direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Broekseweg 68
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1961.BPMKKBroekseweg68-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de omzetting van de woonboerderij aan de Broekseweg 68 in Meerkerk in een woonzorgboerderij. De eigenaar is voornemens in de bestaande karakteristieke boerderij maximaal twaalf wooneenheden te realiseren voor personen met een beperking. De (voormalige) gemeente Zederik wil medewerking verlenen aan het wijzigen van de woonbestemming in een maatschappelijke bestemming.

Met dit bestemmingsplan wordt de woonbestemming gewijzigd in een maatschappelijke bestemming. Binnen de maatschappelijke bestemming worden twaalf wooneenheden mogelijk gemaakt binnen de bestaande karakteristieke bebouwing. Voorliggend bestemmingsplan bevat de onderbouwing en de benodigde onderzoeken en voorziet in een passende regeling voor het initiatief.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Broekseweg ten noordwesten van Meerkerk en de A27. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPMKKBroekseweg68-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het plan 'Buitengebied Zederik' van de (voormalige) gemeente Zederik zoals vastgesteld op 29 juni 2015. Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen'. De bestaande karakteristieke boerderij is voorzien van een bouwvlak. Binnen het bouwvlak is één woning toegestaan. De bijgebouwen liggen buiten het bouwvlak en hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 210 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPMKKBroekseweg68-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik' (plangebied rood omlijnd)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en komt het planvoornemen aan de orde. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het vigerende beleid kort beschreven. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en overige onderzoeken beschreven. Daarna wordt in hoofdstuk 5 aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt de juridische planbeschrijving weergegeven.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Huidige situatie

Omgeving plangebied

Het plangebied ligt aan Broekseweg in het buurtschap Broek. Het perceel maakt onderdeel uit van het bebouwingslint langs de Broekseweg welke door de Middelbroekpolder van Meerkerk naar Ameide slingert. Het bebouwingslint kenmerkt zich door een afwisseling van woningen, kleinschalige bedrijvigheid, agrarische percelen en tuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPMKKBroekseweg68-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 Plangebied (Broekseweg 68) vanaf Broekseweg (bron: Google Earth)

Aan weerszijden van het plangebied bevinden zich woonpercelen (Broekseweg 70/72 en Broekseweg 64). Tussen het plangebied en het perceel Broekseweg 70/72 loopt een watergang. Ook aan de voorzijde wordt het plangebied van de weg gescheiden door een watergang. Aan de overzijde van de weg ligt agrarisch (gras)land. Verder naar het oosten is het bedrijf Van Zessen (groothandel in vee) gevestigd. De afstand van het plangebied tot de groothandel bedraagt circa 50 meter.

Plangebied

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een karakteristieke woonboerderij met twee bijgebouwen aan de achterzijde. Rondom de bebouwing is een goed onderhouden tuin aangelegd. Het perceel heeft een eigen ontsluiting op de Broekseweg. De oprit loopt door tot aan beide bijgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPMKKBroekseweg68-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Bestaande situatie plangebied

2.2 Beoogde voornemen

Beschrijving plan

Het voornemen bestaat om de bestaande woonboerderij op het perceel Broekseweg 68 in te richten als woonzorgboerderij met een maximum van twaalf wooneenheden voor maximaal 12 personen (beschermd wonen). Dit betreft alleen een interne functiewijziging. Extern zijn geen wijzigingen voorzien. Wel zullen de gebouwen aan veiligheids- en kwaliteitsnormen moeten voldoen.

De wooneenheden worden over drie bestaande gebouwen verdeeld (zie figuur 2.3):

  • bestaande woonboerderij: 6 wooneenheden;
  • stenen bijgebouw: 5 wooneenheden;
  • houten bijgebouw: 1 wooneenheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPMKKBroekseweg68-VA01_0005.png"

Figuur 2.3 Situatietekening plan Broekseweg 68

Op de beoogde woonzorglocatie wil zorginstelling 'bijBram' zorg en begeleiding bieden aan volwassenen met psychische of psychosociale problemen. Om dit te kunnen realiseren wordt het plangebied van een maatschappelijke bestemming voorzien met de functie-aanduiding 'zorgboerderij'. De bestaande gebouwen zijn voorzien van een bouwvlak waarbinnen 'bedrijfsbebouwing' is toegestaan. In de bedrijfsbebouwing mogen maximaal 12 wooneenheden worden gerealiseerd, aansluitend bij een 'kleinschalige opvang'. Deze plaatsen moeten voldoen aan de kwaliteits- en veiligheidseisen beschermd wonen Centrum Gemeente Dordrecht.

De (voormalige) gemeente Zederik, verantwoordelijk voor de uitvoering lokale WMO, heeft behoefte aan een voorziening die kan voorzien in de kortdurende opvang van burgers wanneer er sprake is van psychosociale problematiek. In voorkomende gevallen zou een burger een korte periode opgevangen kunnen worden in de beschermde woonvorm aan Broekseweg 68. Deze opvang is niet gegrond op psychiatrische crisis en past binnen de gestelde kwaliteits- en veiligheidseisen. Opvang geschiedt binnen het maximaal aantal plekken van 12.

Motivatie

In nauwe samenwerking met de (voormalige) gemeente Zederik wil 'bijBram' het project realiseren. BijBram is vier jaar geleden opgericht en is aangesloten bij Stichting Zorgboeren Zuid-Holland. De zorginstelling biedt onder die koepel WMO-geindiceerde dagbesteding en begeleiding aan mensen met psychische klachten, (ex)verslavingsproblematiek en/of sociaal isolement. BijBram kent op dit moment drie vormen van zorg.

  • 1. Dagbesteding: op de zorgboerderij in Ameide en de werkplaats in Gorinchem is dagelijks ruimte voor 30 cliënten die werkzaamheden verrichten bestaande uit dierverzorging, land- en tuinbouw, groenvoorziening, timmer- en kluswerk, creatieve activiteiten, verhuizingen, bureauwerk en koken.
  • 2. Kinderen en jeugd: op zaterdag is de zorgboerderij opengesteld voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 16 jaar met wie wordt getuinierd, dieren worden verzorgd, klussen worden gedaan, wordt geknutseld of spellen worden gedaan.
  • 3. Begeleiding bij wonen: individuele begeleiding richt zich op herstel en het vergroten van de zelfredzaamheid aan de hand van doelen in een begeleidingsplan.

Beschermd wonen is een vorm van wonen onder begeleiding voor mensen met psychische of psychosociale problemen. Het is een beschermde woonvorm van maatwerk begeleiding. Beschermd wonen kan worden ingezet voor zeer kwetsbare burgers, met een verhoogde begeleidingsvraag. De doelstelling van deze beschermde woonvorm is om de redzaamheid en de zelfstandigheid in de maatschappij te vergroten. Er wordt een beroep gedaan op een beschermde woonvorm als er zeer beperkt zicht is op vooruitgang of stabilisering van de zelfredzaamheid. Bij het beschermd wonen draagt de bijBram zorg voor professionele begeleiding van cliënten. Het is geen behandelende instantie. De begeleiding is gericht op verschillende primaire leefgebieden zoals huisvesting, financiën, geestelijke- en lichamelijke gezondheid en verzorging, dagbesteding, sociaal netwerk, huiselijke relaties en maatschappelijke participatie. Dit wordt periodiek vastgelegd en geëvalueerd in een persoonlijk ondersteuningsplan. BijBram voldoet aan de eisen die Centrum Gemeente Dordrecht stelt aan een zorgaanbieder die beschermd wonen aanbiedt. De doelgroep betreft mensen met psychische, psychosociale en ex-verslavingsproblematiek. De psychische problematiek kan variëren van angst-, persoonlijkheids- en psychotische stoornissen.

Beschermd wonen bijBram is voor mensen van 18 jaar of ouder met psychische of psychosociale problemen. Groepswonen met begeleiding op afstand. Het kan gaan om een kleine woongroep van maximaal 6 personen of een grotere woongroep van maximaal 12 personen. Dit hangt af van de persoonlijke wensen en mogelijkheden van de cliënt. De begeleiding is 24 uur per dag oproepbaar. Dit houdt concreet in dat de cliënt in staat is om zelfstandig ondersteuning in te roepen. De indicatiesteller van Centrum Gemeente Dordrecht maakt hier een inschatting van op basis van gesprek(ken) met de cliënt en op basis van de gegevens die bij een behandelende instantie zijn opgevraagd. Bij de vaststelling van de ondersteuningsbehoefte door de indicatiesteller wordt ook een risicotaxatie gemaakt wanneer het gaat om veiligheid. Deze risicotaxatie is bepalend wanneer het gaat om de vaststelling of ondersteuning/ toezicht 24 uur beschikbaar moet zijn.

BijBram wil zich inzetten voor de meest kwetsbare burger. Met een zorgboerderij, werkplaats en woonlocatie is een vorm gevonden waarin deze burgers zich verder kunnen ontwikkelen in herstel, participatie en zelfredzaamheid. Wanneer uit de risicotaxatie voor een cliënt blijkt ondersteuning/ toezicht 24 uur beschikbaar moet zijn, zal cliënt niet worden toegelaten op Broekseweg 68. Ook zal op Broekseweg 68 geen dagbesteding en begeleiding aan jeugdigen worden geboden.

Toezicht op de Wmo wordt uitgevoerd door GGD Dordrecht. Zodra zij signalen ontvangen, gaan zij naar deze locaties toe. De GGD Zuid Holland Zuid is belast met het kwalitatief toezicht op zorgaanbieders. Periodiek wordt iedere zorgaanbieder bezocht en wordt een rapport opgemaakt. Op verschillende vlakken wordt de kwaliteit vastgesteld en waar nodig worden verbeterpunten vastgesteld. De zorgaanbieder is verplicht de verbeterpunten ter hand te nemen en aantoonbaar op te lossen. Initiatiefnemer en een medewerker hebben aantoonbare ervaring in het opzetten van en aan het leiding geven van een beschermde woonvorm. Verder werken bij bijBram HBO en MBO geschoolde medewerkers met werkervaring en is er een vaste psychiater aan het woontraject gebonden. Tevens zorgt bijBram voor periodieke bijscholing.

Daarnaast is er sprake van toezicht vanuit bijBram. Dit toezicht vindt plaats op de volgende wijzen:

  • 1. bieden van 1 op 1 begeleiding;
  • 2. bieden van groepsbegeleiding;
  • 3. bieden van ondersteuning op afstand;
  • 4. bieden van ondersteuning op afroep.

Toezicht zoals bedoeld onder 1 en 2 worden geboden in een dienstrooster; begeleiders zijn 7 dagen per week aanwezig op de woonlocatie. Toezicht zoals bedoeld onder 3 & 4 wordt geboden via een telefonische bereikbaarheid en is beschikbaar voor cliënten, naasten van cliënten en buren. Het bieden van ondersteuning op afroep (4) zal worden toegepast bij calamiteiten of dringende noodzaak. De bereikbaarheid zal vooraf kenbaar gemaakt worden aan alle belanghebbenden.

De (voormalige) gemeente Zederik heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het project om de volgende redenen:

  • het is een gewenste functie: er is behoefte aan de activiteiten die zijn beoogd en het bieden van voldoende faciliteiten voor zorg aan inwoners van de regio is een belangrijk aspect in het beleid van de (voormalige) gemeente Zederik;
  • de ontwikkeling past op de locatie aangezien het een ruim perceel betreft met een grote woonboerderij met voldoende ruimte om (intern) te verbouwen tot meerdere wooneenheden;
  • bijBram is een goede bekende partner die ook reeds elders in de gemeente zorg biedt en werkt met deskundig opgeleide medewerkers.

Een nadere beoordeling van de ruimtelijke aspecten komt in de volgende hoofdstukken aan de orde.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR, in werking getreden op 13 maart 2012, schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de ladder moet de behoefte aangetoond worden en of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden.

Toetsing rijksbeleid

De ontwikkeling raakt geen van deze rijksbelangen zoals genoemd in de SVIR en het Barro. In de bestaande bebouwing worden 12 wooneenheden gerealiseerd. Op basis van jurisprudentie is in dit geval geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. Gelet op het feit dat de zorgboerderij gebruik zal maken van bestaande bebouwing en de behoefte binnen de (voormalige) gemeente Zederik bestaat aan de beoogde zorgvoorziening, voldoet het project wel aan de uitgangspunten van de ladder. De behoefte binnen de (voormalige) gemeente Zederik blijkt uit het feit dat bijBram in de praktijk veel vraag ondervindt naar wonen met zorg binnen zijn doelgroep. Dit is ook de reden waarom deze locatie wordt opgestart. Daarnaast zorgt de landelijke ontwikkeling van het 'langer thuis wonen' in de regio voor een stijgende vraag naar wonen met zorg. Zowel in Utrecht als in Dordrecht zijn wachtlijsten voor beschermd wonen-plekken.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale grenscorrectie en gemeentelijke fusie

De Eerste Kamer heeft op 10 juli ingestemd met het wetsvoorstel om de gemeenten Vianen, Leerdam en Zederik te fuseren tot de nieuwe gemeente Vijfheerenlanden. Ook is besloten dat Vijfheerenlanden in de provincie Utrecht komt te liggen. In de Eerste Kamer was breed draagvlak voor de samenvoeging van de drie gemeenten en aansluiting bij de provincie Utrecht. Met ingang van 1 januari 2019 maakt Zederik onderdeel uit van de nieuwe gemeente Vijfheerenlanden.

Bovengenoemde maakt dat ten tijden van het opstellen van dit bestemmingsplan het provinciale beleid van de provincie Utrecht niet geheel bekend is. Ook is het ontwerpbestemmingsplan nog voor ingang van de fusie ter inzage gelegd (23 november 2018). Hierdoor wordt teruggegrepen op de beleidskaders zoals deze zijn vastgesteld door de provincie Zuid-Holland.

Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie 19 januari 2018)

De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

In het VRM zijn vier thema's te onderscheiden;

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Het plangebied is op de kwaliteitskaart aangeduid als 'veen(weide)landschap' (Laag van de cultuur- en natuurlandschappen) binnen het 'rivierdeltacomplex' met 'bijzonder reliëf en aardkundige waarden' (Laag van de ondergrond). Daarnaast ligt de bestaande woonboerderij binnen het bebouwingslint van de Broekseweg en op de rand van een 'stiltegebied' (Laag van de beleving) (zie figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPMKKBroekseweg68-VA01_0006.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland

Verordening ruimte (geconsolideerde versie 19 januari 2018)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of;
  • die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie.

Toetsing provinciaal beleid

De beoogde ontwikkeling sluit goed aan bij de vraag naar maatschappelijke voorzieningen en het benutten van bestaande bebouwing. Gezorgd wordt voor een passende herbestemming van bestaande bebouwing. Omdat het alleen gaat om een bestemmingswijziging, geen nieuwe bouwmogelijkheden worden mogelijk gemaakt en gebruik wordt gemaakt van de bestaande ontsluiting, heeft de ontwikkeling geen invloed op de ruimtelijke kwaliteit. Ook ligt het plangebied niet op gronden binnen een beschermingscategorie. Een beeldkwaliteitsparagraaf is daarom niet noodzakelijk.

In de provincie Utrecht zijn de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) en de Ruimtelijke Verordening (PRV) van kracht. De PRS wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast. De laatste herijking is op 12 december 2016 vastgesteld. Het ontwerp 2e partiële herziening van de provinciale ruimtelijke visie en verordening zijn op 10 december 2018 door Provinciale Staten van Utrecht vastgesteld. De PRS heeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. Eén van de pijlers waar de provincie op wil inzetten is vitale dorpen en steden. Primair wordt ingezet op de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied. Daarmee wijkt het nieuwe provinciale beleid niet af van het beschreven beleid van de provincie Zuid-Holland. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers.

3.3 Regionaal beleid

Visie 2030 Alblasserwaard Vijfheerenlanden (2012)

In het voorjaar van 2012 hebben de gemeenteraden in de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden de Visie 2030 vastgesteld. Deze visie geeft kaders voor toekomstig lokaal en regionaal beleid waarmee ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen. De kernwaarden die de regio Alblasserwaard - Vijfheerenlanden het eigen karakter geven en het uitgangspunt vormen voor de Visie zijn gedefinieerd als:

  • bijzondere kwaliteit van het cultuurlandschap en de historische steden;
  • grote sociale cohesie;
  • innovatiekracht van het bedrijfsleven.

In de verschillende domeinen wordt de Visie 2030 uitgewerkt in projecten. Zo is inmiddels een regionale woonvisie, een regionale bedrijventerreinenstrategie en een regionaal verkeers- en vervoerplan opgesteld.

Transformatieagenda beschermd wonen en opvang 2017-2020 Regio Drechtsteden en Alblasserwaard-Vijfheerenlanden

Het zorgen voor voldoende lokale voorzieningen is een belangrijk uitgangspunt. Vianen heeft als onderdeel van de U 16 de Regionale koers maatschappelijke opvang en beschermd wonen vastgesteld. Beide transformatieagenda's schetsten de beweging die de regio's de komende jaren willen realiseren en geven daarvoor de uitgangspunten voor het beleid. Het doel is een inclusieve woonomgeving te creëren waarbij er meer kwetsbare mensen in de wijk kunnen gaan wonen, gebaseerd op het rapport van Dannenberg.

Toetsing regionaal beleid

De regionale visie bevat geen concreet beleid voor de ontwikkeling in het plangebied. Bijgedragen wordt aan de sociale cohesie binnen de regio door het toestaan van een zorgvoorziening met een regionaal verzorgingsgebied.

De visie op beschermd wonen van de (voormalige) gemeente Zederik staat in de regionale Transformatieagenda beschermd wonen en opvang 2017-2020 Regio Drechtsteden en Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Wanneer de komende jaren lokaal beleid wordt ontwikkeld zal dat hier bij aansluiten.

Het beleid voor beschermd wonen wordt nu nog uitgevoerd door de centrumgemeente. Wel zijn de gemeenten binnen Vijfheerenlanden aan de slag met het voorbereiden van de transitie beschermd wonen. Het verkrijgen van inzicht in de doelgroep en de ondersteuningsvragen is hiervan een belangrijk onderdeel waar momenteel aan gewerkt wordt zowel binnen Drechtsteden en Alblasserwaard-Vijfheerenlanden als ook in Lekstroom verband. Tijdens dit proces van voorbereiding zal op basis van een aanvraag van zorgorganisaties voor nieuwe opvangmogelijkheden per keer worden bekeken of er een dergelijke behoefte is. Beleid omtrent de specifieke voorwaarden waaronder spreiding van locaties is er dus nog niet. Maar aangezien maatwerk in deze situaties zeer van belang is, zal dit naar verwachting bij iedere aanvraag apart bekeken moeten worden.

3.4 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijke fusie

Met ingang van 1 januari 2019 is de gemeente Zederik met de gemeente Leerdam en de gemeente Vianen gefuseerd tot de nieuwe gemeente Vijfheerenlanden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van het beleid van de voormalige gemeente Zederik. Naar alle waarschijnlijkheid zal dit beleid op termijn vertaald worden in een visie voor de gemeente Vijfheerenlanden. Op het moment van schrijven is er nog geen beleid voor deze gemeente vastgesteld.

Toekomstvisie Zederikse dorpen 2030 (2015)

In de toekomstvisie geeft de gemeente de missie voor 2030 weer: de gemeente wil vitaal zijn, nabij de stad, in het groen. In de visie wordt een handreiking gedaan dit doel te bereiken, aan de hand van kernkwaliteit en kernwaarden van de gemeente, ideeën en opvattingen van de bewoners en overheidsbeleid.

De hoofdambitie luidt om de vitale woon-, werk en leefomgeving te versterken. Met betrekking tot het onderwerp 'zorg en welzijn' wordt gestreefd naar de zelfredzame burger. De overheid wil bevorderen dat mensen zo lang mogelijk participeren in de maatschappij. Onderdeel van het participeren is het zo lang mogelijk thuis wonen en zorg op maat.

Sinds 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor jeugdzorg en zorg aan langdurig zieken en ouderen. Het idee is dat gemeenten de zorg effectiever, met minder bureaucratie en goedkoper kunnen geven omdat zij het dichtst bij de inwoners zitten. Als ambitie heeft de gemeente om de inwoners van de Zederikse dorpen zowel op lichamelijk als geestelijk vlak te ondersteunen en ouderen en zorgbehoevenden zo lang mogelijk te laten participeren in de samenleving.

Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

De gemeente (voormalige) omschrijft de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) als volgt: 'Iedereen wil zo lang mogelijk zelfstandig blijven en meedoen in de samenleving. Meestal lukt dat prima. Gaat het wat minder goed dan helpen familie en vrienden vaak een handje. In de meeste gevallen wordt het probleem daarmee gelukkig opgelost. Soms is er echter meer (professionele) ondersteuning nodig. Dat is geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Sinds 2015 is de gemeente hiervoor verantwoordelijk.'

Conclusie gemeentelijk beleid

De beoogde ontwikkeling geeft uitvoering aan de ambities uit de toekomstvisie door het aanbieden van zorg op maat. Door de samenwerking met zorginstelling bijBram verder uit te bouwen en een zorgboerderij toe te staan in de bestaande bebouwing op het perceel aan de Broekseweg 68 geeft de (voormalige) gemeente Zederik invulling aan haar verantwoordelijkheid op basis van de Wmo.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & parkeren

Verkeersgeneratie

De ontsluiting van het perceel wijzigt niet. Gebruik zal worden gemaakt van de bestaande inrit. Voor wat betreft verkeersgeneratie kan in de huidige situatie (woonboerderij) worden aangesloten bij de kencijfers voor een vrijstaande koopwoning. Zederik betreft een (voormalige) niet-stedelijke gemeente en de locatie ligt in het buitengebied. Omdat het autobezit relatief hoog is, wordt aangesloten bij de maximale CROW-kencijfers binnen de bandbreedte. Hierdoor is in de huidige situatie sprake van 10 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. In de toekomstige situatie zal sprake zijn van 12 wooneenheden (beschermd wonen). Per zorgwoning geldt een verkeersgeneratie van 3 mvt/etmaal. Voor alle woningen samen leidt dit tot 36 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag, een verkeerstoename van 26 mvt/etmaal. Dit aantal zal zich over een etmaal verdelen waardoor het zal opgaan in het heersende verkeersbeeld. De beoogde ontwikkeling heeft daarom nagenoeg geen effect op de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Ten aanzien van parkeren dient te worden voldaan aan het geldende parkeerbeleid 2014 van de (voormalige) gemeente Zederik. De gehanteerde normen in de Nota Parkeerbeleid zijn gebaseerd op CROW-publicatie 182 'Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering'. Een zorgboerderij is geen categorie. Daarom is gekeken naar de twee opties die het meest aansluiten: 'kamerverhuur, niet zelfstandig' en 'verpleeg- en verzorgingstehuis'. De CROW-publicatie geeft een bandbreedte van het minimale parkeerkencijfer tot het maximale parkeerkencijfer.

  • Voor 'kamerverhuur, niet zelfstandig' in 'buitengebied' bedraagt de parkeernorm 0,2 (minimaal) à 0,3 (maximaal) parkeerplaats per wooneenheid, waarmee de totale parkeerbehoefte 2,4 à 3,6 parkeerplaatsen bedraagt.
  • Voor 'verpleeg- en verzorgingstehuis' in 'rest bebouwde kom' ('buitengebied' is niet van toepassing) bedraagt de parkeernorm 0,5 (minimaal) à 0,7 (maximaal) parkeerplaats per wooneenheid, waarmee de totale parkeerbehoefte 6 à 8,4 parkeerplaatsen bedraagt (afgerond maximaal 9 parkeerplaatsen).

In het plan is uitgegaan van het maximale aantal parkeerplaatsen zodat gegarandeerd in de parkeerbehoefte kan worden voldaan. Tussen het stenen bijgebouw en het houten bijgebouw worden daarom 9 parkeerplaatsen aangelegd (zie figuur 2.3). Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek en conclusie

De wooneenheden worden in de bestaande bebouwing gerealiseerd. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. De bestaande woonboerderij heeft momenteel een woonbestemming (burgerwoning) en wordt een woonzorgwoning. Formeel wijzigt de (woon)bestemming daarmee niet en is de Wgh niet van toepassing.

Voor de twee bijgebouwen geldt dat er in totaal 6 wooneenheden worden gerealiseerd. Deze gebouwen moeten worden gezien als nieuwe woningen, dan wel andere geluidsgevoelige gebouwen. In het kader van de Wet geluidhinder geldt daarom een voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. De maximale ontheffingswaarde bedraagt Lden = 53 dB (buitenstedelijk gebied).

Uit akoestisch onderzoek blijkt dat de bijgebouwen op het perceel die worden verbouwd tot woonzorg-gebouw, een geluidbelasting ondervinden die ruimschoots lager is dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB conform de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder vormt daarmee geen belemmering voor het plan. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 1.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling een goede belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen te maken, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

Het plangebied ligt in het bebouwingslint aan de Broekseweg. Er bevinden zich overwegend woningen en er is sprake van een rustig buitengebied. Met dit bestemmingsplan wordt binnen het plangebied een functiewijziging van wonen naar maatschappelijk mogelijk gemaakt. Deze verandering houdt in dat de woonboerderij met bijgebouwen omgebouwd wordt in een woonzorgboerderij voor maximaal 12 personen. Om na te gaan of sprake is van een goed woon- en leefklimaat in relatie tot het geluid/activiteiten vanwege de verschillende activiteiten binnen de woonzorglocatie, kan worden aangesloten bij de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies in relatie tot bedrijfsactiviteiten.

Uit akoestisch onderzoek blijkt dat wanneer de woonzorglocatie wordt beschouwd als inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus vanwege de inrichting net meer dan 45 dB(A) bedragen als etmaalwaarde, invallend op de gevels van de omliggende woningen. Daarmee wordt voldaan aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 1.

Verder zijn de maatgevende geluidbelastingen stemgeluid en verkeersbewegingen. Wanneer sprake is van parkerende/vertrekken personenauto's (dichtslaan portieren) in de nachtperiode en/of schreeuwende personen, bedraagt het maximale geluidsniveau LAmax = 58 dB(A) invallend op de gevels van de omliggende woningen (zie akoestisch onderzoek in bijlage 1). De verwachting is dat dit in geringe mate voorkomt. Voor wat betreft het dichtslaan van portieren is dit in zekere zin omgevingseigen. Het schreeuwen wordt zoveel mogelijk voorkomen. Niet alleen in de nachtperiode, maar feitelijk in iedere etmaalperiode. Omdat de algemene grenswaarde van 60 dB(A) niet wordt overschreden, kan dit aanvaardbaar worden geacht.

Ten slotte kan een woonzorgboerderij zelf als milieugevoelige functie worden omschreven. Circa 53 meter ten oosten van de woonzorgboerderij is een groothandel in vee gevestigd. Op kortere afstand van dit bedrijf zijn bestaande woningen aanwezig waar rekening mee gehouden moet worden. Ook is de vorige woonbestemming een milieugevoelige functie. Hierin treedt geen verandering op. Ter plaatse van de woonzorgboerderij kan een goed woon- en leefmilieu worden gegarandeerd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat zowel ter plaatse van de omringende woningen als ter plaatse van de beoogde woonzorgboerderij sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de bedrijven in de directe omgeving van het plangebied als gevolg van de nieuwe functie niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Over de A27 vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen met een PR 10-6 contour van 16 meter. Het invloedsgebied bedraagt 880 meter als gevolg van vervoer van de stofcategorie Propylamine (LT2), een toxische vloeistof. Het plangebied ligt op ruim 1,4 kilometer afstand en ligt niet in het invloedsgebied. In en in de omgeving van het plangebied is geen risicovolle inrichting gelegen en vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.5 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van twaalf wooneenheden in bestaande bebouwing mogelijk voor een totaal van maximaal 12 personen. Deze beperkte ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht en is dan ook vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Het dichtstbijzijnde meetpunt ligt langs de Broekseweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen (zie figuur 4.1). Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPMKKBroekseweg68-VA01_0007.png"

Figuur 4.1 Luchtkwaliteit 2016 nabij plangebied (bron: NSL-monitoringstool)

Conclusie

De functiewijziging heeft een geringe invloed op de verkeersgeneratie. Ter plaatse wordt ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een goed leefklimaat.

4.7 Bodem

Beleid en normstelling 

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

In het vigerende bestemmingsplan is sprake van een woonbestemming. Gelet op de huidige inrichting en de historie van het terrein is verontreiniging niet te verwachten. Bij functiewijziging is bodemonderzoek noodzakelijk. De woonbestemming wordt weliswaar gewijzigd in een maatschappelijke bestemming, maar de nieuwe functie is niet milieugevoeliger dan de huidige bestemming. Tevens vinden geen graafwerkzaamheden plaats. Het is dan ook niet noodzakelijk om door middel van een onderzoek aan te tonen dat de gronden ter plaatse geschikt zijn voor de woonfunctie. Het aspect bodem staat de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening ruimte

Waterschapsbeleid

Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:

  • gebiedsgericht werken;
  • waterbewustzijn;
  • innovatie.

Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.

Stedelijk Waterplan Gemeente Zederik

Het Stedelijk Waterplan Gemeente Zederik is een gezamenlijk plan van de gemeente (voormalige) gemeente Zederik en het Waterschap Rivierenland. Het waterplan verwoordt de visie van gemeente en waterschap op waterbeheer in het stedelijk gebied tot 2025. Het hoofddoel van het waterplan is het creëren van een duurzaam, veilig en robuust watersysteem. Om dit te bereiken wordt de werking van watersysteem en waterketen verbeterd. Kwantitatief betekent dit het vasthouden en bergen van water en het voorkomen van afwenteling aan water naar het landelijk gebied. Het water wordt dus gericht gestuurd om wateroverlast te voorkomen en uitdroging tegen te gaan. Kwalitatief betekent dit het schoon houden, scheiden en zuiveren van water. Het watersysteem heeft een voldoende ecologische kwaliteit en de belevingswaarde van de watergangen is goed.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied ligt ten noordwesten van het dorp Meerkerk aan de Broekseweg bij de overgang van de watergang 'Grote vliet' naar 'Kleine vliet'. Het plangebied betreft een woonperceel in landelijk gebied.

Waterkwantiteit

Rond het plangebied zijn waterlopen aanwezig (zie figuur 4.2). Ten westen ligt de 'Kleine vliet' dat geclassificeerd is als Waterloop A (gedeeld onderhoud). Ten zuiden ligt de 'Kerkwetering' dat ook geclassificeerd is als waterloop A (gedeeld onderhoud). Ten oosten van het plangebied ligt een watergang C.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPMKKBroekseweg68-VA01_0008.png"

Figuur 4.2 Watergangen ten opzichte van het plangebied (bron: Waterschap Rivierenland)

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit kalkloze poldervaaggrond. Er is sprake van grondwatertrap IIIb. Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand tussen de 0,25 - 0,40 m-mv is gelegen. De laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 en 1,2 m-mv. De maaiveldhoogte ter plaatse ligt tussen de 0,25 m onder NAP tot 0,25 m boven NAP.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Het waterlichaam zuidelijk van het plangebied (Kerkwetering) is aangeduid als KRW-Waterlichaam (Veenvaarten Overwaard). De ecologische toestand van dit waterlichaam is ontoereikend en de chemische kwaliteit voldoet niet.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern- en beschermingszone van een regionale of primaire waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De bestemmingswijziging van 'Wonen' naar 'Maatschappelijk' leidt niet tot ruimtelijke ingrepen. De beoogde ontwikkeling betreft enkel een inpandige transformatie met de realisatie van wooneenheden voor maximaal 12 personen.

Waterkwantiteit

Aangezien geen sprake is van toename in verharding zijn watercompenserende maatregelen niet noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. De ontwikkeling heeft geen invloed op de ecologische- en chemische kwaliteit van de KRW-waterlichamen in de omgeving.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van de regionale waterkering en heeft dan ook geen invloed op de veiligheidssituatie.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Watervergunning

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden (zie figuur 4.3). Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand van 1,5 km tot het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Vanwege de geringe omvang van de ontwikkeling en de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Zouweboezem, genereert de bestemmingswijziging qua stikstofdepositie eveneens geen problemen. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPMKKBroekseweg68-VA01_0009.png"

Figuur 4.3 Natura 2000 gebieden en NNN gebieden (bron: Provincie Zuid-Holland)

Wel grenst het plangebied aan een stilte gebied (zie figuur 4.4). Doordat het plangebied niet in het stiltegebied valt en de geluidstoename zeer beperkt is kan een significant effect op het stiltegebied uitgesloten worden. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPMKKBroekseweg68-VA01_0010.png"

Figuur 4.4 Stiltegebieden ten opzichte van het plangebied (bron: Provincie Zuid-Holland)

Soortenbescherming

Aangezien in het kader van de bestemmingswijziging naar 'Maatschappelijk' geen ruimtelijke ingrepen gepland zijn, is het effect op eventueel aanwezige algemeen beschermde soorten beperkt. Onderzoek naar aanwezige soorten wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. De Wnb staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Archeologie

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 zijn de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta blijven in de Erfgoedwet de basis voor de Nederlandse omgang met archeologie. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek en conclusie

Op 13 december 2010 heeft de gemeenteraad van (de voormalige gemeente) Zederik haar eigen archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Voor de verschillende delen van de gemeente is daarmee bepaald bij welke soort bodemverstorende activiteiten er een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPMKKBroekseweg68-VA01_0011.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1961.BPMKKBroekseweg68-VA01_0012.png"  

Figuur 4.3 Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart

De lintbebouwing langs de Broekseweg ligt in een gebied met een middelmatige verwachting op archeologische waarden. Dit betekent dat bij ingrepen groter dan of gelijk aan 100 m2 en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De bebouwing is voorzien van een zeer hoge verwachting. Rondom de historische elementen (karakteristieke boerderij en bijgebouw) is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ingrepen groter dan of gelijk aan 30 m2 en dieper dan 30 cm. Voor de noordzijde van het perceel geldt een lage verwachting. Bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 of dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Op basis van de verwachtingswaarden zijn op de verbeelding archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. Indien de genoemde dieptes worden overschreden, dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Dit geldt tevens voor het aanbrengen van oppervlakteverhardingen indien de oppervlakte van de aan te brengen verhardingen de genoemde oppervlaktematen overschrijdt.

Conclusie

Voor de realisatie van de woonzorgboerderij in de bestaande bebouwing is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk aangezien deze ontwikkeling niet gepaard gaat met grondwerkzaamheden. Het aspect archeologie staat de ontwikkeling daarom niet in de weg.

4.11 Vormvrije-mer

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde ontwikkeling betreft de herbestemming van een bestaande woonboerderij met woonbestemming tot woonzorgboerderij met een maatschappelijke bestemming. Door de omvorming van een bestaande woonboerderij tot woonzorgboerderij met 12 wooneenheden worden de drempelwaarden niet overschreden. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit rustig agrarisch buitengebied met hoofdzakelijk woonbebouwing langs de Broekseweg. Het is daarom niet te verwachten dat als gevolg van de beoogde ontwikkeling in combinatie met de bestaande functies onaanvaardbare cumulatieve effecten optreden. Er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt. De wooneenheden worden in de bestaande bebouwing gerealiseerd. De bijdrage aan de luchtverontreiniging in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling is van 'niet betekenende mate'.

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. De herbestemming leidt niet tot onacceptabele veiligheidsrisico's en zal de cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet aantasten. De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding dat ernstige milieugevolgen te verwachten zijn. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen.

Conclusie

De beoogde herbestemming is vormvij m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen. De woonzorgboerderij wordt mogelijk gemaakt binnen reeds bestaande bebouwing.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. In afwijking hiervan bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad geen exploitatieplan hoeft vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • 2. het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • 3. het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

Op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro zal geen exploitatieplan worden vastgesteld, aangezien:

  • begeleiding van de planologische procedure door middel van het heffen van leges is gedekt;
  • het aanleggen van voorzieningen in het exploitatiegebied niet aan de orde is;
  • de benodigde haalbaarheidsonderzoeken zijn door de initiatiefnemer bekostigd;
  • tussen de initiatiefnemer en gemeente is een overeenkomst afgesloten waarin zowel de afspraken met betrekking tot de afwenteling van planschade zijn vastgelegd.

Aangezien op grond van bovenstaande voor de gemeente Vijfheerenlanden geen kosten zijn verbonden aan het opstellen en uitvoeren van het bestemmingsplan, is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft, op grond van de gemeentelijke inspraakverordening, vanaf 1 juni 2018 zes weken ter inzage gelegen voor het indienen van inspraakreacties. Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de vooroverlegpartners van de gemeente. Tijdens de terinzagelegging zijn geen overlegreacties ingediend. Wel zijn 9 inspraakreacties ingediend. Deze zijn binnen de daarvoor geldende termijn ingediend en zijn ontvankelijk verklaard. In de 'Nota inspraak en overleg' zijn de ingediende reacties inhoudelijke beantwoord en van een antwoord voorzien. Ook is aangegeven wanneer de reactie tot aanpassing van het bestemmingsplan heeft geleid. De 'Nota inspraak en overleg' is opgenomen in bijlage 2.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Met ingang van 23 november 2018 is een ieder gedurende zes weken in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar maken. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn 6 zienswijzen ingediend en ontvankelijk verklaard. De ingediende zienswijzen zijn in de 'Nota van Zienswijzen' samengevat en voorzien van een reactie. Enkele zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De wijzigingen zijn in de 'Nota van Zienswijzen' aangegeven. Ook zijn enkele ambtshalve aanpassingen in de nota beschreven. De aanpassingen naar aanleiding van de procedure zijn verwerkt in het bestemmingsplan 'Broekseweg 68'. De 'Nota van Zienswijzen' is opgenomen in bijlage 3.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de functiewijziging een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Het bestemmingsplan is in lijn met het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik' en voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Voor de vertaling van het gemeentelijke archeologiebeleid in de regels is gebruik gemaakt van bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik'.

6.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 6.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

6.3 De bestemmingen

Maatschappelijk

Op de gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Maatschappelijk' van toepassing. Met de functieaanduiding 'zorgboerderij' is aangegeven dat de gronden gebruikt mogen worden ten behoeve van beschermd wonen in een woonzorgboerderij. Voor 'beschermd wonen' is artikel 1 (Begrippen) de definitie uit de Wmo 2015 opgenomen.

Binnen de maatschappelijke bestemming zijn drie bouwvlakken toegekend waarbinnen een maximum van twaalf wooneenheden zijn toegestaan. De bouwvlakken komen overeen met de huidige bebouwing en de hoogtematen zijn afgestemd op de bestaande bouwmogelijkheden. De gebruiks- en bouwregels zijn - voor zover van toepassing - overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik'.

Waarde - Archeologie 1/ Waarde - Archeologie 2/ Waarde - Archeologie 9 (dubbelbestemmingen)

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, zijn archeologische dubbelbestemmingen opgenomen, afgestemd op het gemeentelijke archeologiebeleid.