direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Facetbestemmingsplan gebouwd erfgoed
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1966.BPHHLerfgoed-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de gemeente Het Hogeland bestaat een grote zorg voor het eigen erfgoed. Een zorg die wordt ingegeven door het feit dat het erfgoed voor een belangrijk deel bepalend is voor het karakter van de gemeente, het erfgoed de gemeente aantrekkelijk maakt en inwoners zich er mee verbonden voelen.

Het Hogeland ligt binnen het aardbevingsgebied. Aardbevingsschade is daarmee een reële bedreiging voor het bebouwde erfgoed. De provincie wil voorkomen dat waardevolle, karakteristieke gebouwen zomaar gesloopt worden als er sprake is van aardbevingsschade. Zij vraagt daarom in artikel 2.9.1 van de Provinciale Omgevingsverordening van alle Groninger gemeenten om te inventariseren welke karakteristieke gebouwen er zijn en om die te beschermen met een sloopvergunningstelsel. Binnen het aardbevingsgebied is het verboden om gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen. Het verbod vervalt, als uit een gemeentelijke inventarisatie blijkt dat een gebouw niet als karakteristiek is aan te merken.

Vanuit de gemeentelijke en provinciale wens om de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en in het bijzonder het erfgoed te behouden, gelet op de bepalingen vanuit de provinciale verordening, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan biedt bescherming aan gebieden waar de cultuurhistorische, landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarden onder druk kunnen komen te staan als er geen nadere afweging kan plaatsvinden ten aanzien van sloop en nieuwbouw van panden, bijvoorbeeld als gevolg van schade door de gaswinning in het gebied.

Daarbij ligt in dit bestemmingsplan nadrukkelijk niet slechts de focus op het behoud van karakteristieke gebouwen. In voorkomende gevallen kan de sloop van panden worden toegestaan, mits wordt voldaan aan voorwaarden waaronder sloop kan plaatsvinden. Afhankelijk van de situatie wordt bekeken of sloop tot de mogelijkheden behoort, eventueel met voorwaarden voor herontwikkeling van de locatie.

1.2 Onderwerp van de regeling

Dit bestemmingsplan regelt één onderwerp: vastlegging, behoud en instandhouding van karakteristieke gebieden en bebouwing binnen de gemeente. De verschijningsvorm van de geselecteerde panden en andere bouwwerken wordt vastgelegd en sloop is gekoppeld aan een vergunning.

Een bestemmingsplan dat een specifiek onderwerp regelt, wordt een facetbestemmingsplan genoemd.

Het facetbestemmingsplan is een aanvulling op de bestemmingsplannen die in de gemeente gelden. De geldende bestemmingsplannen blijven in beginsel gelden. Wanneer een geldend bestemmingsplan een regeling kent over het onderwerp dat met dit facetplan wordt geregeld, dan gaan de bepalingen van het facetplan voor.

Het bestemmingsplan heeft geen betrekking op monumenten, deze worden op grond van de Monumentenwet al voldoende beschermd.

1.3 Begrenzing plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een groot deel van de gemeente. De gemeente Het Hogeland is een samenvoeging van vier voormalige gemeenten De Marne, Winsum, Bedum en Eemsmond. Het plangebied omvat de voormalige gemeenten De Marne en Winsum (zie figuur 1). Voor het grondgebied van Bedum en Eemsmond is reeds al een facetbestemmingsplan gebouwd erfgoed vastgesteld.

Voor de bescherming van de karakteristieke bebouwing en gebieden in de grote en kleine kernen van de voormalige gemeente De Marne wordt een aparte facetbeheersverordening gemaakt. De regeling kan voor deze gebieden niet in een bestemmingsplan worden opgenomen omdat ter plaatse van de kernen geen bestemmingsplan maar beheersverordeningen gelden.

De inhoud van de regeling in de beheersverordening komt overeen met de regeling in dit voorliggende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPHHLerfgoed-VO01_0001.jpg"

Figuur 1: Plangebied facetbestemmingsplan 

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 inventariseert het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 beschrijft de ontstaansgeschiedenis en de kwaliteiten van het plangebied. Hoofdstuk 4 geeft een kenschets van de dorpskarakteristieken. Voor hoofdstuk 3 en 4 is voornamelijk geput uit de beschrijvingen die in het kader van de Structuurvisie zijn gegeven voor het landschap en de bebouwing. In hoofdstuk 5 worden de voornaamste bebouwingstypologieën weergegeven. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de waardering, keuze en selectie van karakteristieke panden, andere bouwwerken en gebieden. In het zevende hoofdstuk wordt de juridische regeling van het bestemmingsplan nader toegelicht. Hoofdstuk 8 ten slotte beschrijft de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Erfgoedwet

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze 1 januari 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk, die gericht is op het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van een bestemmingsplangebied, door te anticiperen op de voorkomende archeologische, historisch-geografische en historisch-(steden)bouwkundige waarden.

Voorliggend bestemmingsplan is opgezet om het aanwezige bebouwde erfgoed in de gemeente Het Hogeland van een passende bescherming te voorzien, een en ander in nauwe samenhang met de omgeving (dorp/landschap). Daarmee sluit dit bestemmingsplan aan op de insteek van de Erfgoedwet.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

De provinciale Omgevingsvisie van de provincie Groningen (vastgesteld op 1 juni 2016 en is in 2017 en 2019 op onderdelen aangepast) bevat de integrale langetermijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen, zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen, samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden.

Landschap

In de provinciale Omgevingsvisie is het beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren en het culturele erfgoed dat bijdraagt aan de identiteit en variëteit van de diverse landschappen in de provincie Groningen als een van de speerpunten van het beleid benoemd en als provinciaal belang geduid. In de Omgevingsvisie zijn de samenhangende landschapsstructuren opgedeeld in zeven deelgebieden. De gemeente Het Hogeland behoort tot het deelgebied 'Wierdenland en Waddengebied. Het wierdengebied wordt gekenmerkt door grote open ruimten, wierden(dorpen) langs natuurlijke waterlopen in de kerngebieden en wierde(dorpe)n in reeksen aan/langs oude kustlijnen. Het Waddengebied is een grootschalig open dijkenlandschap van parallelle dijken met boerderijreeksen langs slaperdijken. De Waddenzee wordt gekenmerkt door een natuurlijke dynamiek met verplaatsende getijdegeulen, zandplaten en eilanden.

Cultureel erfgoed

De provincie Groningen ziet dat het cultureel erfgoed in haar provincie onder druk staat onder andere door leegstand en de staat van onderhoud. Bovendien wordt het erfgoed extra bedreigd door schade als gevolg van de gaswinning. De provincie wil dan ook sturen op het in beeld brengen van het culturele erfgoed en vraagt van gemeenten een passende inspanning om het erfgoed in het buitengebied te beschermen. In het aardbevingsgebied, waartoe ook Het Hogeland behoort, ligt daarbij een extra opgave voor het beschermen van het cultureel erfgoed in de kernen.

2.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

De provinciale Omgevingsverordening (POV) is een beleidsinstrument uit de Wro. De huidige verordening wordt vastgesteld door Provinciale Staten en bevat provinciale beleidsregels waarvan wordt verwacht dat gemeenten deze doorvertalen in hun bestemmingsplannen. De regels in de Omgevingsverordening zijn gebaseerd op de doelen uit de Omgevingsvisie en zijn opgenomen voor onderwerpen:

  • waarvoor de provincie in belangrijke mate verantwoordelijk is;
  • die een algemene betekenis hebben;
  • waarvan borging in een ruimtelijk plan mogelijk is;
  • die blijvend moeten worden beschermd of veilig worden gesteld (waarborgfunctie);
  • waarvan borging door middel van eenduidige kaderstelling nodig is (rechtszekerheid).

De verordening richt zich op de thema's milieu, water en ruimte. Er zijn ook regels over cultureel erfgoed opgenomen.

De huidige Omgevingsverordening is vastgesteld op 1 juni 2016 maar is in 2017, 2018 en 2019 op onderdelen aangepast. Ook voor wat betreft het onderdeel cultureel erfgoed.

In de herziene verordening wordt in artikel 2.9.1 aangegeven dat 'Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het aardbevingsgebied en een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied gelegen buiten het aardbevingsgebied, stelt regels ter bescherming van de hoofdvorm van de karakteristieke en beeldbepalende gebouwen'. De provincie heeft in haar verordening opgenomen dat, voor zover het bestemmingsplan betrekking heeft op karakteristieke gebouwen, er regels worden opgenomen die deze bebouwing beschermen tegen ongewenste sloop.

Onder een karakteristiek gebouw wordt verstaan een gebouw van cultuurhistorische waarde op grond van karakteristieke hoofdvorm, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, bijdragen aan de herkenbaarheid van de omgeving, gaafheid of zeldzaamheid.

Onder karakteristieke hoofdvorm wordt verstaan de ruimtelijke verschijningsvorm van een gebouw zoals die wordt bepaald door bouwmassa naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen, dakvorm, nokrichting, dakoverstekken, goothoogte, daklijsten en schoorstenen, erkers en balkons.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPHHLerfgoed-VO01_0002.jpg"

Figuur 2: Aardbevingsgebied (bron: Provinciale Omgevingsverordening d.d. 20-02-2019)

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Toekomstvisie Ruimte

In mei 2017 is de Toekomstvisie Ruimte vastgesteld door de gemeenteraden van Bedum, De Marne, Winsum en Eemsmond. De toekomstvisie dient als leidraad voor het verdere herindelingsproces van de verschillende gemeenten en schetst onder andere een beeld van de ontwikkelingsrichting voor de nieuwe gemeente Het Hogeland.

In de Toekomstvisie Ruimte wordt aangegeven dat het historische cultuurlandschap een bijzondere waarde is. Dorpen en buurtschappen met hun kerken (denk aan de scheve toren van de Walfriduskerk), borgen en fraaie boerderijen vormen daarvoor een belangrijke drager. De gemeente wil zorgvuldig omgaan met de bestaande ruimtelijke kwaliteit en de karakteristieken en de eigenheid van de dorpen koesteren.

Dit facetbestemmingsplan is er op gericht om de karakteristieke gebouwen in de gemeente en enkele karakteristieke gebieden met bijzondere ruimtelijke kwaliteit te beschermen. Daarmee sluit het planvoornemen goed aan bij de ambities uit de Toekomstvisie Ruimte.

2.3.2 Welstandsnota

De welstandsnota biedt een kader voor beleid en advisering met betrekking tot de beeldkwaliteit van de bebouwing in de gemeente. In de welstandsnota wordt de structuur per gebied beschreven en de ruimtelijke opbouw ervan geanalyseerd. Vervolgens vindt er een waardering plaats van de algemene en verschillende kwaliteiten van de gebieden.

Door in het bestemmingsplan naast een objectgerichte ook een gebiedsgerichte insteek te kiezen wordt goed aangesloten bij de opzet van de welstandsnota's.

2.3.3 Overig gemeentelijk beleid

Het ruimtelijk beleid voor de gemeente is vastgelegd in het bestemmingsplannen voor het buitengebied en voor de bebouwde kernen in de gemeente.

Hoofdstuk 3 Het landschap

3.1 Ontstaansgeschiedenis

3.1.1 De Marne

In De Marne is goed te zien hoe het kleilandschap van de noordelijke kuststreken is ontstaan door het vrije spel van zee en wind en vervolgens door de mens in cultuur is gebracht.

Aan het einde van de laatste ijstijd (8.000 - 9.000 voor Christus) smelten ijskappen en loopt de Noordzee vol. Op enige afstand van de hoge en droge zandgronden ontstaat iets ten noorden van de tegenwoordige Waddeneilanden een lange duinenrij. Achter deze duinen vormen zich uitgestrekte veenmoerassen. Door de stijgende zeespiegel komen er doorbraken in de kustbarrière en ontstaat de Waddenzee. De hoogste delen van de oorspronkelijke vlakte blijven nog lange tijd bewoonbaar. Op het zogeheten ‘hoog van Winsum’, een pleistocene zandrug, zijn bijvoorbeeld vondsten aangetroffen uit ongeveer 3.000 voor Christus.

Het dynamische proces van opslibbing en afslag staat onder invloed van de getijdenwerking, de oostelijke stroming van de zee en de overheersende windrichting vanuit het westen. In de Waddenzee wordt in de loop der tijd klei afgezet en ontstaan kwelderwallen. Omstreeks 500 voor Christus zijn de kwelderwallen voldoende hoog komen te liggen voor bewoning. Bewoners, afkomstig van de zandgronden, vestigen zich op de hoge kwelderwallen die de zeeboezem van de Hunze flankeren. De kwelders worden gebruikt voor de jacht, het verzamelen van voedsel en geëxploiteerd als weidegebied

voor het vee. De bewoners hogen hun nederzettingen op tot wierden om have en goed te beschermen

tegen stormvloeden. Vroege voorbeelden van wierden zijn die van Panser, Schouwen en Warfhuizen. Het proces van opslibbing resulteert vervolgens in aangroei van nieuwe kwelderwallen waardoor de trechtervormige zeeboezem van de Hunze steeds verder vernauwd raakt. Ter plaatse van de oostelijke flank van de zeeboezem is rond 100 na Christus een haakvormige kwelderwal opgeslibd rond het ‘hoog

van Winsum’. Hier ontstaan nederzettingen die uitgroeien tot het huidige Eenrum, Mensingeweer en Groot Maarslag. De overige kwelderwallen zijn voornamelijk oost-west gericht. Prominent is de centrale welving, een brede en hoge kwelderwal. Op deze kwelderwal ligt een reeks van wierden die de oorsprong vormen van de kerkdorpen Vierhuizen, Ulrum, Leens en Wehe.

De noordelijke trechtervormige zeeboezem van de Hunze slibt uiteindelijk in de twaalfde eeuw geheel dicht. De afwatering van de Hunze is dan verplaatst in westelijke richting. Mede door de stijging van de zeespiegel is hier tussen 800 en 1250 na Christus de Lauwerszee ontstaan. Doorbraken hebben bovendien geresulteerd in een geul die diep het land binnendringt en zich verbindt met de Hunze. De aanleg van wierden kan worden beschouwd als eerste fase in de strijd tegen de zee. Voor 1200 overheerst het wierdensysteem, na 1200 het poldersysteem. Om de jonge, vruchtbare zeeklei te kunnen toevoegen aan het areaal van landbouwgronden en zo een grotere mensengemeenschap te voeden gaat de mens over tot systematische dijkenaanleg en ontginning van de nieuw gewonnen polders. De kloosters die zich in het gebied vestigen, nemen het voortouw. De kloosterlingen beschikken over de

benodigde kennis ten aanzien van de dijkenaanleg en de afvoer van overtollig water via de maren en uitwateringssluizen, de zogeheten zijlen. Bij deze zijlen ontstaan nederzettingen, zoals Houwerzijl en Schouwerzijl. Het continue proces van opslibbing en inpoldering van de rijpe kwelders heeft uiteindelijk geresulteerd in een reeks zeer vruchtbare kustpolders waar de dijklichamen nog altijd het beeld bepalen. Maar ook ten zuiden van de oude kwelderlandschappen vindt inpoldering plaats. De bedijking en ontginning van de Reitdieppolders wordt sterk vergemakkelijkt door de afsluiting van Reitdiep in 1876. De volgende en, voorlopig laatste, stap in het proces van inpolderingen wordt gezet in 1969. Met de inpoldering van de Lauwerszee is aan De Marne een geheel nieuw gebied toegevoegd, met eigen wetmatigheden en karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPHHLerfgoed-VO01_0003.png"

Figuur 3: De Romeinen en hun opvatting over Het Noorden.

3.1.2 Winsum

Het landschap in de voormalige gemeente Winsum is nauw verbonden met de natuurlijke ondergrond en het historisch gebruik door de mens. De natuurlijke ondergrond is een resultante van abiotische processen. Deze processen zijn tienduizenden jaren geleden al begonnen, ze komen naar voren in de geomorfologie, het bodempatroon en het waterstelsel. Het menselijk ingrijpen en gebruik, ook wel de occupatielaag genoemd, is van recentere datum. De mens heeft bij het bouwen van nederzettingen en bij het aanleggen van wegen en spoorlijnen aanvankelijk gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de natuurlijke ondergrond hen bood.

De onderliggende, natuurlijke laag is daarmee voorwaardenscheppend geweest voor de bovenliggende occupatielaag. Het hedendaagse landschap laat dan ook de wisselwerking zien tussen menselijke ontwikkelingen en natuurlijke processen zien.

Omstreeks 500 voor Christus was het gebied van Noord-Groningen half land, half zee; een waddengebied tot aan de zandgronden in Drenthe. In een periode met een hoge zeespiegel ontstonden langs stromen en geulen kwelderwallen. In tijden van een lagere zeespiegel liepen deze kwelderwallen, ook tijdens vloed, niet meer onder. Vanuit de zandgebieden vestigden zich rond 600 voor Christus de eerste bewoners op de kwelderwallen. Verdere stijging van de zeespiegel noodzaakte tot ophogen van de woonplaatsen op de kwelderwallen. Zo ontstonden de wierden. Het wierdenlandschap wordt gerekend tot het oudste cultuurlandschap van Nederland.

De wierdenbewoners leefden vooral van de landbouw en veeteelt, maar ook van de visvangst.

In de Middeleeuwen, vanaf circa 1100, is er een aanvang gemaakt met de bedijking. Veel van de oorspronkelijke wierden zijn hierdoor bewaard gebleven; na de bedijking werden de wierden niet verder opgehoogd en de boerderijen vestigden zich ook buiten de wierden. Enkele wierden werden verlaten, andere kregen op den duur een gewijzigde bevolking: ambachtslieden, arbeiders en handelaren.

Vanaf het einde van de 19e eeuw werden er wierden geheel of gedeeltelijk afgegraven vanwege de vruchtbare grond die verkocht werd voor bemesting. Op de wierdenkaart van de provincie Groningen (1975) zijn binnen de gemeentegrenzen 103 wierden aangegeven, hieronder zijn veel kleine wierden.

Eén van de eerste dijken is de Oude Dijk, een zeedijk die rond de dertiende eeuw werd aangelegd langs de meest noordelijke kwelderwallen. Deze dijk omvatte de gehele Groningse noordkust en is nu grotendeels afgegraven. In Den Andel herinnert De Oude dijk, één van de hoofdstraten in het dorp, aan het tracé van de voormalige zeedijk. Het Reitdiep werd in de twaalfde en dertiende eeuw bedijkt.

De monniken van het Aduarder klooster speelden een belangrijke rol bij de bedijking en inpoldering van de kwelders.

Na de bedijking werd de natuurlijke afwatering via geulen en kreken steeds problematischer. Rond 1400 werd door de monniken van het Aduarder klooster het Aduarderdiep gegraven voor de afwatering van westelijk Groningen. Rond 1500 werd voor de afwatering van de lager gelegen zuidoosthoek in de gemeente het Winsumerdiep gegraven. De afwatering vindt tegenwoordig nog steeds plaats van

het Winsumerdiep naar het Reitdiep, dat op zijn beurt het water naar het Lauwersmeer afvoert. In 1877 werd het Reitdiep afgesloten van de Lauwerszee. De oude zeesluizen van Schaphalsterzijl en Wetsingerzijl verloren hiermee hun functie.

3.2 Bewoningsgeschiedenis

3.2.1 Dorpen (voormalige gemeente Winsum)

Algemene historische ontwikkeling van de dorpen

De dorpen liggen vrijwel allemaal in het zo karakteristieke wierdenlandschap en kennen een lange bewoningsgeschiedenis. Met uitzondering van Den Andel en Saaxumhuizen zijn alle dorpen ontstaan als wierdedorp. De wierden Rasquert, Baflo, Winsum, Sauwerd, Wetsinge en Adorp liggen op een van noord naar zuid lopende kwelderwal. Tussen beide kwelderwallen baande (en baant) het Reitdiep zich een weg naar het noorden.

Binnen de wierdedorpen zijn twee typen te onderscheiden; een radiale en een rechthoekige type wierdedorp. De wierdedorpen Rasquert, Adorp, Sauwerd, Baflo en Winsum hebben van oorsprong een radiale structuur, het wierdedorp Tinallinge hebben oorspronkelijk een rechthoekige structuur. Bijna alle dorpen in de gemeente Winsum zijn gelegen aan een waterloop en hebben (of hadden) een haventje.

Waterwegen

Dankzij haar gunstige ligging aan de open zeearm van de Hunze (Het Reitdiep), ontwikkelde Winsum zich tot een bloeiend handelscentrum. Daar kwam bij dat de oostelijker gelegen monding van de Fivel verlandde en de dorpen in Fivelgo op Winsum waren aangewezen als plek voor de open zeeverbinding. In 1057 kreeg Winsum van de Duitse koning Hendrik IV, munt-, markt- en tolrecht. Het Winsumerdiep, in eerste instantie gegraven voor de afwatering, werd daardoor een belangrijke verkeersader voor vervoer en handel. Vanwege de gunstige ligging stichtten de Dominicanen in 1276 een klooster in Winsum.

Adorp lag oorspronkelijk direct aan de oostelijke oever van het Reitdiep. De loop is in westelijke richting verplaatst, maar de meanders zijn nog te herkennen. Toen in 1876 het Eemskanaal werd gegraven, kwam er een einde aan de drukke vaarroute. Sauwerd, Rasquert, Baflo, Tinallinge en Den Andel zijn gelegen aan of bij een oude waterloop (de Sauwerdermaar, respectievelijk de Rasquerdermaar, de Tinallingermaar en de Andelstermaar), die in vroeger tijden een belangrijke vaarverbinding voor het dorp was.

Met de opkomst en bloei van de akkerbouw in de periode 1850-1880 steeg het aantal arbeidsplaatsen en nam de vraag naar woningen toe. De topografische kaart uit 1830-1850 geeft een indruk van de bebouwingsdichtheid vlak voor deze toename en groei. In eerste instantie vond er een verdichting plaats in de bestaande dorpen. De bestaande bebouwing in de historische kernen werd hoofdzakelijk aangevuld met woningen, winkels en bedrijfjes, die vrij dicht op elkaar en meestal direct aan de weg werden gebouwd.

Na 1900 vond er nauwelijks nog verdichting van de historische kernen plaats. In plaats daarvan werd de bouwactiviteit verplaatst naar de uitvalswegen. In 1893 werd de spoorlijn Groningen-Roodeschool geopend. De komst van de spoorwegstations in Sauwerd, Winsum en Baflo vormde voor de rijkere klasse vaak aanleiding om aan de weg tussen het station en het oude dorp haar villa’s te bouwen.

3.3 Landschapstypen

3.3.1 De Marne

Het landschap van De Marne is onder invloed van de zee en menselijk handelen eeuwenlang

langs lijnen van geleidelijkheid ontstaan. Deze processen hebben geresulteerd in een divers

landschap met soms vloeiende, en soms scherpe overgangen. In De Marne komen vier landschapstypen voor: de oude kwelderlandschappen, de voormalige zee-armen, de kustpolders en de Waddenzee.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPHHLerfgoed-VO01_0004.png"

Figuur 4: De verschillende landschapstypen.

Deze landschappelijke verschillen zijn tot op heden herkenbaar, maar door relatief recente

ontwikkelingen zoals de ruilverkaveling deels vervaagd. Bij de ruilverkaveling is het landbouwareaal

grotendeels getransformeerd tot gebied met grootschalige, rationele blokverkaveling. Veel sloten zijn gedempt ten behoeve van perceelsvergroting. Landbouwontsluitingswegen worden breder en veel landschappelijke elementen zoals kolken en dijkresten zijn verdwenen in het belang van een meer efficiënt landbouwkundig gebruik van de gronden. Ter compensatie van verdwenen groen als gevolg

van de ruilverkaveling zijn zogenaamde dorpsbosjes aangeplant. Mede door deze bosjes is het landschap en de relatie tussen dorpen en landschap gewijzigd.

Ieder landschapstype heeft haar eigen karakter. Naast de verschillen zijn er ook duidelijke raakvlakken. Zo is het Marnster landschap als geheel gevormd door de invloeden van de zee in combinatie met ingrepen van de mens om de zee te beteugelen en te profiteren van de vruchtbare klei. Daarnaast heeft het landschap in het algemeen een open karakter.

Bovendien kent het landschap, met uitzondering van het Lauwersmeer (onderdeel van het landschap van de voormalige zee-armen) en de Waddenzee voornamelijk een agrarisch gebruik en uitstraling. Op hun beurt hebben het Lauwersmeer en de Waddenzee juist een natuurlijk karakter. Tot slot zijn de stilte en het nachtelijke duister even buiten de bebouwde kommen kenmerkend voor De Marne.

3.3.2 Winsum

De ontstaansgeschiedenis van het landschap laat zich aflezen aan karakteristieke verkavelingsvormen, wegenstructuren en vestigingspatronen. De gemeente Winsum onderscheid zich op hoofdlijnen in drie landschapstypen:

  • Het wierdenlandschap
  • Het Reitdiepgebied
  • De kustpolders

Wierdenlandschap

De kernkarakteristieken:

  • reliëf gevormd door natuurlijke laagtes, wierden, kwelderruggen en dijken;
  • onregelmatige blokverkavelingspatroon;
  • grote mate van openheid.

Het wierdenlandschap omvat het overgrote deel van de gemeente Winsum. De ontstaansgeschiedenis van het gebied is nauw verbonden met haar voormalige ligging aan open zee. Omstreeks 500 voor Christus was NoordGroningen half land, half zee; een waddengebied tot aan de zandgronden in Drenthe. In een periode met een hoge zeespiegel ontstonden langs stromen en geulen kwelderwallen. In tijden van een lagere zeespiegel liepen deze kwelderwallen, ook tijdens vloed, niet meer onder. Vanuit de zandgebieden vestigden zich rond 600 voor Christus de eerste bewoners op de kwelderwallen. Verdere stijging van de zeespiegel noodzaakte tot ophogen van de woonplaatsen op de kwelderwallen. Zo ontstonden de wierden. Het water, de eilanden en de kwelderwallen vormen de op deze manier de basis voor het landschap en de plaats en de aard van de kernen. Het wierdenlandschap wordt gerekend tot de oudste cultuurlandschappen van Nederland. Binnen het wierdenlandschap zijn verschillende gebieden te onderscheiden.

Het Hoogeland en De Meeden

In dit deel van het wierdenlandschap tussen het Winsumerdiep en de Oudedijk (Den Andel) heeft ruilverkaveling plaatsgevonden. De kleinschalige onregelmatige blokverkaveling is opgeschaald naar grotere eenheden en in het landschap ten oosten van de spoorlijn, De Meeden, zijn vaak nieuwe, rechte wegen aangelegd. Toch heeft het landschap nog steeds de belangrijkste karakteristieken van het wierdenlandschap. Het ontwikkelingspatroon vanaf de oude kwelderwallen met de wierdedorpen, de dijken en de onregelmatige blokverkaveling zijn nog goed herkenbaar. Het gebied ten westen van de spoorlijn Groningen–Roodeschool in het noorden van de gemeente wordt voornamelijk gebruikt voor de akkerbouw, het gebied De Meeden ten oosten van de spoorlijn als grasland. De wegen (met uitzondering van de rechtstanden uit de ruilverkaveling) en de bebouwing volgen het patroon van de onregelmatige grootschalige blokverkaveling. Buiten de kernen komt van oorsprong weinig woonbebouwing voor. De bebouwing bestaat vooral uit verspreid liggende boerderijen.

Het Reitdiepgebied

Kernkarakteristieken:

  • reliëf gevormd door de oude stroomruggen van het Reitdiep, de wierden en dijken;
  • oorspronkelijke blokverkavelingspatroon dat onregelmatig en kleinschalig is;
  • grote mate van openheid.

Tussen het Middag-Humsterland en de kwelderwal waarop de kernen Adorp, Sauwerd, Winsum en Baflo liggen, vinden we het gebied waar het Reitdiep ooit haar natuurlijke sterk meanderde loop had. Deze oude zeearm vormt de scheiding tussen Middag-Humsterland en het Hoogeland.

Het gebied is bijzonder door de in het landschap aanwezige hoogteverschillen en restanten van oude meanders. Tegen de kwelderwal Adorp-Winsum zijn veel archeologische waardevolle locaties, meestal zijn dit oude wierden. In het gebied ligt een aantal oude zeesluizen (zoals de Wetsingerzijl), waarmee vroeger de afwatering voor het achterliggende land werd geregeld. Het Reitdiep had lange tijd een natuurlijke loop, maar is geleidelijk aan gekanaliseerd en bedijkt. Het had een belangrijke functie voor de scheepvaart; de meeste dorpen in het gebied beschikten over een haven en waren via zogenaamde ‘maren’ (zoals de Sauwerdermaar) met het Reitdiep verbonden. Buiten deze dorpen is er nauwelijks (geclusterde) woonbebouwing in het gebied aanwezig, wel zijn er veel verspreid liggende boerenerven te vinden. Een aantal boerderijen heeft inmiddels een woonfunctie gekregen. De agrarische bedrijfstak is veeteelt, het land is in gebruik als grasland. Grote delen van het voormalige stroomdal maken nu deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Het Reitdiep is aangewezen als ecologische verbindingszone tussen het Leekstermeer en het Lauwersmeer.

De waddenkust/kustpolders

Het dijkenlandschap van de waddenkust ligt in het meest noordelijk deel van de gemeente Winsum en is zeer open. De hoofdkenmerken van deze jonge kleipolders zijn de opeenvolging van zeedijken en een opstrekkende verkaveling. Het landschap is gevormd door het herhaaldelijk aandijken van stukken van de Waddenzee, waarbij de buitendijks gelegen kwelders door aanleg van een nieuwe zeedijk op enige afstand van de oude zeedijk zijn ingepolderd. Onder het recht van opstrek ontstond een buitengewoon grootschalig en regelmatige verkaveling, die voornamelijk noord-zuid gericht is. De dijken en ontsluitingswegen in het gebied lopen hoofdzakelijk oost-west. De enige bebouwing bestaat uit agrarische bebouwing op de boerenerven. Aan deze erven is tevens de enige beplanting in het gebied gekoppeld. De erven manifesteren zich vooral in de zomer als groene schepen in een groene zee van akkers met aardappels en graan. Karakteristiek zijn de oude oostwest gelegen dijken. Vanaf de oude dijken strekken de kavels zich op richting Waddenzee. De verkaveling van het gebied is rechtlijnig. De kavels hebben zeer grote afmetingen. De hoofdontsluiting van het gebied, de M.D. Teenstraweg, is de enige openbare weg door het gebied. Deze ligt evenwijdig aan de oude ‘Middendijk’. De Middendijk was tot de aanleg van de Noorderdijk de belangrijkste zeewerende dijk in het gebied.

Vanaf de M.D. Teenstraweg lopen lange toegangswegen naar de veelal monumentale boerenerven. De semi-private toegangswegen volgen het verkavelingspatroon en staan loodrecht op de hoofdontsluiting. De kustpolders zijn hoofdzakelijk in gebruik voor grootschalige akkerbouw. Belangrijkste kern is Den Andel. Dit dijkdorp ligt op de overgang van het Hoogeland en de kustpolders.

Hoofdstuk 4 Dorpskarakteristiek

4.1 Winsum

De gemeente Winsum kent verschillende dorpen: Adorp, Baflo, Den Andel, Rasquert, Saaxumhuizen, Sauwerd, Tinallinge, Wetsinge en Winsum.

De dorpen liggen in het wierdenlandschap en kennen een lange bewoningsgeschiedenis. Met uitzondering van Den Andel en Saaxumhuizen zijn ze ontstaan als wierdedorp.

De wierden Rasquert, Baflo, Winsum, Sauwerd, Wetsinge en Adorp liggen op een van noord naar zuid lopende kwelderwal. Tussen beide kwelderwallen baande (en baant) het Reitdiep zich een weg naar het noorden.

Wierdendorpen

Binnen de wierdedorpen zijn twee typen te onderscheiden: wierdedorpen met een radiale opzet en een rechthoekige type wierdedorp. De wierdedorpen Rasquert, Adorp, Sauwerd, Baflo en Winsum hebben van oorsprong een radiale structuur, het wierdedorp Tinallinge heeft oorspronkelijk een rechthoekige structuur.

In huidige dorp Winsum liggen drie wierden van de voormalige kernen Winsum, Obergum en Bellingeweer. De dubbelwierde Winsum/Obergum wordt gescheiden door het Winsumerdiep. Soms wordt Obergum nog als apart dorp genoemd, maar meestal wordt de wijk ten noorden van de wierde ermee bedoeld. Het wierdedorp Bellingeweer ten zuiden van Winsum, is door diverse uitbreidingen van de kern aan Winsum vastgegroeid. De ruimtelijke structuur van de wierde is hierin opgegaan.

Bij de dorpen Baflo en Rasquert is daarentegen de ruimtelijke eenheid en de structuur van de wierden in tact gebleven, omdat er geen uitbreiding tussen de twee historische wierden heeft plaatsgevonden.

Dijkdorp

Den Andel en waarschijnlijk Saaxumhuizen ook, zijn in eerste aanleg ontstaan op de kwelders. Rond de 11e eeuw werd vanuit Den Andel langs de Streekweg een dijk westwaarts richting Saaxumhuizen en Eenrum aangelegd. Iets later in de 13de eeuw werd de Oude Zeedijk aangelegd. In de 13de eeuw werd aan de Streekweg de kerk gesticht. Met de aanleg van de Noordpolder in 1811 nam de agrarische werkgelegenheid toe. De twee streken, de Oudedijk en de Streek groeiden naar elkaar toe. De lintbebouwing verdichtte en breidde wat uit. Den Andel kreeg het karakter van een arbeidersdorp. Den Andel en Saaxumhuizen bestaan voornamelijk uit lintbebouwing langs de oude dijken en wegen.

Ontwikkeling in de dorpen (vaarwegen)

Bijna alle dorpen in de gemeente Winsum zijn gelegen aan een waterloop en hebben (of hadden) een haventje. Dankzij haar gunstige ligging aan de open zeearm van de Hunze (het Reitdiep), ontwikkelde Winsum zich tot een bloeiend handelscentrum. Daar kwam bij dat de oostelijker gelegen monding van de Fivel verlandde en de dorpen in Fivelgo op Winsum waren aangewezen als plek voor de open zeeverbinding. In 1057 kreeg Winsum van de Duitse koning Hendrik de Vierde, munt-, markt- en tolrecht. Het Winsumerdiep, in eerste instantie gegraven voor de afwatering, werd voor vervoer en handel een belangrijke verkeersader. Vanwege de gunstige ligging stichtten de Dominicanen in 1276 een klooster in Winsum.

Adorp lag oorspronkelijk direct aan de oostelijke oever van het Reitdiep. De loop is in westelijke richting verplaatst, maar de meanders zijn nog te herkennen. Toen in 1876 het Eemskanaal werd gegraven, kwam er een einde aan de drukke vaarverbinding.

Sauwerd, Rasquert, Baflo, Tinallinge en Den Andel zijn gelegen aan of bij een oude waterloop (de Sauwerdermaar, respectievelijk de Rasquerdermaar, de Tinallingermaar en de Andelstermaar), die de vaarverbinding voor het dorp is.

Toenemende woningbouw

Met de opkomst en bloei van de akkerbouw in de periode 1850-1880 steeg het aantal arbeidsplaatsen en nam de vraag naar woningen toe. De topografische kaart uit 1830-1850 geeft een indruk van de bebouwingsdichtheid vlak voor deze toename en groei. In eerste instantie vond er een verdichting plaats in de bestaande dorpen, in de historische kernen. De bestaande bebouwing werd hoofdzakelijk aangevuld met woningen, winkels en bedrijfjes, die vrij dicht op elkaar en meestal direct aan de weg werden gebouwd.

Na 1900 vond er nauwelijks nog verdichting van de historische kernen plaats. In plaats daarvan werd de bouwactiviteit verplaatst naar de uitvalswegen. In 1893 werd de spoorlijn Groningen-Roodeschool geopend. De komst van de spoorwegstations in Sauwerd, Winsum en Baflo vormde voor de rijkere klasse vaak aanleiding om aan de weg tussen het station en het oude dorp haar villa's te bouwen.

Bij de meeste dorpen bleef tot de oorlog de groei beperkt tot verdichting van de kern en uitbreiding langs de bestaande uitvalswegen. Alleen bij de grotere dorpen Winsum en Baflo met een verzorgende functie voor de omgeving, was in de periode 1900 tot 1940 ook sprake van een meer planmatige aanpak, waarbij er een nieuw woonwijkje werd ingericht. De ruimtelijke opzet van deze dertiger-jaren-uitbreidingen, zoals de Nassaustraat e.o., de Reitdiepstraat en de Tuinbouwstraat, voegde zich naar de oude structuur.

De eerste vaak kleine naoorlogse planmatige woningbouwuitbreidingen werden eveneens aansluitend op of tussen oude bebouwingsstructuren gebouwd. Bijvoorbeeld de Dominicanerstraat en de Borgweg in Winsum of de Lindenlaan in Sauwerd. De dorpen Saaxumhuizen, Rasquert, Tinallinge, Wetsinge en Den Andel zijn niet planmatig uitgebreid. In Den Andel is er één kort dwarsstraatje bij gekomen.

Hoofdstuk 5 Bebouwingstypologie

Bebouwingstypologie: de historische bebouwing in de voormalige gemeente De Marne en Winsum weerspiegelt de sociale verhoudingen uit vooral de negentiende- en eerste helft van de twintigste eeuw en varieert van zeer kleine en eenvoudige arbeiderswoningen tot imposante boerderijen en luxueuze renteniersvilla's. In de gemeente komen enkele typen boerderijen en woningen voor die als kenmerkend voor het gebied kunnen worden beschouwd door de veelvuldigheid ervan. Ze worden gekenmerkt door een zeer specifieke eigen architectuur en hoofdvorm. Het gaat hierbij om de hoofdtypen die in de navolgende paragrafen staan beschreven.

5.1 Kop-hals-rompboerderij

De kop-hals-rompboerderij komt in het hele gebied voor en ook in de rest van Noord-Groningen en de provincie Friesland. Hij wordt gekenmerkt door een voorhuis als kop met een zadeldak, een lagere hals en een hoge schuur, alles aan elkaar vastgebouwd. De kop-hals-rompboerderij is het resultaat van een ontwikkeling die zijn beslag kreeg in de zeventiende eeuw. In de negentiende en twintigste eeuw is de kop vaak vervangen door een dwarshuis.


De kop-hals-rompboerderij ligt vaak op een wierde en is vaak omgracht. In dit type wordt de agrarische ontwikkeling van het gebied weerspiegeld, wat ook te zien is aan het feit dat naast de boerderij in de loop van de tijd één of meer grote schuren zijn gebouwd.


Deze bouwvorm wordt als streekeigen beschouwd en is dus van grote cultuur- en architectuurhistorische waarde.

5.2 Oldambtster boerderij

In Noord-Groningen komt het Oldambtster type veel voor. Het is ontstaan in de loop van de achttiende eeuw en weerspiegelt eveneens de agrarische ontwikkelingen. Het type wordt gekenmerkt door het feit dat woongedeelte en bedrijfsruimte onder een doorlopende noklijn is ondergebracht. Daarnaast is kenmerkend dat door versmallingen, de krimpen, de schuur overgaat in een smaller voorhuis. In de loop van de tijd is ook hier de bedrijfsruimte vermeerderd door een schuur aan de al bestaande schuur vast te bouwen, soms gevolgd door een derde.

Omdat de Oldambtster boerderij groot en hoog is, is het voorhuis eveneens groot. Kenmerkend voor deze streek is dat er op de verdieping geen liggende vensters aangebracht zijn, zoals gebruikelijk in het Oldambt, maar staande.

Ook deze bouwvorm is streekeigen en daarom van grote cultuur- en architectuurhistorische waarde.

5.3 Groninger dwarshuis

In de gemeente De Marne is in de tweede helft van de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw veel bebouwing in de dorpen uitgevoerd als dwarshuis. Kenmerkend aan het dwarshuis is dat het in de lengte langs de weg gebouwd is. Meestal is de voorgevel symmetrisch, met de deur in het midden, geflankeerd door twee vensters aan beide zijden. Het grondvlak is in principe rechthoekig, met een afgewolfd schilddak, maar vaak komt ook een vierkant grondvlak voor, met een rondlopend schilddak. In de loop van de twintigste eeuw is het dwarshuis vaak aan één zijde uitgebouwd en gedekt met een steekkap.

Dwarshuizen komen in grotere en kleinere varianten voor als huisvesting van arbeiders, middenstanders, notabelen en rentenierende hereboeren. De uitvoering varieert van sober tot rijk gedecoreerd. Eclectische stijlen en vernieuwingen die in de eerste twee decennia van de twintigste eeuw plaatsvonden, worden in het dwarshuis toegepast.

Het Groninger dwarshuis is kenmerkend voor de streek en weerspiegelt de sociale verhoudingen die in de bouwtijd golden. Het is daarom cultuur- en architectuurhistorisch van grote waarde.

5.4 Krimpenhuis

Het krimpenhuis wordt gekenmerkt door het feit dat de noklijn ervan haaks op de weg staat en het achterste deel naar voren toe versmald wordt door krimpen. In het voorste deel wordt gewoond, in het bredere achterste deel konden verschillende werkzaamheden plaatsvinden. Veel arbeiderswoningen zijn in het type van het krimpenhuis uitgevoerd.

De sociale geschiedenis wordt in dit type weerspiegeld en het is daarom van grote cultuur- en architectuurhistorische waarde.

5.5 Interbellumstijl

Het is opvallend dat in het derde en vierde decennium van de twintigste eeuw veel woonhuizen, winkelpanden en ook soms bedrijven gebouwd zijn. Zij zijn uitgevoerd in een stijl, die Amsterdamse School genoemd wordt. De Amsterdamse School-stijl wordt gekenmerkt door een plastische wijze van vormgeving, waarin het gebruik van baksteen en dakpannen niet alleen als bouwmateriaal, maar ook als decoratie beschouwd wordt. In Groningen wordt deze stijl in een enigszins versoberde vorm toegepast, waarin vooral geometrische vlakverdeling een grote rol speelt. Deze stijl komt in Groningen zoveel voor, dat er vaak gesproken wordt van de Groninger School.

Van eenvoudige twee-onder-één-kapwoningen tot indrukwekkende villa's, soms ook als woongedeelte bij een boerderij, komt dit type voor. Het weerspiegelt een tijdgeest en sociale ontwikkelingen in de streek. Het is daarom van grote cultuur- en architectuurhistorische waarde.

5.6 Wederopbouw

Eind jaren 1930 veranderde de architectuurstijl. De Amsterdamse School had zijn beste tijd gehad. Er werd teruggegrepen op een traditionele vormgeving, die de Delftse School wordt genoemd, naar de bouwkundige opleiding aan de Technische Hogeschool in Delft, waar prof. ir. M.J. Granpré Molière lesgaf en wiens naam aan deze stijl verbonden is. Deze stijl wordt gekenmerkt door eenvoudige traditionele vormen zonder al te veel versieringen. In de gemeente De Marne zijn duidelijke voorbeelden aanwezig van deze stijl, ook in enkele huizen die al vlak voor of zelfs tijdens WO II gebouwd zijn. Niet alleen van woonhuizen, ook voorbeelden van kerken in deze stijl zijn in de gemeente te vinden.

Hoofdstuk 6 Karakteristieke bebouwing en gebieden

6.1 Inleiding

Vanuit de provinciale en gemeentelijke wens om de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, en in het bijzonder het erfgoed te behouden, hebben de voormalige gemeenten De Marne en Winsum een inventarisatie gemaakt van het bebouwde erfgoed in de gemeente. Daarbij is gekeken naar karakteristieken op pandniveau en voor een kleiner deel naar andere bouwwerken.

Om te komen tot een lijst van karakteristieke panden en andere bouwwerken in de gemeente, is het van belang in beeld te brengen waar deze karakteristiek uit bestaat.

Voorgaande hoofdstukken hebben een beeld gegeven van de kenmerken van het landschap en van de kenmerkende bebouwingstypologie.

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet op welke wijze de selectie en waardering van karakteristieke panden en karakteristieke andere bouwwerken tot stand is gekomen.

6.2 Karakteristieke bouwwerken (De Marne)

6.2.1 Inventarisatie panden

De inventarisatie van karakteristieke panden en andere bouwwerken in de gemeente richt zich op de panden die voor 1965 zijn gebouwd. De eerste analyse is gedaan met gebruikmaking van bestaande informatie (MIP-lijst) over ouderdom van panden en eerdere karakteristieke aanduidingen en op basis van visuele waarneming. Is een adres na deze eerste beoordeling als karakteristiek gezien, dan is er een verdere uitwerking gemaakt met motivering en foto.

6.2.2 Nadere typering bebouwing

De meest bepalende bouwwerken in het buitengebied van de gemeente De Marne zijn de boerderijen. In de dorpen is de verscheidenheid aan bebouwingstypologie groter. Naast woonhuizen gaat het daarbij ook om winkels, kerken, scholen, overheidsgebouwen enz. Wat de boerderijen betreft, die overigens ook in de dorpen voorkomen, is een nadere typering gemaakt om de kenmerken en kwaliteiten van de boerderijen goed te kunnen duiden en te relateren aan de inventarisatie. Er valt onderscheid te maken in enkele hoofdgroepen met daarbij behorende subgroepen:

Kop-hals-romptype (geschakelde bouwvolumes)

  • traditioneel type met nokrichting allemaal gelijk;
  • dwarshuistype (woonhuis dwars voorgeplaatst, veelal als latere uitbreiding van het woongedeelte);
  • soms ook zonder de 'hals', dus kop-romp;
  • villatype (veelal later toegevoegd woonhuis in rijke architectonische taal).

Krimpentype (alles onder één nok met versmallingen (krimpen) naar het woongedeelte)

  • algemeen voorkomend ook voor kleine boerderijen en/of arbeiderswoningen;
  • Oldambtstertype (vanwege royale maatvoering en vaak met zaadzolders).

Voor veel boerderijen geldt dat ze een rijke ontwikkeling kennen. Ze zijn gegroeid in omvang of zijn door de tijd heen op onderdelen aangepast. Dat geldt met name voor boerderijen die op een wierde zijn gelegen. Juist daar kunnen veel oude bewoningssporen liggen die niet allemaal meer zichtbaar zijn. Mede daardoor zijn wierden ook vanuit de archeologie interessant. Bij de inventarisatie is vooral gekeken naar het huidige exterieur van de gebouwen.

6.2.3 Waardering van panden

De aanwijzing tot karakteristiek pand moet navolgbaar zijn, logisch en goed onderbouwd. Aan de hand van een wegingssysteem is bepaald of een pand al dan niet karakteristiek is. Daarmee wordt een objectivering nagestreefd. Alle panden van voor 1965 zijn beoordeeld op de volgende criteria:

  • cultuurhistorische aspecten, zoals ontstaansgeschiedenis en lokaal belang;
  • architectonische aspecten, zoals bouwstijl, zeldzaamheid en herkenbaarheid;
  • stedenbouwkundige aspecten, zoals ligging en ensemble;
  • authenticiteit, zoals gaafheid en kwaliteit;
  • zeldzaamheid.

Cultuurhistorische aspecten

Met cultuurhistorische waarde wordt aangegeven in hoeverre het gebouw en/of de functie als kenmerkend voor de ontwikkeling van de streek mag worden beschouwd. Dit aspect geeft tevens een indicatie van de historische en maatschappelijke waarde van het object.

Architectonische aspecten

Met architectonische waarde wordt een duiding gegeven van de kwaliteit van het object zelf. Het gaat hierbij om de mate waarin het gebouw bepaalde historische stijlkenmerken toont, overeenkomstig de tijdgeest en architectuur van het gebouw.

Stedenbouwkundige aspecten

Met stedenbouwkundige waarde wordt aangegeven in hoeverre het bouwwerk bepalend is voor de ruimtelijke karakteristiek van de plek en/of de streek. Zodra bouwwerken een opvallende ligging (bij voorbeeld hoekpanden) en/of met een bijzondere verschijningsvorm (onder meer als gevolg van de functie) kunnen deze waarden meer aanwezig zijn.

Indien sprake is van nadrukkelijke onderlinge samenhang is er sprake van een ensemble. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een ensemble dat bewust ontworpen is en een ensemble dat ontstaan is door eenzelfde architectuur voor de verschillende panden.

Authenticiteit in de zin van gaafheid en kwaliteit

Het gaat hierbij om de beoordeling van het exterieur. Gekeken is naar de kwaliteit van de oorspronkelijke hoofdvorm en gevels (voor zover waarneembaar). Indien er ingrijpende verbouwingen hebben plaatsgevonden is hier een geringe score gegeven.

Zeldzaamheid

Het gebouwtype, de cultuurhistorische waarde en de architectuurhistorische waarde kunnen vaak of juist heel weinig voorkomen. De mate van zeldzaamheid is in een waardering uitgedrukt.

Waardeoordeel en status van een pand

Op elk van de vijf thema's is in het onderzoek een score bepaald:

1 = redelijk waardevol;

2 = waardevol;

3 = zeer waardevol.

6.2.4 Resultaat inventarisatie

De inventarisatie van karakteristieke panden heeft geleid tot de aanwijzing van 746 karakteristieke bouwwerken. Een deel van de karakteristieke panden valt binnen de dorpen van de voormalige gemeente De Marne. Deze panden zijn opgenomen in de facetbeheersverordening Gebouwd Erfgoed.

In bijlage 1 Karakteristieke panden voormalige gemeente De Marne bij de regels van dit bestemmingsplan zijn de karakteristieke panden opgenomen inclusief toelichting.

6.3 Karakteristieke bouwwerken (Winsum buitengebied)

6.3.1 Inventarisatie

Op verzoek van de voormalige gemeente Winsum zijn alle bouwwerken in het buitengebied tot bouwjaar 1960 in de inventarisatie betrokken. Uit een door de gemeente uitgevoerde analyse blijkt dat circa 400 bouwwerken van vóór 1960 zijn gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Winsum. Deze bouwwerken zijn nader onderzocht en beoordeeld. Hiervoor zijn criteria opgesteld ten behoeve van de beoordeling van bouwwerken op hun karakteristieke waarde op zichzelf en in de context van het landschap. De criteria zijn gebaseerd op vijf algemeen gehanteerde criteria die voor de waardering van historisch bebouwing worden gehanteerd, toegespitst op het buitengebied van de voormalige gemeente Winsum.

6.3.2 Nadere typering bebouwing

Op de vele, oude bewoningsplaatsen in het eeuwenoude wirdenlandschap zijn nog vaal historische boerderijen aanwezig. De boerderijen bestaan overwegend uit vrij sober uitgevoerde kop-(hals)-rompboerderijen. Maar ook andere typen boerderijen komen in de gemeente voor, zoals Oldambtster boerderijen in met name het meedengebied en forsere villaboerderijen in de vruchtbare kleistreken van de noordelijke kustpolders. Behalve de verspreid gelegen bebouwing maken ook enkele bebouwingskernen deel uit van het plangebied. In de kernen of buurtschappen Klein- en Groot-Wetsinge en Saaxumhuizen en Wierumerschouw voert een waardevol, kleinschalig bebouwingsbeeld de boventoon.

De geselecteerde objecten vormen ankerpunten in het bebouwingsbeeld en dragers van de streekeigen identiteit.

6.3.3 Waardering van panden

Van de ruwweg 400 objecten van voor 1960 zijn in totaal 202 objecten in beeld gebracht voor aanwijzing als karakteristiek. Om inzage te bieden in de reden van de selectie maar ook vanwege het belang van maatschappelijk draagvlak en bewustwording van de waarde van cultureel erfgoed zijn de objecten voorzien van een beknopte , toegankelijke motivatie voor elk van de 202 objecten. In de motivatie wordt ingegaan op zowel de cultuurhistorische waarde als de ruimtelijke relevantie van elk geselecteerd object. De geselecteerde objecten voldoen alle aan een basisniveau voor wat betreft de ruimtelijke relevantie (de beeldbepalende rol van het object in zijn omgeving) en de herkenbaarheid van het oorspronkelijke bebouwingsbeeld. Wanneer sprake is van specifieke meerwaarde is dit in de omschrijving benoemd en komt dit ook tot uiting in de score per criterium. Zo zijn ook bijgebouwen of erven genoemd wanneer deze elementen bijdragen aan het totaalbeeld. Door de gemeentelijke herindeling van onder andere de gemeente Winsum tot de gemeente Het Hogeland is een deel van het grondgebied overgegaan naar de gemeente Westerkwartier. Hierdoor valt het aantal van 202 beschreven objecten in dit bestemmingsplan lager uit. In totaal worden 142 objecten meegenomen.

Het object of complex wordt aangemerkt als beeldbepalend en/of karakteristiek voor het buitengebied van de voormalige gemeente Winsum op grond van de volgende criteria:

  • Cultuurhistorische waarde;
  • Architectonische waarde;
  • Stedenbouwkundige/ensemble waarde;
  • Gaafheid;
  • Zeldzaamheid.

Cultuurhistorische waarde, met als leidraad:

  • het belang van het object / complex als bijzondere uitdrukking van een lokale culturele, sociaal-economische, maatschappelijke en/of wetenschappelijke ontwikkeling;
  • het belang van het object / complex als uitdrukking van een emotionele band of beleving van de bewoners met het gebied.

Architectuurhistorische waarde, zich uitend in één of meer van de volgende punten:

  • het belang van het object / complex voor de geschiedenis van de architectuur van het exterieur;
  • het belang van de het object / complex voor het oeuvre van een architect, stedenbouwkundige of ontwerper;
  • het belang van het object / complex vanwege de esthetische kwaliteiten van het ontwerp;
  • het belang van het object / complex vanwege bijzonder materiaalgebruik, detaillering en constructie van het ontwerp (of onderdelen daarvan);
  • het belang van het object / complex vanwege het innovatieve karakter als uitdrukking van een technische of typologische ontwikkeling.

Stedenbouwkundige/ensemble waarde, met als leidraad:

  • de betekenis van het object / complex vanwege de situering en de ruimtelijke relaties met de omgeving;
  • de betekenis van het object / complex als essentieel onderdeel of representant van een groter geheel, dat cultuurhistorisch, architectuurhistorisch en/of stedenbouwkundig of cultuurlandschappelijk van belang is.

Gaafheid, die zich uit in:

  • de betekenis van het object / complex vanwege de gaafheid van het ontwerp (of onderdelen daarvan);
  • het belang van het object / complex in relatie tot de structurele en/of visuele gaafheid van de stedelijke of rurale omgeving of directe omgevingsruimte.

Zeldzaamheid:

  • het belang van het object / complex vanwege de architectonische, stedenbouwkundige, bouwtechnische, typologische en/of functionele zeldzaamheid in het buitengebied van de gemeente Winsum.

Score waardering

Per criterium kunnen de objecten tot drie punten scoren:

- geen waarde;

x aanwezige waarde;

xx hoge waarde;

xxx zeer hoge waarde.

6.3.4 Resultaat inventarisatie

Van de 142 objecten vertegenwoordigen 105 een hogere waarde (groen in het overzicht), zowel vanuit de ruimtelijke kwaliteit als de cultuurhistorie van de voormalige gemeente Winsum. Dit komt tot uitdrukking in de hogere scores ten aanzien van de vijf selectiecriteria. Zowel in de hoofdvorm als in het gevelbeeld (inclusief materialisering en detaillering) van deze objecten is het oorspronkelijke bebouwingsbeeld herkenbaar. De overige 37 objecten vertegenwoordigen een kleinere, maar nog altijd aanzienlijke waarde (oranje in het overzicht) vanuit de ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie.

In bijlage 2 Karakteristieke panden voormalige gemeente Winsum (buitengebied) bij de regels van dit bestemmingsplan zijn de karakteristieke panden opgenomen inclusief toelichting.

6.4 Karakteristieke bouwwerken (Winsum dorpen)

6.4.1 Systematiek van aanwijzen

De aanwijzing tot karakteristiek moet navolgbaar, logisch en goed onderbouwd zijn. Aan de hand van een wegingssysteem is bepaald of een pand al dan niet karakteristiek is. Daarmee wordt een objectivering nagestreefd. Alle panden van voor 1950 zijn beoordeeld op de volgende criteria:

  • cultuurhistorische aspecten, zoals ontstaansgeschiedenis en lokaal belang;
  • stedenbouwkundige aspecten, zoals ligging en ensemble;
  • architectonische aspecten, zoals bouwstijl, zeldzaamheid en herkenbaarheid;
  • authenticiteit, zoals gaafheid en kwaliteit.

Cultuurhistorische aspecten

Met cultuurhistorische waarde wordt aangegeven in hoeverre het gebouw en/of de functie als kenmerkend voor de ontwikkeling van de streek mag worden beschouwd. Dit aspect geeft tevens een indicatie van de historische waarde van het object.

Stedenbouwkundige aspecten

Met stedenbouwkundige waarde wordt aangegeven in hoeverre het bouwwerk bepalend is voor de ruimtelijke karakteristiek van de plek en/of de streek. Zodra bouwwerken een opvallende ligging (bijvoorbeeld hoekpanden) en/of met een bijzondere verschijningsvorm (onder meer als gevolg van de functie) kunnen deze waarden meer aanwezig zijn. Indien sprake is van nadrukkelijke onderlinge samenhang dan scoort een gebouw ook op dit punt.

Architectonische aspecten

Met architectonische waarde wordt een duiding gegeven van de kwaliteit van het object zelf. Het gaat hierbij om de mate waarin het gebouw bepaalde historische stijlkenmerken toont, overeenkomstig de tijdsgeest en architectuur van het gebouw.

Authenticiteit in de zin van gaafheid en kwaliteit

Het gaat hierbij om de beoordeling van het exterieur. Gekeken is naar de kwaliteit van de oorspronkelijke hoofdvorm en gevels (voor zover waarneembaar). Indien er veelvuldige verbouwingen hebben plaatsgevonden of er sprake is van een sterk verwaarloosde situatie, is hier een geringe score gegeven.

Waardeoordeel en status van een pand

Op elk van de vier thema's is in het onderzoek een score bepaald:

  • 1 = redelijk waardevol;
  • 2 = waardevol;
  • 3 = zeer waardevol.

Op basis van de toegekende punten is bepaald of een gebouw al dan niet karakteristiek is. Voor karakteristieke bebouwing geldt: dit zijn gebouwen die op grond van hun hoofdvorm en ligging bijdragen aan de belevingswaarde van het landschap of het dorp waar ze gelegen zijn. Gebouwen scoren maximaal op de stedenbouwkundige aspecten en moeten ten minste 2 punten scoren op de andere drie onderdelen.

6.4.2 Eindresultaat inventarisatie

De inventarisatie van karakteristieke panden heeft geleid tot de aanwijzing van 223 karakteristieke panden.

In bijlage 3 Karakteristieke panden voormalige gemeente Winsum (Dorpen) bij de regels van dit bestemmingsplan zijn de karakteristieke panden opgenomen inclusief toelichting.

6.5 Karakteristieke gebieden

6.5.1 Historische kernen: de wierden

De wierdedorpen zijn ontstaan als grotendeels door mensenhanden verhoogde woonplekken op kwelderwallen. Tegenwoordig manifesteren ze zich als een subtiele verhoging in het open landschap. Karakteristiek zijn de torens van de middeleeuwse kerken, die op het hoogste punt van bijna alle dorpswierden prijken.

Ruimte

Er zijn twee verschillende typen wierden te onderscheiden: wierden met van oorsprong een radiale structuur en wierden met een oorspronkelijk rechthoekige structuur. De wierden met een radiale structuur hebben een straalsgewijs wegenpatroon, dat uitmondt op een rondweg aan de voet van de wierde. Het middelpunt van de wierde was van oorsprong een open ruimte, bestemd voor gemeenschappelijk gebruik, die vanaf circa 700 na Christus werd opgevuld met een kerk. Daaromheen lag een kring met boerderijen.

Het wegenpatroon bij wierdedorpen met een rechthoekige structuur bestaat uit een aantal parallel aan elkaar gelegen straten en paden met dwarsverbindingen. Aan de randen liggen de boerderijen.

In de loop van de eeuwen vindt in de oude kernen een verdichting van de bebouwing met woningen, winkels en bedrijfjes plaats. Hierdoor is het nu nog steeds kenmerkende beeld ontstaan van een gesloten straatwand met dicht aaneengebouwde vrijstaande panden.

Aan de dwarsstraatjes en paden is de bebouwing kleiner van schaal en minder homogeen dan aan de hoofdstraten. De smalle wegen hebben een enigszins hellend en bochtig verloop. Doordat beplanting in deze straten ontbreekt, ontstaat een steenachtig karakter.

Op plekken waar de wierden niet volledig zijn bebouwd, zoals Rasquert, ontstaat door de tuinen en de heggen een groen en intiem karakter. Kenmerkend zijn de smalle paden langs de tuinen en heggen.

Het kerkhof en de kerk aan de rand of in het centrum van de wierde vormen een bijzondere plek in de kern. In verschillende wierdedorpen heeft de dorpsuitbreiding aan één zijde en soms helemaal niet plaats gevonden. Hierdoor is veel van de oorspronkelijke relatie tussen de wierde en het omringende landschap intact gebleven en dragen deze dorpsranden van de wierden in belangrijke mate bij aan de beleving van het landschap. In dorpen waar de wierde gedeeltelijk is afgegraven, is een mooi contrast ontstaan tussen de intieme sfeer van de straatjes en huizen op de wierde en de ruime vergezichten over het open land.

Plaatsing

De bebouwing is grotendeels direct aan de weg, langs de stoep of aan de paden gelegen. De voorgevelrooilijn kent binnen een bandbreedte een mate van variatie. De overwegend vrijstaande panden staan veelal vrij dicht op elkaar, waardoor op sommige plekken het beeld van een aaneengesloten straatwand ontstaat. Door kleine verschillen in de rooilijn, lijsthoogte, materiaal, kaphelling en gevelindeling ontstaat een kleinschalig en levendig beeld.

Hoofdvorm/aanzicht/opmaak

De bebouwing is gevarieerd in omvang en gebruik: kleine arbeidershuizen, enkele villa's, winkelpanden en boerderijen. De hoofdgebouwen hebben een eenvoudige vorm van één of twee bouwlagen met kap in de vorm van een zadel- of een schilddak. Kenmerkende elementen zijn de brede gootlijsten van de langskappen en de doorgetrokken gemetselde kopgevels. Andere kenmerkende elementen zijn de wolfseinden met daaronder brede lijsten. De gevels hebben een verticale indeling en veelal een symmetrische opbouw. De bijgebouwen zijn over het algemeen vrijstaand en achter het hoofdgebouw geplaatst. Kenmerkende materialen zijn de rode Groninger baksteen, rode en donkerblauwe gebakken dakpannen met glazuur en houten kozijnen in witte kleur, draaibare delen in groene en blauwe kleur.

6.5.2 Historische lint: Den Andel en Saaxumhuizen

Den Andel en Saaxumhuizen bestaan voornamelijk uit lintbebouwing langs oude dijken en wegen. Er is sprake van een open bebouwingsstructuur, op de meeste plaatsen is het lint aan één zijde bebouwd en op enkele plaatsen is er in Den Andel een dichtere bebouwing met kleine arbeidershuisjes.

Ruimte/plaatsing

De bebouwing is grotendeels dicht langs de weg gelegen. Kleine arbeidershuisjes staan dichter op elkaar, maar overwegend is sprake van een relatief open bebouwingsstructuur. De rooilijnen verspringen binnen een bepaalde mate. Door de begroeiing met bomen en hagen en de vaak enkelzijdige bebouwing, is er een groen wegbeeld. De meeste oude gebouwen staan met de nokrichting parallel aan de dijk of weg. De kleine arbeidershuisjes uit begin 1900 staan met de nok haaks op de weg.

Hoofdvorm/aanzicht/opmaak

Het volume van de bebouwing is wisselend, maar bestaat voor het merendeel uit één bouwlaag voorzien van een zadel- of schilddak. De hoofdvorm bestaat uit een enkelvormige bouwmassa in een traditionele bouwstijl met vaak een symmetrische gevelindeling. Overheersend is een gesloten baksteenarchitectuur van rode steen. Incidenteel komen ook stucgevels in een lichte kleur voor. De daken zijn bedekt met een rode of blauwgrijze tot antracietkleurige dakpan.

6.5.3 Oude villabebouwing langs (voormalige) uitvalswegen

In Winsum, Baflo en Sauwerd zijn binnen de uitbreiding langs voormalige uitvalswegen enkele gebieden te onderscheiden met een bijzonder royale villabebouwing. Deze villa's zijn veelal rond 1900 als rentenierswoningen ontstaan. De villabebouwing sluit direct op de oude wierde aan en vormt een representatieve entree voor het dorp.

Bijzonder opmerkelijk is de bebouwing langs de Bellingeweer in Winsum. Hier is al voor het merendeel voor 1900 een afwisselende bebouwing is ontstaan bestaande uit villa's, ruime rentenierswoningen, boerderijen en meer eenvoudige woningen. Door de uitbreiding naar het zuiden is de bebouwing aan de Bellingeweer en de Hoofdstraat naar elkaar toegegroeid met een van zuid naar noord toenemende dichtheid. De Bellingeweer heeft een landelijke, groene sfeer, terwijl er in de Hoofdstraat een meer stedelijk beeld bestaat. Langs de Stationsweg in Winsum liggen villa's, variërend in ouderdom en bouwstijl, op diepe kavels met ruime tuinen.

Ruimte/plaatsing

De villa's liggen op grote percelen op een ruime afstand van de weg, maar wel min of meer in een rooilijn. Samen met de royale voortuinen ontstaat er een groene, stedelijke sfeer.

Bijzonder is het straatprofiel van de Bellingeweer met aan weerszijden een bomenrij met sloot, die de straat extra allure geeft. De bebouwing ligt hier onregelmatig ver-spreid langs de weg, waardoor een meer landelijke sfeer ontstaat.

Hoofdvorm/aanzicht/opmaak

De bebouwing wordt gevormd door villa's met uiteenlopende bouwvormen afhankelijk van de bouwperiode. Kenmerkend voor de bebouwing voor 1900 is een enkelvoudige bouwmassa met een symmetrische, verticale gevelindeling. Kenmerkende elementen zijn gevels in rode baksteen, daken met gebakken, antracietkleurige pannen, ligging met de nokrichting langs de weg en brede houten kozijnen en lijsten in witte kleur.

In latere periodes worden ook meervoudige bouwmassa's gebouwd met verticale en horizontale gevelindeling. De maat van de detailleringen in de gevels, de plasticiteit (erkers) en de dakvorm zijn afhankelijk van de bouwstijl. Later zijn de gevels soms ook gestuukt met een lichte kleur, de kozijnen donker en de daken rood. De nokrichtingen verschillen door de vaak samengestelde bouwvorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPHHLerfgoed-VO01_0005.jpg"

Figuur 5: overzicht karakteristieke gebieden (groene gebieden)

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

Algemeen

Voorliggend facetbestemmingsplan bevat een regeling die toeziet op het behouden en beschermen van karakteristieke panden en andere bouwwerken in het gebied van De Marne. Deze waarden staan onder druk door aardbevingen als gevolg van de gaswinning in Groningen.

Om die reden heeft de provincie Groningen expliciet verordonneerd in haar Omgevingsverordening dat karakteristieke panden, zowel in de kernen als in het buitengebied, per direct zijn beschermd via een sloopregeling en dat dit in een bestemmingsplan nader moet worden uitgewerkt. De gemeente heeft dat gedaan door specifieke bouwwerken aan te wijzen die nadere bescherming behoeven. Op het moment dat dit bestemmingsplan in werking treedt, zal de regeling uit de Omgevingsverordening Groningen vervallen voor het grondgebied van de voormalige gemeente De Marne en Winsum.

In dit bestemmingsplan worden zowel ten aanzien van bouwen als ten aanzien van sloop maatregelen getroffen die vanwege het bijzondere karakter van het gebied en de bebouwing aanvullend werken op de geldende bestemmingsplannen.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is nadrukkelijk nagedacht hoever de bescherming met een sloopregeling zou moeten gaan. Die vraag is gesteld, omdat in het verleden in de meeste bestemmingsplannen een strikte scheiding werd gehanteerd tussen ruimtelijke ordening en welstand. Hoewel dit in de afgelopen jaren minder aan de orde is gesteld en er bovendien in het kader van de Crisis- en herstelwet al druk wordt geëxperimenteerd met integratie van (welstands)regels in bestemmingsplannen, wordt dit onderscheid totdat de nieuwe Omgevingswet in werking zal treden nog wel gemaakt. Welstandsaspecten worden dus in veel gevallen niet in een bestemmingsplan geregeld, maar via een apart spoor bij het verlenen van omgevingsvergunningen zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1 suba Wabo (bouwen). Los van de Crisis- en herstelwet-plannen kunnen bijzondere architectonische waarden in een bestemmingsplan wel worden beschermd als die een gebied een eigen sfeer geven en daarmee de ruimtelijke ordening mede haar karakter geven. Meestal komt dit tot uitdrukking in bestemmingsplannen die ook beschermd dorpsgezicht zijn, maar ook bij nieuwbouwplannen worden bijzondere waarden in bestemmingsplannen geregeld. Het bijzondere karakter van een gebied kan dus een rechtvaardiging zijn om het begrip ruimtelijke ordening (zolang het nog aan de orde is) ruimer te interpreteren en in dat kader ook bijzondere gebiedseigen regelingen te treffen.

De aardbevingsproblematiek in het gebied geeft een extra urgentie aan het vastleggen van de bestaande karakteristieken van het gebied. Door (mogelijke) bevingen staan deze karakteristieken onder druk. Daarom is het in tegenstelling tot andere gebieden noodzakelijk om extra beschermende maatregelen te treffen om verval van de bebouwde omgeving tegen te gaan. Daarbij zijn zowel stedenbouwkundige als architectonische (welstands)aspecten betrokken.

In dit bestemmingsplan worden zowel ten aanzien van bouwen als ten aanzien van sloop maatregelen getroffen die vanwege het bijzondere karakter van het gebied dus verder gaan dan in andere bestemmingsplannen. Ook kleine onderdelen van aangewezen gebouwen die de architectuur betreffen, zoals schoorstenen et cetera zijn daardoor in een beschermende sloopregeling opgenomen.

De bestemmingsregeling gaat uit van een inventarisatie die in Bijlage 1 Karakteristieke panden voormalige gemeente De Marne, Bijlage 2 Karakteristieke panden voormalige gemeente Winsum (buitengebied), Bijlage 3 Karakteristieke panden voormalige gemeente Winsum (Dorpen) is opgenomen. Alle bouwwerken die hierin zijn benoemd vallen binnen het plangebied en onder de werking van dit bestemmingsplan.

Facetregeling

De voorliggende regeling is juridisch vormgegeven als een facetbestemmingsplan. Dat wil zeggen dat de herziening niet rechtstreeks is verwerkt in het onderliggende bestemmingsplan voor het buitengebied, maar dat het plan een facet van dit onderliggende plan herziet. De in dit bestemmingsplan opgenomen regeling voor het behoud en het slopen van bouwwerken moet worden gezien als een aanvulling op de huidige regels van het bestemmingsplan voor het buitengebied of andere bestemmingsplannen. De regels in de onderliggende bestemmingsplannen blijven onverkort van toepassing. Wel vervangt deze regeling in die plannen de sloopvergunningsregelingen uit die plannen voor zover die zien op het behoud van karakteristieke panden en gebieden voor zover deze daarmee in strijd zijn. Dit is opgenomen in artikel 2 Van toepassingverklaring

Het facetbestemmingsplan wordt ook digitaal beschikbaar gesteld en wat betreft de regels en verbeelding is aangesloten op de wettelijke standaardiseringsvereisten van de IMRO 2012 en SVBP 2012 en zijn een overgangsregeling en een anti-dubbeltelregel uit het Bro opgenomen.

Opzet regeling

In het facetbestemmingsplan is een regeling opgenomen waarin het vorengenoemde beleid is vertaald.

Daarbij is, conform de inventarisatie (zie hoofdstuk 6 Karakteristieke bebouwing en gebieden) onderscheid gemaakt in karakteristieke gebouwen karakteristieke gebieden.

Karakteristieke gebouwen

In het bestemmingsplan worden twee categorieën van karakteristieke gebouwen onderscheiden:

  • de karakteristieke gebouwen van actieve agrarische bedrijven, met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij';
  • de overige karakteristieke gebouwen, met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebouw'.

De regeling voor de karakteristieke gebouwen van actieve agrarische bedrijven ('specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij') is uitgesplitst in een regeling voor de agrarische bedrijfswoning en een regeling voor de bedrijfsschuren.

(Bedrijfs)woningen

De regeling voor de agrarische bedrijfswoningen (minus bedrijfsschuren) en de overige karakteristieke gebouwen (meestal woningen) ziet toe op specifieke (ver)bouwregels van deze panden, rekening houdend met hun bijzondere waarden. Dat is uitgewerkt door het vastleggen van de bestaande goot- en bouwhoogte, kapvorm, oppervlakte en gevelindeling van het pand. Van de bouwregels kan onder omstandigheden worden afgeweken. De voorwaarden staan in artikel 3.3 omschreven.

Voor elk van de in Bijlage 1 Karakteristieke panden voormalige gemeente De Marne, Bijlage 2 Karakteristieke panden voormalige gemeente Winsum (buitengebied), Bijlage 3 Karakteristieke panden voormalige gemeente Winsum (Dorpen) opgenomen karakteristieke gebouwen is een sloopverbod zonder omgevingsvergunning opgenomen in artikel 3.4. Aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor het slopen zijn voorwaarden verbonden. Van belang is dat een deskundigenoordeel wordt gevraagd over het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning.

In algemene zin wordt een omgevingsvergunning voor het slopen van een pand slechts verleend als:

  • er sprake is van een algemeen belang waarvoor het pand moet wijken;
  • instandhouding van het pand redelijkerwijs niet mogelijk is;
  • de karakteristieken niet meer aanwezig zijn;
  • een deel van het pand wordt gesloopt dat niet als karakteristiek wordt aangemerkt;
  • een deel van het pand wordt gesloopt dat weliswaar karakteristiek is, maar er een vervanging plaatsvindt door gelijkwaardige delen.

De gemeente Het Hogeland hanteert als gelijkwaardig dat de vervangende delen in materiaal, kleur en uitstraling identiek zijn, dan wel in belangrijke mate de oorspronkelijke delen benaderen, waardoor voor het pand als geheel de kwaliteit overeind blijft of verbetert en een eenduidige uitstraling behouden blijft. Uiteraard is dit begrip niet volledig objectief te begrenzen. Daarom is ook een vergunning vereist en zullen deskundigen en de belanghebbenden in de omgeving kunnen worden betrokken om te bezien wat hieronder in voorkomende gevallen worden begrepen. Het is niet de bedoeling dit voor ieder onderdeel uitgebreid te beoordelen. In de meeste gevallen bestaat al consensus wat onder de kwaliteit moet worden begrepen.

In de regels voor karakteristieke bouwwerken, volgens instructie van de provincie Groningen in de omgevingsverordening, aangegeven dat een omgevingsvergunning voor het slopen alleen kan worden verleend als instandhouding redelijkerwijs niet mogelijk is gelet op zinvol hergebruik daarvan. Daarvoor moet onderzoek worden verricht waarbij ook eventueel een herbestemming kan worden overwogen.

In die afweging wordt onder andere gekeken naar:

  • de cultuurhistorische waarde van het pand:
    • 1. de betekenis van het pand voor het dorp of voor het landschap (beleving, herkenning, uitstraling van het pand, relatie met omgeving);
    • 2. de betekenis van het pand voor de gemeenschap (vervult het pand nu of vanuit de historie een rol binnen de lokale gemeenschap);
    • 3. de bouwhistorie van het pand: ouderdom, ambachtelijke kwaliteit, architectuur, materiaal- en kleurgebruik;
  • de staat van het pand en de ondergrond:
  • de veiligheid van/rond het pand te garanderen op korte/lange termijn;
  • de onderhoudsconditie van het pand en eventueel de aanwezigheid van aardbevingsschades;
  • intrinsieke zwakheid van bouwmaterialen en bouwdelen.

In de afweging wordt door de gemeente dus nadrukkelijk gekeken in hoeverre een duurzame instandhouding van het gebouw mogelijk is rekening houdend met de waarde van het gebouw nu en in de toekomst en de daarvoor benodigde investeringen. Daarbij is aangegeven dat als karakteristiek aangeduide gebouwen een hoge cultuurhistorische waarde kennen. In de afweging tussen waarde van een pand en benodigde investeringen voor instandhouding ervan, zal de lat bij karakteristieke panden hoog liggen.

Een initiatiefnemer dient zorg te dragen voor een deugdelijke onderbouwing van een onafhankelijk deskundige dat ingaat op de toekomstwaarde van het te slopen gebouw. Aan deze toekomstwaarde wordt invulling gegeven door inzicht te geven in de bouwkundige en gebruikstechnische staat van het gebouw (zoals hiervoor benoemd: staat van het pand en de ondergrond, de veiligheid van het pand, de onderhoudsconditie van het pand en eventuele aardbevingsschades en de intrinsieke zwakheid van bouwmaterialen en bouwdelen). Daarnaast moet de initiatiefnemer inzicht geven in de mate waarin het pand geschikt kan worden gemaakt voor herbestemming.

De gemeente heeft met de onderbouwing tot aanwijzing tot karakteristiek pand zicht op de cultuurhistorische waarde van het pand. Deze cultuurhistorische waarde wordt gelegd naast de toekomstwaarde van het gebouw, wat blijkt uit het rapport van de initiatiefnemer.

Agrarische bedrijfsschuren

Voor bedrijfsschuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij' wordt een omgevingsvergunning voor het slopen slechts verleend indien:

  • sprake is van een algemeen belang waarvoor het pand moet wijken; of
  • instandhouding van het pand overeenkomstig de agrarische bestemming of een andere passende bestemming redelijkerwijs niet mogelijk is;
  • de hoofdvorm niet meer aanwezig is; of
  • een deel van het pand wordt gesloopt dat niet als karakteristiek wordt aangemerkt; of
  • een deel van het pand wordt gesloopt dat weliswaar karakteristiek is, maar er een vervanging plaatsvindt door gelijkwaardige delen.

Het doel van de regeling is de bescherming van karakteristieke agrarische bedrijfsschuren tegen sloop. De gemeente moet de aanvraag van een sloopvergunning in ieder geval aan twee criteria toetsen. Ten eerste moet worden onderzocht of zinvol hergebruik volgens de bestaande agrarische bestemming mogelijk is. Ten tweede moet de gemeente onderzoeken of hergebruik voor een andere functie objectief gezien mogelijk is. Dit laatste betekent dat de gemeente moet onderzoeken:

  • of er een andere passende functie voor de bedrijfsschuur kan worden gevonden en;
  • of de ondernemer hiermee akkoord gaat.

Als er geen andere passende functie kan worden gevonden of wanneer de ondernemer zich ondanks overleg met de gemeente niet kan vinden in hergebruik voor een andere functie, dan kan de gemeente op grond van een afweging van de betrokken belangen een sloopvergunning verlenen. Een en ander vereist wel een goede motivering, waaruit bijvoorbeeld moet blijken welk overleg er is geweest over alternatieve mogelijkheden om sloop te voorkomen.

De sloopvergunning wordt verleend indien er sprake is van een met maatwerk tot stand gekomen en door het college goedgekeurd plan voor herinrichting van de locatie. Doorgaans zal dit plan bestaan uit vervangende nieuwbouw. Dit nieuwbouwplan dient van gelijkwaardige kwaliteit te zijn als de te slopen bedrijfsschuur. Hieronder wordt verstaan nieuwbouw met een hoogwaardige ruimtelijke uitstraling, passend in de omgeving.

Karakteristieke gebieden voormalige gemeente Winsum

Naast een bescherming van panden op objectniveau, heeft de gemeente Het Hogeland ook gekozen voor een gebiedsgerichte bescherming. Karakteristieke gebieden zijn gebieden die kenmerkend zijn voor de ontwikkelingsgeschiedenis van de voormalige gemeente Winsum, het 'verhaal' van de gemeente vertellen en daarmee dragers zijn van de eigenheid en identiteit van de gemeente. Het zijn in veel gevallen de gebieden die al sinds jaar en dag zijn bewoond, zoals de historische kernen op de wierden, historische linten en oude villa bebouwing langs invalswegen.

In karakteristieke gebieden zijn veel karakteristieke gebouwen te vinden, maar de totale waarde van het gebied is meer dan alleen deze panden. Om de kwaliteit van deze gebieden te beschermen en te voorkomen dat door sloop van gebouwen deze kwaliteit achteruitgaat, is voor deze gebieden een sloopverbod zonder omgevingsvergunning opgenomen voor alle in het gebied gelegen gebouwen (ook gebouwen die van zichzelf geen status hebben als karakteristiek). Aan het verlenen van de omgevingsvergunning zijn voorwaarden verbonden die er op toe zien dat:

  • zicht is op een passende herinrichting van de locatie (herbouw, andere functie);
  • de sloop niet leidt tot achteruitgang van de kenmerkende stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied en de architectonische waarde van de binnen dit gebied aanwezige karakteristieke bebouwing. Die karakteristieke gebouwen zijn specifiek aangeduid. Zoals hiervoor al aangegeven, kan daarbij ook worden gekeken naar aanpassing van onderdelen van gevels of schoorstenen. Hoewel dit betrekkelijk marginale onderdelen lijken, moeten die vanwege de grote sloop- en vervangingsbehoefte in verband met de aardbevingen in samenhang worden beoordeeld. Een sloopregeling die ook op dit soort onderdelen toetst, is daarom te rechtvaardigen.

Vergunningsvrije bouwwerken

Aandacht vraagt verder de sloop van vergunningsvrije bouwwerken (zoals een dakkappel op een achterdakvlak en zonnepanelen) zoals bedoeld in artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Uitdrukkelijk wordt hier gemeld dat dit soort bouwwerken niet onder het sloopverbod vallen. Dat wat volledig vergunningsvrij kan worden gebouwd, kan ook vergunningsvrij worden gesloopt. Uiteraard moet bij sloop wel worden voldaan aan de eisen van welstand in de zin dat excessen worden voorkomen. Dat laatste is echter niet in dit bestemmingsplan betrokken.

Mogelijk zullen in de toekomst bepaalde panden als monument worden aangewezen. Die panden vallen onder een ander regime (Erfgoedwet/verordening). Dit is expliciet verwoord in Artikel 2 Van toepassingverklaring van dit bestemmingsplan.

De voorwaarden voor een sloopvergunning zijn mede afhankelijk van de bouwtechnische staat en de op grond daarvan te bepalen economische waarde. Hierbij zal ook worden gekeken naar de gebruiksmogelijkheden (gebruikswaarde van de panden).

Mocht er sprake zijn van:

  • werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden, dan wel van ondergeschikte aard zijn;
  • de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar in geval er sprake is van een acute bedreiging van veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing of percelen;

zijn de voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het slopen van panden niet van toepassing.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit hoofdstuk geeft de resultaten weer van het overleg met de eigenaren en gebruikers van de geselecteerde panden en met overige inwoners van de gemeente. In deze fase van voorbereiding van dit bestemmingsplan is tevens overleg gevoerd met de wettelijke overlegpartners.

Na de voorbereiding volgt de wettelijke procedure voor de totstandkoming van een bestemmingsplan zoals genoemd in Afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening.