direct naar inhoud van Regels
Plan: Project Herontwikkeling Alcazar
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1963.BPGroenew16PTH22-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Project Herontwikkeling Alcazar met identificatienummer NL.IMRO.1963.BPGroenew16PTH22-VG01 van de gemeente Hoeksche Waard.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1963.BPGroenew16PTH22-VG01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanduidingsvlak

een vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens.

1.7 aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een aaneengebouwde rij van woningen.

1.8 aan huis gebonden beroep

het door de bewoner in een woning of daarbij behorend bijgebouw uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met een ruimtelijke uitstraling welke in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.9 achtererf

gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen.

1.10 archeologisch deskundige

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

1.11 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten.

1.12 archeologisch waardevol gebied

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 begane grondlaag

de eerste bouwlaag van een gebouw.

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf, een dienstverlenende instelling, of voor een aan huis verbonden beroep, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijbehorend bouwwerk

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.19 bijgebouw

een vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grondlaag en met uitsluiting van onderbouw en kap(verdieping).

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 coffeeshop

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van softdrugs.

1.28 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.29 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

1.30 evenement

evenement, voor zover deze ruimtelijk relevant is, dat wil zeggen meerdaags en regelmatig terugkerend van aard is.

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 geluidgevoelig object

een geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.33 gestapelde woning

een woning in een woongebouw.

1.34 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.35 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.36 overig dienstverlenend bedrijf/dienstverlenende voorziening

een dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende voorziening dat/die geen kantoor is.

1.37 overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot/gebruiksgenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

1.38 parkeergelegenheid

elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.39 patiowoning

een woning waarbij de (bepalende) buitenruimte is ingesloten door de bouwmassa van de woning, de aangrenzende woning(en) en/of muren.

1.40 peil
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van aansluitende, afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;


Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.

1.41 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.42 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan:

  • een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon,
  • een seksbioscoop,
  • seksautomatenhal, seksclub of parenclub,

al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.

1.43 twee-aaneen woning

een woning waarvan het hoofdgebouw een geheel vormt met het hoofdgebouw van één andere woning en waarbij gebruik gemaakt wordt van een gemeenschappelijke scheidingsmuur.

1.44 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.45 verblijfsgebied

het tot de openbare ruimte behorende gebied hoofdzakelijk bestemd en ingericht voor (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, speel- en groenvoorzieningen.

1.46 voorerf

gedeelte van een erf dat aan de voorkant (voor de voorgevel) van het gebouw is gelegen.

1.47 voorgevel

de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.48 vrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw niet grenst aan een ander hoofdgebouw.

1.49 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één of meerdere huishouden(s) of een niet als huishouden samenwonende groep van personen.

1.50 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als één eenheid beschouwd kan worden.

1.51 zijerf

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.

1.52 zijdelingse bouwperceelsgrens

een evenwijdig aan de zijgevel van een hoofdgebouw liggende grens van het perceel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelsgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk waar die afstand het kortst is.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 bedrijfsvloeroppervlakte

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.4 (bouw)hoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.10 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  • c. (ondergrondse) vuilopslag;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterbergingen en waterlopen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'openbare parkeervoorzieningen', uitsluitend voorzieningen ten behoeve van openbaar parkeren;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

3.2.2 Ondergrondse bouwwerken

Ondergrondse bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen waarbij de verticale bouwdiepte van een (ondergronds) bouwwerk maximaal 3 m mag bedragen.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:

  • a. bij bouwwerken voor wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer: 6 m;
  • b. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

Artikel 4 Wonen - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van beroepen aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 45 m²;


met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming, zoals:

  • c. tuinen en erven;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. (ondergrondse) vuilopslag;
  • f. wegen, paden en verblijfsgebieden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, vlonders en oeverbeschoeiingen;
  • j. speelvoorzieningen en kunstobjecten.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. voor zover in een bouwvlak een gevellijn is opgenomen, wordt een voorgevel van hoofdgebouwen in of op een afstand van ten hoogste 3 meter van de aanduiding 'gevellijn' gebouwd;
  • c. als hoofdgebouwen zijn vrijstaande -, twee-aaneengebouwde -, patio-, aaneengebouwde - en gestapelde woningen toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • e. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste het aantal dat op de verbeelding is aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de op de verbeelding aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is ten hoogste de op de verbeelding aangegeven maximale goothoogte toegestaan;
  • h. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bij woningen van het woningtype:
    • 1. vrijstaand, bedraagt aan één zijde minimaal 3 m;
    • 2. twee-aaneengebouwde - en patiowoning, bedraagt aan de niet-aangebouwde zijde minimaal 1 m;
    • 3. aaneengebouwde en gestapelde woning, mag aan de niet-aangebouwde zijde 0 m of meer bedragen;
  • i. de dakhelling bedraagt bij woningen van het woningtype:
    • 1. vrijstaand, 40º;
    • 2. twee-aaneengebouwd, patio-, aaneengebouwd en gestapeld, minimaal 0º en maximaal 60º;
  • j. ter plaatse van de functieaanduiding 'nutsvoorziening', is enkel een nutsvoorziening toegestaan.

4.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd op het zij- en achtererf en minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • b. vrijstaande bijgebouwen mogen alleen op het achtererf gebouwd worden;
  • c. de diepte van aan- en uitbouwen of een aangebouwde overkapping aan de achtergevel van het hoofdgebouw, gemeten uit de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 4 m;
  • d. de breedte van een aan- of uitbouw aan de zijgevel, gemeten uit de oorspronkelijke zijgevel, bedraagt niet meer dan 3 m;
  • e. de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 m;
  • f. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m;
  • g. het maximale gezamenlijke oppervlak, voor zover gebouwd per hoofdgebouw, bedraagt bij woningen van het woningtype:
    • 1. vrijstaande woningen:
      • 40 m2, indien het zij- en achtererf gezamenlijk minder bedraagt dan 400 m2;
      • 50 m2, indien het zij- en achtererf gezamenlijk meer dan 400 m2 en minder dan 500 m2 bedraagt;
      • 70 m2, indien het zij- en achtererf gezamenlijk meer dan 500 m2 en minder dan 700 m2 bedraagt;
      • 80 m2, indien het zij- en achtererf gezamenlijk meer dan 700 m2 bedraagt;
    • 2. twee-aaneen gebouwde of patiowoningen: 40 m2, bij alle woningen;
    • 3. aaneengebouwde of gestapelde woningen:
      • 30 m2, bij tussenwoningen;
      • 40 m2, bij eindwoningen;
  • h. het zij- en achtererf mag bij woningen voor niet meer dan 50% worden bebouwd, dit met uitzondering ter plaatse van woningen van het type vrijstaand, hiervoor geldt dat deze niet meer dan voor:
    • 1. 40% mag worden bebouwd indien het zij- en achtererf gezamenlijk minder bedraagt dan 400 m2;
    • 2. 35% mag worden bebouwd indien het zij- en achtererf gezamenlijk meer bedraagt dan 400 m2;
  • i. het overblijvende onbebouwde en onoverdekte gedeelte op het achtererf mag niet minder bedragen dan 25 m2 aaneengesloten oppervlak;
  • j. de afstand van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens en achterbouwperceelgrens dient 0 m dan wel minimaal 1 m te bedragen.
4.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

  • a. voor erf- en terreinafscheidingen, ten behoeve van het woningtype:
    • 1. aaneengebouwde - of gestapelde woningen:
      • vóór (het verlengde van) de voorgevel van het gebouw: 1 m;
      • achter (het verlengde van) de voorgevel van het gebouw: 2 m;
    • 2. vrijstaande, patio- of twee-aaneengebouwde woningen:
      • in of parallel aan de zijdelingse perceelsgrens dan wel de achterbouwperceelgrens: 2 m;
      • aan de voorzijde van de woning en parallel aan een voorgevel van het gebouw: 1 m.
  • b. bij bouwwerken voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer: 6 m;
  • c. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 m.
4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en parkeergelegenheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Vergroten gezamenlijk oppervlak bijbehorende bouwwerken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder g, voor het toestaan van een groter gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken bij twee-aaneengebouwde woningen. De regeling die behoort bij vrijstaande woningen kan van toepassing worden verklaard op twee-aaneengebouwde woningen, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Voorwaardelijke verplichting vrijstaande woning

Het gebruik van een vrijstaande woning ter plaatse van een bouwvlak waar het 'maximum aantal wooneenheden' per bouwvlak 1 wooneenheid bedraagt is, conform het bepaalde in lid 4.1 onder a, uitsluitend toegestaan met dien verstande dat de stedenbouwkundige inpassing, conform het betreffende kavelpaspoort dat is opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, wordt gerealiseerd, beheerd en als zodanig in stand wordt gehouden.

Artikel 5 Wonen - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van beroepen aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 45 m²;


met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming, zoals:

  • c. tuinen en erven;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. (ondergrondse) vuilopslag;
  • f. wegen, paden en verblijfsgebieden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, vlonders en oeverbeschoeiingen;
  • j. speelvoorzieningen en kunstobjecten.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. voor zover in een bouwvlak een gevellijn is opgenomen, wordt de voorgevel van hoofdgebouwen in of op een afstand van ten hoogste 3 meter van de aanduiding 'gevellijn' gebouwd;
  • c. als hoofdgebouwen zijn vrijstaande -, twee-aaneengebouwde -, patio- en aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • d. gestapelde woningen zijn niet toegestaan;
  • e. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste het aantal dat op de verbeelding is aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal woningen';
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de op de verbeelding aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is ten hoogste de op de verbeelding aangegeven maximale goothoogte toegestaan;
  • h. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt bij woningen van het woningtype:
    • 1. vrijstaand, aan één zijde minimaal 3 m;
    • 2. twee-aaneengebouwde - en patiowoningen, aan de niet-aangebouwde zijde minimaal 1 m;
  • i. de dakhelling bedraagt bij woningen van het woningtype:
    • 1. vrijstaand, 55º;
    • 2. twee-aaneengebouwd, patio- en aaneengebouwd, minimaal 0º en maximaal 60º;

5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd op het voor-, zij- en achtererf;
  • b. de diepte van aan- en uitbouwen aan de voor- of achtergevel van het hoofdgebouw, gemeten uit die oorspronkelijke gevel van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 2,4 m;
  • c. de breedte van een aan- of uitbouw aan de zijgevel, gemeten uit de oorspronkelijke zijgevel, bedraagt niet meer dan 3 m;
  • d. de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 m;
  • e. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
  • f. het maximale gezamenlijke oppervlak, voor zover gebouwd per hoofdgebouw, bedraagt bij woningen van het woningtype:
    • 1. vrijstaande woningen:
      • 40 m2, indien het voor-, zij- en achtererf gezamenlijk minder bedraagt dan 400 m2;
      • 50 m2, indien het voor-, zij- en achtererf gezamenlijk meer dan 400 m2 en minder dan 500 m2 bedraagt;
      • 70 m2, indien het voor-, zij- en achtererf gezamenlijk meer dan 500 m2 en minder dan 700 m2 bedraagt;
      • 80 m2, indien het voor-, zij- en achtererf gezamenlijk meer dan 700 m2 bedraagt;
    • 2. twee-aaneen gebouwde of patiowoningen: 40 m2, bij alle woningen;
    • 3. aaneengebouwde woningen:
      • 30 m2, bij tussenwoningen;
      • 40 m2, bij eindwoningen;
  • g. het voor-, zij- en achtererf mag bij woningen voor niet meer dan 50% worden bebouwd, dit met uitzondering ter plaatse van woningen van het type vrijstaand, hiervoor geldt dat deze niet meer dan voor:
    • 1. 40% mag worden bebouwd indien het voor-, zij- en achtererf gezamenlijk minder bedraagt dan 400 m2;
    • 2. 35% mag worden bebouwd indien het voor-, zij- en achtererf gezamenlijk meer bedraagt dan 400 m2;
  • h. het overblijvende onbebouwde en onoverdekte gedeelte op het voor-, zij- en achtererf mag niet minder bedragen dan 25 m2 aaneengesloten oppervlak;
  • i. de afstand van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens en achterbouwperceelgrens dient 0 m dan wel minimaal 1 m te bedragen.
  • j. de afstand van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen tot de perceelgrens voor de voorgevel dient minimaal 1 meter te bedragen.

5.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

  • a. voor erf- en terreinafscheidingen:
    • 1. in de zijdelingse perceelsgrens en parallel aan de voorgevel van de woning: 2 m;
    • 2. parallel aan de achtergevel van de woning: 1 m.
  • b. voor bouwwerken voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer: 6 m;
  • c. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 m.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en parkeergelegenheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Vergroten gezamenlijk oppervlak bijbehorende bouwwerken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder f, voor het toestaan van een groter gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken bij woningen van het woningtype twee-aaneen. De regeling die behoort bij vrijstaande woningen kan van toepassing worden verklaard op twee-aaneengebouwde woningen, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Voorwaardelijke verplichting vrijstaande woning

Het gebruik van een vrijstaande woning ter plaatse van een bouwvlak waar het 'maximum aantal wooneenheden' per bouwvlak 1 wooneenheid bedraagt is, conform het bepaalde in lid 5.1 onder a, uitsluitend toegestaan met dien verstande dat de stedenbouwkundige inpassing, conform het betreffende kavelpaspoort dat is opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, wordt gerealiseerd, beheerd en als zodanig in stand wordt gehouden.

Artikel 6 Wonen - 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen-3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van beroepen aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal 30% van het vloeroppervlak per woning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 45 m²;


met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming, zoals:

  • c. tuinen en erven;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. (ondergrondse) vuilopslag;
  • f. wegen, paden en verblijfsgebieden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen
  • i. water met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, vlonders en oeverbeschoeiingen;
  • j. speelvoorzieningen en kunstobjecten.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. voor zover in een bouwvlak een gevellijn is opgenomen, wordt de voorgevel van hoofdgebouwen in of op een afstand van ten hoogste 3 meter van de aanduiding 'gevellijn' gebouwd;
  • c. als hoofdgebouw is een vrijstaande woning toegestaan;
  • d. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt ten hoogste het aantal dat op de verbeelding is aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de op de verbeelding aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is ten hoogste de op de verbeelding aangegeven maximale goothoogte toegestaan;
  • g. de dakhelling bedraagt 55º.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd op het zij- en achtererf en minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • b. de diepte van aan- en uitbouwen of een aangebouwde overkapping aan de achtergevel van het hoofdgebouw, gemeten uit de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 4 m;
  • c. de breedte van een aan- of uitbouw aan de zijgevel, gemeten uit de oorspronkelijke zijgevel, bedraagt niet meer dan 3 m;
  • d. de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 m;
  • e. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m;
  • f. het maximale gezamenlijke oppervlak van bijbehorende bouwwerken bedraagt:
      • 40 m2, indien het zij- en achtererf gezamenlijk minder bedraagt dan 400 m2;
      • 50 m2, indien het zij- en achtererf gezamenlijk meer dan 400 m2 en minder dan 500 m2 bedraagt;
      • 70 m2, indien het zij- en achtererf gezamenlijk meer dan 500 m2 en minder dan 700 m2 bedraagt;
      • 80 m2, indien het zij- en achtererf gezamenlijk meer dan 700 m2 bedraagt;
  • g. voor de woning geldt dat het zij- en achtererf niet meer dan voor:
    • 1. 40% mag worden bebouwd indien het zij- en achtererf gezamenlijk minder bedraagt dan 400 m2;
    • 2. 35% mag worden bebouwd indien het zij- en achtererf gezamenlijk meer bedraagt dan 400 m2;
  • h. het overblijvende onbebouwde en onoverdekte gedeelte op het achtererf mag niet minder bedragen dan 25 m2 aaneengesloten oppervlak;
  • i. de afstand van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens en achterbouwperceelgrens dient 0 m dan wel minimaal 1 m te bedragen.

6.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

  • a. voor erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
  • b. voor een vlonder in de waterlijn met eventuele uitstekende delen: 1 m;
  • c. bij bouwwerken voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer: 6 m;
  • d. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 m.
6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid en parkeergelegenheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Voorwaardelijke verplichting vrijstaande woning

Het gebruik van de vrijstaande woning, conform het bepaalde in lid 6.1 onder a, is uitsluitend toegestaan met dien verstande dat de stedenbouwkundige inpassing, conform het betreffende kavelpaspoort dat is opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, wordt gerealiseerd, beheerd en als zodanig in stand wordt gehouden.

Artikel 7 Leiding - olie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Olie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse pijpleiding voor het transport van aardolieproducten met een diameter van ten hoogste 24 inch en een druk van ten hoogste 62 bar en met de daarbij behorende belemmerde strook van 5 m ter weerszijden van de leiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - olie 1';
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;


met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

7.2.2 Gebouwen

Uitsluitend gebouwen ten behoeve van het leidingbeheer mogen worden gebouwd met per gebouw een oppervlakte van maximaal 40 m2.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijn de bedraagt maximaal 3 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 7.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • e. het aanbrengen, verwijderen of herstellen van ondergrondse leidingen of drainage;
  • f. het aanbrengen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • g. het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  • h. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • i. het al dan niet tijdelijk opslaan van grond en/of goederen;
  • j. het plaatsen van voorzieningen zoals o.a. tenten voor (incidentele) activiteiten, zoals kermis, circus, (sport)evenementen, rommelmarkten, braderieën, buurtfeesten, fancy fairs, festivals, stads- en/of regionale promotionele activiteiten.

7.4.2 Toetsingscriterium

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheid dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de leiding en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

7.4.3 Advies leidingbeheerder

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.

7.4.4 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijde, of werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning.

Artikel 8 Leiding - riool

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse rioolpersleiding, ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool';
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels
8.2.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

8.2.2

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

8.2.3

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 8.2 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.

8.4.2 Weigering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

8.4.3 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.

8.4.4 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag alleen worden gebouwd ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijking

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.2 ten behoeve van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

9.3.2 Uitzonderingen

Afwijking als bedoeld in artikel 9.3.1 is niet vereist, indien:

  • a. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  • c. het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 500 m2.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 9.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodemverlagen of afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,5 m vanaf maaiveld;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies.

9.4.2 Toetsingscriterium

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 wordt slechts verleend, indien door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

9.4.3 Uitzonderingen

Het in artikel 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 500 m2 en niet dieper dan 0,5 m vanaf het maaiveld;
  • c. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • d. de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  • e. de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

10.2 Bouwregels
10.2.1

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 10.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

10.2.2

Ten behoeve van andere, voor de gronden als bepaald in artikel 10.1, geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
  • c. een bouwwerk dat zonder graaf- of heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.2.2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels.

10.3.2

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 10.3.1, wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

10.3.3

Een omgevingsvergunning, zoals bepaald in artikel 10.3.1, wordt voorts verleend, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige. 
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.4.1 Omgevingsvergunning te verwachten archeologische waarden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' als bepaald in artikel 10.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afwijking, zoals in artikel 10.3 bedoeld, is toegepast;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
  • e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
10.4.2 Weigering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door de graafwerkzaamheden of grondbewerkingen, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de in de grond aanwezige archeologische waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

10.4.3 Advies

Alvorens te besluiten over de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 wint het bevoegd gezag advies in van de archeologisch deskundige.

10.4.4 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 is niet vereist voor:

  • a. graafwerkzaamheden en bodembewerkingen, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. graafwerkzaamheden en bodembewerkingen, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • c. graafwerkzaamheden en bodembewerkingen, welke uitgevoerd worden in het kader van een vergunningsplichtig bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, en/of een vergunningsvrij bouwwerk.

10.4.5 Uitsluitingen

De verboden, zoals in artikel 10.4.1 bedoeld, zijn niet van toepassing, indien de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 of een ontgrondingsvergunning;
  • c. onderdeel uitmaken van een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

10.4.6 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

10.4.7 Voorwaarden verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 wordt voorts verleend, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door een of meer bestemmingsvlakken met de medebestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijke te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 3

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

11.2 Bouwregels
11.2.1

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 11.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

11.2.2

Ten behoeve van andere, voor de gronden als bepaald in artikel 11.1, geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m2;
  • c. een bouwwerk dat zonder graaf- of heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.2.2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels.

11.3.2

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 11.3.1, wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

11.3.3

Een omgevingsvergunning, zoals bepaald in artikel 11.3.1, wordt voorts verleend, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.4.1 Omgevingsvergunning te verwachten archeologische waarden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' als bepaald in artikel 11.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afwijking, zoals in artikel 11.3 bedoeld, is toegepast;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
  • e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

11.4.2 Weigering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door de graafwerkzaamheden of grondbewerkingen, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de in de grond aanwezige archeologische waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

11.4.3 Advies

Alvorens te besluiten over de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.4.1 wint het bevoegd gezag advies in van de archeologisch deskundige.

11.4.4 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.4.1 is niet vereist voor:

  • a. graafwerkzaamheden en bodembewerkingen, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. graafwerkzaamheden en bodembewerkingen, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • c. graafwerkzaamheden en bodembewerkingen, welke uitgevoerd worden in het kader van een vergunningsplichtig bouwwerk, waarvoor omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, en/of een vergunningsvrij bouwwerk.
11.4.5

De verboden, zoals in artikel 11.4.1 bedoeld, zijn niet van toepassing, indien de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.4.1 of een ontgrondingsvergunning;
  • c. onderdeel uitmaken van een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

11.4.6 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.4.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

11.4.7

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.4.1 wordt voorts verleend, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen;
      • begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door een of meer bestemmingsvlakken met de medebestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijke te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede tot gestapelde woningen behorende buitenruimten in de vorm van terrassen, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
13.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen, met inachtneming van de archeologische waarden ter plaatse, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de ondergrondse ruimte mag uitsluitend vanuit de binnenzijde van het gebouw waaronder het wordt gerealiseerd, toegankelijk zijn;
  • b. de bouw van de ondergrondse ruimte behorende bij en dienstbaar aan de woning is toelaatbaar voor zover zich in het bouwvlak een woning bevindt;
  • c. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar direct onder de woning waarbij de ondergrondse ruimte niet voorbij de buitenmuren van de woning komen;
  • d. de ondergrondse ruimte bestaat uit ten hoogste één bouwlaag;
  • e. de inhoud van ondergrondse ruimten worden niet meegerekend bij de maximale inhoudsmaat van de woning;
  • f. het kunstmatig verhogen van het peil rond de woning is niet toegestaan.
  • g. de bouw van ondergrondse ruimten ten behoeve van vuilopslag bedoeld voor meerdere huishoudens is, in tegenstelling tot artikel 13.2 onder a t/m c, eveneens toelaatbaar buiten het bouwvlak van een woning.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:

    • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    • b. en gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
    • d. een coffeeshop, growshop, smartshop of daarmee vergelijkbaar bedrijf.
14.2 Strijdig gebruik externe veiligheid

Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het wonen overeenkomstig Artikel 4, 5, en 6 is uitsluitend toegestaan, als ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidzone - leidingenstrook' een maatregel tot het opvangen van eventueel vrijkomende K1-vloeistof wordt getroffen en in stand gehouden.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

15.1 Aanduiding 'Veiligheidszone - bevb'
  • a. Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevb' mogen geen kwetsbare objecten worden gesitueerd.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen, bij wijziging of opheffing van de in artikel 15.1 onder a bedoelde veiligheidszone, het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het wijzigen of verwijderen van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-bevb’ op de verbeelding.
15.2 Aanduiding 'Veiligheidszone - leidingstrook'
  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leidingstrook' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het verblijfsklimaat in verband met een buisleidingenstrook.
  • b. In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen zijn op de in artikel 15.2 onder a bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
  • c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 15.2 onder b, voor het toestaan van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, mits ter plaatse een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gerealiseerd.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

16.1 Afwijking bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden voor ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het peil;
  • d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  • e. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.
16.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 18 Overige regels

18.1 Parkeren
18.1.1 Voorwaardelijke verplichting

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat, gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden, in voldoende gelegenheid voor het parkeren of stallen van auto's op het bouwperceel of in de omgeving daarvan wordt voorzien en in stand wordt gehouden.

18.1.2 Voldoende parkeergelegenheid

Bij het bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de CROW-publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' of de vervanger daarvan, dan wel de parkeernormen zoals vastgelegd in de op dat moment van toepassing zijnde gemeentelijke beleidsregels.

18.1.3 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18.1.1 en 18.1.2 voor zover:

  • a. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien. In het geval in het openbaar gebied wordt voorzien in de nodige parkeer- of stallingruimte, is het toegestaan af te wijken indien het, naar het oordeel van het bevoegd gezag, redelijkerwijs fysiek onmogelijk of uit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst is op eigen terrein in de nodige parkeer- of stallingruimte te voorzien, of;
  • b. in situaties waar in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Het bevoegd gezag kan in voorkomende gevallen maatwerk bieden.
18.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
  • 1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Wonen-3', open water te dempen;
  • 2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.2, eerste lid, wordt slechts verleend indien compenserende waterberging is aangelegd en in stand wordt gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 19.1, onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 19.1, onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 19.2, onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 19.2, onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 19.2, onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Project Herontwikkeling Alcazar van de gemeente Hoeksche Waard.