direct naar inhoud van Regels
Plan: Warffumerweg 5, Rasquert
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1966.BPW9955VP5-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan Warffumerweg 5, Rasquert met identificatienummer NL.IMRO.1966.BPW9955VP5-VS01 van de gemeente Het Hogeland;

1.2 wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

een dienstverlenend c.q. ambachtelijk bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan- en uitbouw:

een onderdeel van een hoofdgebouw dat door de vorm daarvan onderscheiden kan worden en dat door zijn ligging en/of in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.7 ambachtelijk bedrijf:

het bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of het leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bed and breakfastaccommodatie:

het tegen betaling aanbieden van logies en ontbijt in of bij een bewoond pand;

1.10 bedrijf:

inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid;

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een aan-huis-verbonden bedrijf, een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.13 bestaand:

het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw:

een gebouw, dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; het agrarische bouwperceel bestaat uit een denkbeeldige rechthoek van 1,5 ha, dan wel 1 ha, afhankelijk van de kwetsbaarheid van het landschap;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 detailhandel:

bedrijfsmatig te koop aanbieden en uitstallen van goederen met het oog op de verkoop van die goederen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan voor de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.25 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding en herplantplicht ingevolge Wet natuurbescherming;

1.26 kap:

een afdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;

1.27 landschappelijke waarden:

essentiële elementen en kenmerken van landschappen, fysiek van aard;

1.28 natuurlijke waarden:

biotische en abiotische waarden van een gebied;

1.29 nevenactiviteit:

een economische activiteit die, gelet op de bestemming, niet als hoofdactiviteit kan worden aangemerkt;

1.30 niet-agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat niet is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, inclusief houtteelt, of het houden van dieren;

1.31 ondersteunende detailhandel:

ondergeschikte detailhandel, ter ondersteuning van de hoofdfunctie, waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;

1.32 paardrijbak:

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.33 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.34 recreatief verhuren:

het tegen vergoeding beschikbaar stellen van een woning voor verblijfsrecreatie;

1.35 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.36 slopen:

het afbreken of weghalen van gebouwen of onderdelen van gebouwen;

1.37 tuin:

grond die niet tot het erf behoort, maar wel deel uitmaakt van de woonomgeving en is ingericht als sier- of gebruikstuin, inclusief de op deze grond aanwezige afscheidingen;

1.38 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.39 verblijfsrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden, waarbij ten minste één nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen;

1.40 wonen:

het gehuisvest zijn in een woning/wooneenheid;

1.41 woning:

een gedeelte van een gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde een bijzondere woonvorm, en/of de huisvesting van maximaal drie personen naast de huishouding of voor de huisvesting van maximaal vier personen wanneer er daarnaast geen huisvesting in het gebouw is ondergebracht;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de lage dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, gemeten op het snijvlak van het gevelvlak en het dakvlak;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de ashoogte van een windturbine:

vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;

2.7 de wieklengte van een windturbine:

de afstand tussen de uiterste punt van een wiek en de naaf.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. cultuurgrond;
  • b. dagrecreatie;
  • c. wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf of een bed and breakfast;

met de daarbij behorende:

  • d. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
  • e. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In de bestemming 'Agrarisch' zijn niet begrepen:

  • nieuwe boom- en fruitteelt, met uitzondering van de teelt van niet-opgaande gewassen;
  • nieuwe houtteelt en de aanleg van nieuw bos.

In de bestemming is de buitenopslag van goederen en materialen ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening toegestaan, mits deze in overeenstemming is met het Activiteitenbesluit en/of de omgevingsvergunning lid 2.1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Het opwekken van elektriciteit door middel van een mestvergistingsinstallatie is toegestaan, mits is aangetoond dat er geen significante gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie. In het productieproces dient, hetzij voor minimaal 50% gebruik te worden gemaakt van eigen geproduceerde mest of co-substraten, hetzij het product, waaronder restproduct, voor minimaal 50% te worden gebruikt op het eigen agrarisch bedrijf.

De bestemming dagrecreatie is beperkt tot de inrichting en het gebruik van de bestaande dagrecreatieve terreinen en van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

Van de in de bestemming begrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen.

In de bestemming is de aanleg van één paardrijbak per agrarisch bedrijf voor hobbymatig gebruik begrepen, met een oppervlakte van ten hoogste 1.200 m². De paardrijbak moet worden aangelegd binnen het agrarisch bouwperceel.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. alle gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwperceel, gelegen in het bouwvlak, dat als zoekgebied fungeert;
  • b. de grootte van een bouwperceel bedraagt 1,5 ha, dan wel de bestaande grootte indien deze meer bedraagt, mits:
    • 1. de bebouwing zoveel mogelijk wordt geclusterd;
    • 2. de uitbreidingsrichting aansluit bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het uitzicht van (bedrijfs)woningen;

en met dien verstande dat uitbreiding van het bouwperceel tot een omvang groter dan 1 ha alleen mogelijk is indien:

    • 1. de historisch gegroeide landschapsstructuur wordt gerespecteerd;
    • 2. er voldoende afstand in acht wordt genomen tot andere ruimtelijke elementen;
    • 3. de infrastructurele ontsluiting toereikend is;
    • 4. de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen evenwichtig is;
    • 5. er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de erfbeplanting overeenkomstig het beplantingsplan is aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden;
    • 6. de voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel worden gesaneerd;
    • 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
    • 8. er rekening wordt gehouden met het aspect nachtelijke uitstraling;
  • c. in afwijking van het onder b bepaalde, bedraagt de grootte van het bouwperceel op de gronden die geheel of gedeeltelijk mede bestemd zijn als Waarde - Landschap, Waarde - Natuur of Waarde - Wierde invloedszone, niet meer dan 1 ha;
  • d. uitsluitend de bestaande stallen zijn toegestaan;
  • e. een uitzondering op het bepaalde onder d geldt voor het oprichten van nieuwe gebouwen ten behoeve van het houden van landbouwhuisdieren onder de voorwaarde dat dit uitsluitend is toegestaan indien is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder b, c en e bedraagt de staloppervlakte voor de uitoefening van intensieve veehouderij (ondergeschikte neventak of volwaardig) niet meer dan de bestaande staloppervlakte;
  • g. het bouwen van kassen is niet toegestaan, met uitzondering van bestaande kassen en (tunnel)kassen met een bouwhoogte van maximaal 1,2 m, met dien verstande dat de vloeroppervlakte van de kassen niet meer dan 20% van de vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing mag bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande vloeroppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • h. de goot- en bouwhoogte van gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, mogen ten hoogste 4,5 m respectievelijk 12 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • i. de dakhelling van de gebouwen bedraagt ten minste 22º.
3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel ten hoogste het bestaande aantal;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 4,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen en mits wordt gebouwd in één bouwlaag met kap;
  • c. de bedrijfswoning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
  • d. de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
  • e. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
  • f. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op het erf binnen 30 m uit een gevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd, met uitzondering van bestaande bijgebouwen die op een grotere afstand zijn geplaatst.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het onder het lid 3.2.1 sub b genoemde bouwperceel te worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m, met uitzondering van de bouwhoogte van reclamemasten die ten hoogste 6 m mag bedragen, de bouwhoogte van sleufsilo’s die ten hoogste 2,5 m mag bedragen en de bouwhoogte van dagrecreatieve voorzieningen die ten hoogste 3 m mag bedragen;
  • c. de ashoogte van windturbines bedraagt niet meer dan 15 m, dan wel niet meer dan de bestaande ashoogte indien deze meer bedraagt; de wieklengte bedraagt niet meer dan 2/3 van de ashoogte; de afstand van de windturbine tot de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ bedraagt ten minste de masthoogte + 1/3 wieklengte.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het landschapsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan:

  • de afstand tussen de gebouwen. Hierdoor kan worden voorkomen dat het op geconcentreerd bouwen gerichte streven wordt aangetast;
  • de afstand tot de weg;
  • de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 sub e voor het bouwen van stallen, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie;
  • b. lid 3.2.1 sub h voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen tot respectievelijk maximaal 6 m en 14 m;
  • c. lid 3.2.1 sub i voor het verminderen van de dakhelling;
  • d. lid 3.2.1 sub h en i voor het bouwen van serre-, vrijloop- of boogstallen, mits:
    • 1. de bouwhoogte van boogstallen niet meer bedraagt dan 12 m;
    • 2. de bouwhoogte van serrestallen niet meer bedraagt dan 8 m;
    • 3. het gebruik van de verlichting niet meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren;
    • 4. er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd;
  • e. lid 3.2.2 sub a voor de bouw van een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, mits:
    • 1. wordt gebouwd binnen het in lid 3.2.1 sub a genoemde bouwvlak;
    • 2. de noodzaak van de tweede bedrijfswoning vanuit permanente toezichtsaspecten wordt gemotiveerd;
    • 3. de omvang van het bedrijf zodanig is dat sprake is van een structureel volwaardig tweepersoonsbedrijf;
    • 4. de tweede bedrijfswoning wordt gesitueerd nabij de bestaande eerste bedrijfswoning en de bedrijfsbebouwing;
  • f. lid 3.2.2 sub d voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen per hoofdgebouw tot 70 m² respectievelijk 90 m², mits de gezamenlijke oppervlakte van het bouwvlak en de tuin ten minste 1.000 m² respectievelijk 2.000 m² bedraagt.

met dien verstande dat de afwijking daarnaast:

  • a. geen onevenredige afbreuk doet aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
  • b. geen negatieve invloed heeft op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van bestaande gebouwen niet zijnde stallen, voor het houden van landbouwhuisdieren;
  • b. het gebruik van verlichting in een nieuwe ligboxenstal die meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren;
  • c. het gebruik van assimilatiebelichting in een nieuwe kas die niet voorzien is van:
    • 1. een lichtscherminstallatie aan de bovenzijde waarmee van zonsondergang tot zonsopgang ten minste 98% van de lichtuitstraling wordt gereduceerd;
    • 2. een afscherming van de zijgevel, zodanig dat de lichtuitstraling op 10 m afstand van zonsondergang tot zonsopgang met ten minste 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen niet zichtbaar zijn;
  • d. het gebruik van bedrijfsgebouwen en vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep meer bedraagt dan een derde deel van de oppervlakte van de gebouwen op een bouwperceel, met een maximum oppervlakte van 50 m2;
    • 2. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    • 3. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen bewoner van de woning is;
    • 4. er detailhandel plaatsvindt die geen verband houdt met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
    • 5. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
    • 6. de activiteiten meldingsplichtig zijn volgens het Activiteitenbesluit of vergunningplichtig als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    • 7. de verkeers- en parkeerdruk in de naaste omgeving onevenredig toeneemt.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1 voor een kleinschalig kampeerterrein op erven bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
    • 1. de afwijking niet van toepassing is voor zover de gronden mede zijn bestemd als Waarde – Landschap, Waarde – Natuur, Waarde – Open gebied of Waarde - Wierde invloedszone;
    • 2. het realiseren van een kleinschalig kampeerterrein uitsluitend is toegestaan op het erf van een als zodanig bestemd agrarisch bedrijf;
    • 3. de grootte van het betreffende erf minimaal 2.500 m² bedraagt;
    • 4. ten hoogste 25 kampeermiddelen worden geplaatst;
    • 5. de afstand tot de dichtstbijzijnde als zodanig bestemde woning ten minste 50 m bedraagt;
    • 6. het kampeerterrein door opgaande beplanting wordt omzoomd;
    • 7. de bebouwde oppervlakte aan sanitaire voorzieningen ten hoogste 25 m² bedraagt.
  • b. lid 3.5 onder a voor het gebruik van bestaande gebouwen voor het houden van landbouwhuisdieren, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen en de inrichting van visoevers;
    • 2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 3. het graven, verleggen of dempen van sloten;
    • 4. het vellen en rooien van houtopstanden;
    • 5. het aanleggen van landbouwontsluitingswegen, voet- en fietspaden.
  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
  • c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf of een bed and breakfast;

met de daarbij behorende:

  • b. hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tuinen, water en bouwwerken, geen bouwwerken zijnde.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 4,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen en mits wordt gebouwd in één bouwlaag met kap;
  • c. de woning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
  • d. de oppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
  • e. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ dient de woonfunctie beperkt te blijven tot het hoofdgebouw en dient de bestaande maatvoering, die wordt bepaald door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
  • f. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze hoger zijn;
  • g. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op het erf binnen 30 m uit een gevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met uitzondering van bestaande bijgebouwen die op een grotere afstand zijn geplaatst;
  • h. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het landschapsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan:

  • de afstand tussen de gebouwen. Hierdoor kan worden voorkomen dat het op geconcentreerd bouwen gerichte streven wordt aangetast;
  • de afstand tot de weg;
  • de plaats van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep meer bedraagt dan een derde deel van de oppervlakte van de gebouwen op een bouwperceel, met een maximum oppervlakte van 50 m2; voor woningen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ geldt deze maximum oppervlakte niet, mits het aan huis verbonden beroep wel ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;
    • 2. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    • 3. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen bewoner van de woning is;
    • 4. er detailhandel plaatsvindt die geen verband houdt met het aan huis verbonden beroep;
    • 5. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
    • 6. de activiteiten meldingsplichtig zijn volgens het Activiteitenbesluit of vergunningplichtig als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    • 7. de verkeers- en parkeerdruk in de naaste omgeving onevenredig toeneemt;
  • c. het gebruik van gronden als paardrijbak.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.4, sub d voor paardrijbakken, mits:

  • a. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 m bedraagt;
  • b. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
  • c. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
  • d. de paardrijbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
  • e. er geen lichtmasten worden geplaatst;
  • f. de aanleg van de paardrijbak niet ten koste gaat van de bestaande landschapswaarden en de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van (hoge) archeologische waarden (archeologisch waardevol gebied).

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, tenzij het betreft:

  • a. bouwwerken waarvan de bestaande oppervlakte met ten hoogste 50 m wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt of worden genomen:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, ophogen van gronden over een totaal aaneengesloten oppervlakte groter dan 50 m2, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte die reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
    • 2. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden dieper dan 0,4 m;
    • 3. het graven, uitbaggeren of dempen van watergangen;
    • 4. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
    • 5. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het permanent verlagen van het waterpeil.
  • b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
    • 3. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

  • c. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen, met inbegrip van herdrainage;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

Artikel 6 Waarde - Ruimtelijke kwaliteit

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit' bestemde gebieden zijn mede bestemd voor het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten waaronder wordt begrepen:

  • a. de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarde en functie in het landschap van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij'.
6.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) geldt voor het bouwen van gebouwen de volgende regel:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij' dienen de bestaande goot- en bouwhoogten, de kapvorm, de nokrichting, de dakoverstekken, daklijsten, schoorstenen, erkers en balkons, de oppervlakte van het bouwwerk, de bestaande gevelindeling, de bestaande ligging, alsmede de karakteristieken van andere bouwwerken te worden gehandhaafd.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2, sub a en toestaan dat de goot- of bouwhoogte, de kapvorm, de nokrichting, de dakoverstekken, daklijsten, schoorstenen, erkers en balkons, de oppervlakte, de gevelindeling en/of de ligging van de bouwwerken wordt gewijzigd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het bouwwerk, waarbij de verbouwingen of nieuwbouw in ieder geval moeten passen bij de architectuur en vormgeving van het bestaandebouwwerk en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande gebouw of ander bouwwerk, geen gebouw zijnde.
6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van gebouwen en andere bouwwerken
6.4.1 Sloopverbod zonder vergunning

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij' mogen gebouwen en delen van gebouwen niet worden gesloopt zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

6.4.2 Voorwaarden vergunningverlening
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 voor het slopen van (delen van) de (voormalige) bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij' wordt slechts verleend indien:
    • 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor (delen van) het gebouw moet wijken; of,
    • 2. wordt aangetoond dat zinvol (her)gebruik van het gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere uit het oogpunt van een goede fysieke leefomgeving passende bestemming objectief gezien niet mogelijk is en het belang van de vergunningaanvrager bij de sloop van het gebouw in redelijkheid dient te prevaleren boven het cultuurhistorisch belang bij het behoud ervan. De aanvrager van een vergunning dient hierbij een rapport van een onafhankelijke deskundige te overleggen dat ingaat op:
      • de bouwkundige en gebruikstechnische staat van het gebouw;
      • de mate waarin het gebouw geschikt is of door het treffen van voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor zinvol (her)gebruik overeenkomstig de geldende bestemming of een andere uit het oogpunt van een goede fysieke leefomgeving passende bestemming; of,
    • 3. de karakteristieken van het bouwwerk niet langer aanwezig zijn en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw of ander bouwwerk, geen gebouw zijnde, kan worden hersteld, of;
    • 4. het delen van een gebouw betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop van deze delen geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt, of;
    • 5. het delen van een gebouw betreft die wel als karakteristiek zijn aan te merken, maar deze delen worden vervangen door gelijkwaardige karakteristieke delen.
  • b. Het overleggen van een deskundigenrapport, als bedoeld in lid a onder 2 is niet nodig indien kan worden aangetoond dat reeds eerder deskundigenonderzoek is gedaan met dezelfde strekking.
  • c. Indien het bevoegd gezag het voornemen heeft om een vergunning te verlenen wordt een onafhankelijke deskundige om een schriftelijk advies gevraagd.
  • d. In het geval dat sloop van volledige gebouwen op grond van het gestelde in lid a sub 2 of 3 mogelijk is, dient de aanvraag om sloopvergunning tevens te worden voorzien van:
    • 1. een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd plan voor de herinrichting van de locatie ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit dat tot stand is gekomen middels de maatwerkmethode;
    • 2. een schriftelijke verklaring en planning van de uitvoering waarmee de uitvoering van de sloop en herinrichting van de locatie is vastgelegd.
  • e. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wordt uitsluitend verleend als er garantie bestaat voor een goede herinvulling binnen redelijke termijn na de sloop van een gebouw, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt hersteld.
6.4.3 Uitzondering:

Het gestelde onder 6.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. gewoon onderhoud en herstel;
  • b. inpandige delen van een gebouw;
  • c. het uitvoeren van destructief onderzoek;
  • d. die noodzakelijk is ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
  • e. een gebouw waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het volledige gebouw is verleend.

Artikel 7 Waarde - Wierde invloedszone

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Wierde invloedszone’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen.

7.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden voor nieuwe houtteelt;
  • b. het gebruik van de gronden voor de aanleg van bossen en boomgaarden.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de als ‘Waarde - Wierde invloedszone’ bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het afgraven en ophogen van gronden;
    • 2. het egaliseren van gronden, met uitzondering van het egaliseren met een kilverbord;
    • 3. het diepploegen en mengwoelen van gronden;
    • 4. het graven en dempen van sloten en watergangen;
    • 5. het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
    • 6. het verwijderen van stuwen en dammen.
  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
  • c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • d. De onder a bedoelde vergunning mag geen afbreuk doen aan de in lid 7.1 omschreven waarden.
  • e. Voordat de omgevingsvergunning kan worden verleend moet worden vastgesteld dat er geen elders in het bestemmingsplan opgenomen verboden ter bescherming van landschappelijke, cultuurhistorische of natuurlijke waarden worden overtreden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Algemeen verbod op strijdig gebruik

Onder strijdig als bedoeld in 2.1 lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van gebouwen en/of onbebouwde gronden voor:

  • a. het recreatief verhuren, anders dan logiesverstrekking op de wijze van bed & breakfast, van een woning, tenzij recreatieve bewoning op grond van de geldende bestemming is toegestaan;
  • b. het recreatief verhuren van een bedrijfswoning;
  • c. een seksinrichting.
9.2 Aan huis verbonden bedrijf

(Bedrijfs)woningen en de daarbij behorende aan-, uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen mogen worden gebruikt ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. degene die de activiteiten uitoefent moet tevens de (hoofd)bewoner zijn van de woning;
  • b. de gezamenlijke vloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 50 m2;
  • c. ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel is uitsluitend toegestaan voor zover dat verband houdt met het aan huis verbonden bedrijf;
  • d. op de bij de betreffende woning behorende gronden vindt geen buitenopslag plaats van goederen ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf;
  • e. in de omgeving van de betreffende woning treedt geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk op, met dien verstande dat:
    • 1. voor het parkeren ten behoeve en ten gevolgen van de bedrijfsactiviteit op eigen terrein of elders voldoende ruimte aanwezig is, en;
    • 2. behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaats vinden;
  • f. het bedrijf aan huis mag geen onevenredige beperking opleveren voor:
    • 1. de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
    • 2. het woongenot van omwonenden.
9.3 Bed & Breakfast

Het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bed & breakfast bij een (bedrijfs)woning is toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. het aantal kamers bedraagt niet meer dan drie en voor in totaal zes personen, mits in combinatie met wonen of wonen ten behoeve van het bedrijf;
  • b. in afwijking van sub a is het bestaande aantal kamers toegestaan als dat aantal meer is dan drie, waarbij per kamer twee personen zijn toegestaan;
  • c. degene die de bed & breakfastactiviteiten uitoefent moet tevens de (hoofd)bewoner zijn van de woonfunctie;
  • d. de bed & breakfast maakt deel uit van het hoofdgebouw (inclusief aan- en uitbouwen) en of is gevestigd in een (van de) vrijstaand(e) bijgebouw(en);
  • e. de bed & breakfast mag door de bouwkundige opzet, indeling, maatvoering en voorzieningen niet functioneren als zelfstandige woning;
  • f. het parkeren vindt uitsluitend plaats op eigen terrein of in de directe omgeving daarvan;
  • g. de bed & breakfast mag geen onevenredige beperking opleveren voor:
    • 1. de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
    • 2. het woongenot van omwonenden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Bouwen
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. de in het plan gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
    • 2. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennemasten ten behoeve van telecommunicatie, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 m mag bedragen, met uitzondering van de gronden met de bestemming Natuur, Waarde - Beschermd dorpsgezicht, Waarde - Landschap, Waarde – Natuur, Waarde – Open gebied en Waarde - Wierde invloedszone, waar alleen antennemasten met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m mogen worden gebouwd, mits wordt voorzien in een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing;

Het bouwen van antennemasten dient tevens te worden getoetst aan het gemeentelijk antennebeleid;

    • 1. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
      • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
      • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt;
    • 2. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of --intensiteit daartoe aanleiding geven;
    • 3. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    • 4. het bepaalde in het plan ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en worden toegestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten ten hoogste 6 m mag bedragen.
  • b. De onder a bedoelde afwijkingsmogelijkheden gelden niet ten aanzien van:
    • 1. de hoogte van reclamemasten (ten hoogste 6 m),
    • 2. de ashoogte van windturbines (ten hoogste 15 m);
    • 3. het uitbreidingspercentage van de oppervlakte van gebouwen voor niet-agrarische functies (ten hoogste 20%);
    • 4. de maximale oppervlakte van woningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen (ten hoogste 300 m2);
    • 5. de hoogte van antennemasten voor mobiele telecommunicatie (ten hoogste 40 m respectievelijk 5 m (in bestemming Natuur, Waarde - Beschermd dorpsgezicht, Waarde - Landschap, Waarde – Natuur, Waarde – Open gebied en Waarde - Wierde invloedszone).
  • c. De onder a sub 2 en 3 toegelaten bouwwerken mogen er niet toe leiden dat in gebieden, waarin geen bebouwing mag worden opgericht, zoals bebouwingsvrije zones, bebouwing wordt opgericht.
  • d. De onder a bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid.
10.2 Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving van het geldend bestemmingsplan een nevenactiviteit toestaan bij een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. de nevenactiviteit niet de primaire productie betreft en ondergeschikt (minder dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte) blijft aan de agrarische hoofdactiviteit;
  • b. de nevenactiviteit uitsluitend betrekking heeft op:
    • 1. sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen een expositieruimte, kinderboerderij en -opvang en kampeerboerderij en daaraan ondersteunende horeca;
    • 2. zorgfuncties, voor zover het betreft dagbesteding, met dien verstande dat de zorgfunctie plaatsvindt binnen bestaande bebouwing en sprake is van een verwevenheid tussen de zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarische bedrijf;
    • 3. detailhandel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 200 m2 en plaatsvindt binnen bestaande bebouwing;
    • 4. activiteit genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijven, milieucategorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven, waarbij burgemeester en wethouders voorwaarden kunnen stellen aan:
      • stalling van voertuigen;
      • opslag van materiaal en materieel;
      • uitstalling van handelswaar;
  • c. de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden behouden blijven;
  • d. de bedrijfsactiviteiten binnen het agrarische bouwperceel plaatsvinden en zoveel mogelijk binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat buitenopslag niet is toegestaan.
10.3 Versterking na aardbevingsschade

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de maatvoering, geldend voor het te versterken gebouw, tot 20% en/of, voor zover het niet een agrarisch bouwperceel betreft, voor het maximaal 10 meter buiten het bouwvlak, maar binnen de bestemming van het te versterken gebouw, bouwen in geval van:

  • a. het herstellen en/of het bouwkundig versterken van beschadigde gebouwen als gevolg van de aardgaswinning;
  • b. aardbevingsbestendige nieuwbouw van gebouwen;

mits:

  • a. de totale oppervlakte van een (bedrijfs)woning inclusief bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m2 of de bestaande oppervlakte indien deze legaal meer bedraagt;
  • b. advies wordt ingewonnen van een onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
  • c. rekening wordt gehouden met:
    • 1. de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
    • 2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
    • 3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van gebouwen;
    • 4. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
    • 5. het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
  • d. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Seksinrichting

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het aantal seksinrichtingen binnen het wijzigingsgebied mag in totaal niet meer bedragen dan 1;
  • b. een functiewijziging naar een seksinrichting is uitsluitend toegestaan in bestaande bebouwing, waarvan niet meer dan 400 m2 als seksinrichting mag worden gebruikt;
  • c. het gebouw waarin de seksinrichting is gevestigd dient minimaal 25 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht te nemen;
  • d. de afstand van de seksinrichting tot scholen voor basis- en voortgezet onderwijs, winkelcentra, religieuze en/of maatschappelijke instellingen moet, gemeten van gevel tot gevel, minimaal 200 meter bedragen en de afstand tot (een) naastgelegen woning(en) van derden moet minimaal 50 meter bedragen;
  • e. op eigen terrein wordt geparkeerd waarbij de parkeernorm wordt gehanteerd van 1 parkeerplaats per behandelkamer en 1 parkeerplaats per arbeidsplaats;
  • f. het parkeerterrein dient te worden voorzien van een afschermende beplanting van minimaal 3 meter breed. Er dient tevens minimaal een afstand van 10 meter tot aan de begrenzing van de naast gelegen woon- en bedrijvenbestemming in acht te worden genomen.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

12.2 Parkeren
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Bij het bepalen van het aantal of de oppervlakte van de parkeerruimte wordt uitgegaan van gangbare maatvoering, zoals opgenomen in de tijdens de aanvraag van de omgevingsvergunning actuele publicaties van het CROW.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en sub b moeten na de realisatie in stand worden gehouden.
  • d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en sub b of de bepalingen:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Warffumerweg 5, Rasquert.