals schoolgebouwen en agrarisch vastgoed. Tegelijk moet de gemeente voorzichtig zijn op het programma voor toevoeging van wooneenheden en is de gemeente voorzichtig met behoud van monumentwaarde bij verbouwing. Er zullen onvoldoende huishoudens zijn om alle vrijkomende panden met wonen een nieuwe toekomst te geven. Hierom beoordeelt de gemeente plannen langs criteria. Hoe meer een plan voldoet aan deze criteria, hoe groter de kans op medewerking:
Het plan voorziet in een herbestemming van een perceel met een karakteristieke boerderij. Op deze locatie is op lange termijn behoefte aan deze vorm van gebruik. Ook concurreert de wijziging van de bestemming 'agrarisch' naar 'wonen' niet met andere plannen. Het plan past binnen de Woonvisie.
Op 3 februari 2022 is de omgevingsvisie van Het Hogeland: 'Roemte voor Het Hogeland' vastgesteld. In deze omgevingsvisie zijn de volgende vier ambities geformuleerd:
Het initiatief heeft slechts betrekking op een functiewijziging. De karakteristieke boerderij in het plangebied wordt niet gewijzigd. Het initiatief sluit aan op de ambities in de omgevingsvisie.
Toetsingskader
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Toetsing
Het initiatief heeft geen betrekking op het realiseren van nieuwe woningen. Het gaat om het herbestemmen van een agrarisch perceel met daarop een bedrijfswoning en agrarische opstallen. Er worden geen graafwerkzaamheden uitgevoerd.
Conclusie
Bodemonderzoek is niet aan de orde voor het voorliggende wijzigingsplan.
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.
Onderzoek
Het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' naar 'wonen' zonder toevoeging van extra bebouwing verplicht niet tot een archeologisch onderzoek.
Conclusie
Dit wijzigingsplan mag wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Onderzoek
In de omgevingsvisie van Het Hogeland (2022) valt Rasquert onder het deelgebied 'Wereld van wierden' en wordt Rasquert gezien als een wierdendorp. Kenmerkend voor het gebied is de samenhang tussen de hogere kwelderwallen waarop de wierden en de dorpen liggen en de laagtes ertussen. In die laagtes stromen maren en liggen vaarten en diepen. Op sommige plekken zoals bij de Fivel, de oude Hunze, het Reitdiep en de Lauwers, is het kronkelende beloop van de oude rivieren heel karakteristiek.
De lange historie van het gebied zien we terug in prachtige boerderijen, fraaie arbeiderswoningen, kerken, molens en niet in de laatste plaats de monumentale borgen en borgterreinen.
Ook het plangebied zelf is cultuurhistorisch relevant. Het woongedeelte aan het begin van het perceel is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij'. In het planvoornemen worden geen bouwwerkzaamheden verricht. De bestaande karakteristieke boerderij blijft onveranderd. De cultuurhistorie wordt met het planvoornemen niet aangetast.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Waterwet
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi (zie paragraaf . Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.
Toetsing
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen ingediend bij Waterschap Noorderzijlvest. De aanvraag digitale watertoets heeft op 26 oktober 2022 plaatsgevonden. Op basis van de aanvraag bleek dat er geen waterschapsbelang is bij het planvoornemen. Een verdere planprocedure is niet nodig.
Conclusie
Het milieuaspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig planvoornemen.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming (Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van het Natuurnetwerk Nederland. Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De wet gaat uit van het "nee-tenzij"-principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan door middel van ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.
Onderzoek
Soortenbescherming
Wat betreft soortenbescherming is onderzoek noodzakelijk als sprake is van sloop of aanpassing van bebouwing, kap van bomen, demping van sloten of op een andere manier mogelijke invloed op leefgebied van soorten. In dit geval is geen sprake van fysieke wijzigingen in het plangebied en is er dus ook geen effect op het leefgebied van aanwezige soorten. Een ecologisch onderzoek is dus niet nodig.
Gebiedsbescherming
In Nederland zijn 161 Natura 2000-gebieden gelegen. In 130 van deze gebieden komen stikstofgevoelige habitats of leefgebieden van soorten voor. Dit betekent dat een verdere toename van stikstofdepositie tot een negatief effect kan leiden. Derhalve dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden of er stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Dit geldt voor een activiteit waar een omgevingsvergunning voor vereist is, maar ook voor een wijzigingsplan. Voor een wijzigingsplan is het namelijk noodzakelijk om de uitvoerbaarheid van het plan op voorhand aan te tonen. Hiernaast geldt op grond van artikel 2.7 Wnb in samenhang met artikel 2.8 Wnb een onderzoeksplicht voor wijzigingsplannen. Een te hoge stikstofdepositie kan tot een negatief effect leiden, waardoor het wijzigingsplan onder dezelfde omstandigheden niet kan worden vastgesteld.
Het plangebied ligt op een afstand van ruim 5,5 km ten zuiden van het dichtstbijzijnde in het kader van de Wnb beschermde gebied, te weten Natura 2000-gebied 'Waddenzee'. Dit Natura 2000-gebied is tevens aangewezen als NNN. Tussen het plangebied en dit beschermde gebied liggen wegen, bebouwing en/of agrarisch gebied.
Het plangebied ligt op grote afstand van het Natura 2000-gebied 'Waddenzee'. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, (water)wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan (Het planologisch herbestemmen van een agrarisch perceel naar 'Wonen'), hoeven daarvoor geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden verwacht te worden.
Conclusie
Het aspect natuur en ecologie vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
Toetsingskader
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.
De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf. Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidsbelasting op de gevel. Indien nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden blootgesteld aan een geluidsbelasting hoger dan 48 dB, is het noodzakelijk dat een verzoek tot het mogen toestaan van een hogere waarde wordt ingediend.
Onderzoek
Het voorliggende plan betreft een functieverandering van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Het plangebied ligt aan de Warffumerweg. Naast de kleine weg waar het plangebied aan ligt, ligt de provinciale weg N363. Dit is een 80-kilometer weg. De bebouwing van het plangebied ligt binnen de invloedszone van deze weg. (Binnen 40 meter) Echter is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk omdat er voor de Wet geluidshinder geen nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Onderzoek
Met het planvoornemen van voorliggend wijzigingsplan is sprake van een functiewijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen'. Woonfuncties gelden als hindergevoelig en daarom moet worden bestudeerd of sprake is van hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen in en nabij het plangebied. Omdat rondom het plangebied voornamelijk de functie 'Agrarisch' en in mindere mate 'Natuur' voorkomt, kunnen we spreken van 'rustig buitengebied'. De dichtstbijzijnde bebouwing bevindt zich op ca. 200 meter afstand van het plangebied. Dit betreft de bestemming 'Wonen' in de dorpskern van Rasquert. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf is gevestigd op meer dan 350 meter afstand. Het agrarische bedrijf is volgens het Bestemmingsplan Buitengebied Winsum een grondgebonden bedrijf. De richtafstand die hiervoor geldt is 100 meter. Daarnaast moet aan de afstand in de Wet geurhinder en veehouderij worden voldaan. Op basis van art. 4 van deze wet geldt hier een afstand van 50 meter. Aan beiden afstandsnormen wordt voldaan.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor (PM2,5). Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Toetsing
Het plan betreft een herbestemming van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Omdat er al sprake was van een agrarische bedrijfswoning, wordt er geen woning toegevoegd. Het beëindigen van een agrarisch bedrijf zorgt daarnaast voor een afname van het aantal verkeersbewegingen. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project.
Achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel:
Luchtconcentratie | Norm | |
NO2 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
PM2.5 | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 |
PM10 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
Figuur 5: Grenswaarden luchtconcentraties NO2, PM2.5 en PM10
Achtergrondniveaus luchtkwaliteit | |||
Stof | 2021 | 2030 | |
PM2,5 | 5,7 µg/m3 | 4,9 µg/m3 | |
PM10 | 12,3 µg/m3 | 11,6 µg/m3 | |
NO2 | 5,9 µg/m3 | 4,8 µg/m3 |
Figuur 5: Achtergrondniveaus luchtkwaliteit plangebied. Bron: Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland
De concentraties blijven onder de norm.
Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Toetsingskader
Inrichtingen
Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Het plaatsgebonden risico onderscheidt grens- en richtwaarden voor (beperkt) kwetsbare objecten. Het betreft de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Deze kans mag maximaal één op een miljoen (10-6) per jaar zijn. Het groepsrisico is van toepassing op groepen personen in het invloedsgebied van een inrichting met gevaarlijke stoffen en de kans op overlijden. Dit wordt weergegeven in een Fn-curve en getoetst aan een oriënterende waarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is de nieuwe wetgeving rond transportroutes, het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met het bijbehorende Basisnet, in werking getreden. Dit besluit vervangt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Het Besluit transportroutes externe veiligheid sluit aan op de bepalingen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen omtrent het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarnaast wordt het Basisnet voor wegen, spoor en water opgesteld. Dit basisnet omvat alle rijkswegen, spoorlocaties met goederenvervoer en kanalen en rivieren met goederenvervoer, met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (vijf meter bij leidingen met een druk boven de veertig Bar), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden genomen bij ruimtelijke ontwikkelingen
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het planvoornemen van dit wijzigingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn.
Figuur 6: Uitsnede risicokaart, het plangebied bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl)
Het plangebied is gelegen op ca. 2 km afstanden van de dichtstbijzijnde inrichting met gevaarlijke stoffen in de categorie 'overig'. Dit betreft een gasveld van de NAM.
De dichtsbijzijnde buisleiding is gesitueerd op ca. 750 meter afstand van het plangebied. Dit is een gasleiding van Gasunie.
Het plangebied is op ca. 235 meter afstand gelegen van het spoor waarop transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Omdat in de huidige als in de toekomstige situatie sprake is van één woning treedt er geen verandering op in het groepsrisico.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Toetsingskader
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is volgens de Wet milieubeheer verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Welke activiteiten dat betreft is aangegeven in het Besluit m.e.r. en de daarbij behorende bijlage. In de bijlage is onderscheid gemaakt tussen een:
Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij de vaststelling van deze plannen en besluiten. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport (MER). Bij sommige besluiten is niet meteen duidelijk of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In deze grensgevallen moet eerst worden beoordeeld of sprake is van een m.e.r.-plicht. Dit gebeurt door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling. Deze m.e.r.-beoordeling is ook vereist voor activiteiten die onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. liggen. In dat geval gelden er geen vormvoorschriften en is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet er volgens bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling worden getoetst aan de drie volgende hoofdcriteria:
Toetsing en conclusie
De functiewijziging valt niet onder de activiteiten die zijn opgenomen in de C- en D-lijst. Op grond van jurisprudentie kan de toevoeging van één woning die in het plan is voorzien, gelet op de omvang ervan, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is ook van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en het initiatief, gelet op de in de vorige paragrafen afgewogen milieuaspecten, geen nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Nu de voorziene ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt, behoeft er geen m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een wijzigingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.
Het wijzigingsplan bestaat uit:
Bij het wijzigingsplan hoort een toelichting.
Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.
In het voorliggende plan worden de begrippen uit de Wabo gehanteerd.
In de navolgende paragrafen wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De paragrafen hieronder bespreken deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'wijzigingsplan'.
Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij een bestemmingsplan dat elders in dit gebied geldt. Zo is aansluiting gezocht bij het Bestemmingsplan Buitengebied Winsum en bij het Veegplan Buitengebied Winsum.
In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Voor de onbebouwde agrarische gronden die geen deel uitmaken van het woonperceel is de bestemming 'Agrarisch' gehandhaafd. Het wijzigingsplan bevat verder de bestemming 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen en het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep of een bed-en breakfast. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voormalige boerderij' betreft het een voormalige boerderij die een woonfunctie heeft gekregen. De bouwregels voorzien vervolgens in regels die voorschrijven op welke manier gronden met deze bestemming mogen worden bebouwd.
Daarnaast bevat het wijzigingsplan de bestemming Waarde - Archeologie 2. De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van (hoge) archeologische waarden (archeologisch waardevol gebied). De bouwregels voorzien vervolgens in regels die voorschrijven op welke manier gronden met deze bestemming mogen worden bebouwd. Er dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd als de bestaande oppervlakte met meer dan 50 m2 wordt uitgebreid.
Het wijzigingsplan bevat ook de bestemming Waarde - Ruimtelijke kwaliteit. Hiermee is aangesloten bij het Facetbestemmingsplan gebouwd erfgoed. Dit bestemmingsplan bevat een regeling die toeziet op het behouden en beschermen van karakteristieke gebieden en panden in gemeente Het Hogeland.
De woning aan de Warffumerweg 5 heeft hierin de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij' gekregen. Door middel van het opnemen van de Waarde - Ruimtelijke kwaliteit worden regels gegeven die de hiervoor genoemde kwaliteiten trachten te beschermen.
Als laatste is de bestemming Waarde - Wierde invloedszone opgenomen. De voor ‘Waarde - Wierde invloedszone’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen. Op de gronden met deze dubbelbestemming gelden beperkingen ten aanzien van uitbreiding van (agrarische) bebouwing en geldt een verbod op houtteelt en bosontwikkeling, alsmede boom- en fruitteelt.
Dit hoofdstuk bestaat uit de volgende regels:
Het doel van de Anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een wijzigingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
In de Algemene gebruiksregels wordt beschreven wat in ieder geval wordt verstaan onder een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken. Daarnaast worden algemene gebruiksregels gegeven voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf. Ook worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden voor een bed-en breakfast en het ter beschikking stellen van de gronden voor camperplaatsen.
Daarnaast bevatten de algemene regels de Algemene afwijkingsregels. De algemene afwijkingsregels bepalen dat het mogelijk is om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Zo mag men bijvoorbeeld met niet meer dan 10% van de in dit wijzigingsplan gegeven maten, afmetingen en percentages afwijken. Daarnaast worden uitzonderingen, regels over bouw- en verbouwmogelijkheden van vrijgekomen gebouwen en versterking na aardbevingsschade nader geregeld.
In de Algemene wijzigingsregels zijn de regels opgenomen ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting. Deze wijzingsregels zijn overgenomen uit het facetbestemmingsplan 'Harmonisatie Het Hogeland'.
Als laatste valt onder het hoofdstuk Algemene regels een artikel betreffende Overige regels. In dit artikel worden regels gesteld over het vereiste van een natuur- en watertoets als dit nodig is bij het gebruik maken van de afwijkingsregels. Daarnaast wordt vermeldt dat de ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken nader kan worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria, daaronder begrepen de welstandsnota voor het buitengebied.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden/ Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit wijzigingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe wijzigingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat hoofdstuk 4 de slotregel waarin is aangegeven hoe het wijzigingsplan kan worden aangehaald.
De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de initiatiefnemer gedragen. Een exploitatieplan is voor dit wijzigingsplan niet nodig.
In de planprocedure is het verplicht overleg te voeren met de wettelijke overlegpartners. Door de provincie Groningen en Veiligheidsregio Groningen is gereageerd op het wijzigingsplan.
Provincie Groningen
In paragraaf 3.2.2 van de toelichting van het wijzigingsplan worden de relevante regels uit de verordening benoemd. Er is in dit geval, op grond van artikel 2.11, sub s, van de verordening sprake van een vrijgekomen gebouw. Daarmee is het verzoek om in paragraaf 3.2.2 van de toelichting ook nog in te gaan op de regels voor vrijgekomen gebouwen uit de verordening (artikel 2.13.2 en artikel 2.13.3).
Reactie gemeente
Ten tijde van het vooroverleg was er in het wijzigingsplan nog sprake van een hergebruik van de voormalige stallen als stallingsplaats voor caravans en campers. De eigenaar van het perceel heeft dit plan laten varen. De mogelijkheid tot stalling is daarom verwijderd uit het ontwerpwijzigingsplan.
Veiligheidsregio Groningen
Over het plangebied ligt veiligheidszone 2 van de N363. Veiligheidszone 2 is 355 meter breed. Binnen veiligheidszone 2 is van toepassing: een nadere verantwoording van het groepsrisico en inzicht bieden in de manier waarop rekening is gehouden met advies van de Veiligheidsregio Groningen.
Risicobronnen verschillen onderling. Zowel qua kans als qua effect. Voor alle provinciale wegen geldt echter eenzelfde wetgeving. De N363 hoort bij de provinciale wegen met een beperkte omvang van vervoer gevaarlijke stoffen.
We adviseren u de maatregel te nemen om ontvluchting van de risicobron af mogelijk te maken door (nood) uitgangen te plaatsen op de risicoluwe zijde, af van de provinciale weg N363. Hierdoor kan in geval van een calamiteit op de N363 het gebouw aan de risicoluwe achterkant verlaten worden. Bouwkundige maatregelen of een kleinere ontwikkeling zien wij niet als proportioneel
Reactie gemeente
In relatie tot de planontwikkeling zien wij geen aanleiding voor aanvullende maatregelen ten aanzien van de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in het plangebied.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen, van 22 december 2023 tot en met 1 februari 2024. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn geen zienswijzen ingediend.