Plan: | Bestemmingsplan Vuurbaken 4 en ongenummerd, Oud-Beijerland |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1963.BPVuurb4OBL21-VG01 |
Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied Oud-Beijerland" van gemeente Hoeksche Waard ten behoeve van het verplaatsen van een reeds bestaande woning aan de Vuurbaken 4 te Oud-Beijerland naar een nieuwe locatie in het lint aan de Vuurbaken.
In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. Momenteel heeft de initiatiefnemer een woning in eigendom aan de Vuurbaken 4 te Oud-Beijerland. Deze woning is echter sterk verouderd en, door de vervallen staat, niet langer geschikt als duurzame en volwaardige woning. Door de sterk verouderde en vervallen staat dient de betreffende woning te worden vervangen. Daarbij kan een nieuwe woning voldoen aan de huidige eisen ten aanzien van energie en duurzaamheid.
Het huidige perceel waarop de woning momenteel is gevestigd biedt echter onvoldoende mogelijkheden om daarop een woning van voldoende formaat te kunnen realiseren. Daarnaast biedt het huidige perceel onvoldoende ruimte om de woning op voldoende afstand van de weg te realiseren. Tevens is de huidige locatie gelegen binnen de hindercontouren van de agrarische bedrijven aan de overzijde van de Vuurbaken. Hierdoor is het wenselijk de woning te verplaatsen naar een meer geschikt perceel.
De initiatiefnemer heeft een perceel in eigendom dat goed geschikt is voor de gewenste woning, waarbij deze op voldoende afstand van de weg kan worden opgericht. Het betreft een deel van het onbebouwde perceel gelegen tussen de woningen aan de Vuurbaken 24 en 28.
De gewenste ontwikkeling is niet rechtstreeks toegestaan vanuit het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling ruimtelijk en milieuhygiënisch inpasbaar is. Middels voorliggende toelichting wordt aangetoond dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
De planlocatie is gelegen aan de Vuurbaken 4 en ongenummerd te Oud-Beijerland en ligt aan de zuidwest kant van Oud-Beijerland in het landelijk gebied van gemeente Hoeksche Waard. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Oud-Beijerland, sectie G, nummers 214 en 519. In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.
Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.
Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied Oud-Beijerland" van de gemeente Hoeksche Waard, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Oud-Beijerland op 11 juni 2013, onverkort van toepassing.
Zoals te zien in de volgende figuur zijn ter plaatse van de locatie Vuurbaken 4 de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend. Tevens zijn ter plaatse de aanduidingen 'bouwvlak', 'maximum bouwhoogte 7 meter', 'maximum goothoogte 4 meter' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' van toepassing.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, locatie Vuurbaken 4.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Zoals te zien in de volgende figuur zijn ter plaatse van de locatie Vuurbaken ongenummerd de bestemming 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend. Verder is de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' toegekend.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, locatie Vuurbaken ongenummerd.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' mogen alleen gebouwen en/of bouwwerken worden gebouwd mits deze de waterkerende werking van de betreffende waterkering niet belemmeren. De voorgenomen ontwikkeling is kleinschalig van aard en leidt niet tot een toename van het aantal woningen in het lint. Er is uitsluitend sprake van een verplaatsing van een woning. De voorgenomen ontwikkeling zal niet leiden tot een aantasting van de waterkering. Er is daarmee met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een belemmering voor de waterkerende werking van de waterkering.
In artikel 19.6.1 van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de vergroting en/of verplaatsing van een bouwvlak bij een woning. Deze wijzigingsbevoegdheid dient echter uitsluitend ter vergroting van de inhoud van het hoofdgebouw en niet ter verplaatsing van een woning. Derhalve kan geen toepassing worden gegeven aan de betreffende wijzigingsbevoegdheid.
Daarnaast is in artikel 36.8.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' een nieuwe woonbestemming toe te voegen. Deze dient echter uitsluitend voor nieuwe mogelijkheden voor lintbebouwing in een bebouwingslint en niet voor de verplaatsing van één enkele woning. Derhalve kan ook geen toepassing worden gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid.
De voorgenomen ontwikkeling past daarmee niet binnen de bepalingen zoals zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Derhalve is het noodzakelijk het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk te herzien middels een partiële herziening (ook wel een postzegelbestemmingsplan genoemd).
Wel dienen de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid zoals is opgenomen in artikel 36.8.2 van het geldende bestemmingsplan als een goed toetsingskader voor de gewenste ontwikkeling. Derhalve is, ondanks dat geen toepassing aan deze wijzigingsbevoegdheid, wel getoetst aan de voorwaarden om een goede afweging te kunnen maken.
De voorgenomen ontwikkeling kan mogelijk worden gemaakt door toepassing van een in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid (artikel 36.8.2). Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn specifieke voorwaarden verbonden waaraan met de voorgenomen ontwikkeling moet worden voldaan. De in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
" 36.8.2 wro-zone - wijzigingsgebied 2
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied 2' het bestemmingsplan te wijzigen in de bestemming 'Horeca', 'Recreatie' en-/of 'Wonen - Linten' met inachtneming van de volgende voorwaarden:
dan wel bedrijven die naar aard en mate van hinder vergelijkbaar zijn;
Ad. 36.8.2, sub a:
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal sprake zijn van een verplaatsing van een woning. Er zal één woning worden opgeheven en er zal één woning worden teruggebouwd. Er is daarmee geen sprake van een vermeerdering van het aantal woningen. Het aantal verkeersbewegingen zal daarmee niet toenemen in vergelijking met de huidige situatie. Er zullen tevens geen aanvullende activiteiten plaatsvinden, waarmee geen sprake is van een verkeersaantrekkende werking.
Ter plaatse zal worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. In het voor de locatie geldende paraplubestemmingsplan "Archeologie en Parkeren, zoals is vastgesteld op 9 mei 2017, is opgenomen dat op eigen terrein moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normen die zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen van de gemeente Hoeksche Waard.
Zoals nader omschreven in de paragraaf "Nota Parkeernormen" (paragraaf 3.3.2) wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan aan de normen zoals zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen van de gemeente Hoeksche Waard. Er wordt daarmee voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad. 36.8.2, sub b:
Zoals nader omschreven in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige milieuhinder aan de omgeving en zal geen sprake zijn van een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven en/of functies. Er is daarmee geen sprake van een mogelijke belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven.
Omdat de woning op de huidige locatie binnen de hindercontouren ligt van de agrarische bedrijven aan de overzijde van de Vuurbaken en wordt verplaatst naar een locatie die buiten deze contouren is gelegen wordt met de voorgenomen ontwikkeling eerder juist meer ruimte geboden aan de agrarische bedrijven in de omgeving.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad. 36.8.2, sub c:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van buitenopslag en/of van activiteiten die om buitenopslag vragen.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad. 36.8.2, sub d:
Aan de gewenste nieuw te bouwen woning zal een bouwvlak worden toegekend. In overleg met de gemeente is bekeken wat de meest passende verkavelingsvorm is. Er is daarbij gekozen voor een verkavelingsvorm die goed aansluit bij de vormen in het gebied en bij de historische verkavelingsvormen die in de omgeving voorkomen.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad. 36.8.2, sub e:
De gewenste nieuwe woning zal aan de maximaal gestelde maatvoeringseisen voldoen en zal de maximaal toegestane oppervlakte voor gebouwen en de maximaal toegestane goothoogte niet overschrijden.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad. 36.8.2, sub f t/m h:
Er is geen sprake van het wijzigen in de bestemming 'Horeca' en/of de bestemming 'Recreatie'. Deze leden zijn daarmee op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing.
Ad. 36.8.2, sub i:
Zoals nader omschreven in de paragraaf "Archeologie en cultuurhistorie" (paragraaf 4.3) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de (mogelijk) in het gebied voorkomende cultuurhistorisch waardevolle elementen en/of landschappen.
Daarnaast is de voorgenomen ontwikkeling kleinschalig van aard en zal deze nauwelijks impact hebben op de landschappelijke structuur ter plaatse. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden in het gebied.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad. 36.8.2, sub j:
Zoals nader omschreven in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige milieuhinder aan de omgeving en zal geen sprake zijn van een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven en/of functies. Er is daarmee geen sprake van een mogelijke aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad. 36.8.2, sub k:
De voorwaarden uit artikel 36.8.1 worden als aanvullende voorwaarden gesteld bij een wijziging naar de bestemming 'Wonen - Linten'. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de wijziging van de bestemming aan de Vuurbaken ongenummerd naar de bestemming 'Wonen - Linten'. Daarbij gelden de aanvullende voorwaarden uit artikel 36.8.1. Deze zijn verderop in deze paragraaf nader uitgewerkt en getoetst. De voorgenomen ontwikkeling voldoet, zoals verderop in deze paragraaf nader omschreven, aan de aanvullende voorwaarden zoals zijn opgenomen in artikel 36.8.1.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden uit artikel 36.8.2 uit het geldende bestemmingsplan, waarmee de voorgenomen wijziging van de bestemming 'Groen' aan de Vuurbaken ongenummerd naar de bestemming 'Wonen - Linten' mogelijk kan worden gemaakt. Het bouwvlak van de huidige woning aan de Vuurbaken 4 binnen de bestemming 'Wonen - Linten' zal daarbij worden verwijderd.
Vanuit artikel 36.8.2, sub k dient echter nog te worden aangetoond dat aan de voorwaarden uit artikel 36.8.1 kan worden voldaan. Deze voorwaarden luiden als volgt:
" 36.8.1 wro-zone - wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied 1' het bestemmingsplan wijzigen in de bestemming 'Wonen - Linten' met bouwvlak ten behoeve van het realiseren van een nieuwe woning met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Ad. 36.8.1, sub a:
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal een reeds verouderde en vervallen woning worden gesaneerd. In ruil daarvoor zal op een andere plek aan de Vuurbaken een nieuwe woning worden opgericht. Deze nieuwe woning zal worden gebouwd volgens de huidige eisen op het gebied van duurzaamheid en energie en zal qua uitstraling worden gebouwd in een stijl die goed past binnen het gebied waarin de locatie is gelegen. De stedenbouwkundige structuur en uitstraling in het gebied zal daarmee aanzienlijk verbeteren.
Daarnaast is de huidige woning gelegen in een dunbebouwd deel van het lint. De huidige woning verstoort het landschappelijk doorzicht van de agrarische bedrijven en de daarbij behorende bedrijfswoningen in het gebied naar het achterliggende agrarische landschap en het groen. De gewenste locatie is niet gelegen tegenover andere bedrijven en/of bebouwing en is gelegen in een dichter bebouwd gebied. Hiermee zal geen sprake zijn van een belemmering van het landschappelijke doorzicht op de gewenste locatie. De voorgenomen ontwikkeling zal juist leiden tot een verbeterd landschappelijk doorzicht op de huidige locatie. Omdat op de huidige locatie reeds sprake is van een verstoord doorzicht zal de voorgenomen ontwikkeling bijdragen aan een verbetering van de landschappelijke doorzichten in de omgeving.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad. 36.8.1, sub b:
De gewenste nieuwe woning zal aansluitend aan het huidige lint worden opgericht, waarbij de woning zal aansluiten bij het bebouwde perceel aan de Vuurbaken 24. Het perceel aan de Vuurbaken 24 maakt reeds deel uit van het geclusterde bebouwingslint langs de Vuurbaken. De gewenste nieuwe woning sluit hier goed op aan, waarmee sprake is van een ligging direct bij de weg met de lintbebouwing en van een clustering van de bebouwing op percelen die aansluiten op de bestaande bebouwingsstructuren.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad. 36.8.1, sub c:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is het ontwerp van de gewenste nieuwe woning nog niet ingevuld. Bij het ontwerp van de gewenste nieuw te bouwen woning zal rekening worden gehouden met het huidige bouwvolume. Wanneer dit met de gewenste nieuwe woning zal worden overschreden dan zal hiervoor een financiële compensatie worden gedaan volgens de normbedragen zoals genoemd onder artikel 36.8.1, sub c.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad. 36.8.1, sub d:
De maximaal toegestane inhoudsmaat zal met de voorgenomen ontwikkeling niet worden overschreden.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad. 36.8.1, sub e:
Zoals nader omschreven in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige milieuhinder aan de omgeving en zal geen sprake zijn van een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven en/of functies. Er is daarmee geen sprake van een mogelijke belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven.
Omdat de woning op de huidige locatie binnen de hindercontouren ligt van de agrarische bedrijven aan de overzijde van de Vuurbaken en wordt verplaatst naar een locatie die buiten deze contouren is gelegen wordt met de voorgenomen ontwikkeling eerder juist meer ruimte geboden aan de agrarische bedrijven in de omgeving.
Ad. 36.8.1, sub f:
Zoals nader omschreven in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige milieuhinder aan de omgeving en zal geen sprake zijn van een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven en/of functies. Er is daarmee geen sprake van een mogelijke aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad. 36.8.1, sub g:
De regels uit artikel 19 van het geldende bestemmingsplan betreffen de regels voor de bestemming 'Wonen - Linten'. Binnen deze bestemming gelden maximale bouwvoorschriften en gebruiksvoorwaarden. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal aan de bepalingen uit artikel 19 uit het geldende bestemmingsplan worden voldaan.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Aan de voorwaarden uit artikel 36.8.1 wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan.
Gezien aan de wijzigingsvoorwaarden kan worden voldaan wordt de voorgenomen ontwikkeling als inpasbaar en haalbaar geacht. Omdat echter geen toepassing kan worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheden wordt het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk herzien middels een partiële herziening conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document dient als toelichting, waarin nader is gemotiveerd dat de voorgenomen ontwikkeling ruimtelijk en milieuhygiënisch inpasbaar is.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
De locatie is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Hoeksche Waard.
De omgeving van de locatie bestaat voornamelijk uit agrarische landbouwgronden gelegen achter het huidige bebouwingslint langs de Vuurbaken. De verkavelingsstructuur betreft een blokverkaveling met een relatief grootschalige opzet. De onderlinge kavels worden gescheiden door kavelsloten en/of lijnen in het landschap.
In de nabije omgeving van de locatie zijn enkele burgerwoningen en agrarische bedrijven gelegen. Nabij de locatie aan de Vuurbaken 4 is tevens een nutsvoorziening en een niet-agrarisch bedrijf gelegen.
Op de huidige locatie aan de Vuurbaken 4 is momenteel een burgerwoning aanwezig en in gebruik. De betreffende woning is gelegen in een groene structuur en is gelegen in het lint langs de Vuurbaken. De huidige locatie is echter in een gebied waarbij de afstand tot de naastgelegen lintbebouwing relatief groot is, waarmee de samenhang van de locatie met het lint niet in overwegende mate zichtbaar is.
De huidige locatie aan de Vuurbaken ongenummerd betreft een onbebouwde locatie. De gronden ter plaatse betreffen onbebouwde landbouwgronden. De locatie aan de Vuurbaken ongenummerd sluit aan op het bebouwingslint langs de Vuurbaken en heeft een duidelijke relatie en verbinding met het bebouwingslint.
Op de locatie aan de Vuurbaken 4 is een bouwvlak toegekend. Het huidige bouwvlak is ter plaatse ongeveer 165 m² groot. In de volgende figuren zijn luchtfoto's opgenomen van de huidige situatie.
Luchtfoto huidige situatie ter plaatse locatie Vuurbaken 4.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
Luchtfoto huidige situatie ter plaatse locatie Vuurbaken ongenummerd.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse de woning aan de Vuurbaken 4 te verplaatsen naar de locatie aan de Vuurbaken ongenummerd (op het perceel tussen de Vuurbaken 24 en 28).
De gewenste nieuwe woning zal aansluiten op het bestaande bebouwingslint aan de Vuurbaken en zal worden opgericht volgens de huidige eisen op het gebied van duurzaamheid en energie. Voor wat betreft uiterlijk en uitstraling van de gewenste nieuwe woning zal worden voorzien in een bij de omgeving passende woning, die aansluit op de stijlen en historie in het gebied. Daarmee zal sprake zijn van een goede ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatieschets weergegeven. De gewenste nieuwe woning is hierbij indicatief ingetekend. De plaats en positie van de uiteindelijke woning kan bij het uitwerken van het ontwerp van de gewenste woning nog wijzigen. In overleg met de gemeente wordt gezocht naar de meest passende positie en invulling van de locatie. De volledige tekeningen zijn als bijlage 1 bij deze onderbouwing opgenomen.
Situatieschets gewenste situatie.
Bron: DLV Advies.
Ter plaatse van de Vuurbaken ongenummerd is nog geen bouwvlak toegekend. Met de voorgenomen ontwikkeling zal worden voorzien in een voldoende groot bouwvlak om de gewenste nieuwe woning mogelijk te maken.
Op de locatie aan de Vuurbaken 4 zal het huidige bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen - Linten' worden verwijderd. De ter plaatse aanwezige woning zal daarbij in zijn geheel worden gesloopt. Daarbij zullen eveneens, voor zover aanwezig, alle daarbij behorende bijgebouwen worden gesloopt.
Op 11 september 2020 heeft de Rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft echter een lange traditie van aanpassen. Deze opgaven worden dan ook benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de volgende generaties.
Met de NOVI wordt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken geboden, om samen het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. Met de ambities van het Rijk wordt veel gevraagd van de leefomgeving. De ambities vragen meer ruimte dan er eigenlijk beschikbaar is. Derhalve wordt de volgende conclusie gesteld: niet alles kan en niet alles kan overal. De vraag daarbij is hoe kansen kunnen worden verzilverd en eventuele bedreigingen het hoofd geboden kunnen worden. Het Rijk moet en wil in dit proces het voortouw nemen. Schaarste betekent immers dat moet worden gekozen.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt gewerkt aan de prioriteiten van de overheid: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Voor deze prioriteiten zijn voor zowel de korte als lange termijn maatregelen nodig die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen. Daarbij staan de volgende maatregelen centraal:
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Let wel: het Rijk eigent zich geen centraliserende rol toe. Integendeel, de verantwoordelijkheid ligt bij alle partijen gezamenlijk. Vanuit het Rijk wordt gestreefd naar regie op het samenspel en regie bij het bewaken van de nationale belangen. Dilemma's worden niet uit de weg gegaan, maar er worden kansen gecreëerd, juist door samen met de ambities aan de slag te gaan. Kansen om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. En zo ook kansen om sociale samenhang en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een duurzame en circulaire samenleving, stevig te verankeren in de manier van leven en werken.
Het Rijk benoemt wel duidelijk de nationale belangen, maakt nationale keuzes, geeft richting aan decentrale afwegingen én werkt gebiedsgericht. Met de NOVI wil de Rijksoverheid in concrete gebieden tot keuzes komen. Daarbij wil het Rijk doen wat goed is voor heel Nederland en wat tegelijkertijd recht doet aan de eigenheid van de regio's. Dit vergt een goed samenspel tussen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, maar ook tussen overheden en bedrijven, maatschappelijke instellingen en burgers. Vanuit al deze partijen is daarom al intensief meegedacht bij de totstandkoming van de NOVI. Bij de uitvoering van de NOVI wordt deze samenwerking voortgezet.
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het gaat daarbij om 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden. Het rijk geeft daarbij voorkeursvolgorden voor bepaalde ontwikkelingen mee aan de provincies en gemeenten.
Zo lang geen sprake is van een nationaal belang en zo lang de ambities van het Rijk niet worden tegengewerkt geeft het Rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen zoveel mogelijk aan provincies en gemeenten. De nationale belangen zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de nationale belangen dient daarom verder te worden getoetst aan het Barro. Deze toetsing is opgenomen in de paragraaf "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (paragraaf 3.1.2). De verdere toetsing van ontwikkelingen aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:
"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,
woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Aan de hand van deze definitie kan gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie (uitspraken ABRvS 28 juni 2017, 201608869/1/R3, Dongeradeel) is echter bepaald dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van het oprichten van meer dan 11 woningen die als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt.
Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat daarmee verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking niet is vereist.
De provincie heeft haar beleid eenvoudiger, transparanter en toegankelijker gemaakt voor initiatiefnemers in Zuid-Holland. Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot 1 integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht provincies om een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening te maken. De Zuid-Hollandse Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is per 1 april 2019 in werking getreden.
De Omgevingsvisie geeft de beleidsuitgangspunten op hoofdlijnen weer. De Omgevingsvisie is niet juridisch bindend. De juridische borging van de Omgevingsvisie vindt plaats in de Omgevingsverordening, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie in regels zijn vastgelegd.
De provincie wil nieuwe bebouwing in het landelijk gebied beperken om zo de openheid te handhaven. Agrarische ontwikkelingen (in de vorm van bebouwing en kassen) vinden plaats op bouwpercelen of anderszins geconcentreerd en houden rekening met de aanwezige kenmerken en waarden. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij wordt niet toegelaten binnen de provincie. Intensieve veehouderij is vanwege de schaal en de aard van de bedrijfsvoering en de daarmee samenhangende ruimtelijke verschijningsvorm, in het algemeen niet passend bij het Zuid-Hollandse landschap en het karakteristieke gebruik daarvan. Glastuinbouw en boom- en sierteelt worden alleen in de daarvoor toegewezen gebieden toegestaan.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van intensieve veehouderij, glastuinbouw en/of boom- en sierteelt.
Het gewenste initiatief betreft een verplaatsing van een woning. Daarbij wordt een kwaliteitsslag gemaakt en wordt de nieuwe bebouwing gebouwd volgens de huidige eisen op het gebied van duurzaamheid en energie. Dit komt ten goede van de ruimtelijke kwaliteit en de beeldkwaliteit ter plaatse. Het ruimtebeslag mag vanuit gemeentelijk beleid met de voorgenomen ontwikkeling niet toenemen of moet anderszins worden gecompenseerd. De toename van bebouwing in het buitengebied blijft daarmee zeer beperkt.
Verder streeft de provincie naar het behoud en een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij geeft de provincie richting aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een zogenaamde 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en ruimtelijke ontwikkelingen naar mate van impact op de omgeving.
De gebiedskwaliteit is weergegeven in de kwaliteitskaart. Daarin zijn de volgende lagen opgenomen:
Laag van de ondergrond:
De locaties zijn vanuit de ondergrond in een rivierdeltacomplex en een landschap van jonge zeeklei gelegen. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen. Het richtpunt voor deze gebieden is dat ontwikkelingen bijdragen aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een relatief kleinschalige ontwikkeling. Daarbij wordt een bestaande woning verplaatst naar een meer geschikte locatie in het lint. De voorgenomen ontwikkeling leidt daarnaast tot een kwaliteitsslag in het gebied, omdat bestaande, verouderde en vervallen bebouwing wordt gesaneerd en nieuwe, kwalitatief hoogwaardige bebouwing wordt opgericht die voldoet aan de huidige eisen op het gebied van duurzaamheid en energie. Dit bevordert de beeldkwaliteit en ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De voorgenomen ontwikkeling zal, mede vanwege het kleinschalig karakter (het ruimtebeslag blijft ruimschoots onder het maximaal toelaatbare) en vanwege het feit dat het voornamelijk bestaande voorzieningen betreft die worden verplaatst en opgeknapt, slechts een (zeer) beperkte impact hebben op het landschap. Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van wijzigingen aan de structuur van het landschap en/of het reliëf ervan. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen nadelige invloed hebben op de dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.
De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen nadelige invloed hebben op de aspecten uit de laag van de ondergrond.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen:
De locaties zijn vanuit de cultuur- en natuurlandschappen gelegen in een Zeekleipolderlandschap. Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken.
De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf.
Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.
Ontwikkelingen in de zeekleipolders dienen bij te dragen aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen en passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren. Het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders dient herkenbaar te blijven door het behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder. Daarnaast dient de kreek te worden versterkt als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
Bebouwing wordt geconcentreerd in of bij compacte kernen en niet in het open middengebied van de polders. Ten slotte dient het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur behouden te blijven.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een verplaatsing van een bestaande woning naar een meer geschikte plaats binnen het huidige bebouwingslint. De bebouwing concentreert zich daarbij in het bebouwingslint en niet in de open middengebied in de polder. De voorgenomen ontwikkeling is daarnaast kleinschalig van aard en zal een zeer beperkte of geen impact hebben op het landschap. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de maat en schaal van de dijk en de deltawateren niet in de weg staan of aantasten. Ook het patroon van opwas- en aanwaspolders zal niet worden aangetast en herkenbaar blijven. Verder zal de kreek herkenbaar blijven als structuurdrager en zal geen sprake zijn van een aantasting van het contrast tussen de binnendijkse polders en buitendijkse natuur.
De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen nadelige invloed hebben op de aspecten uit de laag van de cultuur- en natuurlandschappen.
Laag van de stedelijke occupatie:
Vanuit de laag van de stedelijke occupatie is de locatie gelegen in gebied dat niet nader is gekenmerkt. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen (nadelige) invloed hebben op de aspecten uit de laag van de stedelijke occupatie.
Laag van de beleving:
Vanuit de laag van de beleving is de locatie gelegen in gebied dat niet nader is gekenmerkt. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen (nadelige) invloed hebben op de aspecten uit de laag van de beleving.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van de gebiedskwaliteit.
Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
In gebieden met beschermingscategorie 1 zijn ruimtelijke ontwikkelingen in beginsel alleen mogelijk voor zover ze bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de specifieke waarden.
In gebieden met beschermingscategorie 2 zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, maar met inachtneming van het instandhouden van de specifieke waarden.
De locatie is gelegen in een gebied waarvoor geen aanvullende beschermingscategorie geldt. Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk zonder aanvullende voorwaarden.
De provincie wil daarnaast de depositie van stikstof van de landbouw, maar ook van de industrie en verkeer, langdurig en stevig terugdringen, ruimtelijke en economische ontwikkeling mogelijk maken en natuurherstel realiseren. Het is daarbij van belang dat de stikstofdepositie van ruimtelijke ontwikkeling niet mag toenemen. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een onevenredige toename van verkeersbewegingen. De stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet toenemen.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders zoals zijn verwoord in de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland.
De Omgevingsverordening bevat de juridische vertaling van de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie, welke tegelijkertijd met de Omgevingsverordening is opgesteld. De beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn in regels vertaald en vastgelegd in de Omgevingsverordening. De meest recente versies van zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening zijn op 1 april 2019 in werking getreden.
Voor wat betreft wonen en/of het verplaatsen van een woning zijn in de verordening geen specifieke bepalingen opgenomen. Alleen wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling gelden aanvullende bepalingen. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Ladder duurzame verstedelijking" (paragraaf 3.1.3) is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Er is daarmee geen sprake van aanvullende voorwaarden voor de gewenste verplaatsing van de woning naar een meer geschikte plaats binnen het huidige bebouwingslint.
Naast specifieke regels voor een ruimtelijke ontwikkeling gelden vanuit de verordening ook algemene regels ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is het van belang te kijken naar de impact van een ontwikkeling op het landschap en de omgeving. Hierin wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen:
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een verplaatsing van een reeds bestaande woning. De locatie is gelegen in een zeekleipolderlandschap waarin de bebouwing geconcentreerd dient te worden in bestaande structuren. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de woning beter aansluiten op het bestaande bebouwingslint en daarmee beter worden geconcentreerd in de bestaande structuur. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen de bestaande gebiedsidentiteit.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in wijzigingen aan de structuur van het landschap en zal een (zeer) beperkte impact hebben op de omgeving.
De toetsing aan de kwaliteitskaart heeft reeds plaatsgevonden in de paragraaf "Omgevingsvisie Zuid-Holland" (paragraaf 3.2.1). Daaruit is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is daarmee sprake van een ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, die niet voorziet in wijzigingen op structuurniveau en die voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).
Verder zijn binnen de provincie verschillende beschermingscategorieën aangewezen voor de bescherming en instandhouding van waardevolle landschappen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in beschermingscategorie 1 en beschermingscategorie 2. Ten aanzien van deze gebieden gelden de volgende aanvullende bepalingen:
"Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën
De locatie is niet gelegen in een gebied waarvoor een aanvullende beschermingscategorie is opgenomen. De aanvullende voorwaarden zijn daarmee niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen onevenredige aantasting van het landschap en/of de ruimtelijke kwaliteit tot gevolg hebben.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regels zoals zijn opgenomen in de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland.
De gemeente Hoeksche Waard heeft op 17 december 2019 de Omgevingsvisie Hoeksche Waard vastgesteld. Deze visie bevat het ruimtelijk beleid van de gemeente op hoofdlijnen met een doorkijk naar de lange(re) termijn. De visie is niet juridisch bindend, maar biedt het ruimtelijk kader bij het opstellen van bestemmingsplannen, waarin de beleidsuitgangspunten worden vastgelegd.
Vanuit de visie zijn de locaties gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Natuurlijk verbonden'. Dit is het grootste deelgebied binnen de gemeente. Het betreft het grote, relatief open agrarische landschap. Het landschap is rationeel en doelmatig ingericht voor de agrarische sector. De openheid geeft lange zichtlijnen en vergezichten.
Het open agrarisch landschap wordt doorsneden door een fijnmazig systeem van kreken en dijken. De open ruimten vormen de tegenhanger van de meer verdichte dijklinten en dorpen en zijn daar onlosmakelijk mee verbonden.
Het dijken- en krekenpatroon is in zijn geheel waardevol. Daarbinnen zijn er verschillende typen dijken en kreken te onderscheiden en zijn er gave en minder gave delen Juist de samenhang is kenmerkend. De dijken en kreken zijn allereerst van belang voor de veiligheid en het waterbeheer en ze leveren daarmee feitelijk de primaire bestaansvoorwaarden voor alle functies in het gebied. Daarnaast zijn het dragers van de groenblauwe structuur, zowel in het landelijk gebied als in het stedelijk gebied. Daarnaast zorgen de dijken voor herkenbaarheid van de bijzondere ontstaansgeschiedenis van het gebied.
Binnen de linten komen diverse cultuurhistorische iconen voor die ook bijdragen aan de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis Belangrijk is dat de bijzondere ontstaansgeschiedenis afleesbaar blijft in het landschap. Het versterken van de landschappelijke verschillen tussen de poldertypen kan daaraan bijdragen. In de loop van de tijd zijn de polders door ruilverkaveling en egalisaties immers meer op elkaar gaan lijken.
Het gebied staat bekend om de sterke en innovatieve landbouwsector. Die vooruitstrevende positie in de landbouw dient behouden te blijven. Voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor duurzame grondgebonden agrarische bedrijven gericht op efficiëntie en op innovatie zijn daarbij van cruciaal belang.
Daarnaast zijn er kansen voor verbindingen met recreatie en toerisme, cultuurhistorie en onderwijs. Dat kan in de vorm van nieuwe kennis- en belevingsplekken in de gemeente, waar kansen worden benut voor informatie over of beleving van de landbouwsector.
Tegelijkertijd dient het patroon van (groene) dijken en kreken te worden versterkt en verbonden, waarbij groene inpassing van de agrarische erven, meer bloeiende akkerranden, verbinden van kreken, versterken van historische structuren en versterken van de recreatieve fiets- en wandelroutes centraal staan. De kreken kunnen een extra functie krijgen voor de waterberging en opvang van water voor droge perioden.
Er wordt ruimte geboden voor uitbreiding aan de rand van de dorpen, indien inbreiding en herstructurering binnen de dorpen onvoldoende mogelijkheden biedt. De uitbreiding moet passen bij de identiteit van het dorp.
Binnen dit deelgebied liggen ook buurtschappen en lintbebouwing. De dijken in de buurtschappen en linten zijn van oudsher bebouwd en bewoond en hebben een functie als ontsluitingsweg. Ontwikkelingen daar moeten aansluiten op de identiteit van het buurtschap of het lint.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling in een bestaande lintbebouwing. Daarbij wordt uitsluitend een bestaande woning verplaatst naar een meer passende locatie binnen het bebouwingslint. De gewenste verplaatsing zal leiden tot een betere aansluiting van de woning op het bestaande lint. Op de huidige locatie zal het landschappelijk doorzicht worden versterkt. De verdichting van de doorzichten op de gewenste locatie zijn, vanwege de ligging aansluitend aan bestaande bebouwing en nabij een boomgaard, zeer beperkt. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee bijdragen aan de versterking van de structuur van het lint en het verbeteren van de landschappelijke doorzichten. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen de uitgangspunten die de gemeente heeft voor het gebied waarin de locaties zijn gelegen.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de naam structuurvisie van gemeente Hoeksche Waard.
Op 2 mei 2016 is de Nota Parkeernormen van de gemeente Hoeksche Waard in werking getreden. In deze nota is opgenomen dat de gemeente Hoeksche Waard de kencijfers uit de CROW-publicatie 317 overneemt voor het bepalen van de parkeerbehoefte die de diverse daarin onderscheiden functies oproept.
In de CROW-publicatie 317 is voor het wonen in een vrijstaande woning in het buitengebied een parkeernorm van minimaal 2 parkeerplaatsen per woning opgenomen. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal worden voorzien in voldoende ruimte om minimaal 2 parkeerplaatsen (eventueel in een garage) mogelijk te maken. Hiermee wordt op eigen terrein voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
De voorgenomen ontwikkeling voldoet daarmee aan de normen zoals gelden vanuit de Nota Parkeernormen van de gemeente Hoeksche Waard.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.
Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:
In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het verplaatsen van een bestaande woning naar een meer geschikte plaats binnen het huidige bebouwingslint. Een woning veroorzaakt geen onevenredige milieuhinder aan de omgeving. Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige milieubelasting op de omgeving.
Naast het feit dat een ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving mag veroorzaken mag deze ook niet leiden tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, functies en bestemmingen. Dit is echter vooral van belang wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal een bestaande woning worden verplaatst. Daarbij zal de huidige woning worden gesloopt en elders worden teruggebouwd. Dit betreft het verplaatsen/oprichten van een gevoelig object.
Nabij de huidige locatie zijn agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven gelegen. De huidige woning is gelegen binnen de richtafstanden die gelden voor dergelijke inrichtingen. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de woning verder van deze bedrijven, ruimschoots buiten de daarvoor opgenomen richtafstanden komen te liggen, waarmee de ontwikkelingsmogelijkheden voor deze bedrijven zullen worden verbeterd.
Nabij de gewenste locatie zijn uitsluitend burgerwoningen gelegen. Burgerwoningen veroorzaken geen onevenredige milieuhinder aan de omgeving. Derhalve zijn voor burgerwoningen geen richtafstanden opgenomen. Er is daarmee geen sprake van een mogelijke beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de nabijgelegen woningen.
De dichtstbijzijnde inrichting gelegen nabij de gewenste locatie betreft een agrarisch grondgebonden bedrijf aan de Vuurbaken 19 en 19a. Dit bedrijf betreft een agrarisch land- en tuinbouwbedrijf met als neventak het verhuren van onroerend goed (bedrijfsgebouwen) voor de opslag van land- en tuinbouwproducten. Voor een dergelijke inrichting geldt als grootste afstand een richtafstand van 30 meter. Het betreffende bedrijf is op een afstand van ongeveer 210 meter van de gewenste locatie gelegen. Hiermee is geen sprake van een mogelijke beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van het betreffende bedrijf.
Aan de overzijde van de weg, achter de dijk, is een boomgaard ten behoeve van de fruitteelt gelegen. Voor dergelijke boomgaarden geldt doorgaans een richtafstand van 50 meter vanwege mogelijke spuitzones ten behoeve van gewasbeschermingsmiddelen. Echter is deze richtafstand geen wettelijk vastgelegde afstand en is het mogelijk om van deze afstand af te wijken als de omstandigheden daar voldoende aanleiding voor geven. Bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan sprake zijn van verneveling, waarmee de middelen mogelijk verspreiden. Echter is de hoogte van de mogelijke verspreiding beperkt. De locatie is gelegen aan de andere zijde van de dijk, waarbij de hoogte van de dijk zorgt voor voldoende afscherming van de gewenste locatie van de boomgaard. De mogelijk gebruikte gewasbeschermingsmiddelen zullen daarbij door de dijk worden afgevangen, waardoor geen sprake zal zijn van het neerslaan van mogelijke gewasbeschermingsmiddelen op de gewenste locatie. De gewenste locatie is op een afstand van ongeveer 30 meter van de betreffende boomgaard gelegen. Hiermee is sprake van voldoende afstand en door de afschermende werking van de dijk zal geen sprake zijn van mogelijke overlast als gevolg van mogelijk in de boomgaard gebruikte gewasbeschermingsmiddelen. De betreffende boomgaard zal daarmee niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Hiermee zal geen sprake zijn van een mogelijke beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende functies en/of bedrijven.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het verplaatsen van een bestaande burgerwoning. Een burgerwoning veroorzaakt geen geurhinder aan de omgeving. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een toename van de geurbelasting aan gevoelige objecten in de omgeving.
Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige geurhinder aan gevoelige objecten in de omgeving dient, wanneer sprake is van nieuwe of te verplaatsen gevoelige objecten, te worden aangetoond dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd. Daarbij mag de geurbelasting (achtergrondbelasting) op het betreffende object niet hoger zijn dan de voorgeschreven normen.
In de omgeving van de gewenste locatie zijn geen veehouderijen en/of andere inrichtingen die een mogelijke geurbelasting aan de omgeving veroorzaken gelegen. Er is daarmee geen sprake van een hoge achtergrondbelasting op het gebied van geur. Het is daarmee niet aannemelijk dat de achtergrondbelasting op het gebied van geur de wettelijke normen ter plaatse zal overschrijden. Daarmee kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden geborgd.
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de verplaatsing van een woning en is daarmee geen grootschalige infrastructurele of industriële ontwikkeling en geen ontwikkeling van een veehouderij. Ook zal, zoals nader omschreven in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2), geen sprake zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen. De uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden zal met de voorgenomen ontwikkeling daarom niet in onevenredige mate toenemen, waarmee sprake is van een zogenaamde NIBM-ontwikkeling. Gezien sprake is van een NIBM-project zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.
Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige toename van de achtergrondconcentratie fijnstof en stikstofoxiden dient, wanneer sprake is van nieuwe of te verplaatsen gevoelige objecten, te worden aangetoond dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd. Daarbij mag de achtergrondconcentratie aan fijnstof en stikstofoxiden op het betreffende object niet hoger zijn dan de voorgeschreven normen.
Vanuit landelijke wetgeving is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wanneer de achtergrondconcentraties voor fijnstof en stikstofoxiden niet meer dan 40 µg/m³ bedragen. Volgens gegevens uit de Atlas Leefomgeving van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarin ook de gegevens uit de NSL Monitoringstool zijn opgenomen, bedragen de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden op de gewenste locatie, zoals te zien in de volgende figuren, ongeveer 16,6 en 16,1 µg/m³. Dit is ruimschoots onder de norm voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarmee ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit kan worden geborgd.
Uitsnede kaart achtergrondconcentratie fijnstof.
Bron: Atlas Leefomgeving van het RIVM.
Uitsnede kaart achtergrondconcentratie stikstofoxiden.
Bron: Atlas Leefomgeving van het RIVM.
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt opgericht in de zone langs een weg (behalve een 30 km/uur weg) of spoorweg is de Wgh van toepassing. Middels een akoestisch onderzoek moet in dat geval worden aangetoond dat wordt voldaan aan (in de eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde (48 decibel). Is het niet mogelijk te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde (Hogere Grenswaarde). Bij burgerwoningen is ontheffing mogelijk tot 53 decibel. Bij agrarische bedrijfswoningen is zelfs ontheffing tot 58 decibel mogelijk. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet de voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een burgerwoning verplaatst/opgericht. Dit is vanuit de Wgh aan te merken als een geluidsgevoelig object. Om aan te tonen of de geluidbelasting op de gevel de wettelijke norm zal overschrijden is een akoestisch onderzoek naar (spoor)wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai ter plaatse van de gewenste woning zal voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, behalve op de noordoostgevel. Voor deze gevel kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld, hiervoor wordt verwezen naar bijlage 4. Voor het volledige onderzoeksrapport wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.
Ten behoeve van het akoestisch onderzoek zijn ter plaatse door de akoestisch onderzoeker verkeerstellingen uitgevoerd. Hierbij zijn de intensiteiten van zowel fietsers als motorvoertuigen gemeten. De gemeten gegevens zijn vervolgens verwerkt in het akoestisch onderzoek. Voor de volledigheid zijn de verkeerstellingen, op basis waarvan in het akoestisch onderzoek is gerekend, als bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.
Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een onevenredige geluidshinder als gevolg van (spoor)wegverkeerslawaai.
Indien sprake is van het oprichten van een geluidshinder veroorzakende inrichting dan dient te worden aangetoond dat deze geen onevenredige geluidshinder zal veroorzaken op gevoelige objecten in de omgeving. Hierbij wordt ook een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen bij ontwikkelingen van een inrichting meegenomen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van mogelijk geluidshinder veroorzakende inrichtingen of installaties. Tevens zal het aantal verkeersbewegingen, zoals nader is aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2) niet in onevenredige mate toenemen.
Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidsoverlast aan gevoelige objecten in de omgeving.
Veehouderijen kunnen mogelijk gezondheidseffecten veroorzaken op omwonenden. Dit speelt met name bij varkenshouderijen, pluimveehouderijen en geitenhouderijen. Effecten van veehouderijen op de volksgezondheid, kunnen op verschillende manieren tot stand komen, bijvoorbeeld via diercontact, via de lucht, via de mest en via voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong.
Besmettingsgevaar wordt geregeld in de wetgeving voor volksgezondheid. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevatten geen toetsingskader voor onderwerpen die in de wetgeving voor Volksgezondheid zijn geregeld.
Mensen kunnen echter in contact komen met de micro-organismen die dieren bij zich dragen door direct contact met de dieren, de mest of stof, of via inademing van de lucht. Daarom dienen de effecten en risico's op de volksgezondheid nader in beeld te worden gebracht.
Middels de "Handreiking veehouderij en volksgezondheid" wordt een aanpak aangedragen hoe zorgvuldig en praktisch om te gaan met het aspect volksgezondheid bij de ontwikkeling van veehouderijen of het toepassen van de omgekeerde werking. De Handreiking bevat een praktisch stappenplan waarin de afweging wordt gemaakt of de gemeente zelf de volksgezondheid beoordeelt, of dat een advies van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) noodzakelijk wordt geacht.
Het onderhavige initiatief voldoet aan de wettelijke en gemeentelijke bepalingen die worden genoemd in de Wet geurhinder en veehouderij en de gemeentelijke geurverordening, de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen en de bepalingen uit Verordening ruimte Noord-Brabant op het gebied van geur en fijnstof. Daarnaast worden er geen geiten of meerdere diersoorten gecombineerd gehouden, is er geen sprake van mestbewerking als nevenactiviteit en is geen sprake van ongerustheid bij omwonenden met betrekking tot de volksgezondheid.
Gezien het voorgaande ontbreekt de noodzaak om de GGD om een advies te vragen.
Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. De locatie ligt buiten de daarin opgenomen richtafstanden die aangehouden moeten worden rondom de varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving (200 en 500 meter).
Er is daarmee geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkens- en pluimveehouderijen.
Volgens het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) en de aanvullende studies daarop (VGO 2) blijkt dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven mogelijk een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of er een relatie is tussen de aanwezigheid van de geitenhouderijen en de gevallen van longontsteking. Tot die tijd dienen de effecten en risico's op het gebied van volksgezondheid nader in beeld te worden gebracht wanneer er binnen 2 kilometer van een geitenhouderij een ontwikkeling plaatsvindt.
Binnen 2 kilometer van de locatie zijn geen geitenhouderijen gelegen. Er is daarmee geen sprake van een verhoogd risico ten aanzien van de volksgezondheid.
Wanneer sprake is van het oprichten van gevoelige objecten of wanneer een inrichting wordt opgericht welke mogelijk hinder aan gevoelige objecten in de omgeving veroorzaakt is het van belang te onderzoeken of ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een ontwikkeling kan niet plaatsvinden indien het niet aannemelijk is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
Wanneer bij een ontwikkeling sprake is van het oprichten van gevoelige objecten op het gebied van geur, fijnstof en/of geluid dan dient te worden aangetoond dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het oprichten/verplaatsen van nieuwe gevoelige objecten. Hierbij dient te worden aangetoond of ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd. Op gebied van geur, fijnstof, geluid en volksgezondheid dient onderzocht te worden of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Zoals nader omschreven in de paragrafen "Geur", "Luchtkwaliteit", "Geluid" en "Volksgezondheid" (paragraaf 4.1.2 t/m 4.1.5) kan met de voorgenomen ontwikkeling een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden geborgd op de gebieden geur, luchtkwaliteit en geluid. Er zijn eveneens geen onevenredige risico's te verwachten op het gebied van volksgezondheid.
Hiermee kan ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gewaarborgd.
Als bij een ontwikkeling wordt voorzien in een inrichting welke mogelijk leidt tot milieuhinder aan gevoelige objecten in de omgeving dan dient te worden aangetoond dat ter plaatse van de betreffende gevoelige objecten een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Op het gebied van geur, fijnstof en geluid dient nader te worden onderzocht of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de verplaatsing van een burgerwoning. Een burgerwoning veroorzaakt geen milieuhinder aan de omgeving. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredig nadelige invloed hebben op het woon- en leefklimaat ter plaats van gevoelige objecten in de omgeving en kan worden gesteld dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd.
In de bomenteelt en, in sommige gevallen, akkerbouw worden geteelde producten mogelijk bespoten met gewasbeschermingsmiddelen. Dergelijke middelen kunnen mogelijk effecten hebben op de gezondheid van omwonenden. Om die reden is een spuitzone opgenomen, waarbinnen geen nieuwe gevoelige objecten worden toegestaan.
In de omgeving vindt mogelijk bomenteelt plaats. Om deze reden dient rekening gehouden te worden met de spuitzones van de betreffende gewassen. Echter is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten. Het gebruik van de woning zal met de voorgenomen ontwikkeling niet wijzigen. De bestaande feitelijke situatie zal met de gewenste ontwikkeling niet wijzigen.
Ten aanzien van de mogelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen op gevoelige objecten is door de Gezondheidsraad op 29 januari 2014 het rapport "Gewasbescherming en omwonenden" gepubliceerd. Dit rapport bevat de resultaten van het door de gezondheidsraad uitgevoerde onderzoek naar mogelijke effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de volksgezondheid. Uit dit rapport blijkt dat op dit moment nog geen toereikend onderzoek voorhanden is waaruit de effecten blijken van gewasbestrijdingsmiddelen voor de gezondheid van omwonenden. Ook blijkt uit het rapport geen noodzaak tot een vaste spuitzone (van bijvoorbeeld 50 meter). In het rapport wordt opgemerkt dat wetenschappelijk niet is aan te geven hoe groot de afstand zou moeten zijn tussen een perceel waarop gespoten wordt en gevoelige objecten. De precieze relatie tussen de afstand en de blootstelling en het hiermee mogelijk samenhangende risico is onbekend.
Wel dient een afweging te worden gemaakt of bij een perceel waarop (mogelijk) bomenteelt plaatsvindt een spuitzone nodig is. Daarbij zijn de volgende aspecten van belang:
De bomenteelt vindt momenteel op ongeveer 30 meter van de gewenste locatie plaats (gemeten van de gevel van de woning tot aan de dichtstbijzijnde boomgaard).
Daarnaast is de locatie aan de overzijde van de dijk gelegen, waarbij de dijk zorgt voor een afschermende werking. De eventueel gebruikte gewasbeschermingsmiddelen zullen daarmee door de dijk worden afgevangen en niet op de gewenste locatie neerslaan.
Gezien het voorgaande is het niet aannemelijk dat een spuitzone van 50 meter gehanteerd hoeft te worden en kan worden volstaan met een spuitzone van 30 meter. Gezien de ligging van de woning op een afstand van ongeveer 30 meter van de rand van het betreffende perceel zal aan deze afstand worden voldaan.
Er is daarmee geen sprake van een verhoogd risico ten aanzien van spuitzones voor gewasbeschermingsmiddelen.
Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.
Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.
In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.
Nabij de locatie bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. Daarnaast geldt alleen voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) de verantwoordingsplicht wanneer binnen het invloedsgebied een ruimtelijk besluit genomen wordt. Er is geen sprake van ligging binnen het invloedsgebied van bedrijven welke vallen onder Bevi. In de volgende figuur is de risicokaart weergegeven, waarop mogelijke risicovolle inrichtingen weergegeven zijn.
Uitsnede Risicokaart.
Bron: Interprovinciaal Overleg (IPO).
Nabij de huidige locatie is een bedrijf gelegen dat is aangemerkt als mogelijk risicovolle inrichting. Dit komt omdat op het betreffende bedrijf een tank voor de opslag van propaan aanwezig is. Voor propaantanks geldt geen invloedsgebied voor het groepsrisico, maar uitsluitend een risicocontour voor het plaatsgebonden risico. Voor de betreffende propaantank geldt een risicocontour van maximaal 25 meter. De huidige locatie is gelegen op een afstand van meer dan 25 meter van het betreffende bedrijf, waarmee de huidige locatie niet is gelegen binnen de risicocontour van de propaantank.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de huidige woning worden verplaatst naar de gewenste locatie. De gewenste locatie is op aanzienlijk grotere afstand van het betreffende bedrijf met de propaantank gelegen. Daarmee zal de afstand van de woning tot aan de propaantank aanzienlijk groter worden. Daarmee zal het mogelijke risico op het gebied van veiligheid alleen maar verbeteren.
Voor het overige zijn er nabij de huidige en gewenste locatie geen mogelijk risicovolle inrichtingen gelegen die kunnen leiden tot een mogelijk verhoogd risico voor de externe veiligheid.
Het externe veiligheidsbeleid bij vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het externe veiligheidsbeleid bij vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevt en het Bevb zijn veiligheidsafstanden vastgesteld en risicoplafonds die gebruikt moeten worden voor de berekening van het groepsrisico.
De locaties zijn niet binnen het invloedsgebied van een transportroute over weg, water of spoor gelegen. De locatie is eveneens niet binnen het invloedsgebied van een (buis)leiding gelegen.
Naast het plaatsgebonden risico dient ook het groepsrisico in acht te worden genomen. Hierbij is het van belang te kijken of de locatie binnen een invloedsgebied van een risicobron of transportroute is gelegen.
De locaties zijn niet binnen een invloedsgebied van een risicobron en/of transportroute gelegen. Hiermee hoeft het groepsrisico niet verder te worden verantwoord.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Om aan te tonen of sprake is van een verwachtte of feitelijke verontreiniging is een onderzoek conform de norm NEN 5740 (verkennend onderzoek) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat ter plaatse enkele licht verhoogde waarden zijn aangetroffen. Elk van deze waarden liggen echter onder het criterium voor vervolgonderzoek, waarmee nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast is, gebaseerd op historisch onderzoek en zintuiglijke waarnemingen, geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek naar asbest. Voor het gehele onderzoeksrapport wordt verwezen naar bijlage 5 van deze toelichting.
Hiermee zal de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging niet in de weg staan.
Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.
Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de verplaatsing van één woning. Vanuit de D-lijst uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage geldt een drempelwaarde voor een toename met 2.000 woningen, en alleen wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van 2.000 of meer woningen en, zoals nader omschreven in de paragraaf "Ladder duurzame verstedelijking" (paragraaf 3.1.3), geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Er is daarmee geen sprake van een activiteit die de drempelwaarde overschrijdt.
Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten. De bijlage maakt onderscheid in de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een project van geringe omvang. Het aantal te woningen zal de drempelwaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige omvang niet overschrijden. Er zijn geen andere projecten in de omgeving bekend die leiden tot cumulatieve effecten. Er is daarnaast geen sprake van een bedrijf of van een stedelijke ontwikkeling.
De locatie is niet gelegen in een gebied dat, gelet op de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde kwetsbaar is voor een nieuwe kleinschalige invulling van een bestaand erf. Er zullen met de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie" (paragraaf 4.2) en de paragraaf "Archeologie en cultuurhistorie" (paragraaf 4.3), geen natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden worden geschaad.
De potentiële effecten van de voorgenomen ontwikkeling zijn zeer gering en lokaal. Zoals nader aangetoond in de paragrafen "Milieuzonering", "Geur", "Luchtkwaliteit", "Geluid", "Volksgezondheid", "Woon- en leefklimaat", "Externe veiligheid" en "Bodem" (paragraaf 4.1.1 t/m 4.1.9) is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een onevenredige hinder op het gebied van milieu. Daarnaast is, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie" (paragraaf 4.2) geen sprake van aantasting van natuurlijke en landschappelijke waarden.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling die met dit project wordt mogelijk gemaakt in voldoende mate is afgewogen en geen nadelige effecten zijn te verwachten, waarmee de voorgenomen ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.
De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.
Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.
Natuurgebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna zijn op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Het is daarbij daarom verboden om projecten of andere handelingen uit te voeren of te realiseren die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet gelegen in een Natura 2000. Het dichtstbijzijnd Natura 2000 gebied (Oude Maas) is gelegen op een afstand van ongeveer 4,8 kilometer van de locatie. Op een dergelijke afstand is het mogelijk dat een ruimtelijke ontwikkeling van invloed is op het betreffende gebied.
Uitsnede kaart Natura 2000 gebieden.
Bron: Aerius Calculator.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een verplaatsing van een woning. Een burgerwoning heeft geen onevenredige uitstoot van ammoniak en/of stikstofoxiden. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een toename van de uitstoot van ammoniak en/of stikstofoxiden.
Daarnaast zal bij de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader omschreven in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2), geen sprake zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een toename van de uitstoot van stikstofoxiden als gevolg van verkeersbewegingen.
Gezien de uitstoot van ammoniak en stikstofoxiden niet zal toenemen met de voorgenomen ontwikkeling zal geen sprake zijn van een een toenemende depositie van stikstof in de betreffende gebieden.
Om dit aan te tonen zijn met het rekenprogramma Aerius Calculator berekeningen gemaakt van de eventuele effecten van het voorgenomen initiatief op de betreffende gebieden. Uit de resultaten van de berekeningen, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 8 van deze toelichting, blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot significante effecten op de betreffende gebieden (het projecteffect is op geen van de betreffende gebieden groter dan 0,00 mol per hectare per jaar). De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een toenemende depositie van stikstof op de betreffende gebieden.
Naast de depositie van stikstof zijn overige aspecten als geluid, licht en trillingen mogelijk van nadelige invloed op de betreffende gebieden. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een structurele uitstraling van licht en/of geluid en is geen sprake van structurele trillingen. Alleen tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden kan mogelijk sprake zijn van licht, geluid en/of trillingen. Gezien de grote afstand tot de betreffende gebieden zullen deze aspecten in de betreffende gebieden echter niet merkbaar zijn.
Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van de Natura 2000 gebieden onevenredig worden geschaad.
Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming heeft als doel bossen te beschermen en de bestaande oppervlakte aan bos- en houtopstanden in stand te houden. Indien een houtopstand onder de Wet natuurbescherming valt en deze gekapt gaat worden, moet een kapmelding worden gedaan en geldt een verplichting om de betreffende grond binnen 3 jaar opnieuw in te planten, de zogenaamde herplantplicht. Als een bos of houtopstand definitief gekapt wordt, zal een ontheffing of compensatie van deze herplantplicht verleend moeten worden. De herplantplicht is niet van toepassing voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.
Houtopstanden vallen onder de Wet natuurbescherming als het zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming voorziet in bescherming van (leefgebieden) van beschermde soorten planten en dieren en is daarmee altijd aan de orde. De soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van de wilde flora en fauna in hun natuurlijke leefomgeving. De mate van bescherming is afhankelijk van de soort en het daarvoor geldende beschermingsregime. De Wet natuurbescherming kent zowel verboden als de zorgplicht. De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Voor verschillende categorieën soorten en activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Het is voor elke beschermde soort in elk geval verboden deze te vervoeren of bij te hebben.
Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet Natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.
Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk schadelijk is voor (leefgebieden van) in het plangebied en in de omgeving mogelijk aanwezige soorten is een flora en fauna ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat geen sporen of aanwijzingen gevonden zijn dat zich ter plaatse van de locaties beschermde soorten flora en fauna bevinden. Wel is de te slopen woning, gezien het pannendak met spleten en openingen, mogelijk geschikt voor beschermde soorten, waaronder voor huismussen en vleermuizen. De kans dat deze ruimtes door huismussen en vleermuizen gebruikt worden als verblijfplaats wordt als beperkt ingeschat, maar kan op voorhand niet geheel worden uitgesloten.
Als aanvulling op de uitgevoerde quickscan ecologie is door een ecologisch onderzoeksbureau een praktische dak inspectie uitgevoerd, waarin met camera's en een hoogwerker is onderzocht of ter plaatse inderdaad mogelijk (verblijfsplaatsen van) vleermuizen en/of huismussen aanwezig zijn. Tijdens de aanvullende onderzoeken zijn geen sporen van vleermuizen en/of huismussen aangetroffen. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen negatieve effecten hebben op vleermuizen en/of huismussen. Voor de rapportages van de vervolgonderzoeken wordt verwezen naar bijlage 7 van deze toelichting.
Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.
Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.
Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 171 meter.
Uitsnede kaart NNN.
Bron: Provincie Zuid-Holland.
Gezien de locatie niet in het NNN is gelegen zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.
Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen en kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.
De locatie is niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen gelegen. Gezien de locatie niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen is gelegen zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van deze gebieden onevenredig worden aangetast. Daarnaast is geen sprake van een ontwikkeling die mogelijk leidt tot een toename van de emissie van ammoniak. Daarmee is geen sprake van een toenemende depositie op de betreffende gebieden, waarmee geen van de betreffende gebieden onevenredig zal worden geschaad.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Hoeksche Waard voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
De gemeente Hoeksche Waard heeft de archeologische verwachtingswaarden opgenomen in het paraplubestemmingsplan "Archeologie en Parkeren", waarin de verwachtingswaarden zijn opgenomen in dubbelbestemmingen. Afhankelijk van de voorkomende waarde zijn voorwaarden gesteld voor nader onderzoek bij ruimtelijke ingrepen.
De huidige locatie is gelegen in een gebied met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Ten aanzien van deze gebieden stelt de gemeente in haar beleid dat nader onderzoek nodig is bij ingrepen van meer dan 10 hectare en dieper dan 50 centimeter onder maaiveld.
Op de huidige locatie zal de huidige woning worden gesloopt. Dit betreft een bodemingreep, waarbij mogelijk dieper dan 50 centimeter onder het maaiveld zal worden gegraven. Omdat de oppervlakte echter aanzienlijk minder dan 10 hectare bedraagt is voor de sloop van de huidige woning geen nader onderzoek nodig.
De gewenste locatie voor de nieuw te bouwen woning is gelegen in een gebied met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Ten aanzien van deze gebieden stelt de gemeente in haar beleid dat nader onderzoek nodig is bij ingrepen van meer dan 500 m² en dieper dan 50 centimeter onder het maaiveld.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal op de gewenste locatie een nieuwe woning worden gebouwd. Voor de nieuw te bouwen woning geldt een maximale inhoudsmaat van 400 m³. Een woning met een inhoud van maximaal 400 m³ heeft geen oppervlakte van meer dan 500 m². Er is daarmee geen sprake van een ingreep van meer dan 500 m², waarmee nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Echter is, om zeker te zijn dat met de voorgenomen ontwikkeling geen archeologische resten worden geschaad, een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het plangebied een lage verwachting heeft op het aantreffen van archeologische resten. Ten aanzien van de voorgenomen ingrepen wordt door de onderzoeker geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd. Voor het volledig onderzoeksrapport wordt verwezen naar bijlage 9 van deze toelichting.
Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad.
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.
De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.
Vanuit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland is de Vuurbaken aangemerkt als historisch landschappelijke lijn met een redelijk hoge waarde. Bij de waardering van landschappelijke lijnen is vooral gelet op de gaafheid van het historische lijnelement (bv. profiel van een dijk of kanaal) en eventueel ook op de samenhang met andere elementen (bv. polderkades met weteringen en tiendwegen). Gaafheid kan bijvoorbeeld zijn aangetast door ophoging van een dijk, asfaltering van een onverhard pad of verbreding van een tracé. Samenhang tussen elementen heeft vaak te leiden door aanleg van nieuwe wegen, industrieterreinen of woonwijken. In zo'n geval is hooguit de waarde 'redelijk hoog' toegekend.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een verplaatsing van een bestaande woning naar een meer geschikte plaats in het lint. Het betreft een (zeer) kleinschalige ontwikkeling, waarbij de structuur van de Vuurbaken niet onevenredig zal worden aangetast. De voorgenomen ontwikkeling zal geen nadelige gevolgen hebben voor de dijk waarop de Vuurbaken is gelegen. Er is daarmee geen sprake van een mogelijke aantasting van de betreffende historisch landschappelijke lijnelement.
Voor het overige zijn ter plaatse geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een mogelijke aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.
De locaties zijn niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen. Gezien de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied is gelegen zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van aardkundige waarden.
Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Vuuirbaken. De locatie is voorzien van één of meerdere inrit(ten) welke aansluit(en) op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.
Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.
In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van verplaatsing van een bestaande burgerwoning naar een meer geschikte plaats in het bebouwingslint. In vergelijking met de huidige situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet in onevenredige mate toenemen. Er is reeds immers sprake van een woning en dat zal niet veranderen. Het aantal woningen zal met de voorgenomen ontwikkeling niet toenemen. Ook zal het aantal personen met de voorgenomen ontwikkeling niet toenemen. Er zal daarmee geen sprake zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen.
Gezien het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt zal geen sprake zijn van negatieve effecten op de verkeersveiligheid en zal geen sprake zijn van een toenemende overlast aan de omgeving.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.
De locatie valt onder het werkgebied van het waterschap Hollandse Delta (hierna: het waterschap).
Op grond van artikel 3.3 van de Keur van het waterschap is het verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag versneld tot afvoer te laten komen. Door extra versnelde afvoer van neerslag of verhard oppervlak vermindert de afvoer- en bergingscapaciteit van het watersysteem dat in beheer is bij het waterschap. Deze capaciteit moet in veel gevallen echter behouden blijven, in het bijzonder om te kunnen voldoen aan de normen voor wateroverlast op grond van artikel 2.8 van de Waterwet. Waterschappen hanteren in hun beheer als uitgangspunt de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Vasthouden van water (neerslag) in het gebied zelf verdient de voorkeur boven het bergen en uiteindelijk afvoeren van water. Door meer verhard oppervlak komt water eerder tot afvoer naar het watersysteem van waterschappen, waardoor waterschappen weer genoodzaakt kunnen worden elders de afvoer- en bergingscapaciteit te vergroten. Dat is ongewenst.
Een toename van het verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd. Er is geen compensatie nodig wanneer de toename van het verhard oppervlak niet meer dan 500 m² bedraagt.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het verplaatsen van een bestaande woning naar een meer geschikte plaats in het lint. Daarbij zal een nieuwe woning worden gebouwd op de gewenste locatie. De bestaande woning op de huidige locatie zal in zijn geheel worden gesloopt.
Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie). Vanuit de Keur van het waterschap is compenserende waterberging nodig indien de toename van het verharde oppervlak ter plaatse meer dan 500 m² bedraagt.
Vanuit de gemeentelijke bouwvoorschriften mag de woning een inhoud van niet meer dan 400 m³ hebben. Een dergelijke woning heeft, ook al zou alles gelijkvloers worden gebouwd, een oppervlakte van aanzienlijk minder dan 500 m². Daarnaast zal bij de voorgenomen ontwikkeling een bestaande woning worden gesloopt. Deze woning heeft een oppervlakte van ongeveer 85 m². Wanneer deze afname van de verharde oppervlakte wordt meegenomen dan zal sprake zijn van een nog geringere toename van het verhard oppervlak. Er is daarmee geen sprake van een ontwikkeling waarbij het verharde oppervlak toeneemt met meer dan 500 m².
Hiermee is geen aanvullende compensatie vereist en zal met de voorgenomen ontwikkeling sprake zijn van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.
Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:
De locatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de woning op wordt geloosd.
Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.
Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Voorgenomen activiteit" (paragraaf 4.5.1) is voor de voorgenomen ontwikkeling geen compenserende waterberging nodig.
Duurzaamheid speelt een centrale rol in het project waarbij een nieuwe woning wordt gerealiseerd op het verplaatste bouwvlak. Zowel bij het ontwerp en de bouw van de woning als de aanleg van de tuin worden vijf belangrijke duurzaamheidsaspecten overwogen.
Energieneutraliteit staat voorop. De woning zal worden verwarmd en voorzien van warm water door een elektrische warmtepomp. Op het zuidelijke dakvlak zullen zonnepanelen worden geplaatst om zelf duurzame energie op te wekken. Het ventilatiesysteem wordt uitgerust met een warmtewisselaar om inkomende lucht te verwarmen. Een doorgedreven isolatie van de woning draagt bij aan aanzienlijke verlaging van de energiebehoefte.
Klimaatadaptatie wordt bereikt door het grootste deel van het perceel onbebouwd en onverhard te laten. De aangelegde verharding is zo ontworpen dat water afvloeit naar gazon of borders. Om regenwater op te vangen, worden twee regentonnen met een totale capaciteit van 500 liter bij de woning geplaatst.
Natuurinclusiviteit en biodiversiteit worden bevorderd door de harmonieuze inpassing van de woning en de tuin in het landschap. Langs de wegzijden wordt een haag geplant om inkijk te verminderen en tevens een habitat te bieden voor vogels en insecten. Nestkastjes en een insectenhotel worden geplaatst, en een deel van de tuin wordt ingezaaid met kruiden en wilde bloemen om de biodiversiteit te vergroten.
Bij de keuze van bouwmaterialen ligt de focus op duurzaamheid, waarbij de voorkeur wordt gegeven aan materialen met een lange levensduur zoals baksteen en keramische pannen. Er wordt specifiek gelet op materialen met een negatieve CO2-impact om bij te dragen aan een circulaire economie.
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:
" Artikel 6.2.1
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder sub a van de Wro, waarmee een exploitatieplan zou moeten worden opgesteld. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit project een separate overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Hoeksche Waard. Verder zal ook eventuele planschade in een separate overeenkomst worden geregeld.
Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.
Het voorliggend plan betreft een partiële herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied Oud-Beijerland" van gemeente Hoeksche Waard en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Hoeksche Waard vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:
Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.
Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.
Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).
De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).
Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.
Bijlagen bij de toelichting:
Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.
Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Bijlagen bij de planregels:
Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.
De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent de volgende noemenswaardige bijzonderheden:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).