Plan: | Bazeldijk tussen 25 en 27, Meerkerk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1961.bpMKbzldijknaast25-VA01 |
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de wens om aan de Bazeldijk in Meerkerk twee vrijstaande woningen te realiseren. Het plangebied bevindt zich tussen nummer 25 en 27 aan de Bazeldijk. Op grond van het vigerende bestemmingsplan is woningbouw niet mogelijk. Voor directe bouwtitels is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan bevat de onderbouwing en de benodigde onderzoeken en voorziet in een passende regeling voor het initiatief.
Het plangebied ligt tussen de woningen van Bazeldijk 25 en 27. Het oosten van het plangebied grenst aan het Merwedekanaal. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik', vastgesteld op 12 december 2018. Figuur 1.2 bevat een uitsnede van dit bestemmingsplan.
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplannen (plangebied rood omlijnd)
Het perceel aan de Bazeldijk is voorzien van de bestemming 'Groen'. Vanwege de ligging langs de dijk heeft het westelijke gedeelte van het perceel de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Daarnaast is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 2'.
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en komt het planvoornemen aan de orde. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het vigerende beleid kort beschreven. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en overige onderzoeken beschreven. Daarna wordt in hoofdstuk 5 aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt de juridische planbeschrijving weergegeven.
Omgeving plangebied
Het plangebied ligt aan het Merwedekanaal. De Bazeldijk is een van oorsprong agrarische ontsluitingsweg die ten grondslag heeft gelegen aan de ontwikkeling van Meerkerk. De weg slingert langs het Merwedekanaal en vormt een indirecte verbinding met de Rijksweg. Aan weerszijden van de weg staan gebouwen die merendeels bestaan uit één bouwlaag met een kap. Richting het zuiden neemt de bebouwingsdichtheid af en ontstaan zichtlijnen naar het achterliggende buitengebied. Het bebouwingslint betreft een mix van wonen en bedrijvigheid.
Zowel ten noorden als ten zuiden van het plangebied bevinden zich woonpercelen met vrijstaande woningen (zie figuur 2.1). De woningen beschikken over één bouwlaag met kap. Ook op de percelen verder naar het noorden en het zuiden staan voornamelijk woningen die onderdeel uitmaken van de lintbebouwing langs de Bazeldijk.
Figuur 2.1 Bazeldijk ten hoogte van het plangebied (beeld richting noord)
Ook de lintbebouwing langs de westzijde van de Bazeldijk kenmerkt zich met name door woonbebouwing. Het perceel achter de woning direct tegenover het plangebied heeft een bedrijfsbestemming. De vrijstaande woning beschikt over twee bouwlagen met kap.
Aan de overzijde van het Merwedekanaal zijn de gronden overwegend agrarisch in gebruik. Te midden van de agrarische gronden ligt bungalowpark 'Parc Merwede'. Dit park bestaat uit recreatiewoningen in zowel de koop- als huursector.
Plangebied
Het plangebied aan de Bazeldijk bestaat in de huidige situatie uit een grasweide (zie figuur 2.1 en 2.2). Toegang tot het perceel wordt direct vanaf de Bazeldijk verkregen. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door het Merwedekanaal.
Figuur 2.2 Bestaande situatie plangebied (tussen Bazeldijk 25 en 27)
Aan het perceel tussen Bazeldijk 25 en 27 worden twee nieuwe bouwvlakken toegekend om twee nieuwe vrijstaande woningen te kunnen realiseren. De beoogde ontwikkeling is weergegeven in figuur 2.3.
De voorgevelrooilijn van de woningen komt overeen met de voorgevelrooilijn van de woning Bazeldijk 27 (circa 1,5 m uit de weg). De gronden tussen het bouwvlak en de dijk krijgen de tuinbestemming om de openheid langs de dijk te waarborgen. Deze systematiek is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik'. Verder wordt aan de achterzijde van de woningen een strook vrijgehouden langs het Merwedekanaal. In deze strook mag niet gebouwd worden op basis van waterschapsbeleid. Ten noorden van de twee woningen blijft een groenstrook behouden om doorzicht richting het Merwedekanaal te behouden. Op dit perceel wordt tevens watercompensatie gerealiseerd.
Figuur 2.3 Beoogde ontwikkeling
De afstand van de bouwvlakken tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 1,5 meter. De afstand tussen de bouwvlakken bedraagt 8 m - 11 m om geen gesloten wand langs de Bazeldijk te creëren en doorzichten richting het Merwedekanaal te behouden.
De maximale goothoogte van de beoogde woningen bedraagt 4 meter en de maximale bouwhoogte 8 meter. Ook deze hoogtematen sluiten aan op de hoogtematen van bebouwing in de omgeving. Door de positie en de vormgeving van de bouwvlakken verschilt de nokrichting. In de huidige situatie komen in het dijklint ook verschillende nokrichtingen voor. Het bebouwingsbeeld zal daarom niet afwijken van het bestaande beeld en past in het bebouwingslint langs de Bazeldijk.
Parkeren vindt plaats binnen het eigen terrein. Totaal worden vijf parkeerplaatsen gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm (zie paragraaf 4.1).
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR, in werking getreden op 13 maart 2012, schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de ladder moet de behoefte aangetoond worden en of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden.
Toetsing rijksbeleid
De ontwikkeling raakt geen van deze rijksbelangen zoals genoemd in de SVIR en het Barro. Gelet op het feit dat slechts twee woningen worden toegevoegd, is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk.
Provinciale grenscorrectie en gemeentelijke fusie
De Eerste Kamer heeft op 10 juli ingestemd met het wetsvoorstel om de gemeenten Vianen, Leerdam en Zederik te fuseren tot de nieuwe gemeente Vijfheerenlanden. Ook is besloten dat Vijfheerenlanden in de provincie Utrecht komt te liggen. In de Eerste Kamer was breed draagvlak voor de samenvoeging van de drie gemeenten en aansluiting bij de provincie Utrecht. De ingangsdatum voor de nieuwe gemeente was 1 januari 2019.
Bovengenoemde maakt dat ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan het provinciale beleid van de provincie Utrecht niet geheel bekend is. Hierdoor wordt op enkele punten teruggegrepen op de beleidskaders zoals deze zijn vastgesteld door de provincie Zuid-Holland.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016)
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 door de Provinciale Staten van Utrecht vastgesteld. De PRS wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast. De laatste herijking is op 12 december 2016 vastgesteld. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld.
Eén van de pijlers waar de provincie op wil inzetten is vitale dorpen en steden. Primair wordt daarbij ingezet op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied. Op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Binnenstedelijke ontwikkeling is mogelijk zonder de leefbaarheid en de sociale kwaliteit van de leefomgeving aan te tasten. Sterker nog, het kan de stedelijke kwaliteit juist versterken. Mits het gebeurt binnen bepaalde randvoorwaarden, met aandacht voor kwaliteit van zowel de woningen als de woonomgeving.
Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016)
Naast de PRS is de Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld en sinds de vaststelling voor het laatst herijkt in december 2016. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
Het uitgangspunt voor het woningbouwprogramma in de PRS en PRV is niet in eerste instantie de woningbehoefte, maar de ruimtelijke mogelijkheden. Ingezet wordt op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. De provincie stelt voorwaarden aan de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Zo moet een ruimtelijke ontwikkeling passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijziging op structuurniveau voorzien, passen bij de aard en schaal van het gebied en voldoen aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). De landschappelijke kwaliteiten zijn uitgewerkt in gebiedsprofielen. o.a. voor Alblasserwaard en Vijfheerenlanden.
Toetsing provinciaal beleid
Het plangebied is op de kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland aangeduid als 'veen(weide)landschap' (Laag van de cultuur- en natuurlandschappen) binnen het 'rivierdeltacomplex' (Laag van de ondergrond). Daarnaast ligt het plangebied net buiten de stads- of dorpsrand van Meerkerk (Laag van de stedelijke occupatie). Naar alle verwachting zullen hierin na de provinciale grenscorrectie geen wijzigingen optreden.
Figuur 3.1 Uitsnede kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland
De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van twee woningen buiten de rode contour, maar binnen lintbebouwing langs de Bazeldijk. Door de locatie van de woningen in het verlengde van de woningen Bazeldijk 25 en 27 wordt niet afgeweken van het patroon van lintbebouwing langs de Bazeldijk en is sprake van het opvullen van een gat binnen het bestaande lint. De woningen zijn inpasbaar door rekening te houden met de bouwstijl in de directe omgeving.
In het gebiedsprofiel van de Provincie Zuid-Holland is het Merwedekanaal als een karakteristiek element aangegeven. Het Merwedekanaal heeft in tegenstelling tot de grote rivieren een noord-zuid oriëntatie. Tot aan Meerkerk wordt het kanaal gekenmerkt door het dijklint terwijl het noordelijke deel wordt geaccentueerd door bomen. De ambitie voor het Merwedekanaal is gericht op het handhaven van de bestaande karakteristieken, waarbij de karakteristieke lintbebouwing het uitgangspunt is voor het zuidelijke deel (van Arkel tot Meerkerk). Ook wordt ingezet op de beeldkwaliteit vanaf het water, in het bijzonder bij plekken met een historische ensemblewaarde en bij zichten en doorzichten naar het omringende landschap.
Voor de voorgestelde verdichting van het lint is de verdeling van de bebouwing en de groene plekken in het lint, tussen weg en water, van belang. De voorgestelde locatie zal deels groen moeten blijven om toch nog groene plekken te houden, waar contact met het water mogelijk is. Rekening houdend met deze groene plekken is er op het perceel ruimte voor twee woningen. Langs het kanaal wordt een openbare ruimte gerealiseerd met groen.
De 2de partiële herziening van de provinciale ruimtelijke visie en verordening (herijking 2016) is in december 2018 vastgesteld, maar heeft geen gevolgen voor de beoogde ontwikkeling.
Zoals aangegeven in paragraaf 3.1 is de toevoeging van twee woningen geen stedelijke ontwikkeling zodat een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is. Los daarvan blijkt uit de actuele provinciale woningbehoefteraming dat er in de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden behoefte is aan 5.400 woningen tot 2030. In Zederik wordt uitgegaan van een behoefte van ruim 600 woningen. Dit plan sluit hierop aan.
Visie 2030 Alblasserwaard Vijfheerenlanden (2012)
In het voorjaar van 2012 hebben de gemeenteraden in de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden de Visie 2030 vastgesteld. Deze visie geeft kaders voor toekomstig lokaal en regionaal beleid waarmee ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen. De kernwaarden die de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden het eigen karakter geven en het uitgangspunt vormen voor de Visie zijn gedefinieerd als:
In de verschillende domeinen wordt de Visie 2030 uitgewerkt in projecten. Zo is inmiddels een regionale woonvisie, een regionale bedrijventerreinenstrategie en een regionaal verkeers- en vervoerplan opgesteld.
Toetsing regionaal beleid
De regionale visie bevat geen concreet beleid voor de ontwikkeling in het plangebied.
Gemeentelijke fusie
De Eerste Kamer heeft op 10 juli ingestemd met het wetsvoorstel om de gemeenten Vianen, Leerdam en Zederik te fuseren tot de nieuwe gemeente Vijfheerenlanden. De ingangsdatum voor de nieuwe gemeente is 1 januari 2019.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van het beleid van de voormalige gemeente Zederik, naar alle waarschijnlijkheid zal dit beleid op termijn vertaald worden in een visie voor de gemeente Vijfheerenlanden. Op het moment van schrijven is er nog geen beleid voor deze gemeente vastgesteld.
Toekomstvisie Zederikse dorpen 2030 (2015)
In de toekomstvisie geeft de gemeente de missie voor 2030 weer: de gemeente wil vitaal zijn, nabij de stad, in het groen. In de visie wordt een handreiking gedaan dit doel te bereiken, aan de hand van kernkwaliteit en kernwaarden van de gemeente, ideeën en opvattingen van de bewoners en overheidsbeleid.
De hoofdambitie luidt om de vitale woon-, werk en leefomgeving te versterken. Met betrekking tot het onderwerp 'wonen' wordt gestreefd naar een aantrekkelijke en rustige omgeving met geschikte en betaalbare woningen voor jong en oud.
Woonvisie gemeente Zederik 2015-2018 (2015)
In 2015 heeft de gemeente Zederik een woonvisie vastgesteld met een horizon van 3 jaar. De (voormalige) gemeente Zederik wil een goede woonkwaliteit bieden voor haar inwoners en aantrekkelijk zijn voor vestigers. Het realiseren van de juiste woningen - woningtypes die aansluiten bij de behoefte van bewoners - en het realiseren van voldoende van deze woningen staat daarbij centraal. Met de gemeentelijke woonvisie worden de uitgangspunten beleidsmatig vastgelegd.
Er zijn vijf wensen geformuleerd:
Welstandsnota Zederik (2013)
Op 23 december 2013 heeft de gemeente Zederik de herziening van de welstandsnota vastgesteld. Het beleid levert een bijdrage aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Daarnaast geeft het de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
Het plangebied ligt in 'linten Meerkerk' op de gebiedskaart 'Meerkerk' (zie figuur 3.2). Het lint van Meerkerk wordt beschreven als een gevarieerd, kleinschalig bebouwingslint uit diverse periodes in een gegroeide en compacte structuur met als basis het individuele pand met een dorps karakter. De linten hebben een grote diversiteit aan architectuurstijlen en een zorgvuldige detaillering. Het materiaal- en kleurgebruik is divers en terughoudend. Het beleid is terughoudend en gericht op behoud van variatie zonder verrommeling.
Figuur 3.2 Gebiedskaart Meerkerk (bron: Welstandsnota Zederik)
Conclusie gemeentelijk beleid
Sprake is van een ontwikkeling die passend is binnen het bestaande bebouwingslint. Qua ligging en massa passen de beoogde woningen in het bebouwingslint. Aangesloten wordt op de massa en architectuur van de omliggende woningen. Door de gekozen positie van de woningen en de afstanden tot omliggende woningen, blijven doorzichten vanaf de dijk behouden. Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor bouwen zal het plan worden getoetst aan de Welstandsnota.
Het plangebied wordt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie ontsloten op de Bazeldijk. Ter hoogte van het plangebied geldt een maximum snelheid van 50 km/u. De verkeersgeneratie van het plangebied wordt inzichtelijk gemaakt op basis van de gemiddelde kencijfers van het CROW (publicatie 381). Hierbij zijn de uitgangspunten 'niet stedelijk' en 'rest bebouwde kom' gehanteerd. De verkeersgeneratie van de twee woningen zal circa 17 mvt/etmaal bedragen. Door deze minimale toename van de verkeergeneratie zal de beoogde ontwikkeling nagenoeg geen effect op de verkeersintensiteiten en de verkeersafwikkeling hebben.
Ten aanzien van parkeren dient te worden voldaan aan het geldende parkeerbeleid 2014 van de (voormalige) gemeente Zederik. De gemeente volgt publicatie 381 van het CROW (Toekomstbestendig parkeren). Per woning bedraagt de parkeerbehoefte 2,2 parkeerplaatsen. De totale parkeerbehoefte bedraagt 5 parkeerplaatsen (4,4). Er worden in totaal 5 parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de totale parkeerbehoefte.
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.
Onderzoek
De woningen worden mogelijk gemaakt binnen de geluidzone van de gezoneerde Bazeldijk en de Grote Kanaaldijk. Hiervoor is het uitvoeren van akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels van de beoogde woningen noodzakelijk. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 1.
In het onderzoek zijn de grenzen van het bouwvlak aangehouden als referentiepunt. De maximaal te ontheffen grenswaarde van 63 dB voor nieuwbouw binnen de bebouwde kom wordt niet overschreden. Omdat wel de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de Bazeldijk wordt overschreden zijn hogere waarden nodig. De benodigde hogere waarden zijn weergegeven in tabel 4.1.
Tabel 4.1 Hogere waarden vanwege de Bazeldijk
Locatie | Aantal woningen | Ontheffingswaarde | Bron |
Bazeldijk | 2 | 61 dB | Bazeldijk |
Maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet wenselijk en/of mogelijk.
Conclusie
De voorkeursgrenswaarde wordt aan de westelijke gevels van de woningen overschreden. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden dient hogere waarden te verlenen voor de woningen conform tabel 4.1.
Toetsingskader
Scheepvaartverkeer kan in bepaalde gevallen geluidhinder veroorzaken. Voor de beoordeling van scheepvaartlawaai bestaat geen wettelijk kader. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter wel noodzakelijk een beoordeling uit te voeren, in die gevallen waarbij scheepvaartlawaai een relevante invloed kan hebben op het akoestisch woon- en leefklimaat. Het is in Nederland gebruikelijk de geluidbelasting van scheepvaart te beoordelen volgens het normenhuis voor spoorweglawaai, zoals dat volgt uit de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde bedraagt volgens deze wet 55 dB.
Kwalitatieve onderbouwing
De ontwikkeling aan de Bazeldijk ligt langs het Merwedekanaal. Dit kanaal verbindt de Beneden Merwede met de Lek. Dit kanaal wordt gebruikt door binnenvaartschepen, maar met een beperkte intensiteit. Het kanaal is niet geschikt voor zeeschepen. Het is niet aannemelijk dat de geluidbelasting ten gevolge van het scheepvaartverkeer op het Merwedekanaal bij het plan hoger zal zijn dan 55 dB. Nader onderzoek naar scheepvaartlawaai is om deze reden uitgesloten.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.
Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek
Rond het plangebied zijn voornamelijk woningen aanwezig in een landelijke omgeving. Daarnaast zijn echter een aantal bedrijven en een maatschappelijke bestemming aanwezig. De Bazeldijk heeft een functie als doorgaande ontsluitingsweg. Op basis daarvan wordt het plangebied geclassificeerd als 'gemengd gebied'.
Ten westen van het plangebied (Bazeldijk 22 en 20c) bevindt zich een bedrijfsbestemming voor bedrijven uit ten hoogste categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Op het adres Bazeldijk 22 zijn geen bedrijfsactiviteiten bekend en op het adres Bazeldijk 20c bevindt zich een leverancier van drinkwater. Het bouwvlak voor de bedrijfsbestemming ligt op een afstand van circa 25 meter tot aan de gevel van de beoogde woningen. Voor de milieucategorie 2 geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter, waar aan wordt voldaan. Aan de zuidzijde van de bedrijfsbestemming bevinden zich in de huidige situatie al woningen. Deze woningen liggen dichterbij dan de beoogde woningen. Omdat ter hoogte van de huidige woningen al sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal dit ook voor de beoogde woningen gelden. Daarnaast bevinden de bedrijfsactiviteiten zich op het achterste deel van het perceel (achter de bedrijfswoning). De afstand van de beoogde woningen ten opzichte van de bedrijfsactiviteiten bedraagt derhalve 40 meter.
Op het achterste gedeelte van het perceel Bazeldijk 36 bevindt zich een maatschappelijke bestemming. Op dit perceel is een dierenkliniek gevestigd, waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter. Het bouwvlak voor deze maatschappelijke bestemming ligt op een afstand van circa 80 meter tot aan de gevel van de nieuwe woningen, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand. Ook hierbij geldt dat in de huidige situatie al woningen aanwezig zijn op kortere afstand van deze maatschappelijke bestemming, waarvoor al sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Verder zijn geen milieuhinderlijke functies in de omgeving.
Conclusie
Ter plaatse van de beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden (PAG) benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.
Onderzoek
Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. In figuur 4.1 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven ter plaatse van het plangebied.
Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart (plangebied rood omcirkeld) (bron: Risicokaart, GBO Provincies 2018)
Risicovolle inrichtingen
Zoals weergegeven op de risicokaart liggen er twee relevante risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied: 'Parc Merwede' en 'Eputan Kunststoftechniek B.V.'.
In Parc Merwede (Grote Kanaaldijk 14) liggen twee propaantanks (beiden met inhoud van 8.000 liter). De PR 10-6 contour is 25 meter, waar het plangebied buiten valt. Hiermee wordt voldaan aan de afstanden uit het Activiteitenbesluit. Het groepsrisico hoeft niet verantwoord te worden.
De PR 10-6 contour van 'Eputan Kunstoftechniek B.V.' is 85 meter waar het plangebied buiten valt. De effectafstand 1% letaliteit is 930 meter voor het toxische scenario waar het plangebied binnenvalt. Door de huidige bevolkingsdichtheid binnen het invloedgebied en de beperkte ontwikkeling kan een significant effect op het groepsrisico worden uitgesloten. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op 830 meter afstand van het plangebied bevindt zich de A27 met een PR 10-6 contour van 16 meter. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie LT2 en bedraagt 880 meter. Omdat de beoogde woningen op meer dan 200 meter afstand van de weg liggen, hoeven volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording noodzakelijk.
Verder is er geen transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen of over het spoor in de omgeving van het plangebied.
Beknopte verantwoording groepsrisico
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand- of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. De dichtstbijzijnde bluswatervoorziening blijkt op ruim 300 meter van het plangebied te liggen. Er zullen maatregelen getroffen worden om de afstand tussen bluswatervoorziening tot brandweeringang van de woning te verkleinen naar maximaal 40 meter. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol. Hiervoor zal aanvullend advies worden gevraagd aan de beleidsadviseur risicocommunicatie van de Veiligheidsregio Utrecht.
De planlocatie wordt ontsloten via de Bazeldijk die in noordelijke richting de woonkern Meerkerk bereikt. In zuidelijke richting kan via de Zijkade de A27 worden bereikt. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Daarnaast kan via de Bazeldijk in zuidelijke richting van de bronnen af worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee woningen. De aanwezige personen in de woningen zijn over het algemeen zelfredzaam. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.
Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van 'Eputan Kunststoftechniek B.V.' en de A27. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Wel moet er rekening mee worden gehouden dat de woningen geschikt moeten zijn om enkele uren in te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Verder zijn in de nabije omgeving geen risicovolle bronnen aanwezig die een belemmering vormen. De externe veiligheidssituatie in het plangebied is positief te noemen.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van twee woningen mogelijk. De beoogde ontwikkeling valt dan ook onder het besluit 'niet in betekende mate'. Aan de grenswaarden hoeft dan ook niet getoetst te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Het dichtstbijzijnde meetpunt ligt langs de Bazeldijk. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Ten opzichte van de vigerende planologische situatie is aan de Bazeldijk sprake van een functiewijziging van groen naar wonen. Vanwege deze functiewijziging is door Tritium advies een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in bijlage 2.
Bodem
Uit de analyseresultaten blijkt dat de puinhoudende boven- en ondergrond (klei) licht verontreinigd
is met lood. De zintuiglijk schone ondergrond (klei) blijkt licht verontreinigd te zijn met koper. Het
grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met barium. Lichte verontreinigingen met barium in het
grondwater worden veelvuldig aangetroffen in de regio. Er is sprake van een regionaal verhoogde
achtergrondconcentratie. De aangetoonde gehalten zijn echter dermate laag, dat nader
onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
Asbest
Zintuiglijk zijn zowel op het maaiveld als in de uitkomende grond geen asbestverdachte materialen
waargenomen. In de puinhoudende grond is analytisch geen asbest aangetoond. Aangezien zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest is aangetoond, wordt een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
De onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging
en de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen.
Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt
afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer
toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit
bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:
Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.
Stedelijk Waterplan Gemeente Zederik
Het Stedelijk Waterplan Gemeente Zederik is een gezamenlijk plan van de (voormalige) gemeente Zederik en het Waterschap Rivierenland. Het waterplan verwoordt de visie van gemeente en waterschap op waterbeheer in het stedelijk gebied tot 2025. Het hoofddoel van het waterplan is het creëren van een duurzaam, veilig en robuust watersysteem. Om dit te bereiken wordt de werking van watersysteem en waterketen verbeterd. Kwantitatief betekent dit het vasthouden en bergen van water en het voorkomen van afwenteling aan water naar het landelijk gebied. Het water wordt dus gericht gestuurd om wateroverlast te voorkomen en uitdroging tegen te gaan. Kwalitatief betekent dit het schoon houden, scheiden en zuiveren van water. Het watersysteem heeft een voldoende ecologische kwaliteit en de belevingswaarde van de watergangen is goed.
Huidige situatie
Het plangebied is bestemd als groen en volledig onverhard. Het plangebied ligt aan de Bazeldijk die parallel loopt met het Merwedekanaal. De Bazeldijk en een klein gedeelte in het westen van het plangebied liggen in de regionale waterkering 'Bazeldijk'. Daarnaast is een deel van het plangebied opgenomen in de beschermingszone van de regionale waterkering (zie figuur 4.2). Het plangebied is in gebruik als weide en is daarmee volledig onverhard.
Figuur 4.2 Legger waterkeringen ten opzichte van het plangebied (bron: Waterschap Rivierenland)
Waterkwantiteit
Zoals weergegeven in figuur 4.3 ligt ten oosten van het plangebied een A waterloop. Het plangebied ligt in de beschermingszone van deze waterloop. De beschermingszone heeft als doel de bescherming van het waterstaatswerk en het profiel van vrije ruimte tevens de toekomstige verbetering van het waterstaatwerk. Voor de werkzaamheden in deze zones wordt een watervergunning aangevraagd.
Verder liggen binnen het plangebied geen waterlopen en ligt het plangebied niet in een andere beschermingszone van een waterloop.
Figuur 4.3 Legger wateren ten opzichte van het plangebied (bron: Waterschap Rivierenland)
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei met een zware tussenlaag of ondergrond. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand tussen de 0,40 - 0,80 meter onder maaiveld ligt. De laagste grondwaterstand is 1,2 meter onder maaiveld en lager. De maaiveldhoogte ter plaatse is ongeveer 0,5 meter onder NAP.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied wordt aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling bestaat uit twee woningen aan de Bazeldijk tussen nummer 25 en 27.
Waterkwantiteit
In de Beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak 476 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui).
Figuur 4.4 Overzicht verhard oppervlak
De toename aan verhard oppervlak bedraagt 515 m2. Er dient daarom 24,8 m3 watercompensatie plaats te vinden (figuur 4.4). Deze compensatie wordt gerealiseerd op het noordelijke deel van het plangebied. Uitgaande van een diepte van 0,5 meter is circa 50 m2 hiervoor gereserveerd. Vanwege de ligging aan het Merwedekanaal kan regenwater daarnaast rechtstreeks worden afgevoerd naar het kanaal. De ontwikkeling heeft daarom geen negatieve invloed op het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Figuur 4.5 Beoogde watercompensatie
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt aan de regionale waterkering 'Bazeldijk'. De waterkering is op de verbeelding aangegeven met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. In deze zone vinden geen activiteiten plaats.
Een strook achter de waterkering ligt in de beschermingszone van de kering. Deze beschermingszone is op de verbeelding aangegeven met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Een vergunning van het waterschap zal worden aangevraagd voor het bouwen op deze gronden. In het bestemmingsplan wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' daarom aangehouden.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Voor het bouwen op de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' dient een watervergunning te worden aangevraagd.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland-gebied ten noorden van het plangebied bedraagt 370 meter (zie figuur 4.4). Ten noorden van het plangebied, op een afstand van 950 meter, ligt het Natura 2000-gebied Zouweboezem (zie figuur 4.5).
Figuur 4.5 NNN ten opzichte van het plangebied (bron: provincie Zuid-Holland)
Figuur 4.6 Natura 2000-gebieden (bron: Synbiosys Alterra)
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals
Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Zouweboezem' ligt op circa 950 meter ten noorden van het plangebied.
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de
waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Door de ruime afstand wordt ook de kans klein geacht dat het invloed heeft op de Zouweboezem op het gebied van stikstof. Momenteel is het perceel aan de Bazeldijk tussen nr. 25 en 27 onbebouwd. De beoogde woningen worden gasloos gebouwd waardoor er geen gebouwemissies zijn. Dat betekent dat het plan enkel stikstofemissies veroorzaakt als gevolg van de toename in verkeersgeneratie ten opzichte van de huidige situatie en in de aanlegfase door het nodige gebruik van mobiele werktuigen en verkeersbewegingen.
Om te berekenen hoe hoog de stikstofdepositie zal zijn, is met AERIUS een berekening uitgevoerd. Deze Aeriusberekening is opgenomen in bijlage 3. Uit de berekening met Aerius blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr. Voor zowel de aanleg- als gebruiksfase staat de Wet natuurbescherming het project niet in de weg.
Soortenbescherming
Om de ecologische gevolgen van de beoogde ontwikkeling in kaart te brengen is voor het perceel aan de Bazeldijk een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Adviesbureau Mertens. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 4. Op basis van de resultaten van deze quickscan en de te verwachten effecten van de ingreep is duidelijk geworden dat het redelijkerwijs uitgesloten kan worden dat met de uitvoer van de voorgenomen werkzaamheden vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels, vleermuizen, zoogdieren, beschermde standplaatsen van planten of andere beschermde functies/waarden verloren gaan. Om de aanwezigheid van de rugstreeppad uit te sluiten is een nader onderzoek uitgevoerd door Adviesbureau Mertens, zie bijlage 5. De aanwezigheid van de rugstreeppad is niet vastgesteld in of in de directe omgeving van het plangebied.
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 zijn de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta blijven in de Erfgoedwet de basis voor de Nederlandse omgang met archeologie. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek
In het vigerende bestemmingplan 'Herziening Kernen Zederik' (vastgesteld 15 september 2017) geldt voor een smalle strook langs de Bazeldijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het grootste deel van het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Ter plaatse van de bouwvlakken geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.
Voor de gronden met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geldt dat archeologisch onderzoek benodigd is voor het bouwen van bouwwerken indien de werkzaamheden een oppervlakte van 250 m2 of meer bedragen, dieper reiken dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Voor het planvoornemen is archeologisch onderzoek derhalve noodzakelijk.
In overleg met de gemeente zal in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. In het bestemmingsplan worden daarom de huidige archeologische dubbelbestemmingen overgenomen.
Conclusie
Voor de beoogde woningen moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd wanneer de oppervlakte meer dan 250 m2 bedraagt en de diepte meer dan 30 cm. Dit onderzoek zal bij de aanvraag omgevingsvergunning worden beoordeeld.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2):
De beoogde ontwikkeling betreft de omzetting van een groenbestemming in een woonbestemming. Ten opzichte van de huidige situatie worden twee woningen aan het plangebied toegevoegd. Door de toevoeging van twee woningen worden de drempelwaarden niet overschreden. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Ten behoeve van de m.e.r.-beordelingsbeslissing is een notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze m.e.r. beoordelingsnotitie is opgenomen in bijlage 6. Op basis van deze notitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbeslissing waarin wordt aangegeven dat geen volledige m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
In het kader van de beoogde ontwikkeling zijn door middel van een anterieure overeenkomst afspraken gemaakt tussen gemeente en initiatiefnemer. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het plan in beginsel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De door de gemeente gemaakte en te maken kosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de initiatiefnemer aan de gemeente vergoed. De initiatiefnemer heeft aan de gemeente aannemelijk gemaakt dat deze ontwikkeling financieel uitvoerbaar is. Het kostenverhaal is bovendien door de anterieure overeenkomst verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan zal in het kader van artikel 3.1.1 Bro aan alle wettelijke overlegpartners van de gemeente worden verzonden. Daarnaast zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de functiewijziging een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Het bestemmingsplan is in lijn met het vigerende bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik' en voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 6.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Groen
Voor het noordelijke deel van het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Dit gedeelte wordt openbaar groen en zorgt voor het behoud van het doorzicht naar het Merwedekanaal.
Tuin
Om te voorkomen dat de gronden direct aan de Bazeldijk bebouwd kunnen worden, is voor deze gronden aan de Bazeldijk de tuinbestemming opgenomen (kadastrale percelen 1342 en 1394). Op gronden met de tuinbestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde toegestaan. Ook kunnen ter plaatse van deze gronden parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Wonen
Conform het toekomstige gebruik van het perceel is aan de kadastrale percelen 1342, 1394 en gedeeltelijk perceel 1507 de bestemming 'Wonen' toegekend. Op de verbeelding zijn twee bouwvlakken opgenomen waarbinnen de woningen gebouwd moet worden. Met een aanduiding 'vrijstaand' is geregeld dat er alleen een vrijstaande woning mogelijk is. Daarnaast zijn tevens de maximale goot- en bouwhoogte vastgelegd (4 m respectievelijk 8 m).
Bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gerealiseerd met een maximale
grootte, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, van 75 m² en bij een maximaal bebouwingspercentage
van 50% van het bestemmingsvlak. Deze normen beogen met name te voorkomen dat een bouwperceel
volledig wordt bebouwd en dat stedenbouwkundig gezien ongewenste situaties ontstaan.
De regels bij deze bestemming bieden de mogelijkheid tot de uitoefening van een bed and breakfast en
het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Belangrijk is dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in
overeenstemming met de woonfunctie is.
Waarde - Archeologie 2/4 (dubbelbestemmingen)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, zijn archeologische dubbelbestemmingen opgenomen, afgestemd op het gemeentelijke archeologiebeleid.
Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
Bij waterkeringen behoren verschillende zones, zoals de kernzone, de beschermingszone en de buitenbeschermingszone. De kernzone is als dubbelbestemming op de verbeelding/regels opgenomen en de beschermingszone als aanduidingsregel.