1.1 Plan
Het wijzigingsplan Helsdingse Achterweg 22, Vianen' van de Gemeente Vijfheerenlanden.
1.2 Wijzigingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1961.WPVIHelsdAchterw22-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Aan-en uitbouw
Een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 Aan-huis-gebonden beroep
Een dienstverlenend of kunstzinnig beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 Aan-huis-gebonden (ambachtelijk) bedrijf
Het uitoefenen van een (ambachtelijk) bedrijf aan huis, waarbij de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft.
1.8 Archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis.
1.9 Archeologisch deskundige
De gemeentelijke (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.
1.10 Archeologisch onderzoek
Het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
1.11 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.13 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.14 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 Bevoegd gezag
Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.16 Bijbehorend bouwwerk
Een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.17 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct, hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 Bijgebouw
Een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.22 Cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.23 Deskundige
Een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van bijvoorbeeld landschap, cultuurhistorie, natuur of landbouw.
1.24 Gebouw
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 Gemeentelijk parkeerbeleid
De beleidsregels parkeren van de gemeente Vijfheerenlanden, zoals vastgelegd in de ‘Nota Parkeernormen Vianen’ vastgesteld d.d. 23 april 2013.
1.26 Geluidsgevoelige objecten
Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.27 Gevoelig object
Een (deel van een) gebouw dat bedoeld is voor het verblijf van personen of een object, gebouw of terrein dat is bedoeld voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kampeerterrein.
1.28 Hobbymatig houden van landbouwhuis(dieren)
Een activiteit waarbij dieren worden gehouden uitsluitend bestemd om te worden aangewend voor recreatief gebruik en er geen activiteiten voor en door derden worden uitgevoerd, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van activiteiten die onder de Wet milieubeheer vallen.
1.29 Hoofdgebouw
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.30 Huishouden
Een huishouden bestaat uit één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen. Van een huishouden is slechts sprake indien er bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners is.
1.31 Kamergewijze verhuur
Woonvorm waarbij een pand door meerdere personen die geen gezamenlijk huishouden vormen wordt bewoond, en waarbij sprake is van woonruimtes waarbij afzonderlijke huishoudens afhankelijk zijn van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte.
1.32 Landschappelijke waarde
De aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
1.33 Natuurwaarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.34 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.35 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Onder overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden bouwwerken verstaan die niet vallen onder de definitie van ‘bijbehorend bouwwerk’.
1.36 Onzelfstandige woonruimte
Woonruimte die geen eigen toegang heeft en die niet door één huishouden wordt bewoond, zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte.
1.37 Paardenbak
Een paardenbak is een buitenrijbaan ten behoeve paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.
1.38 Peil
- Voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- In andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.39 Perceelsontsluiting
Een in- en uitrit die ten dienste staat van een (bouw)perceel met als doel dat perceel te verbinden met de dichtst bijliggende openbare weg.
1.40 Permanente bewoning
Bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.
1.41 Overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.42 Seksinrichting
Het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.43 Straatmeubilair
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals draagconstructies voor reclame, voorwerpen van beeldende kunst, vitrines, zitbanken, bloemen of plantenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, gemeenschappelijke afvalcontainers, straatverlichting of wegbewijzering; verkooppunten voor motorbrandstoffen worden niet begrepen onder straatmeubilair.
1.44 Vloeroppervlak
De gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
1.45 Voorgevel
De naar de openbare weg gekeerde, en op de openbare weg georiënteerde zijde van een gebouw; indien sprake is van een hoeksituatie dan worden de beide gevels die naar de weg zijn gekeerd als voorgevel aangemerkt.
1.46 Voorgevelrooilijn
De denkbeeldige lijn waarin de voorgevel van een gebouw is geplaatst.
1.47 Wonen
Het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning of wooneenheid'.
1.48 Woning/wooneenheid
Een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Afstand
De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.3 Oppervlakte van een gebouw
Tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels of indien het een scheidsmuur betreft het hart van de scheidsmuren. Indien de maat van de verticale projectie van de dakoverstekken meer bedraagt dan 1 m, dient het overstek te worden meegerekend in de oppervlakte.
2.4 Inhoud van een gebouw
Tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de binnenkant van de gevels en de onderkant van de daken en dakkapellen, exclusief van het betrokken gebouw deel uitmakende kelders en andere ondergrondse ruimten. Niet meegerekend worden de oppervlakte van delen van vloeren waarboven de nettohoogte kleiner is dan 1,5 m.
2.5 Goothoogte van een gebouw
Tussen de horizontale snijlijn van elk dakvlak met de daaronder gelegen buitenzijden van de gevels en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren en:
- Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld;
Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 2/3), wordt de goot of boeiboord van de dakkapel als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.
2.6 Bouwhoogte van een gebouw
Tussen het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftkokers, trappenhuizen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, niet zijnde dakterrasafscheidingen, en:
- Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
- In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.7 Bouwhoogte van een ander bouwwerk/bouwwerk, geen gebouw zijnde
Tussen het hoogste punt van het bouwwerk en de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld dan wel het waterniveau ingeval het bouwwerk boven water wordt gebouwd; bij constructies worden de onderdelen in verticale stand meegerekend.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- Het wonen met aan huis gebonden beroep en bedrijf;
- Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - paardenbak' is uitsluitend één paardenbak toegestaan;
alsmede voor:
- Ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden': uitsluitend de instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke en historische waarden;
- Ter plaatse van de aanduidingen 'karakteristiek' en 'cultuurhistorische waarden': instandhouding en herstel van de cultuurhistorische waarden van de aanwezige beeldbepalende bebouwing;
- Voor de gronden zijn gelegen binnen een afstand van 5 m uit de bestemming 'Water', zonder verdere aanduiding: voor onderhoud en beheer van de aangelegen hoofdwatergang;
- Bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
- Water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met dien verstande dat:
- De uitoefening van aan-huis-gebonden beroep en bedrijf samenhang met het wonen is toegestaan, voor:
- De activiteiten door de bewoner/ster zelf worden uitgeoefend;
- Het vloeroppervlak dat in gebruik is voor aan-huis-gebonden beroep of bedrijf niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van hoofd- en bijgebouwen met een maximum van 100 m2;
- Er geen detailhandelsactiviteiten worden uitgeoefend;
- Het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaakt;
- Het gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving.
- Een paardenbak is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- De paardenbak mag uitsluitend hobbymatig worden gebruikt;
- Er is geen verlichting toegestaan;
- De paardenbak dient landschappelijk te worden ingepast;
- De bijbehorende mestplaat/put geen hinder veroorzaakt voor omliggende woningen en bedrijven.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- Ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’ geldt dat deze gronden niet dienen te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan;
- Bouwwerken mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden opgericht;
- Verder gelden de volgende regels:
| Maximum aantal per bouwvlak | Maximale oppervlak | Maximale inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte |
Woning (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) met de aanduiding 'karakteristiek' | Eén, tenzij middels een maatvoering-aanduiding anders is aangegeven. | - | Bestaande inhoud.
In het geval er sprake is van een gesplitst gebouw met twee wooneenheden, dan geldt een minimale inhoud van 350 m3 per wooneenheid. | 6 m | 9 m |
Vrijstaande bijgebouwen met aanduiding 'cultuurhistorische waarden' | - | Bestaande oppervlak | - | 3 m | 6 m |
(Schotel)antennes | - | - | - | - | 10 m |
Paardenbak | Eén (ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - paardenbak' | 800 m2 | - | - | - |
3.2.1 Bijbehorende bouwwerken
Ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’ geldt dat op deze gronden geen bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- Ter plaatse van de aanduiding ‘landschapswaarden’ mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
- De maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevel 1 m bedraagt;
- De maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in dit artikel bedoelde gronden te gebruiken:
- Voor permanente bewoning van bijgebouwen, niet zijnde aan- en uitbouwen;
- Voor beroeps- of bedrijfsmatige werk- en/of opslagruimte, tenzij:
- Op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 1 het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep of bedrijf is toegestaan;
- Het inpandige berging in bestaande gebouwen, van toercaravans, kampeerauto's, boten en vouwwagens betreft.
3.3.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Het gebruiken- en/of het in gebruik laten nemen van de woning(en) en de paardenbak is uitsluitend toegestaan indien:
- Het perceel, waaronder de paardenbak, op een goede wijze landschappelijk worden ingepast conform het bij deze regels gevoegde landschappelijke inpassingsplan, teneinde de cultuurhistorische, architectonische en landschappelijke waarden te waarborgen.
- In afwijking van het bepaalde onder a is het gebruik- en/of het in gebruik nemen van de woning(en) en de paardenbak wél toegestaan voor een periode van maximaal 1 jaar vanaf het onherroepelijk worden van onderhavig wijzigingsplan met het oog op de benodigde tijd de aanleg/aangroei van de beplanting.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Afwijking verbod kamergewijze verhuur en/of woon(zorg) initiatieven
Er kan met een omgevingsvergunning afgeweken worden van het toegestane gebruik van een woning en/of wooneenheid door kamergewijze verhuur en/of woon(zorg) initiatieven met meerdere huishoudens toe te staan mits het:
- Past binnen de daarvoor geldende gemeentelijke beleidsregels;
- Past binnen de geldende bouwregels en de voor het overige geldende gebruiksbepalingen;
- De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- Het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
- Door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
- De afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
3.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
3.5.1 Sloopverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen ter plaatse van de aanduidingen 'karakteristiek' en 'cultuurhistorische waarden' te slopen.
3.5.2 Uitzonderingen op het sloopverbod
Het verbod als bedoeld in
artikel 3 lid 5.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
- Zoals bedoeld in artikel 3.20 lid 1 Wro;
- Die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
3.5.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De sloopwerkzaamheden als bedoeld in
artikel 3 lid 5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de karakteristieke waarden niet worden aangetast, hetgeen ter advisering wordt voorgelegd aan de ter zake deskundige.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Ten behoeve van verwijderen aanduiding 'karakteristiek'
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de aanduidingen 'karakteristiek' en 'cultuurhistorische waarden' te verwijderen indien de gebouwen waarop deze aanduidingen van toepassing zijn, overeenkomstig een verleende sloopvergunning of omgevingsvergunning zijn gesloopt.
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie-2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor het behoud en de bescherming van aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 4 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- De aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- De betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
Het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- Een bouwplan betrekking heeft op een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 30 m2; een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Aanlegverbod
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in
artikel 4 lid 1 omschreven gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- Het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
- Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
- Het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
- De bodem met meer dan 1 m op te hogen.
4.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
Het in
artikel 4 lid 3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- Het normale onderhoud betreffen;
- Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan,
- Het archeologisch onderzoek betreffen.
4.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
- De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de in artikel 4 lid 3.1 bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, of indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Bij het verlenen van de vergunning kan het bevoegd gezag de volgende regels aan de vergunning verbinden:
- De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- De verplichting tot het doen van opgravingen;
- De verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
- Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning winnen zij bij de archeologisch deskundige schriftelijk advies in omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke regels aan de vergunning moeten worden verbonden.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn/de aanwijzing als beschermd rijksmonument is ingetrokken.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
6.1 Bestaande afstanden en maten
- De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, breedte, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die meer bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de overschrijding als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die minder bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking, als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
6.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- Tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- Tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- Andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
6.3 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:
- De bouw van ondergrondse ruimten behorende bij een woning is uitsluitend toelaatbaar binnen het bouwvlak van de woning;
- Voor het bouwen van ondergrondse ruimten behorende bij een woning geldt het volgende:
- De bouwhoogte van een ondergrondse ruimte mag niet meer dan 3 m bedragen;
- Ondergrondse ruimten zijn uitsluitend toelaatbaar onder de woning of onder de bijgebouwen behorende bij de woning;
- De bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding dienen gesitueerd te zijn aan de van de weg afgekeerde zijde van het gebouw; aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende geven.
6.4 Afstand bebouwing tot wegen
6.4.1
Bij het oprichten van bebouwing langs wegen dient een afstand van 15 m in acht te worden genomen, gemeten vanaf de as van de dichtstbijzijnde rijbaan.
6.4.2
Bij aansluiting dan wel kruising van wegen dienen de uitzichthoeken ten behoeve van het wegverkeer te worden vrijgehouden van bebouwing.
6.4.3
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 6 lid 4.1, mits:
- Het een bouwperceel betreft, waarop reeds ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bebouwing aanwezig is welke afwijkt van de in artikel 6 lid 4.1. genoemde afstandsmaten;
- De situering van de bebouwing, in afwijking van de in artikel 6 lid 4.1 genoemde afstandsmaten, uit stedenbouwkundig oogpunt de voorkeur verdient;
- De verkeersveiligheid in voldoende mate gewaarborgd blijft.
6.4.4
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 6 lid 4.2, mits de verkeersdeskundige van de gemeente oordeelt dat de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
7.1.1 Algemene parkeerregels
Het is verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde parkeernormen.
7.1.2 Specifieke parkeerregels bij bouwplannen
Een bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen Vianen, zoals opgenomen in de bijlagen bij de regels. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.
7.1.3 Specifieke parkeerregels bij gebruikswijzigingen
Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet, voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden. De parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen Vianen, zoals opgenomen in de bijlagen bij de regels. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.
7.1.4 Specifieke gebruiksregels
Op grond van het bepaalde in de regels mogen voor de verschillende bestemmingen aangewezen gronden daarvoor slechts worden bebouwd en gebruikt onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien voldaan wordt aan de parkeernormen als opgenomen in de Nota Parkeernormen Vianen, zoals opgenomen in de bijlagen bij de regels. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, dient rekening te worden gehouden met de wijziging.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
8.1 Geluidszone - weg
In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt dat de bouw van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of afwijking of de herbouw van woningen elders op het bouwvlak – ter beperking van geluidshinder – niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone-weg'. De bouw van nieuwe woningen binnen deze zone kan uitsluitend worden toegestaan indien:
- Uit geluidsberekeningen blijkt dat wordt voldaan aan de Wet geluidhinder;
- De 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
9.1 Gebouwen van openbaar nut
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling in dit plan kan worden afgeweken, afwijken van het plan voor het bouwen of vergroten van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut zoals telefooncellen, wachthuisjes /abri's, gasreduceerstations en schakelstations, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- De inhoud bedraagt niet meer dan maximaal 50 m3;
- De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 m;
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
10.1 Overschrijden bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 11 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- Na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- Het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- Indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- Dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan: Helsdingse Achterweg 22, Vianen