Figuur 5: Beoogde situatie met verplaatsen bouwvlak.
De nieuwe loods verkrijgt een oppervlakte van 825 m² (55x15 meter) en wordt parallel aan de bestaande melkveestallen gesitueerd. Als bijlage is een schetsplan gevoegd.
De nieuwe loods wordt ontsloten middels de bestaande erfverharding, welke doorgetrokken zal worden naar het naastgelegen stuk grond voor de loods.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving
Het Rijk heeft op 11 september 2020 de Nationale Omgevinsvisie (NOVI) vastgesteld, waarin een langetermijnvisie wordt gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In Nederland spelen complexe maatschappelijke opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze spelen zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal, welke Nederland zullen veranderen. Met de NOVI wordt perspectief geboden om de complexe grote opgaven aan te pakken, waarbij voortgebouwd wordt op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit staat hierin centraal, dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit, waarbij maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu inachtgenomen worden. De NOVI stuurt in dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
Met de NOVI wordt uitgegaan van een intergrale aanpak, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, met meer regie vanuit het Rijk. De aandacht van het Rijk gaat uit van de volgende prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Zowel voor de lange als de korte termijn zijn hier maatregelen voor nodig, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen.
Eén van die maatregelen is dat door de langere periodes van droogte in Nederland het urgent is om het watergebruik beter te gaan afstemmen op het beschikbare water en water langer vast te houden.
Een andere maatregel is dat de stikstofproblematiek zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar raakt. Hierdoor staan onze natuur, het landschap en de toekomst van de landbouw onder druk. Verbetering van de biodiversiteit vraagt om aanpak. Het Rijk werkt voor de lange termijn aan een geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied, waaronder kringlooplandbouw in evenwicht met natuur en landschap. Het Rijk streeft naar een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is, waarin ruimte is en blijft voor economische vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.
3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze structuurvisie wordt een samenhangende visie gegeven op het Nederlands Rijk tot 2040. Kernwoorden in het SVIR zijn concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.
De belangrijkste verandering is het terugtreden van de rijksoverheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Lagere overheden, waaronder provincies en gemeenten krijgen een grotere rol volgens het principe ‘decentraal, tenzij…’. De gebruiker moet weer centraal komen te staan. Het Rijksbeleid richt zich daarom op het vereenvoudigen van de regelgeving en heeft dertien rijksbelangen benoemd waar het Rijk de verantwoordelijkheid houdt. Het Rijk verwacht dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. Hierdoor zal de bestuurlijke druk afnemen en ontstaat ruimte voor regionaal maatwerk.
De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Het Rijk versterkt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkelingen en mobiliteit.
Het Rijk heeft drie doelen geformuleerd en per doel een aantal nationale belangen. Voor deze nationale belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil zij resultaten boeken op de middellange termijn (2028).
De provincies dienen deze nationale belangen te verankeren in hun eigen structuurvisies. Via de provinciale belangen en de provinciale Verordening wordt het beleid vastgelegd voor het gemeentelijk ruimtelijk beleid. De gemeenten zijn vervolgens gehouden om het provinciale kader te vertalen in hun eigen beleid.
3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (hieronder worden ook functiewijzigingen verstaan) in bestemmingsplannen. Per 1 juli 2017 is het tweede lid gewijzigd en luidt deze als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Doorwerking plangebied
Wat betreft de toets van de ontwikkeling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan het volgende worden geconstateerd: wat onder nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Onderhavige ontwikkeling vindt plaats bij en ten behoeve van een agrarisch bedrijf op een bestaande agrarische bedrijfslocatie. Dit betreft geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 onder i van het Bro. Een nadere onderbouwing is niet noodzakelijk, waarbij wel geldt dat er sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening. Dit wordt in deze toelichting verder aangetoond.
3.1.4 Nationaal Water Programma 2022-2027
Het rijk heeft op 18 maart 2022 het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 vastgesteld. In het NWP beschrijft het Rijk de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en –vaarwegen. Naast het bieden van een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein in het NWP, wordt ook nieuw ontwikkeld beleid vastgelegd. Het Rijk streeft naar een schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is, waarbij ook de aandacht uitgaat naar de raakvlakken van water met andere sectoren. Voor het waterdomein liggen grote opgaven:
- Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering;
- Nederland moet blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte;
- Nederland moet haar aandacht richten op de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening.
Tevens zijn allerlei functies van water afhankelijk, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Het NWP laat raakvlakken zien tussen water en landbouw, landschap, bodem en het energie- en klimaatbeleid. Het programma biedt daarmee een overzicht en inzicht van wat Nederland nu en in de toekomst te wachten staat.
3.1.5 Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)
In 2001 verscheen de kabinetsnota ‘Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid’, beter bekend als het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). In dit beleidsplan licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het NMP4 wil een einde maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. Want met de huidige manier van produceren en consumeren schuiven we nog steeds onze milieulasten door naar anderen. Volgens het NMP4 moet het lukken binnen 30 jaar te zijn overgestapt naar een duurzaam functionerende samenleving.
3.1.6 Afweging rijksbeleid
Op het plangebied als zodanig wordt in het Rijksbeleid niet specifiek ingegaan. Het rijksbeleid heeft geen specifieke gevolgen voor het plangebied en biedt mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen, waarbij wel geldt dat een watertoets uitgevoerd dient te worden. Geen van de nationale belangen wordt met onderhavig project aangetast of beïnvloed. Het plan is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het initiatief als zodanig past binnen de uitgangspunten van het ruimtelijke beleid van de nationale overheid.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016)
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 heeft de provincie Utrecht het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. Deze periode sluit aan bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zorgt voor de doorwerking van de PRS naar gemeenten. De PRS en PRV zijn in 2013 vastgesteld door Provinciale staten en worden elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijkt).
De ambitie voor de provincie Utrecht is om deze aantrekkelijk te houden om te wonen, werken en recreëren. De opgestelde Strategie Utrecht2040 is daarbij de stip aan de horizon. De doelen uit Strategie Utrecht2040 vragen om een integrale aanpak die voor ons ruimtelijk beleid resulteert in vier pijlers:
- duurzame leefomgeving;
- beschermen kwaliteiten;
- vitale dorpen en steden;
- dynamisch landelijk gebied.
Voor onderhavig initiatief is een dynamisch landelijk gebied van belang. De provincie biedt ruimte voor de ontwikkeling van een economisch vitale landbouw. De landbouw heeft een belangrijke rol in het in stand kunnen houden van het aantrekkelijke agrarische cultuurlandschap. Bovendien is de landbouw nog steeds de belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied.
Toetsing initiatief
Met onderhavige ontwikkeling wordt de bouw van een nieuwe loods beoogd voor de opslag van machines, werktuigen en hooi en stro. Binnen de bestaande bebouwing is hiertoe niet voldoende en geschikte ruimte beschikbaar. Bovendien is het van belang dat de toegenomen voorraad hooi en stro apart en droog opgeslagen kan worden. Ditzelfde geldt mede voor machines en werktuigen. Het is gewenst deze droog onder te kunnen brengen om vroegtijdige slijtage tegen te gaan. Bovendien is buitenopslag niet wenselijk, waardoor verrommeling van het landschap kan worden voorkomen.
Geconcludeerd kan worden dat plan passend is binnen het beleid zoals omschreven voor het dynamisch landelijk gebied.
3.2.2 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De provincie Utrecht heeft een fijn woon- en leefklimaat. Dat willen ze zo houden. Tegelijkertijd is er ruimte nodig voor opgaven als: de groeiende behoefte aan woningen, de aantrekkende economie en de energietransitie. Daarom móeten we keuzes maken. De keuzes die de provincie maakt voor onze leefomgeving staan in de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie is op 10 maart 2021 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 april 2021 in werking getreden.
Met zeven beleidsthema’s wordt richting gegeven aan de ontwikkeling en de bescherming van onze gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is er een inclusieve en circulaire provincie Utrecht:
- waarin stad en land gezond zijn;
- die klimaatbestendig en waterrobuust is;
- waarin duurzame energie een plek heeft;
- met vitale steden en dorpen;
- die duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
- met een levend landschap, erfgoed en cultuur;
- die een toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
De zeven thema’s zorgen gezamenlijk voor integrale, toekomstgerichte oplossingen voor de opgaven waarmee de Utrechtse kwaliteiten per saldo worden behouden of versterkt. Dit wordt bereikt door nieuwe ontwikkelingen te combineren en te concentreren, zorgvuldig om te gaan met de schaarse ruimte en kwaliteiten en door ontwerp en innovatie te stimuleren.
Aantrekkelijke landschappen
Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom willen ze op de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen voortbouwen en deze doorontwikkelen in de provincie. Een landschap is geen statisch plaatje; landschap is altijd in ontwikkeling en elk landschap heeft ruimte voor een vorm van dynamiek. Maar wel op zo’n manier dat de landschapskwaliteit wordt doorontwikkeld en beter beleefbaar wordt, onder andere met behulp van creatieve verbeeldingskracht. In het werken met landschapskwaliteit gaan we uit van een samenspel tussen het beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties).
Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten van het landschap. Voor de open landschappen gelden andere principes dan voor de meer gesloten landschappen. Landschappen vragen om bebouwing die qua maat en schaal passen bij de kernen die in het landelijk gebied gelegen zijn.
Daarnaast wil de provincie blijvend economisch perspectief bieden aan de landbouw door ruimte te bieden om door te groeien tot een bouwperceel van maximaal 1,5 hectare, waarbij voor de grondgebonden veehouderij in het buitengebied doorgroei mogelijk is naar een bouwperceel van 2,5 hectare, onder de voorwaarden van een goede landschappelijke inpassing, verbetering van dierenwelzijn, vermindering van milieubelasting en verbetering van de volksgezondheid.
Toetsing initiatief
De planlocatie is gelegen in een gebied dat is aangeduid als landbouwgebied, waar onder andere transitie naar duurzame landbouw wordt nagestreefd. De provincie stuurt met haar ruimtelijk beleid op grondgebondenheid. Dit wil zeggen dat ze voldoende groeiruimte binnen voorwaarden wil bieden, wat bijdraagt aan een economische rendabele bedrijfsvoering, in samenhang met de omgevingskwaliteiten. Circulaire landbouw wordt hierin nagestreefd, waarbij efficiënt gebruik van nutriënten, meer ruwvoer (eiwit) van eigen land, duurzaam bodembeheer en gebruik van natuurlijke processen wordt gestimuleerd.
In onderhavig initiatief is sprake van een grondgebonden veehouderij (melkvee) die al het benodigde ruwvoer, hooi en stro van eigen land verkrijgt. Voor de opslag is wel voldoende ruimte benodigd. Verder is voldoende en geschikte ruimte benodigd voor de stalling van machines en werktuigen. Onderhavig plan behelst daartoe de realisatie van een nieuwe loods en de verlenging van de vier kuilplaten. Hiervoor is een vormverandering van het bouwvlak (3.026 m²) noodzakelijk. Het huidige bouwvlak met een omvang van 15.098 m² blijft qua omvang gelijk.
Door de vormverandering van het bouwvlak valt een deel van het bouwvlak achter op het perceel weg, wat betekent dat het open landschap hier niet aangetast wordt. Het is om die reden ook niet gewenst de loods achterop het perceel te realiseren. Bij de inpassing van de nieuwe loods wordt verder rekening gehouden met de maat en schaal van de bebouwing passend in dit gebied. De hoogte van de nieuwe loods zal circa 8 meter bedragen, wat lager is ten opzichte van de hoogte van de bestaande melkveestallen. Ook zal de loods en de kuilplaten landschappelijk ingepast worden wat verder bijdraagt aan het landschap.
In zijn algemeenheid kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in strijd is met de omgevingsvisie.
3.2.3 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
De Omgevingsvisie komt juridisch tot uitdrukking in een Omgevingsverordening met regels voor de leefomgeving. Zo’n 20 verordeningen, regelingen en besluiten zijn samengevoegd in 1 provinciale Omgevingsverordening. Omdat de Omgevingswet is uitgesteld, is het nodig om in plaats van direct een Omgevingsverordening, eerst een Interim Omgevingsverordening te maken. De Omgevingsverordening kan namelijk niet onder de huidige wetgeving in werking treden. Om toch eerder uitvoering te kunnen geven aan de plannen en ambities uit de Omgevingsvisie, is besloten om, tot de nieuwe wet ingaat, te werken met een interim Omgevingsverordening.
Voor onderhavig initiatief is artikel 8.1 Agrarische bedrijven relevant. Onderstaand is dit artikel weergegeven.
Artikel 8.1 Instructieregel agrarische bedrijven
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Agrarische bedrijven bevat geen bestemmingen en regels die voorzien in:
- nieuwe agrarische bouwpercelen, tenzij het gaat om de verplaatsing van een grondgebonden landbouwbedrijf voor het voldoen aan internationale verplichtingen; en
- een omschakeling van grondgebonden agrarisch bedrijf naar niet-grondgebonden veehouderij.
- Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Agrarische bedrijven bevat bestemmingen en regels die voorzien in een agrarisch bouwperceel met een oppervlakte van maximaal 1,5 hectare ten behoeve van bestaande agrarische bedrijven, waarbij per bouwperceel maximaal één bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen met maximaal één bouwlaag voor het stallen van dieren zijn toegestaan.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Agrarische bedrijven kan bestemmingen en regels bevatten die voorzien in uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwperceel voor een grondgebonden veehouderij tot maximaal 2,5 hectare, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing:
- de uitbreiding draagt bij aan verbetering van het dierenwelzijn;
- de uitbreiding draagt bij aan vermindering van de milieubelasting; en
- de uitbreiding draagt bij aan verbetering van de volksgezondheid.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Agrarische bedrijven kan bestemmingen en regels bevatten die nevenactiviteiten toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- de nevenactiviteit blijft ruimtelijk ondergeschikt aan de agrarische activiteiten;
- de nevenactiviteit vindt plaats binnen het bestaande bouwperceel;
- erfinrichting en bedrijfsbebouwing zijn landschappelijk goed inpasbaar; en
- omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
- De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de onderbouwing.
Ad 1a en b)
Er is hier geen sprake van een nieuw agrarisch bouwperceel of omschakeling van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar niet-grondgebonden veehouderij.
Ad 2)
Er is geen sprake van een uitbreiding van het bestaande agrarisch bouwperceel voor een grondgebonden veehouderij. Deze heeft een bestaande omvang van 1,51 hectare welke gelijk blijft. Ook ligt deze bestaande omvang ruim onder de maximaal toegestane 2,5 hectare. In het bouwperceel is aanwezig en maximaal toegestaan één bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen met maximaal één bouwlaag voor het stallen van dieren. In de nieuwe loods is het stallen van dieren niet toegestaan hetgeen is vastgelegd in de regels.
Ad 3)
Er is geen sprake van een uitbreiding. Het bestaand agrarisch bouwperceel voor de grondgebonden veehouderij wordt enkel van vorm veranderd. De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast. Voor het landschappelijk inpassingsplan wordt verwezen naar de bijlagen.
Ad 4)
Er is geen sprake van nevenactiviteiten binnen het plangebied.
Ad 5)
In onderliggende toelichting van het bestemmingsplan wordt gemotiveerd dat het plan aan de genoemde voorwaarden voldoet en milieu hygiënisch verantwoord is. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op de landschappelijke inpassing van de nieuwe loods. Voor de volledige inpassing wordt verwezen naar de bijlagen.
Daarnaast is het plangebied gelegen in een ‘Aandachtsgebied stiltegebied’. Binnen dit gebied zijn regels voor activiteiten opgenomen. Ten behoeve van landbouwactiviteiten, in dit geval een melkveehouderij, zijn deze activiteiten vrijgesteld van de regels die gelden binnen het ‘Aandachtsgebied stiltegebied’. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Ook is het plangebied aangemerkt als ‘Overstroombaargebied’ en ‘Beschermingszone drinkwaterwinning’. In navolgende paragraaf 4.2 ‘Water’ zal hier nader op worden ingegaan.
Verder ligt het plangebied binnen het landschap ‘Groene Hart’ en is het gebied aangemerkt als ‘Gebied landschappelijke waarden’. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op de landschappelijke inpassing van de nieuwe loods. Voor het volledig landschappelijk inpassingsplan wordt verwezen naar de bijlagen.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Landschapsvisie Vijfheerenlanden 2040
De gemeente Vijfheerenlanden heeft op 15 februari 2023 de ‘Landschapsvisie Vijfheerenlanden 2040’ vastgesteld. In deze visie is één visie ontwikkeld voor het buitengebied van Vijfheerenlanden. Het buitengebied van Vijfheerenlanden is een typisch Hollands landschap.
De gemeente staat voor grote opgaven zoals een omvangrijke transitie van de landbouw, een energietransitie en klimaatadaptatie in combinatie met de gebiedsopgaven zoals de bodemdaling in het veen en de zorg voor de weidevogels en biodiversiteit.
Met de landschapsvisie wordt beoogd een duurzame balans te vinden tussen landbouw, natuur, waterbeheer, bodemdaling, recreatie en het opwekken van duurzame energie en andere belangen om een aantrekkelijk, vitaal en toekomstig landschap te ontwikkelen. Met behulp van deze visie kan de gemeente richting geven aan ontwikkelingen in het buitengebied.
De gemeente streeft dan ook een toekomstbeeld voor 2040 na waarbij uitgegaan kan worden van een landschap waarin agrarische productie wordt gecombineerd met het tot stand brengen en behouden van een gezonde bodem, schoon water, schone lucht, een hoge mate van biodiversiteit en een aantrekkelijk (cultuurhistorisch) landschap.
In de landschapsvisie worden zes ambities met de volgende uitgangspunten nagestreefd:
- Sterke, toekomstbestendige landbouw
- Robuuste en gevarieerde natuur
- Klimaatbestendig en waterrobuust
- Energie uit het gebied
- Ruimte voor recreatie
- Het landschap ontsloten
Voor onderhavig plan is met name het eerste punt van belang: ‘Sterke, toekomstbestendige landbouw’. De landbouw vormt de belangrijkste drager van het landelijk gebied. Ook voor de toekomst. Gestreefd wordt naar een transitie naar een duurzame en volhoudbare inrichting en beheer van het landelijk gebied en de landbouw in 2040. Uitgangspunt hierin is dat perspectief voor de veehouder geboden wordt, ruimte voor planten en dieren en met een geringe belasting voor de (milieu)omgeving en het klimaat, waarbij een gezonde natuurlijke bodem- en watersysteem als basis geldt.
De gemeente wil ruimte bieden aan mogelijkheden in:
- natuurinclusieve kringlooplandbouw
- innovatieve vormen van ‘nat’ agrarisch gebruik
- agroforestry
- landbouwproductie in combinatie met landschapsverbetering
- boeren belonen voor ecosysteemdiensten
- verduurzaming en continuïteit in de fruitteelt
- op naar plattelandsbedrijvigheid
Verder zijn in de landschapsvisie de eerder genoemde uitgangspunten nader uitgewerkt voor de verschillende deelgebieden binnen de gemeente Vijfheerenlanden met elk een eigen karakter:
- uiterwaarden
- stroomruggen
- halfopen griendenlandschap
- veenweidelandschap met rivierinvloeden
- stads- en dorpsranden
- linten
In de visie wordt per deelgebied ingegaan op hoe de gemeente de bestaande kwaliteiten van het gebied wil behouden en versterken en welke typen ontwikkelingen daaraan bij kunnen dragen, rekening houdend met de thematische uitgangspunten.
De planlocatie is gelegen aan de rand van de kern Leerbroek binnen het ‘Veenweidelandschap met rivierinvloeden’. Binnen dit gebied zijn de laag gelegen open veenweidepolders met strokenverkaveling zichtbaar. Het gehele gebied is ontgonnen in een systeem met parallel aan elkaar lopende wegen. Omdat het land laag en nat is wordt het gebied vrijwel uitsluitend gebruikt voor de melkveehouderij. Het veenweidegebied is rijk aan cultuurhistorisch-landschappelijke elementen en structuren zoals tiendwegen, veenstroompjes, (achter)kaden en woonheuvels. Het is een zeer open gebied met koeien in de wei en beschermde weidevogelgebieden met onder meer grutto’s. De weidsheid, rust en stilte zijn zeer karakteristiek. Grote delen van dit gebied vallen onder een stiltegebied.
Onderhavige locatie valt binnen een halfopen veenweidegebied. Hier zijn de grienden, natte bosjes en open graslanden karakteristiek, met daartussen de vele sloten. Dit landschap kan worden versterkt door het ontwikkelen van natte broekbosstroken van hakhout-, broek- of geriefhoutbosjes met een rijke variantie aan gebiedseigen bomen en struiken.
Figuur 6: Uitsnede kaart Landschapsvisie ‘Vijfheerenlanden’
Koers ontwikkelingen in het veenweidegebied
De gemeente wil het open en rustige karakter van de open veenweidepolders behouden. Landschappelijk gezien en tevens met het oog op de weidevogels zijn hoger opgaande beplanting en gewassen ongewenst in dit gebied. De karakteristieke opstrekkende strokenverkaveling en de lijnen van de ‘prachtlinten’ en achterkaden dienen behouden te blijven en waar mogelijk dienen deze versterkt te worden. Het open landschap is een belangrijk gegeven, de voorkeur gaat dan ook uit naar bloemrijke weides waar met hoge waterstanden en drassige stukken land wordt bijgedragen aan verminderde kwetsbaarheid voor droogte en hitte en aan meer biodiversiteit.
De landbouw neemt in dit gebied een belangrijke plaats in. Agrarische bedrijven krijgen hier meer ruimte dan elders in de gemeente. Er is ruimte voor schaalvergroting van agrarische bedrijven, maar ook verbreding en verdieping van de agrarische bedrijfsvoering, gekoppeld aan het erf en op kleinschalige wijze, zoals een minicamping of Zorgboerderij. Ook wordt natuur inclusieve (agrarische) bedrijfsvoering bevorderd.
Planlocatie
Met onderhavige ontwikkeling wordt een nieuwe opslagloods en verlenging van vier bestaande kuilplaten voorzien bij een bestaande melkveehouderij. Om dit mogelijk te maken is een vormverandering van het bouwvlak benodigd. Door het wegvallen van een gedeelte van het bouwvlak achter op het perceel, wordt aantasting van het open landschap voorkomen. Met de ontwikkeling wordt het totale perceel landschappelijk ingepast met streekeigen beplanting, wat tot een versterking van de biodiversiteit aldaar zal leiden.
De nieuwe loods verkrijgt een eenvoudige, rechthoekige vorm en wordt in lijn met de bestaande melkveestallen en opstrekkende verkavelingsstructuur gesitueerd. Hiermee vindt geen wijziging plaats in de bestaande lijnenstructuur. De nieuwe loods verkrijgt een moderne uitstraling door het kleur- en materiaalgebruik, wat een positieve bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Dit wordt versterkt doordat buitenopslag (zoals opleggers) niet meer nodig is door de komst van de nieuwe opslagloods op het perceel.
Gezien het feit dat de bestaande (bedrijfs)bebouwing op het perceel en de beoogde nieuwe loods achter op het naastgelegen perceel zijn voorzien en de bestaande bomen en beplanting op het voorerf behouden blijven, wordt het bestaande straat- en bebouwingsbeeld aan het bebouwingslint de Recht van ter Leede in tact gelaten. Bovendien is de nieuwe loods vanaf de weg nauwelijks zichtbaar en wordt de nieuwe loods aan de zijde van de nieuwe woonwijk aan het zicht onttrokken door de aanplant van een elzenhaag. De ontwikkeling past hiermee binnen de kaders zoals gesteld in de Landschapsvisie ‘Vijfheerenlanden’.
3.3.2 Bestemmingsplan
In het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Zederik’ is binnen de bestemming ‘Agrarisch’ een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.6) opgenomen om de bouwgrenzen onder voorwaarden te veranderen.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid veranderen bouwgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in artikel 3.1 bedoelde gronden te wijzigen voor het veranderen van bouwgrenzen, al dan niet in verband met het vergroten van de oppervlakte van het bouwperceel, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- de wijziging noodzakelijk is in verband met een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf;
- bij de wijziging bij voorkeur de historische verkavelingsvorm wordt aangehouden;
- de oppervlakte van het bouwvlak dat ontstaat niet groter wordt dan 2 ha;
- de eventueel aanwezige cultuurhistorisch, natuurlijke en landschappelijke waarden en de bestaande doorzichten mogen niet onevenredig worden aangetast;
- de aanvraag getoetst is door een agrarisch deskundige;
- buitenopslag landschappelijk wordt ingepast;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Plangebied
Hieronder wordt onderbouwd dat aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan.
Ad a)
Met onderhavige ontwikkeling vindt een vormverandering van het agrarisch bouwvlak plaats. Deze vormverandering is noodzakelijk voor de inpassing van een nieuwe loods op het perceel. De nieuwe loods zal dienen voor de opslag van machines en werktuigen en hooi en stro. Momenteel is hiervoor te weinig ruimte in bestaande bebouwing op het perceel beschikbaar. De vormverandering maakt ook mogelijk het verlengen van de 4 kuilplaten voor voldoende ruwvoeropslag.
De situering van de nieuwe loods op de aangrenzende gronden is voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk. Het is logistiek gezien niet wenselijk om de nieuwe loods met de opslag van onder meer hooi en stro achter op het nog onbebouwde bouwperceel te situeren. Het is voor de bedrijfsvoering doelmatiger om de afstand van de nieuwe loods tot de melkveestallen zo gering mogelijk te houden, zodat de aan- en afvoer zo kort mogelijk zijn. Qua verkeersintensiteiten op het perceel is dit bovendien minder milieubelastend.
Ook is het dan mogelijk om de overige goederen, zoals opleggers, binnen te plaatsen, waardoor vroegtijdige slijtage door weersinvloeden tegengegaan kan worden. Ook kan hiermee buitenopslag worden tegengegaan, wat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ten goede komt.
Ad b)
De nieuwe loods wordt parallel aan de bestaande melkveestallen gesitueerd, op gronden waar altijd al een bouwvlak op heeft gelegen. Hier vindt dus geen verandering in plaats. Door de vormverandering van het bouwvlak komt een gedeelte van het bouwvlak achter op het perceel te vervallen. De ontwikkeling doet hiermee geen afbreuk aan historische lijnen en vormen.
Ad c)
Met onderhavig plan is sprake van de inpassing van een nieuwe loods en het verlengen van vier kuilplaten, waarvoor een vormverandering van het bouwvlak (3.026 m²) noodzakelijk is. Het huidige bouwvlak heeft een omvang van 15.098 m² en zal in omvang gelijk blijven. Hiermee wordt onder de toegestane 2 hectare gebleven.
Ad d)
De nieuwe loods wordt met gebiedseigen bomen, hagen en beplanting in het landschap ingepast, wat tot een versterking van het landschap leidt. Voor het landschappelijk inpassingsplan wordt verwezen naar de bijlagen. Doordat een gedeelte van het bouwvlak achter op het perceel komt te vervallen en sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik, wordt het doorzicht naar het open landschap in tact gehouden. In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Hier wordt duidelijk dat cultuurhistorische waarden met de ontwikkeling in tact gelaten blijven. Concluderend kan worden gesteld dat aanwezige cultuurhistorisch, natuurlijke en landschappelijke waarden en de bestaande doorzichten niet onevenredig worden aangetast.
Ad e)
Daar enkel sprake is van een vormverandering van het bouwvlak en geen vergroting en het bouwvlak aan de achterzijde komt te vervallen wat ook de wens is van de raad, is geen toetsing door een agrarisch deskundige benodigd.
Ad f)
Door de komst van de nieuwe opslagloods is het mogelijk buitenopslag tegen te gaan, waarmee verrommeling van het landschap kan worden voorkomen.
Ad g)
De nieuwe loods heeft een afschermende werking naar de nieuwe woonwijk ‘Ontwikkeling Leerbroek’ en het vrije uitzicht vanuit de nieuwe woningen naar het achterliggende gebied kan hiermee onaangetast blijven. Dit omdat een gedeelte van het bouwvlak achter op het perceel, in het open veld, komt te vervallen. De ontwikkeling ligt op voldoende afstand (50 meter) ten opzichte van woningen en overige bedrijven en functies, waardoor belangen en gebruikers van omliggende gronden niet onevenredig worden aangetast.
Aan bovenstaande punten wordt voldaan. Voor de volledige onderbouwing wordt verwezen naar hoofdstuk 4.
Geconcludeerd kan worden dat de vormverandering van het bouwvlak voldoet aan de voorwaarden gesteld in de wijzigingsbevoegdheid.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
In deze paragraaf wordt ingegaan op de relevante milieuaspecten en bekeken in hoeverre er sprake is van belemmeringen voor de voortgang van het plan.
4.1.1 Bodem
In het kader van de Wro dient aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie en hoe eventuele bodemverontreiniging kan worden voorkomen.
De mate waarin beoordeling van de bodemkwaliteit aan de orde is, is met name afhankelijk van aard en omvang van de functiewijzing. Beoordeling van het aspect bodemkwaliteit kan achterwege blijven in een aantal situaties. Bij het wijzigen van de bestemming van een al bebouwd perceel, waarbij de nieuwe gebruiksvormen een voor de beoordeling van het aspect bodemkwaliteit vergelijkbaar gebruik kennen, is beoordeling van het aspect bodemkwaliteit niet aan de orde. Dit is in onderhavige geval grotendeels het geval.
Doorwerking plangebied
In onderhavige situatie wordt het agrarisch bouwvlak verlegd ten behoeve van de realisatie van een loods en het verlengen van kuilplaten ten behoeve van een melkveehouderij. De locatie waar de uitbreiding is beoogd betreft agrarische gronden. Op de gronden worden geen gevoelige functies gerealiseerd. Er zal enkel stalling en voeropslag plaats vinden. Het historisch gebruik van de gronden is agrarisch. Er wordt geen grondvervuiling verwacht en de gebruiksfunctie blijft agrarisch. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
In de directe omgeving van het bedrijf zijn geen bodem- of grondwaterbeschermingsgebieden aanwezig. Er is dus geen sprake van beïnvloeding van dergelijke gebieden door het oprichten van de nieuwbouw. Het betreft geen waterpotentiegebied of waterbergingsgebied.
Met betrekking tot het aspect bodemverontreiniging zijn er geen bezwaren voor het huidige en/of toekomstige gebruik van de locatie.
4.1.2 Lucht
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regeling rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer. Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een plan draagt ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een plan past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
De realisatie van de loods en verlenging van de kuilplaten vindt door de vormverandering enkel op een andere locatie plaats. Het gaat om de stalling van bestaand aanwezige machines en werktuigen en de opslag van bestaand benodigd hooi, stro en ruwvoer. Het gaat daarmee om bestaande vervoersbewegingen op het bedrijf. Er wordt in dit deel van het bouwvlak in tegenstelling tot het bestaande bouwvlak, geen huisvesting van vee dan wel opslag van mest toegestaan. Er is daarmee geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit. Aan voorwaarde B wordt dus voldaan.
De bedrijfswoning is en blijft een agrarische bedrijfswoning. Hierdoor worden omliggende bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. Ook is geen sprake van de oprichting van gevoelige functies. Om deze reden behoeft de luchtkwaliteit ter plaatse geen beschouwing.
Met betrekking tot het aspect lucht zijn er geen bezwaren voor de ontwikkeling.
4.1.3 Geur
Voor een melkveehouderij gelden in de Wet geurhinder en veehouderij vaste afstanden. Een gemeente kan hier in de gemeentelijke geurverordening van afwijken. De gemeente heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en heeft de ‘Geurverordening gemeente Vijfheerenlanden’ vastgesteld. De gemeente Vijfheerenlanden heeft in deze geurverordening een aangepaste afstandseis van 50 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom en 25 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom vastgesteld.
De invulling van het begrip ‘bebouwde kom’ als bedoeld in de Wgv wordt bepaald door de aard van de omgeving, de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing die geconcentreerd is tot een samenhangende structuur.
Gezien de aard van de omgeving en de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing welke zich concentreert tot een samenhangende structuur, wordt gesteld dat de bebouwde kom van Leerbroek begint bij de naast gelegen locatie Recht van ter Leede 38. Daarmee geldt 50 meter als afstand. Genoemde afstand van 50 meter is vereist tot de (emissiepunten van) dierenverblijven dan wel de rand van het bouwvlak waarbinnen deze zijn toegestaan.
Binnen de uitbreiding van het bouwvlak vindt geen stalling van vee plaats dan wel de opslag van mest, hetgeen ook wordt uitgesloten in de regels. Daarmee wijzigt de afstand van emissiepunten tot omliggende gevoelige objecten niet. Daarbij blijven de toegestane gevoelige objecten in de omgeving gelegen buiten de 50 meter-contour gemeten vanaf het toekomstige bouwvlak van de melkveehouderij. Aan deze afstandsnorm wordt enkel reeds in de bestaande situatie niet voldaan ten aanzien van de woning Recht van ter Leede 38, welke afstand niet wijzigt.
Voor de opslag van kuilvoer volstaat 25 meter tot geurgevoelige objecten (artikel 3.46 lid 5 Activiteitenbesluit). Het maakt niet uit of het geurgevoelige object binnen of buiten de bebouwde kom ligt. Is de afstand korter dan 50 meter, dan moet de agrariër het kuilvoer afdekken (behalve natuurlijk tijdens aan- en afvoer). Voor knolgewassen, wortelgewassen of fruit is afdekken niet nodig (artikel 3.46 lid 6 Activiteitenbesluit). De afstand tot omliggende geurgevoelige objecten bedraagt tenminste 50 meter, waarmee ten alle tijden voldaan wordt aan hetgeen vereist.
Wat betreft de mestsilo geldt op grond van paragraaf 3.4.6. van het Activiteiten-besluit het volgende. Voor het opslaan van drijfmest in een of meer mestbassins met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 750 vierkante meter of een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 2.500 kubieke meter, geldt in beginsel dat een afstand van 100 meter tot geurgevoelige objecten gelegen binnen de bebouwde kom moet worden aangehouden. In afwijking bedraagt de afstand 50 meter indien de gezamenlijke oppervlakte van de in de inrichting aanwezige bassins minder bedraagt dan 350 vierkante meter. Genoemde afstanden zijn alleen niet van toepassing op een mestbassin dat is opgericht voor 1 januari 2013 en dat op grond op grond van het Besluit landbouw milieubeheer of het Besluit mestbassins milieubeheer op een kleinere afstand is gelegen dan de afstand die zou gelden, de afstand tot een geurgevoelig object niet is afgenomen en verplaatsing van het mestbassin redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
De kortste afstand van de bestaande mestsilo tot omliggende (toekomstige) gevoelige objecten bedraagt 92 meter. Deze afstand wordt met de beoogde indicatief aangeduide verplaatsing van de mestsilo groter. Daarbij heeft de indicatief aangeduide mestsilo een oppervlak van circa 250 vierkante meter, waarvoor een afstand van 50 meter geldt tot gevoelige objecten. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Er wordt aldus voldaan aan de wettelijke afstandsnormen voor geur dan wel nemen bestaande lagere afstanden niet af. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande omliggende woningen en toekomstig nieuwe woningen en bijbehorende tuinen blijft gewaarborgd. Daarbij heeft de gemeente bij het vaststellen van het bestemmingsplan voor de nieuwe woonwijk een afweging gemaakt over het acceptabel woon- en leefklimaat. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarbij extra ruimte tussen de melkveehouderij en de gronden waar geurgevoelige objecten worden toegestaan gecreëerd door de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten – milieugevoelige functie’ door te trekken richting het noordoosten. Binnen deze aanduiding zijn geen vergunningsplichtige en vergunningsvrije milieugevoelige (en dus ook geurgevoelige) gebouwen toegestaan.
Er worden verder met onderhavig plan geen nieuwe geurgevoelige objecten opgericht dan wel mogelijk gemaakt. De bedrijfswoning is bestaand. Omliggende veehouderijen worden hierdoor niet belemmerd.
Het aspect geur vormt hiermee geen belemmering voor onderhavig initiatief.
4.1.4 Geluid
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Voor dit plan geldt dat uitsluitend industrielawaai relevant is. Voor onderhavige initiatief is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, om de verandering in geluidsbelasting te berekenen van de inrichting op de omliggende woningen door de realisatie van de loods.
In het onderzoek wordt de volgende conclusie getrokken. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 3.
Conclusie
De oprichting van de werktuigen-opslagloods heeft beperkt invloed op de berekeningsresultaten. Alleen tijdens als er inkuilactiviteiten tot in de avondperiode plaatsvinden wordt de normstelling uit stap 2 van de VNG-uitgave overschreden. Dit is hooguit 12 keer per jaar het geval en kan zodoende als incidentele bedrijfssituatie beschouwd worden. Voor een incidentele bedrijfssituatie die niet te voorkomen is, is het accepteren van een hogere geluidsbelasting niet onredelijk.
Daarbij vindt het inkuilen ook al plaats binnen de bestaande bedrijfsvoering wat ook is toegestaan en vergund. Het aspect geluid vormt hiermee geen belemmering voor onderhavig initiatief.
4.1.5 Externe veiligheid
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang te kijken naar gevaar leverende functies in of in de nabijheid van het plangebied. Daartoe moeten de risico’s voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten in beeld worden gebracht.
Het aspect externe veiligheid beschrijft risico’s die ontstaan als gevolg van opslag van, of handelingen met, gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen of op transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.
Voor bedrijven is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) van toepassing. In het kader van het Bevi komen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten bescherming toe ten aanzien van ongelukken met gevaarlijke stoffen.
Risicocontouren
Gemeente en provincie kunnen veiligheidsafstanden (plaatsgebonden risicocontour) en invloedsgebieden (groepsrisico) rond risicovolle inrichtingen of activiteiten (BEVI) bepalen op grond van berekende risico’s. Binnen de veiligheidsafstanden (PR-contour) mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten liggen of komen te liggen. Binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit dient het groepsrisico nader te worden bepaald.
Een risicocontour (ofwel plaatsgebonden risico) geeft aan hoe groot in de omgeving de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron: binnen de contour is het risico groter, buiten de contour is het risico kleiner.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtsreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het plaatsgebonden risico wordt gebruikt bij de toetsing of een risicovolle activiteit op een bepaalde plek mag plaatsvinden en wat in de directe omgeving ervan gebouwd mag worden. Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied in geen enkele plaatsgebonden risicocontour is gelegen. Er worden derhalve geen grenswaarden overschreden.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi wordt verder een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Plangebied
Onderstaand is de planlocatie binnen de risicokaart weergegeven. Hieruit blijkt dat het plangebied niet aangeduid wordt als risicovolle inrichting. Ook is het plangebied niet gelegen binnen risicocontouren (PR 10-6 contour en invloedsgebied) van inrichtingen, buisleidingen of transportroutes.
Met onderhavige ontwikkeling worden ook geen risicovolle bronnen gerealiseerd dan wel gevoelige objecten.
Figuur 7: Uitsnede risicokaart Nederland (planlocatie aangegeven met blauwe cirkel en pijl)
4.1.6 Sociale veiligheid
Onderhavig plan heeft geen invloed op de sociale veiligheid binnen de omgeving.
4.1.7 Mer-plicht
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage oftewel m.e.r. ontwikkeld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is daarom de milieueffectrapportage (m.e.r.) wettelijk verankerd. M.e.r. is een procedure met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen
Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie aanleidingen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan betrekking heeft.
In de handreiking milieueffectrapportage is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
- belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of
- belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een vormverandering van het bestaande bouwvlak, waarbij er in het deel van het bouwvlak dat verlegd wordt geen stalling van vee dan wel opslag van dierlijk mest kan en zal plaats vinden. Er vindt daarmee een beperking van het gebruik plaats. Het in dit hoofdstuk beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat, zowel voor de afzonderlijke aspecten als bij een integrale benadering van alle onderzochte aspecten, belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling, zijn uitgesloten.
Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.
4.2 Water
In het plangebied is Waterschap Rivierenland de waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheerder, de vaarwegbeheerder, de beheerder van de primaire en secundaire waterkeringen, beheerder van de rioolwaterzuiveringsinstallaties en wegbeheerder van de wegen buiten de bebouwde kom, niet zijnde rijks- of provinciale wegen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 ‘Versterken, verbinden, vergroenen’ beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema’s: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
Verordening ‘de Keur’
Het Waterschap Rivierenland heeft als regelgeving haar verordening de Keur. Deze verordening is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. In de verordening de Keur is geregeld dat langs A- en B-waterlopen een beschermingszone in acht dient te worden genomen. De beschermingszone is een obstakelvrije onderhoudsstrook die in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Binnen de beschermingszone van een A- of B-watergang mogen niet zonder toestemming van het Waterschap Rivierenland werkzaamheden plaatsvinden die schade kunnen aanbrengen aan de watergang. Voor een A-watergang geldt in de Alblasserwaard een beschermingszone van 5 meter en voor een B-watergang 1 meter. Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning- en of meldingsplichtig, omdat deze invloed hebben op de water- aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Het onderhoud en de toestand van de waterlopen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Onderzoek
Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. Deze watertoets is bijgevoegd in de bijlage van dit plan. De uitkomst van de digitale watertoets is dat de gangbare watertoetsprocedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat er nader overleg plaats moet vinden met Waterschap Rivierenland.
Het plan betreft uitsluitend een juridisch-planologische wijziging (wijziging bouwvlak). Er vindt met dit wijzigingsplan nog geen aanpassing van bebouwing of ruimte plaats. De wijziging maakt het mogelijk een loods te realiseren en de kuilplaten te verlengen. In het kader van de omgevingsvergunning / watervergunning voor de realisatie van de loods en de kuilplaten zal rekening moeten worden gehouden met de belangen en regelgeving van het waterschap hetgeen ook geschied.
Watergangen
In geval er sprake is van ingrepen aan de bestaande watergangen dient een watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Rivierenland. Eventuele dempingen van watergangen dienen voor 100% te worden gecompenseerd binnen hetzelfde peilgebied.
Plangebied
Voorlangs de locatie langs Recht van ter Leede loopt een A-watergang. Hier vinden geen veranderingen of werkzaamheden plaats. Langszij het perceel loopt aan weerszijden een B-watergang. Deze zal aan de zijde van de toekomstige loods gedeeltelijk gedempt moeten worden. Dit is ook reeds vergund en geschied in overleg met en na akkoord van het waterschap.
Figuur 11: Ligging planlocatie t.o.v. Natuurnetwerk Nederland
4.3.2 Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming en instandhouding van planten- en diersoorten die in het wild voorkomen. Daarnaast dienen alle in het wild levende planten en dieren in principe met rust te worden gelaten.
Eventuele schade aan in het wild levende planten en dieren dient beperkt te worden middels het nemen van mitigerende maatregelen. Als mitigatie niet voldoende is om schade te voorkomen is het verplicht de resterende schade te compenseren.
De beoogde ontwikkeling vindt plaats op een landbouwperceel dat nu reeds in gebruik is ten behoeve van het agrarisch bedrijf. De grond is aangesloten gelegen van het bedrijf waar momenteel al sprake is van verstorende effecten door het gebruik van landbouwwerktuigen. Er hoeven met onderhavige ontwikkeling geen bomen te worden gekapt. Ook wordt er geen bebouwing gesloopt.
De werkzaamheden kunnen leiden tot een beschadiging of vernietiging van mogelijke verblijfplaatsen en/of verstoring van eventueel aanwezige algemene soorten. Een algehele vrijstelling is hierop van toepassing. De algemene zorgplicht blijft onverminderd van toepassing.
Een deel van de ontwikkeling vindt plaats in beschermd weidevogelgebied. In de praktijk wordt door de provincie Utrecht in beperkte mate getoetst aan het weidevogelbeleid. Ten aanzien van bebouwing, bomenrijen en menselijke activiteiten wordt een verstoringsafstand van tenminste 200m in acht genomen (Oosterveld et al, 2014). De voorziene uitbreiding met een loods en kuilplaten is ruim binnen een afstand van 200m gelegen van het bestaande agrarisch bedrijf, waarmee er geen toename is van verstoring als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Daarbij doet onderhavige melkveehouder al 15 jaar aan agrarisch natuurbeheer, vooral voor het behoud van de weidevogels.
Mede door de te nemen mitigerende maatregelen als het uitvoeren van werkzaamheden buiten het broedseizoen, kan concluderend gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling van de locatie geen onevenredige nadelige gevolgen zal hebben voor natuurwaarden.
4.4 Bedrijven en milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten van bestaande en toekomstige bedrijvigheid om zodoende kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen uit het Activiteitenbesluit, dan wel een omgevingsvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Doormiddel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.
Om te komen tot een verantwoorde, ruimtelijk relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfsvestigingen, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen, anderzijds milieugevoelige functies als (bedrijfs)woningen, zorginstellingen, onderwijsinstellingen, kinderopvang e.d. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing.
In de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009), die voor het eerst in 1986 verscheen en daarna een aantal malen is geactualiseerd, is een omvangrijke lijst van bedrijven opgenomen, waarin per bedrijf voor een aantal aspecten de mate van ruimtelijk relevante hinderlijkheid is weergegeven. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Deze richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandstap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Plangebied
Navolgend wordt voor de aspecten geur, stof, geluid en externe veiligheid aangegeven wat de richtafstanden bedragen.
| | | | Richtafstand externe veiligheid |
Fokken en houden van rundvee, milieucategorie 3.2 | | | | |
Tabel 1: Overzicht afstanden bedrijven en milieuzonering
Gelet op de menging van functies in het gebied en de ligging aan een hoofdweg, is sprake van een gemengd gebied. De richtafstanden in de ta-bel kunnen om die reden met een stap verlaagd worden. De grootste richtafstand voor geur bedraagt daarmee 50 meter. Binnen deze afstand tot het bestaande bouwvlak is reeds de bedrijfswoning op de locatie Recht van ter Leede 38 gelegen. Deze afstand wijzigt niet met onderhavige ontwikkeling. Het toekomstig bouwvlak voldoet aan een afstand van 50 meter tot andere gevoelige objecten in de omgeving, waaronder de toekomstige nieuwe woningen in het gebied ‘Ontwikkeling Leerbroek’.
De beoordeling van het aspect geur is nader toegelicht in paragraaf 4.1.3. Hieruit blijkt dat aan de vereiste afstand met betrekking tot geur van minimaal 50 meter wordt voldaan. Daarbij kan opgemerkt worden in het ver-legde bouwvlak geen dierverblijven en mestopslag wordt toegestaan, waarmee de afstand feitelijk nog groter is.
De maatschappelijke voorzieningen in de planomgeving (school) zijn op meer dan 50 meter van het plangebied gelegen, zodat ter plaatse van de gevoelige objecten sprake blijft van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Dit plan maakt geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk. De bedrijfswoning blijft ongewijzigd. De overige gebouwen (stallen en opslag) blijven ongevoelig. Omliggende (agrarische) bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Er gelden vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor het voorliggende plan.
4.5 Cultuurhistorie
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumen-tenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorisch erfgoed moet worden beschermd. Het gaat dan om erfgoed in brede zin; in cultuurlandschappelijke, stedenbouwkundige en bouwhistorische betekenis. Voorgaande is sinds 1 juli 2016 vastgelegd in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en rege-lingen golden blijven gehandhaafd.
Figuur 12: Kaart cultuurhistorie provincie Utrecht
Uit de cultuurhistorische kaart van de provincie Utrecht blijkt dat het plangebied is gelegen in een agrarisch cultuurlandschap.
Beschrijving
Het langgerekte ontginningsdorp Leerbroek dankt zijn naam, net als Leerdam, aan de veenstroom de Leede. Leerbroek is afgeleid van ‘Lederbroec’. Het achtervoegsel ‘broek’ duidt op moeras. De Leede bestaat nog wel, maar is niet veel meer dan een sloot. Leerbroek ontstond in de twaalfde eeuw als cope-ontginning aan de noordkant van de Leerbroekseweg/Recht van Ter Leede en de Leerbroekse Voorwetering, het verlengde van de Leede. Ook vonden ontginningen aan de zuidkant plaats. Rond de begin 15de-eeuwse kerk en aan de Kerkweg naar Middelkoop ontstond gaandeweg een kleine dorpskom. De kerk is gesitueerd op een wat hoger gelegen deel van de Schoonrewoerdse stroomrug. Mogelijk is het terrein ook nog verder opgehoogd. Aan de noordwestkant van de kerk is na 1965 een woonbuurt gebouwd. Op een enkele uitzondering na (Recht van Ter Leede 48 tot en met 52, 17de-eeuwse dorpshuizen) is het bebouwingsbeeld vrijwel volledig agrarisch. Aan weerszijden van de dorpskom is het boerderijlint tweezijdig. De boerderij/smederij op Dorpsstraat 2 dateert van oorsprong uit de 17de eeuw. De meeste boerderijen en woonhuizen hebben een 19de- en 20ste-eeuws karakter. Leerbroekseweg 52 is van oorsprong 16de-eeuws, maar sterk verbouwd. Langs de oorspronkelijke ontginningsbasis, dus aan de noordkant van de weg, liggen veel boerderijen op verhogingen. Deze werden opgeworpen omdat de grond na de ontginningen inklonk en wateroverlast optrad.
De nieuwe ontwikkeling heeft geen invloed op het cultuurlandschap. In het plangebied zijn verder geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen gelegen.
Concluderend kan gesteld worden dat de cultuurhistorische waarden niet in het geding zijn met onderhavig plan.
4.6 Archeologie
Ter bescherming van de cultuurhistorische en archeologische waarden in Nederland dient volgens de Erfgoedwet, sinds 1 juli 2016 van kracht, bij nieuwe ontwikkelingen te worden gekeken naar aanwezige archeologische waarden. De Erfgoedwet maakt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
De gemeenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hebben een regionaal archeologiebeleid geformuleerd. Dit archeologiebeleid is samengevat in drie elementen te weten: de beleidsnota, een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart en een beleidsadvies, opgesteld door het adviesbureau BAAC.
De nota is gebaseerd op de uitgangspunten en principes van het Verdrag van Malta en gaat uit van behoud van het cultureel erfgoed in situ (op locatie en veiliggesteld in de bodem). Daarnaast gaat het beleid uit van het principe 'de verstoorder betaalt'. Het beleid krijgt vooral gestalte door de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen via de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan vormt hierin het centrale instrument.
Bij een nieuwe ontwikkeling, waarbij het noodzakelijk is een bodemverstorende activiteit uit te voeren op een plaats waar archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, zal door de gemeente worden getoetst of aan die activiteit specifieke voorwaarden verbonden moeten worden. Dit geschiedt aan de hand van de Archeologische Monumentenzorgcyclus, die erop is gericht om kennis te verzamelen om vervolgens een afgewogen besluit te kunnen nemen over het al dan niet of onder voorwaarden toestaan van die bodemverstorende activiteit. Bij de verlening van omgevingsvergunningen kunnen dan voorschriften worden opgenomen over (bijvoorbeeld) aanpassingen van het bouwplan, archeologie-vriendelijk heien of het beperken van bodemingrepen.
De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is overgenomen in het bestemmingsplan “Reparatieplan Buitengebied Zederik”. In dit bestemmingsplan is op de planlocatie, waar de nieuwe loods is voorzien, de ‘Waarde – Archeologie 3’ aangeduid. Bij ingrepen groter dan of gelijk aan 250 m² en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Voor de bouw van de loods zijn geen graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden groter dan of gelijk aan 250 m² en dieper dan 30 cm en benodigd. Dit geldt ook voor de kuilplaten. Een archeologisch onderzoek kan achterwege blijven. Ter zekerstelling zal de dubbelbestemming Archeologie op de verbeelding opgenomen blijven.
Mochten er bij toekomstige werkzaamheden archeologische relicten of grondsporen worden gevonden op de locatie, dan zal dit – in overeenstemming met de wettelijke meldingsplicht ex artikel 5.10 van de Erfgoedwet – zo spoedig mogelijk worden gemeld bij Onze minister.
4.7 Landschap
In de voorafgaande hoofdstukken zijn de kenmerken van de omgeving alsmede de wensen en uitgangspunten van de gemeente Vijfheerenlanden en de provincie Utrecht onderzocht. Op basis daarvan is een ruimtelijk kwaliteitsbeeld ontstaan, dat als grondslag heeft gediend voor het opstellen van landschappelijk inpassingsplan.
Ruimtelijk kader
Het plangebied is gelegen binnen de contouren van gebieden opgenomen als ‘veen(weide)landschap’. Voor ontwikkelingen in het veen(weide)landschap heeft de provincie de volgende richtpunten vastgesteld:
- Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden;
- Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen;
- Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden;
- Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/linten en niet in de veenweidepolders;
- Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
Beschrijving inrichtingsschets
De nieuwe loods wordt in lijn met het bestaande verkavelingspatroon gesitueerd. De loods, rechthoekig van vorm, wordt in dezelfde richting geplaatst als de bestaande melkveestallen. Ook in de hoogte wordt aangesloten bij de hoogte van deze stallen. Deze hoogte blijft ruim onder de toegestane hoogte en is noodzakelijk voor de stalling van de machines en werktuigen en het laden/lossen van het hooi en stro.
De loods verkrijgt een moderne uitstraling door de toepassing van een groene damwandbeplating met een rode baksteen plint. De golfplaten op het dak zijn in antraciet. De plint van rode baksteen is passend bij de overige gebouwen op het perceel en in de omgeving. Dit maakt dat de beoogde loods passend is in het agrarische ensemble in het achtererfgebied van de planlocatie. Doordat de loods achter op het perceel is gelegen is deze niet direct zichtbaar vanaf de openbare weg, waardoor het straatbeeld van de lintbebouwing aan de Recht van ter Leede in tact gelaten wordt. De nieuwe loods wordt middels de bestaande verharding en inrit ontsloten. Hier zijn geen wijzigingen in.
Landschappelijke inpassing
De landschappelijke context is te kenschetsen als de overgangszone van het rivierengebied naar het veenweidegebied; het plangebied is gelegen op een stroomrug, het gebied ten noordoosten van het plangebied betreft een laag gelegen kom met gras- en hooiland.
Kenmerkend voor de inpassing zijn;
a) geschoren hagen, boomgaardjes of solitaire fruit- of notenbomen, nabij de hoeve,
b) knotbomen, bomenrijen, smalle windsingels of geriefbosjes aan de veldkanten of op overhoeken.
De aanwezige beplanting sluit met uitzondering van wat siergroen bij de sloot aan de zuidoostkant goed bij de kenmerken van de landschappelijke context. De beplanting verkeert in redelijke tot goede conditie.
De ontwikkeling omvat de navolgende elementen; een werktuigenberging en een uitbreiding van de voeropslagen. De contouren van het bouwvlak zijn ten behoeve van de ontwikkeling te herzien; deze zullen aan de noordoostkant worden ingekrompen en aan de noordwestkant worden uitgebreid.
Het concept voor de inpassing omvat op grond van het voorafgaande het navolgende:
a) Afschermen van de werktuigenberging, de voeropslagen en de zone voor opslag en verwerking van mest met een elzenhaag.
b) Verzachten van de overgang van het erf naar het ten noorden gelegen grasland middels de aanplant van bomen.
c) Vervangen van de siersoorten (taxus) ten zuidoosten van de oprit door beter bij de context passende knotwilgen.
De realisatie van de werktuigenberging en de uitbreiding van de voeropslagen is aan te duiden als fase 1. De aanplant van de elzenhagen aan de noordwestkant en de knotwilgen aan de zuidoostkant wordt ter hand genomen na de realisatie van fase 1. De landschappelijke inpassing is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.
4.8 Mobiliteit
Met onderhavige ontwikkeling wordt een loods gerealiseerd bij een bestaande melkveehouderij. Dit leidt niet tot een veranderende verkeersgeneratie en parkeerbehoefte. De ontsluiting van de locatie blijft ongewijzigd.
Voor de berekening van het geluid en AERIUS zijn wel de bedrijfsinterne vervoersbewegingen in kaart gebracht, zie bijlagen.
Op de bedrijfslocatie en voor de loods is voldoende manoeuvreerruimte voor de eigen machines en werktuigen. Door de afschermende werking van de loods wordt de overlast naar de omgeving tot een minimum beperkt.
Op basis hiervan kan worden gesteld dat ten aanzien van verkeer en parkeren er voor onderhavige ontwikkeling geen belemmeringen zijn.
4.9 Feitelijke belemmeringen
Indien sprake is van grondverzet zal een zogenaamde Klic-melding plaatsvinden om duidelijkheid te verkrijgen over de eventueel aanwezige kabels en leidingen ter plaatse. Vooralsnog zijn geen problemen voorzien.