direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Diefdijk 12
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1961.bpEDDiefdijk12-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Op het perceel Diefdijk 12 bevindt zich een woning met verschillende bijgebouwen. Het aan het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouw wordt al geruime tijd als zelfstandige woning gebruikt. Op grond van het geldende bestemmingsplan Landelijk gebied is slechts één woning toegestaan. Het is de bedoeling om het gebruik van het aangebouwde bijgebouw als zelfstandige woning formeel mogelijk te maken met een bestemmingsplanwijziging. Er worden geen bouwactiviteiten uitgevoerd.


De gemeente heeft bij brief van 19 april 2018 (nr. 8831, zie Bijlage 1) laten weten medewerking te willen verlenen aan het voornemen.

1.2 Ligging plangebied en begrenzing plangebied

Het plangebied Diefdijk 12 iligt ten zuidoosten van Everdingen, aan de Diefdijk ter hoogte van de Kerkweg. Het plangebied ligt binnen de gemeente Vijfheerenlanden op de grens met de gemeente Culemborg (provincie Gelderland).

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpEDDiefdijk12-ON01_0001.png" Afbeelding - ligging plangebied in de omgeving

1.3 Het geldende bestemmingsplan

Ter plaatse gelden de bestemmingsplannen 'Landelijk gebied' (vastgesteld 14-12-2010) en 'Parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie' (vastgesteld 17-12-2015) van de voormalige gemeente Vianen.

Bestemmingsplan 'Landelijk gebied'
Op grond van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' geldt ter plaatse de bestemming 'wonen'. Op grond hiervan is op het perceel één woning toegestaan (max 600 m3, goothoogte 6 m en bouwhoogte 9 m) met 75 m2 vrijstaande bijgebouwen. De voormalige boerderij is aangeduid als karakteristiek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpEDDiefdijk12-ON01_0002.png" Afbeelding - uitsnede geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied'


Op grond van het geldende bestemmingsplan Landelijk gebied zijn ook nog andere bepalingen relevant zoals 'Waarde – Archeologie 2', 'Waterstaat – Waterkering' en 'Geluidzone – weg'. Deze zullen opnieuw worden overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

'Parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie'
Op grond van het bestemmingsplan 'Parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie' hebben de gronden de bestemming 'Waarde – Nieuwe Hollandse Waterlinie', met de aanduiding 'overige zone – verdichtingsveld'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpEDDiefdijk12-ON01_0003.png" Afbeelding - uitsnede geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied'

Voor het toestaan van een extra woning (middels wijziging) binnen de woonbestemming worden in dit parapluplan geen eisen gesteld uit de Nota kernkwaliteit Nationaal Landschap. De planregels van het parapluplan worden in het nieuwe bestemmingsplan overgenomen.

'Paraplubestemmingsplan Wonen en Parkeren'

Volgens dit bestemmingsplan hebben de gronden de gebiedsaanduiding 'overige zone -wonen en parkeren'. Hier geldt de parkeernormering conform meest actuele CROW publicatie dan wel het gemeentelijk parkeerbeleid. De regels gelden aanvullende op alle vigerende bestemmingsplannen. De relevante planregels worden in het nieuwe bestemmingsplan overgenomen.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Diefdijk 12' met identificatienummer NL.IMRO.1961.bpEDDiefdijk12-ON01 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Opzet van de toelichting: leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
  • In Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De kern Everdingen is één van de kernen van de gemeente Vijfheerenlanden (voormalige gemeente Vianen). Deze gemeente behoort tot de provincie Utrecht, ligt aan de rand van de regio Vijfheerenlanden en maakt onderdeel uit van het Groene Hart.

Het perceel is een voormalig agrarisch perceel waarop een karakteristieke boerderij uit 1920 met bijbehorende bijgebouwen aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpEDDiefdijk12-ON01_0004.png" Afbeelding - luchtfoto bestaande situatie

De agrarische functie is al geruime tijd (sinds medio 1996) verdwenen. Op dit moment wordt op het perceel gewoond door twee huishoudens; één in het voormalige hoofdgebouw (huis 1) en één huishouden in het aangebouwde bijgebouw (huis 2), zie bovenstaande afbeelding.
Het bijgebouw is door middel van een tussenlid verbonden met de voormalige boerderij. Het bijgebouw heeft in het verleden dienst gedaan als stal en wordt sinds het vervallen van de agrarische functie (medio 1996) gebruikt als zelfstandige woning.

Er zijn verder nog diverse andere bijgebouwen op het perceel aanwezig.

Het perceel wordt voor beide woningen ontsloten vanaf de Kerkweg. Via de Kerkweg is de nabijgelegen rijksweg A2 te bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpEDDiefdijk12-ON01_0005.png" Afbeelding - zicht op de bestaande bebouwing vanaf de Diefdijk

2.2 Nieuwe situatie

De bestaande situatie (voor wat betreft de hoofdbebouwing) wordt fysiek niet gewijzigd. In het bestemmingsplan wordt het gebruik van het aan de huidige woning aangebouwde bijgebouw als zelfstandige woning mogelijk gemaakt. Dit gebeurt door het opnemen van twee bouwvlakken op de verbeelding, waarbinnen elk van de woning aanwezig mag zijn.

Zowel de gemeente als de provincie hebben als voorwaarde aan het verlenen van medewerking geeist dat er een kwaliteitsverbetering op het perceel moet worden gerealiseerd. De kwaliteitsverbetering bestaat uit twee elementen, een landschappelijk inpassingsplan en het onmogelijk maken van vergunningvrije bouwwerken op het overgrote deel van het kadastrale perceel.

2.2.1 Landschappelijke inpassing - kwaliteitsverbetering

Er is een plan gemaakt voor de landschappelijke inpassing/kwaliteitsverbetering, een eis van zowel gemeente als provincie. Dat plan is als bijlage 3 bij de regels gevoegd en in de regels is de uitvoering en instand houding van dit plan geborgd.

Het landschappelijk inpassingsplan heeft de volgende uitgangspunten:

  • Behoud de openheid tussen Lange Meent 5 en Behoud en versterk de karakteristieke structuur van het huidige erf.
  • De eigendomsgrenzen zijn niet fysiek zichtbaarin het terrein.
  • Behoud en beheer de waardevolle bomen en landschapselementen op het erf.
  • Plant minimaal 8 hoogstamboom fruitbomen aan. De groene ruimte in de lintbebouwing
  • wordt hiermee versterkt als boomgaard.
  • Sloop de twee willekeurig geplaatste bijgebouwtjes.
  • Verwijder de verharding (ten behoeve van de plaatsing van een zwembad) nabij de dijk.
  • Een nieuw, klein, bijgebouw moet achter de bestaande bebouwing geplaatst worden.
  • Begrens de tuin bij de noordelijke woning met een haag. Gebruik landschappelijke
  • soorten, zoals liguster, meidoorn, haagbeuk of veldesdoorn. Bij de boerderij zijn beukenhagen aangeplant. Het is belangrijk om onderscheid tussen boerderij en “schuur” te maken.
  • Schuttingen of tuinmuren zijn niet toegestaan.
  • Verbeter de entree van het erf aan de Kerkweg door de aanplant van een beukenhaag en een lindeboom.
  • Plant inheems, bij voorkeur biologisch geteeld, plantmateriaal aan.
2.2.2 Uitsluiten vergunningvrije bouwwerken

In aansluiting op het landschappelijk inpassingsplan is dit bestemmingsplan (regels en verbeelding) zo ingericht dat vergunningvrij bouwen op gronden buiten de woonbestemming is uitgesloten. Op deze manier blijft het perceel, buiten de bestaande legale bebouwing en verharding, zo natuurlijk en landschappelijk mogelijk ingericht.

In beginsel is het niet toegestaan om vergunningvrij bouwen in een bestemmingsplan te verbieden of te beperken. Het vergunningvrij bouwen is immers in het leven geroepen om het realiseren van met name kleinere bouwwerken eenvoudiger te maken, door hier uniforme regels voor op te stellen. In de toelichting bij het Besluit Omgevingsrecht wordt vermeld dat het vergunningvrij bouwen via het bestemmingsplan beperkt kan worden, als dit vanuit het oogpunt van locatiespecifieke omstandigheden en een goede ruimtelijke ordening gerechtvaardigd is. Als voorbeeld hiervan wordt onder andere genoemd het opnemen van een specifieke dubbelbestemming of functieaanduiding op het perceel. Hiermee kan het gebruik als erf worden verboden en, omdat vergunningvrij bouwen alleen op het achtererfgebied is toegestaan, wordt daarmee het vergunningvrij bouwen beperkt.

In dit geval wordt de huidige woonbestemming verkleind (tot de huidige bebouwing, inclusief ruimte voor een vergunningvrij bijgebouw/berging) en de huidige bestemming Agrarisch met waarden - Landschap vergroot. Gronden met deze dubbelbestemming zijn bestemd voor uitsluitend instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden en kunnen daarmee niet worden beschouwd als 'erf' in de zin van het Besluit omgevingsrecht.

Locatiespecifieke omstandigheden

De specifieke locatiespecifieke omstandigheden zijn de gewenste positieve bestemming voor de tweede zelfstandige woning, en de zaken geschetst in het landschappelijke inpassingsplan. De combinatie maakt dat het gerechtvaardigd is om in dit geval vergunningvrije bouwwerken uit te sluiten.

Een goede ruimtelijke ordening

De situatie is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening: het toevoegen van een tweede zelfstandige woning in combinatie met de voorgestelde beperking van vergunningvrij bouwen, zorgt per saldo voor een verbetering van de landschappelijke en natuurlijke situatie.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die in 2024 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is op 15 september 2020 vastgesteld.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

    In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
    De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen.
Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening


Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen geldt de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening en ook in de provinciale omgevingsverordening.

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Als blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Of er sprake is van een stedelijk ontwikkeling wordt bepaald door de aard en de omvang van de ontwikkeling in relatie met de omgeving. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt.

Bij het voorgenomen plan is sprake van het realiseren van 1 extra woning. Deze woning wordt mogelijk gemaakt in een voormalig agrarisch bijgebouw. Er is daarom geen verantwoording noodzakelijk in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. De voorliggende ontwikkeling is niet te beschouwen als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.


Conclusie:
De voorliggende ontwikkeling is niet te beschouwen als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Kern van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven via welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk geeft dit aan in het Barro, welke is gebaseerd op enkele hoofdstukken uit de voorgaande AMvB Ruimte en enkele nieuwe toevoegingen.

Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen uit eerder uitgebrachte PKB’s (planologische kernbeslissingen) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Conclusie:
Het plan is kleinschalig van aard en maakt geen onderdeel uit van de genoemde ruimtelijke Rijksbelangen in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening

Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vormgegeven worden.

In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich meebrengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.

Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:

  • extra woningen die gebouwd moeten worden;
  • toename van werkgelegenheid;
  • toename van verkeer;
  • energietransitie;
  • klimaatverandering;
  • verandering in de landbouw;
  • versterking van natuur en recreatief groen.

Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.

Uitwerking beleid in 7 thema's

De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's.

  • 1. Stad en land gezond

Dit thema gaat over milieu, gezondheid, recreatie en toerisme. Provincie Utrecht wil graag voor de woon-, werk-, en leefgebieden bereiken dat deze gezond zijn en uitnodigen tot bewegen. In en rondom steden en dorpen moeten voldoende groene gebieden zijn om te recreëren.

  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust

Dit thema gaat over een duurzaam en robuust bodem- en watersysteem, een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving en een perspectief voor bodemdalingsgebieden. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er bescherming is tegen overstromingen, een tekort aan zoetwater of de gevolgen van extreem weer (wateroverlast en hitte).

  • 3. Duurzame energie

Dit thema gaat over het stimuleren van energiebesparing en het opwekken van duurzame energie uit wind, zon, bodem en water.

  • 4. Vitale steden en dorpen

Dit thema gaat over ruimte voor wonen en leven en ruimte voor werken en winkelen. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat nieuwe woningen en bedrijven vooral komen op plekken binnen de bebouwde kom. Ook is het belangrijk dat deze plekken goed bereikbaar zijn met trein, bus, tram en fiets. Prioritaire locaties voor grootschalige integrale ontwikkeling zijn onder meer Leidsche Rijn, Utrecht Centraal Station (Beurskwartier/Lombokplein en Merwedekanaalzone), Lunetten-Koningsweg en Utrecht Science Park/Rijnsweerd.

  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar

Dit thema gaat over een goed bereikbare provincie, ontwikkeling bij knooppunten en optimalisatie van netwerken, wegen, OV en fiets. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat er nieuwe verbindingen voor openbaar vervoer en (snel)fietspaden komen tussen de woon-, werk-, en leefgebieden. Daarbij moet er beter gebruik gemaakt worden van bestaande wegen.

  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur

Dit thema gaat over aantrekkelijke landschappen en een toegankelijke cultuur en waardevol erfgoed. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat veel mensen kunnen genieten van de landschappen, waterlinies, forten, kastelen en buitenplaatsen. Ook is belangrijk dat het cultuuraanbod (zoals festivals en musea) meegroeit met het aantal inwoners.

  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw

Dit thema gaat over een robuuste natuur met hoge biodiversiteit en een duurzame landbouw. Provincie Utrecht wil graag bereiken dat de natuur wordt beschermd en nieuwe natuurgebieden worden aangelegd die elkaar verbinden. Verder worden boeren geholpen om een omslag te maken naar kringlooplandbouw.

Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.

Nieuwe stedelijke functies in landelijk gebied

In onderdeel 9.1.1 van de Interimverordening zijn bepalingen opgenomen over bestaande en nieuwe stedelijke functies in landelijk gebied.

Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden, moet een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke bestemmingen hier voorkomen worden. Daarom zijn nieuwe vormen van verstedelijking in het landelijk gebied in beginsel verboden. Op dit verbod zijn in de verordening uitzonderingen mogelijk, waaronder situaties waarbij nieuwe stedelijke bestemmingen tot stand komen in samenhang met de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit.

Een groot deel van het perceel heeft de bestemming 'Wonen', met de restrictie dat op het perceel 1 woning is toegestaan. Het gebruik van de voormalige stal als zelfstandige woning wordt nu mogelijk gemaakt, wat kan worden beschouwd als het tot stand komen van een nieuwe stedelijke bestemming. Dit is in beginsel mogelijk, als dit wordt gecombineerd met een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Dit is het geval: er is een landschappelijk inrichtingsplan gemaakt. De uitvoering hiervan zorgt voor een verhoging van de landschappelijke kwaliteit.

Conclusie:

De ontwikkeling, het mogelijk maken van een zelfstandige woning in het aangebouwde bijgebouw, past in het provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Structuurplan

Op 21 december 2005 heeft de bestuurlijke regio Utrecht (BRU) het Regionaal Structuurplan Utrecht (RSP) vastgesteld voor de periode 2005-2015, met een doorkijk naar 2030. Het RSP gaat uit van de volgende ambities:

  • 1. Invulling geven aan de positie van de regio in de Randstad uitgaande van haar unieke kwaliteiten;
  • 2. Streven naar een evenwichtige ontwikkeling van de regio Utrecht;
  • 3. Verbeteren van de kwaliteit van woon- een leefklimaat;
  • 4. Versterken van de regionaal-economische structuur met inachtneming van het begrip ‘Beheerste dynamiek’;
  • 5. Een bereikbare en leefbare regio voor iedereen;
  • 6. Veiligstellen en tijdig ontwikkelen van landschappelijke en ecologische kwaliteiten;
  • 7. Het RSP moet een flexibel en op uitvoering gericht plan zijn;
  • 8. Water hanteren als ordenend principe;
  • 9. De cultuurhistorische kwaliteiten in het gebied zullen worden benut voor de versterking van de identiteit en kwaliteit van de leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpEDDiefdijk12-ON01_0006.png"
Afbeelding Uitsnede plankaart Regionaal Structuurplan

Op de plankaart van het RSP is het plangebied aangeduid als landelijk dorpsmilieu. De zone ‘Landelijk dorpsmilieu’ kenmerkt zich door een lage graad van functiemenging. De gemiddelde dichtheid ligt tot aan 20 woningen per hectare. De woningvoorraad wordt gekenmerkt door veelal laagbouw en vrijstaande woningen met tuin in het luxe segment.

Het plan draagt niet bij aan de toevoeging van bebouwing in het landschap, omdat de tweede woning binnen het al aanwezig bouwvolume is gerealiseerd. De gemiddelde dichtheid zal wel hoger liggen omdat binnen het plangebied niet één maar twee woningen aanwezig zijn.

3.3.2 Regionale structuurvisie ‘Open voor elkaar’

In navolging van de regionale structuurvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, heeft de regio recent een nieuwe visie, de visie 2030 opgesteld. Deze visie is een actualisering van het beleid uit de regionale structuurvisie en worden de beleidskeuzes bepaald met het oog op 2030. Binnen de Visie 2030 komen onderwerpen als de regionale woonvisie, beleid op het gebied van recreatie & toerisme, bedrijventerreinen, water & klimaat, een regionaal verkeer & vervoersplan naar voren. In de visie speelt de leefbaarheid en behoud en versterking van voorzieningen in het gebied een grote rol. De centrale visie uit de nota is de vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, tezamen met het versterken van het overwegende open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en bezoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien. De opvolgende visie ‘open voor elkaar’ (2012) benadrukt het bijzondere cultuurhistorische landschap, de grote sociale cohesie en de innovatiekracht van het bedrijfsleven als kernwaarden.

Conclusie
Het perceel is een voormalig agrarisch perceel waarop een karakteristieke boerderij uit 1920 met bijbehorende bijgebouwen aanwezig is. In de voormalige agrarische bebouwing zijn twee woningen aanwezig. Beide woningen zijn volwaardige, zelfstandige woningen die ruimtelijk en qua uiterlijke verschijningsvorm ook zo op het perceel en langs de weg liggen.
Hiermee is het behoud van een karakterisieke boerderij in de landelijke omgeving gegarandeerd en is daarmee in overeenstemming met het regionaal beleid.

3.3.3 Regionale woonvisie

In 2017 is in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden een actualisatie van de Regionale woonvisie 2020 (2013) vastgesteld. De regio AV wil een aantrekkelijk en onderscheidend woongebied in de luwte van de randstad zijn. De regio kent een bijzondere combinatie van een rustig middengebied en een dynamische stedelijke zone. Elke gemeente en kern heeft kwaliteiten en weet sommige groepen te binden, maar andere weer minder. De verschillende woonmilieus in de regio moeten elkaar goed aanvullen. Hiervoor is het noodzakelijk dat er voldoende kwalitatieve woonmilieus zijn en er sprake is van een goede balans tussen vraag en aanbod op regionaal niveau. Om die goede balans te bereiken, trekken de gemeenten gezamenlijk op om plannen af te stemmen en te realiseren. Zo wordt onnodige concurrentie tussen gemeenten voorkomen en kan snel en efficiënt op de markt worden ingespeeld. Door een jaarlijkse woonmonitor worden bereikte resultaten en de planning voor volgende jaren geregistreerd. In de actualisatie van de woonvisie zijn de afspraken rond het afstemmen opgenomen. Daarbij is gebruik gemaakt van de jongste demografische cijfers van de provincie Zuid-Holland. Van belang is dat er voldoende flexibel geprogrammeerd wordt. Ook is besloten gebruik te blijven maken van de benadering waarbij woonmilieus en mentality milieus als handreiking gebruikt worden. Er wordt niet in exacte aantallen op de samenstelling van programma’s gestuurd. In plaats daarvan wordt een kwalitatieve leidraad gehanteerd, die gemeenten helpt om lokaal de juiste keuzes te maken, in overleg met ontwikkelende partijen.

Conclusie:
Landelijk/Buiten wonen, geen voorzieningen, veel ruimte, zeer lage bebouwingsdichtheid. Veel privacy mogelijk, vaak veel gelijkgestemden, maar niet noodzakelijkerwijs. Soms nabij de snelweg gelegen, soms op grotere afstand. Ruimte voor de auto. OV vaak afwezig. Nauwelijksnieuwbouw, vooral grote koopwoningen (waaronder boerderijen).
Dit kenmerkt de liggen van het plangebied. Tevens wordt met het plan het behoud van een karakeristieke boerderij gegarandeerd.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025

Het doel van de nieuwe Woonvisie voor Vijfheerenlanden is dat het voor iedereen goed wonen is in Vijfheerenlanden en de woonwensen en woningbehoefte van al onze inwoners zoveel mogelijk binnen onze gemeentegrenzen mogelijk te maken. Zo is Vijfheerenlanden samen sterk, met eigenheid en diversiteit in de verschillende kernen!

In de woondorpen is er sprake van huishoudensgroei. Dat betekent dat overal een (kleine) bouwopgave ligt. De netto huishoudenstoename komt in de woonkernen volledig voor rekening van de groeiende doelgroep 65-plussers, waardoor doorstroming op gang kan komen.

De Woonvisie gaat uit van de volgende uitgangspunten:

  • Behoud en versterking van de vitaliteit heeft de prioriteit van de kleine kernen.
  • Bouwen voor de doorstroming binnen Vijfheerenlanden: voor ouderen en voor jongeren.
  • Aandacht voor lage inkomens en middeninkomens uit Vijfheerenlanden die in de knel komen.
  • Bouwen primair voor de eigen inwoners, ruimte voor kleine dorpsgerichte plannen, die aansluiten bij initiatieven van dorpsbewoners.
  • Ruimte bieden aan complementaire woningtypen: voorzien in de behoefte aan kleine woningen (tiny houses), mantelzorgwoningen, knarrenhofjes, en vrije kavels.
  • Focus op de verduurzaming van de bestaande voorraad, bij nieuwbouw zorgen voor energieneutraliteit.
  • Rekening houden met rode contour, en nieuwe regels zoals Omgevingswet, PAS en de POVI.
  • Aansluiting zoeken bij de strategische visie 2035.

Conclusie:

Voorliggend plan is een kleinschalig plan dat inspeelt op een lokale behoefte van eigen inwoners. Er wordt een woning toegevoegd, zonder extra bebouwing in het buitengebied. Het plan is daarmee in lijn met de Woonvisie.

3.4.2 Landschapsvisie Vijfheerenlanden 2040

Het buitengebied van de Vijfheerenlanden is een prachtig, typisch Hollands landschap. We staan in het buitengebied voor grote opgaven waaronder een omvangrijke transitie van de landbouw, een energietransitie en klimaatadaptie die samen komen met de specifieke gebiedsopgaven zoals de bodemdaling in het veen en de zorg voor de weidevogels en biodiversiteit. Voor een duurzame toekomst is naast duurzame voedselproductie ook de zorg voor de kwaliteit van de bodem, het grondwater, de biodiversiteit en het landschap essentieel. Het buitengebied van Vijfheerenlanden is toe aan een nieuwe grote stap.

Het toekomstbeeld voor 2040 gaat uit van een landschap waarin agrarische productie wordt gecombineerd met het realiseren en behouden van een gezonde bodem, schoon water, schone lucht, hoge mate van biodiversiteit en een aantrekkelijk landschap. Het buitengebied van Vijfheerenlanden is veranderd in een veelkleurig landschap. Door een nieuwe balans tussen landbouw, klimaatadaptatie, natuur, biodiversiteit, water, recreatie, energie, cultuurhistorie en de verschillende belangen is een aantrekkelijk, vitaal en toekomstbestendig landschap ontstaan waar de boeren en bewoners van Vijfheerenlanden trots op zijn en zich sterk verbonden mee voelen.

Conclusie:

In dit bestemmingsplan wordt het gebruik van de voormalige stal als zelfstandige (tweede) woning mogelijk gemaakt. Er wordt geen bebouwing toegevoegd of vergroot, zodat in die zin geen inbreuk ontstaat op het landschap. Op het perceel is al een woonfunctie aanwezig, het toevoegen van een tweede woonfunctie levert geen disbalans op in het buitengebied rondom de Diefdijk. Zoals bij het onderdeel 'provinciaal beleid' al is aangegeven, is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waarmee de ruimtelijke kwaliteit van het gehele perceel wordt verhoogd.

3.4.3 Duurzaamheidsbeleid

De gemeente hanteert de volgende definitie van 'duurzaam', nl. dit is: bij alles wat we doen, rekening houden met de effecten op ‘elders’ en ‘later’. Deze definitie geeft aan dat een duurzame gemeente zich ontwikkelt in balans met zijn omgeving. Met in balans bedoelen we dat ieder mens, dier en plant een plekje verdient in onze samenleving en dat we hier rekening mee houden bij al onze besluiten en acties. Zoals opgenomen in de kernwaarde van onze organisatie.

De gemeenteraad heeft op basis van deze definitie beleidsregels vastgesteld omtrent een samenhangend duurzaamheidsbeleid. De regels geven concreet invulling aan wat Vijfheerenlanden op het gebied van duurzaamheid wil bereiken, met het stellen van kaders en richting waaruit doelen vertaald kunnen worden naar een tijdpad in onderlinge samenhang.

De gemeente wil het volgende bereiken:

  • 1. In 2030 bevindt Vijfheerenlanden zich in de eerste helft van het totaal aantal gemeente op de groenindex. (Amendement vergroen Vijfheerenlanden);
  • 2. Het verbeteren van de biodiversiteit en zorgen ervoor dat bij alle activiteiten in Vijfheerenlanden ingezet wordt op biodiversiteitsherstel. (Amendement Klimaatrobuust en Biodivers);
  • 3. In 2030 zorgen we dat bij alle activiteiten in Vijfheerenlanden de bodem- en waterkwaliteit verbeterd worden;
  • 4. In 2030 is in Vijfheerenlanden de stikstof uitstoot met 50% teruggebracht ten opzichte van 2019.
  • 5. In 2050 is Vijfheerenlanden klimaatrobuust ingericht. De wateroverlast, verdroging en hittestress zijn tot het minimum beperkt.

Conclusie:

In dit bestemmingsplan wordt het gebruik van de voormalige stal als zelfstandige (tweede) woning mogelijk gemaakt.Op het omliggende perceel wordt een deel van de verharding verwijderd en er wordt een landschapsinrichtingsplan uitgevoerd, waardoor per saldo een kwaliteitsverbetering optreedt wat bijdraagt aan enkele van de hierboven vermelde doelstellingen.

3.4.4 Geurverordening

Het beleid van de gemeente Vijfheerenlanden is gericht op het behoud van agrarische bedrijvigheid, zodat het gevarieerde landschap mede door haar in stand kan worden gehouden. Daarnaast heeft de gemeente de ambitie om voorop te lopen met innovaties in het landelijk gebied. Het ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente is met name gericht op het - waar mogelijk - bieden van voldoende ruimte aan deze bedrijven en tegelijkertijd de kwaliteiten van het landschap te bewaren en zo mogelijk te verbeteren.

In de gemeente vormt de ruimtelijke inrichting in relatie met de ontwikkelingsmogelijkheden van de extensieve veehouderij en de identiteit van het gebied de aanleiding om een geurverordening vast te stellen. De gemeente heeft daarom gebruik gemaakt van de mogelijkheid in de Wet geurhinder en veehouderij, om voor de geurnormering lokaal maatwerk te leveren, door de normen of afstanden, binnen een wettelijke marge, voor een bepaald (deel)gebied te wijzigen. De gemeenteraad heeft op 15 december 2023een geurverordening vastgesteld.

IMaatwerk is mogelijk door wijziging van de afstanden voor de extensieve veehouderij. De gewijzigde afstanden treden in de plaats van de wettelijke normstelling en worden dus bij de beoordeling van vergunningaanvragen en meldingen gehanteerd. Voor de geurgevoelige objecten wordt een onderscheid gemaakt tussen een ligging binnen of buiten de bebouwde kom.

Conclusie:

Er zijn geen agrarische bedrijven in de omgeving me tinvloed op het plangebied.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische aspecten

Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat beperkingen worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande worden de conclusies voor de verschillende aspecten beschreven.

4.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh)beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer de normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd. Bij ruimtelijke plannen dient rekening gehouden te worden met de in de Wgh opgenomen grenswaarden en bepalingen. In de Wet geluidhinder gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelige bestemming. H

Het plangebied is gelegen binnen de zone van de Diefdijk, Kerkweg en de rijksweg A2. In het kader van het bestemmingsplan is daarom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de woning in de voormalige stal. Het rapport is als Bijlage 2 opgenomen in de toelichting. Uit het rapport blijkt het volgende:

  • de geluidbelasting als gevolg van de Diefdijk bedraagt ten hoogste 51 dB Lden inclusief aftrek conform art. 110g Wgh bedraagt. De geluidbelasting is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden, maar is lager dan de maximale ontheffingswaarde.
  • de geluidbelasting als gevolg van de Kerkweg bedraagt ten hoogste 41 dB en voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
  • de geluidbelasting als gevolg van de A2 bedraagt ten hoogste 48 dB Lden inclusief aftrek conform art. 110g Wgh. De geluidbelasting voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.

In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing is ook de cumulatie van alle relevante (zoneplichtige en niet-zoneplichtige) wegen inzichtelijk gemaakt. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 57 dB exclusief aftrek artikel 110g Wgh wat betekent dat een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden geboden.

Aanvraag hogere grenswaarde
Vanwege het wegverkeer op de Diefdijk wordt op de extra woning de voorkeursgrenswaarde overschreden. Hiervoor moet een hogere waarde worden vastgesteld. Uit het onderzoek is gebleken dat bron- en overdrachtsmaatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of stuiten op technische en/of stedenbouwkundige bezwaren.

Daarom wordt voor de extra woning een hogere waarde aangevraagd van 51 dB op de zuidoostgevel.

4.2 Luchtkwaliteit

Niet in betekenende mate

In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. De bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan is opgenomen in artikel 5.16 lid 2 als een bevoegdheid waarbij de luchtkwaliteit in de besluitvorming moet worden meegewogen. Vastgestelde grenswaarden mogen niet worden overschreden.

De volgende grenswaarden gelden:

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpEDDiefdijk12-ON01_0007.png"

Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt deze 3%-grens gerespecteerd.

  • Kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen. (voorschrift 3A.1).
  • Woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).

Aangezien er slechts 1 extra woning wordt gerealiseerd, kan gesteld worden dat de bouw van de woning niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De voorgestane ontwikkeling is daarmee niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer en de eisen omtrent een goed woon- en leefklimaat.

Woon en leefklimaat
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied, kunnen de achtergrondconcentraties uit de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (gegevens 2022) worden gebruikt.
Uit de onderstaande afbeelding (Atlas voor de leefomgeving, situatie 2021) blijkt dat de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van de Diefdijk 12 ruim lager zijn dan de van toepassing zijnde wettelijke grenswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpEDDiefdijk12-ON01_0008.png"

Afbeelding: uitsnede

In de GGD-Richtlijn Luchtkwaliteit en Gezondheid wordt aanbevolen om nieuwe gevoelige bestemmingen, inclusief woningen en ziekenhuizen, bij voorkeur niet binnen 150 meter van een snelweg en niet binnen 25/50 meter (respectievelijk binnen en buiten de bebouwde kom) van een drukke weg met meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal te bouwen, onafhankelijk van de vraag of de grenswaarden worden overschreden of niet. Het plangebied ligt verder van dergelijke wegen vandaan.

Conclusie

Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit in het plangebied is verder zodanig dat een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing.

Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.

Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. De Wet natuurbescherming deelt de beschermde soorten onder in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
     

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek
Er wordt géén nieuwbouw gepleegd. Er vinden géén fysieke ingrepen plaats aan de gevel of aan het dak die mogelijke verblijfplaatsen aantasten.
Er is daardoor geen sprake van een negatief effect op omliggende beschermde gebieden. 

4.4 Bodem

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet zijn aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt of of wanneer er reden is om bodemverontreiniging te verwachten waardoor het geplande gebruik onhaalbaar lijkt (door hoge saneringskosten).

Planspecifiek
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is géén sprake van een functieverandering. Er wordt naar aanleiding van het voorliggende bestemmingsplan niets gebouwd; de bodem wordt niet geroerd.
Op de locatie is geen bodemonderzoek bekend, wel blijkt uit de bodemkwaliteitskaart dat een kwaliteit 'Wonen' wordt verwacht in de bovengrond. Op een deel van het perceel is een boomgaard bekend waardoor de toplaag van de bodem verdacht is op bestrijdingsmiddelen. Verder zijn geen verdachte activiteiten (zoals olietanks) bekend.

Een (verkennend) bodemonderzoek is niet nodig. Er is geen reden om een bodemverontreiniging te verwachten die, op basis van het huidige en toekomstige gebruik, saneringsplichtig is.

4.5 Bedrijven en mlieuzonering

Door bij de realisatie van gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht te nemen tot milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) kan hinder en gevaar worden voorkomen. Daarnaast kan worden voorkomen dat bedrijfsbelangen worden geschaad. Door middel van een onderzoek bedrijven- en milieuzonering wordt onderzocht of de toekomstige woning mogelijk een belemmering vormt voor bestaande omringende bedrijven.

Ten behoeve van de milieu hygiënische afweging in het kader van de ruimtelijke onderbouwing wordt voor de meest nabij gelegen bedrijven aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.

Beoordelingssystematiek VNG-publicatie
De richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën worden vermeld in hoofdstuk 1 (lijst 1) van de VNG-publicatie. De richtafstanden die in de lijst zijn opgenomen gelden voor het gebiedstype rustige woonwijk en rustig buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpEDDiefdijk12-ON01_0009.png"

Planspecifiek
Volgens het 'bestemmingsplan landelijk gebied' liggen er twee bedrijven in de directe omgeving van het plangebied:

  • 6. Internationaal Transportbedrijf Kemkes aan de Kerkweg 51;
  • 7. Las- en constructiewerken, A.C. den Hartog en Zn. V.O.F. aan de Diefdijk 9.

De ligging van de bedrijven ten opzichte van het plangebied is weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpEDDiefdijk12-ON01_0010.png"

Afbeelding – Bedrijven in de omgeving (met richtafstand in blauw) ten opzichte van het plangebied (paars omlijndl)

De voor “Bedrijf” aangewezen gronden, gelegen binnen het bestemmingsplan 'landelijk gebied' zijn bestemd voor agrarische verwante bedrijven en niet agrarische bedrijven vallende onder de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, tenzij anders aangegeven. Een overzicht van de richtafstanden op basis van de bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied, is opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpEDDiefdijk12-ON01_0011.png"

Tabel – Bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied

Uit bovenstaande tabel blijkt het volgende:

  • Kerkweg 51
    De afstand tussen de grens van het bedrijf aan de Kerkweg 51 en de grens van het bouwvlak bedraagt circa 84 m. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand van 50 m.
  • Diefdijk 9
    De inrichting aan de Diefdijk 9 is gelegen op een afstand van circa 160 m, daarmee wordt voldaan aan de richtafstand van 100 m.

Conclusie:

Omdat aan de richtafstanden wordt voldaan, is in beginsel sprake van een goede ruimtelijke ordening: de bedrijven worden door de toevoeging van een woning niet belemmerd in hun bedrijfsvoering en bij de nieuwe woning geldt een goed woon- en leefklimaat.

4.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden.

Het algemene uitgangspunt is dat niemand blootgesteld mag worden aan een kans om door een activiteit met gevaarlijke stoffen te overlijden, die groter is dan één op de miljoen (10-6). Dit vormt het plaatsgebonden risico, dat wordt weergegeven in een risicocontour. Daarnaast bestaat er een zogenoemd groepsrisico: de kans dat bij één gebeurtenis een groep met ten minste een bepaalde omvang om het leven komt. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht in geval van een toename, waarbij de oriëntatiewaarde moet worden gezien als richtlijn.


Risicobronnen in de omgeving

In de omgeving van het plangebied liggen een aantal risicovolle bronnen. De invloed van deze bronnen op het plan zijn kwalitatief beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpEDDiefdijk12-ON01_0012.png" Afbeelding – uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl)

De dichtstbijzijnde risicobronnen (inrichtingen, buisleidingen en transport) zijn weergegeven in bovenstaande afbeelding:

  • 1. Defensie Pijpleiding Organisatie
    De buisleiding is gelegen op een afstand van circa 450 m van de grens van het plangebied. Op basis van de gegevens van de openbare risicokaart geldt voor deze bron geen risicocontour (PR 10-6). Deze bron vormt daarmee geen belemmering voor de woning.
    De buisleiding heeft een uitwendige diameter van 168,28 mm (6,63 inch) en de werkdruk bedraagt 80 bar. Volgens het handboek buisleiding in bestemmingsplannen bedraagt de inventarisatieafstand voor deze buisleiding circa 100 m. Nader onderzoek van het groepsrisico voor de buisleidingen is daardoor niet noodzakelijk.
  • 2. Transport gevaarlijke stoffen over de weg A2: Knp. Everdingen – afrit 12
    De afstand van de A2 tot het plangebied bedraagt circa 400 m. In de regeling Basisnet wordt voor de A2 (knp. Everdingen – afrit 12) wordt uitgegaan van maximaal 4000 tankauto's per jaar voor het vervoeren van brandbare gassen (GF3). De risicocontour (PR 10-6) voor dit traject bedraagt 0 meter. Het transport van gevaarlijke stoffen over de A2 vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied.
    De PR 10-7 contour (GR-plafond) bedraagt volgens bijlage I van de regeling Basisnet 82 m. De afstand tot het plangebied bedraagt meer dan deze 82 m, waardoor nader onderzoek naar het groepsrisico niet noodzakelijk is. Omdat het plangebied binnen het gifwolkscenario van de Rijksweg A2 lig, moet wel een beperkte verantwoording van het groepsrisico worden gedaan (artikel 7 Bevt). Het betreft een bestaand kwetsbaar object en om deze reden hoeft alleen te worden voldaan aan het gestelde in artikel 7a van het Bevt.

Beperkte verantwoording groepsrisico A2

Bij een ongeval met een giftige stof kan de brandweer optreden door de giftige wolk die kan ontstaan neer te slaan of te verdunnen. Dit is wel afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario. De aanwezigheid van bluswatervoor-zieningen binnen het plangebied is met het oog op een gifwolkscenario niet relevant. Voor de risicobronnen is het aspect bluswatervoorziening en bereikbaarheid volgens het regionale dekkingsplan en inzetprocedures voldoende gerealiseerd.

De Veiligheidsregio Utrecht heeft het plan beoordeeld en kan, onder de voorwaarde dat een beperkte verantwoording van het groepsrisico wordt opgesteld, met de inhoud ervan instemmen.

Hoogspanningslijnen
De magneetveldzones rond het bovengrondse hoogspanningsnet zijn door het RIVM vastgelegd in de Netkaart. Deze Netkaart bevat de breedte van de indicatieve magneetveldzone. Indien de indicatieve zone een bestemmingsplan overlapt moet nader onderzoek plaatsvinden. Binnen een zone van 5 km rondom het plangebied is geen hoogspanningslijn gelegen.

Zendmasten
Uit het Antenneregister blijkt dat de meest nabij gelegen zendmasten op een afstand groter dan 400 m liggen. Dit betreffen GSM-masten, UMTS-masten, LTE-masten, vaste verbindingen en Narrowband IoT-masten. Agentschap Telecom, toezichthouder op het gebruik van elektromagnetische velden, voert jaarlijks door heel Nederland steekproefsgewijs veldsterktemetingen uit om na te gaan of de blootstellingslimieten worden overschreden. Uit geen enkele van de veldsterktemetingen blijkt dat de blootstellingslimieten op publiek toegankelijke plaatsen in Nederland worden overschreden.

Conclusie
De aanwezige risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied vormen geen belemmering voor de nieuw te bouwen woningen. 

4.7 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.


Het plangebied heeft, mede op basis van de middelhoge archeologische verwachtingen (AWV 2) uit de archeologische beleidskaart, in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Waarde – Archeologie 2' gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpEDDiefdijk12-ON01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpEDDiefdijk12-ON01_0014.png"
Afbeelding - uitsnede archeologische waardenkaart Vianen

Er vinden geen fysieke ingrepen plaats. Het bebouwd oppervlak neemt niet toe. De bestemming 'Waarde – Archeologie 2' uit het geldende bestemmingsplan wordt overgenomen.
Een archeologisch onderzoek is in het kader van het voorliggende bestemmingsplan niet nodig.

4.8 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.

De Diefdijk maakt deel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en vormt al sinds lange tijd de grens tussen Holland en Gelderland. Het belang van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als uniek Nederlands erfgoed is van groot belang. De bescherming van de Nieuwe Hollandse Waterlinie is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie'.
De beschermende planregels uit het parapluplan worden in het voorliggende bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing verklaard. Er vindt geen inbreuk plaats op deze regels.

De (voormalige) boerderij aan de Diefdijk 12 is in het kader van het bestemmingsplan Landelijk gebied aangemerkt als een beeldbepalend pand. Het pand is op de verbeelding en in de planregels dan ook aangeduid als karakteristiek.
Mede op grond van deze aanduiding bestaat de mogelijkheid om op het perceel een woning toe te voegen. Door de toevoeging van de extra woning wordt de instandhouding van de boerderij extra veiliggesteld.
De beschermende bepalingen die samenhangen met de aanwijzing als karakteristiek pand worden in het voorliggende bestemmingsplan opnieuw overgenomen.

4.9 Waterhuishouding

De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Waterwet

De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.

Specifiek voor wat betreft de omgang met hemelwater is de perceeleigenaar primair verantwoordelijk gesteld voor de verwerking van het op zijn perceel gevallen hemelwater. Alleen in uitzonderingsgevallen kan rechtstreeks geloosd worden.

Wet ruimtelijke ordening en de watertoets

De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.

Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
      • Nationaal bestuurakkoord water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Inter-provinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.

Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. Debelangrijkste doelen en taken zijn:

  • het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
  • verbetering van de waterkwaliteit.

Nationaal Water Programma 2022–2027

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

Op grond van Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Zo wordt al in de geest van de Omgevingswet gewerkt.


Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken. Verbinden. Vergroenen.'
Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen om zich heen en benutten ze kansen die zich voordoen in de regio.
Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe ze dat willen doen.

Waterkering

De Diefdijk is een primaire waterkering met een beschermingszone. Deze wordt geheel overgenomen op de verbeelding. Het landschappelijk inpassingsplan voorziet in de aanplant van bomen en hagen. Hierbij wordt rekening gehouden met de beleidsregels van het Waterschap Rivierenland voor het planten van bomen, struiken en laagblijvende beplanting binnen de waterkering en/of de bijbehorende beschermingszone.

Conclusie:
Het plangebied ligt naast de dijk. De Diefdijk is een primaire waterkering die niet direct aan water grenst. De Diefdijk is opgenomen in de Legger van Rivierenland, inclusief beschermingszones.Voor het plangebied is een digitale watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 3 bij deze toelichting). Omdat er geen fysieke wijzigingen plaatsvinden (geen toename van verhard oppervlak) is er geen sprake van een waterschapsbelang. Het Waterschap kan zich vinden in de conclusie, omdat er geen fysieke veranderingen plaats vinden

4.10 Verkeer en parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

Het plan maakt het gebruik van een voormalige stal als zelfstandige woning mogelijk. De verkeersgeneratie van een dergelijke woning in het buitengebied varieert (volgens kengetallen van CROW) tussen de 7,8 en 8,6 voertuigbewegingen per etmaal.
Gezien de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen wordt verondersteld dat zowel de Kerkweg als de Diefdijk de verkeerstoename gemakkelijk kan verwerken en de verkeersveiligheid op beide niet in het geding is.

Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
De gemeente Vianen heeft in de Nota Parkeernormen, d.d. 23 april 2013, haar eigen parkeernormen vastgelegd. Bij de verdere planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met deze normen.

In de Nota Parkeernormen zijn geen parkeernormen opgenomen voor woningen in het buitengebied. Daarom wordt ook hier teruggevallen op de kencijfers uit de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. De parkeerbehoefte van een vrijstaande koopwoningen in het buitengebied varieert tussen de 2,0 en 2,8 parkeerplaats per woning.
De parkeerbehoefte van de twee 'vrijstaande' woningen (waaronder de bestaande woonboerderij) samen varieert (afgerond) tussen de 4 en 6 parkeerplaatsen.

Op het perceel is meer dan voldoende ruimte aanwezig om het parkeren van bewoners en bezoekers volledig op eigen terrein vorm te geven.

Conclusie:

Het onderwerp verkeer/parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkelin.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Plangrens

Het plangebied omvat het gehele perceel van initatiefnemer. De woonbestemming en dubbelbestemmingen die daar gelden worden onverkort overgenomen. Het deel van het plangebied dat nu de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' heeft krijgt enkel de aanduiding 'Landschappelijk inpassingsplan', de onderliggende enkelbestemming wordt niet overgenomen. Dit deel van het plan geldt als een 'paraplubestemmingsplan', enkel voor het waarborgen van de landschappelijke inpassing.

5.2 Algemene juridische opzet

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

De regels van het bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:

  • 1. Inleidende regels
    Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen omschreven die worden gehanteerd in het plan en die een eenduidige omschrijving behoeven. In artikel 2 is bepaald hoe de diverse maten, als bouwhoogte, goothoogte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden gemeten.
  • 2. Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied toegestane functies. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder eventuele afwijkingsvergunningen of wijzigingen) toegestaan.
    Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd op de aangegeven plaats, kan hiervoor in de regel zonder meer omgevingsvergunning worden verleend.
    In het geval van bijbehorende bouwwerken (voorheen: aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) kan in bepaalde gevallen zonder omgevingsvergunning worden gebouwd (zie artikel 2 en 3, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).
  • 3. Algemene regels
    Hier zijn onder andere bepalingen ten aanzien van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken opgenomen.
  • 4. Overgangs- en slotregels
    Dit hoofdstuk bevat de overgangsregels en de slotregel.
    Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
    In de slotregel is bepaald wat de officiële naam van het plan is.

5.3 Bestemmingsregels

Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemmingen in dit bestemmingsplan.

5.3.1 Algemeen

Bouwvlak
De (hoofd)gebouwen dienen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd. De bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd, tenzij een maximum bebouwingspercentage is aangegeven. Bij een aantal bestemmingen mogen buiten het bouwvlak bijbehorende bouwwerken worden opgericht.

Bouw- en goothoogte
In de bouwregels van de verschillende bestemmingen of op de verbeelding is aangegeven wat de maximum goot- en bouwhoogte is. Soms is uitsluitend een maximum goothoogte opgenomen.

5.3.2 Bestemmingen

Hieronder volgt per bestemming een korte toelichting.

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap
Deze bestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan, met dien verstande dat alleen de relevante onderdelen (de zaken die niet specifiek zien op agrarische bedrijvigheid) zijn overgenomen. Binnen deze bestemming wordt ook de uitvoering van het landschappelijke inpassingsplan vorm gegeven. De gronden worden nadrukkelijk niet beschouwd als 'erf' in de zin van het Besluit Omgevingsrecht, zodat binnen dit gebied geen vergunningvrije bouwwerken mogen worden opgericht.


Artikel 4 Wonen
Binnen deze bestemming mag worden gewoond, in combinatie met aan huis gebonden bedrijven en beroepen (onder bepaalde voorwaarden). Er is in beginsel maar één woning toegelaten, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven. In dit geval is op de verbeelding de aanduiding '2 woningen toegestaan' opgenomen.

5.4 Dubbelbestemming

Artikel 5 Waarde - Archeologie-2

De planregels vpor archeologie uit het vigerende plan 'Landelijke gebied' zijn overgenomen in dit plan. Bepaalde bouw- en grondwerkzaamheden zijn uitsluitend toegestaan wanneer (verkennend) archeologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad.Werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als regulier beheer en onderhoud zijn in ieder geval van deze verplichting gevrijwaard.

Artikel 6 Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie

Er is een paraplubestemmingsplan vastgesteld ter bescherming van de waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Omdat er nu een nieuw bestemmingsplan wordt gemaakt, zijn de relevante planregels uit dat plan onverkort overgenomen.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
Het oprichten van bouwwerken binnen deze bestemmingen is in principe niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van deze bepaling. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het college advies in bij de waterbeheerder. Daarnaast moet er ontheffing op basis van de Keur aangevraagd worden bij de waterbeheerder.

5.5 Algemene regels

In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene afwijkingsregels, wijzigingsregels en overige regels.

Er is een aanduiding Geluidszone-weg opgenomen, waarin beperkingen zijn opgenomen voor het oprichten van nieuwe geluidgevoelige functies.

Er is een aanduiding Landschappelijke inpassing opgenomen voor gronden waarop kwaliteitsverbetering is ontworpen (nodig op grond van provinciaal beleid). Op dit deel van het plangebied moet het landschappelijk inpassingsplan uit bijlage 3 bij de regels worden gerealiseerd en dit moet vervolgens in stand worden gehouden. Er is een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de vereiste landschappelijke inpassing.

5.6 Overgangsrecht en slotregels

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt de citeerwijze van de regels van het plan voorgeschreven.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Diefdijk 12' is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

De gemeentelijke kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. De overige kosten komen voor rekening van de initiatiefnemer. Het ruimtelijke plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Er wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het ontwerp van het bestemmingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van Burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden.
Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.

6.2.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

[PM]

6.2.2 Zienswijzen

[PM]