Plan: | Bazeldijk 78a, Meerkerk |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1961.BPMKBazeldijk78a-ON01 |
Aan de Bazeldijk 78a te Meerkerk staat bedrijfsbebouwing. De grond is bestemd als bedrijf met de nadere aanduiding bedrijfswoning uitgesloten. Het plan beoogt het bestaande pand te slopen en er een nieuwe woning voor in de plaats te zetten. Het vigerende bestemmingsplan maakt de beoogde nieuwbouw niet mogelijk. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Onderhavig bestemmingsplan bestaat naast deze inleiding uit een beschrijving van het beoogde plan in 2. In 3 wordt verantwoord waarom het plan past binnen het beleid van het rijk, de provincie dan wel de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt de milieutechnische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid toegelicht.
Het plangebied is gelegen in het zuiden van Meerkerk, gelegen in het zuidwesten van de gemeente Vijfheerenlanden in de provincie Utrecht.
Figuur 1: Uitsnede luchtfoto, plangebied in rode cirkel. Bron: Google Earth.
Het plangebied ligt op de rand van de provincies Zuid-Holland en Utrecht, ten westen van het Merwedekanaal. Het centrum van Meerkerk ligt ten noordwesten van het plangebied. Tegenover het plangebied (aan de andere kant van de Bazeldijk) ligt nog een woning. Ten zuiden van de planlocatie ligt een vestiging van aannemersbedrijf Damsteegt.
Figuur 2: Uitsnede luchtfoto, plangebied in rood kader. Bron: Google Earth.
Voorliggend plan betreft het slopen van het bedrijfsgebouw en de nieuwbouw van een woning. Tevens wordt het gebruik te gewijzigd naar wonen. Het perceel is kadastraal bekend als sectie F perceel 907. Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 8.500 m2.
Figuur 3: Perceelgegevens van het plangebied (plangebied aangegeven met blauw kader) Bron: Perceelloep.
Op dit moment zijn er drie gebouwen aanwezig in het plangebied. Het bedrijfsgebouw is ongeveer 170 m2 en de twee bijgebouwen zijn respectievelijk circa 25 en 10 m2. De oprit van de woning is half verhard en de rest van het plangebied (agrarisch grasland) is onverhard.
De huidige gebouwen op de planlocatie worden alle drie gesloopt. Er komt hier één woning en bijgebouw voor in de plaats. Er gelden een aantal stedenbouwkundige voorwaarden vanuit de gemeente Vijfheerenlanden voor onderliggend plan. De gemiddelde hoogte van het wegdek is +2,3 m NAP op basis van de legger van het waterschap, waarbij het hoogste punt +2,38 m NAP is. Dit resulteert in:
Naast deze stedenbouwkundige voorwaarden is er ook uit akoestisch onderzoek gebleken dat er een dove gevel aan de kant van Bazeldijk moet komen. In figuur 5 is een planuitwerking te zien waarin de nieuwe woning met de lange gevel langs de Bazeldijk komt te staan. Dit is vanwege de vereiste dove gevel nog niet definitief. Er wordt nog onderzocht wat de gewenste positionering van de woning is. Het is een optie dat de woning met de korte gevel langs de Bazeldijk komt te staan en het gebouw dus een kwartslag gedraaid wordt. Dit wordt uiteindelijk bepaald in de omgevingsvergunning.
Het bouwvlak wordt om deze reden in dit bestemmingsplan vergroot zodat beide opties mogelijk zijn. In de planregels van het bestemmingsplan zal opgenomen worden dat het grondoppervlak van de woning maximaal 150 m2 mag bedragen. Hiernaast zal een regel worden opgenomen dat de voorkant van de woning ten alle tijden in de rooilijn van de Bazeldijk gebouwd worden.
Figuur 4: Inrichtingstekening bestaande situatie. Bron: Langerak Teken- en Adviesbureau.
Figuur 5: Inrichtingstekening nieuwe situatie. Bron: Langerak Teken- en Adviesbureau.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
Naar verwachting treedt in 2024 de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke omgeving. De Omgevingswet bundelt wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. De nieuwe wet zorgt voor minder en overzichtelijkere regels, een samenhangende benadering van de leefomgeving, ruimte voor lokaal maatwerk en betere en snellere besluitvorming.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
De NOVI heeft als toekomstperspectief een duurzame leefomgeving waarbij de kwaliteiten van de omgeving worden behouden en versterkt. Daarnaast bestaan de Nederlandse uitdagingen van de ruimtelijke inrichting in een klimaatbestendige delta en zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland. Dit kan worden bereikt door goede samenwerking tussen de verschillende betrokken instanties. De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:
Binnen deze prioriteiten zal aandacht zijn voor de onderlinge verwevenheden en spanningen daartussen en voor thema's en opgaven die daar dwars doorheen lopen, zoals leefomgevingskwaliteit, gezondheid, cultureel erfgoed, water, bodem en (nationale) veiligheid.
Binnen de prioriteiten hanteert het Rijk drie afwegingsprincipes die helpen om beleidskeuzes te maken:
Planspecifiek
De ontwikkeling vindt plaats in het buitengebied van de gemeente Vijfheerenlanden. Het plan heeft raakvlak met het rijksbeleid, maar heeft qua ruimtelijke impact geen strijdigheid met de in de NOVI genoemde rijksbelangen en doelstellingen van de Rijksoverheid.
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' hieraan toegevoegd. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren om tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling te komen. Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In de nieuwe systematiek worden de huidige definities niet gewijzigd. Ten aanzien van de “treden” van de Ladder zijn er wel wijzigingen: in de nieuwe Ladder zijn de treden 1 en 2 samengevoegd en trede 3 is geschrapt, waardoor er geen sprake meer is van verschillende treden.
In artikel 1.1.1 Bro worden relevante begrippen gedefinieerd. Een woningbouwontwikkeling valt onder de definitie van stedelijke ontwikkeling als deze groter is dan 11 woningen
Planspecifiek
Door onderhavige planologische ontwikkeling wordt een bedrijfsgebouw vervangen door woning binnen landelijk gebied. Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang (toename van bebouwing of ruimtegebruik) van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Uit afdelingsjurisprudentie blijkt dat voor het realiseren van woningen geldt, dat woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen worden beoordeeld als een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Hieronder worden deze uitspraken weergegeven:
Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat in dit geval geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro. Het nader toetsen van het initiatief aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is niet noodzakelijk.
Om uitvoering te geven aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, is op 30 december 2011 het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Hierin staat een aantal projecten beschreven die van Rijksbelang zijn en waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen. De projecten zijn exact ingekaderd en voorzien van regels, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het betreft de onderstaande projecten:
Planspecifiek
Voorliggend plan ligt niet in een van de benoemde gebieden of aandachtsvelden als bedoeld in het Barro. Vanuit het Barro volgen dan ook geen aanvullende randvoorwaarden voor het plan.
Conclusie Rijksbeleid
Voorliggend plan is niet in strijd met het rijksbeleid.
Op 10 maart 2021 is de nieuwe Omgevingsvisie Provincie Utrecht vastgesteld. In de visie staan de onderstaande zeven beleidsthema's als zijnde beleidskeuzen en ambities.
Figuur 6 : Beleidsthema's provincie Utrecht. Bron: Provincie Utrecht
Zoals in de afbeelding hierboven te zien is loopt het onderwerp 'Gezonde en veilige leefomgeving' door de zeven thema's heen, dit onderwerp vormt dan ook de rode draad die alle verschillende thema's verbindt. Hieronder worden de diverse thema's geciteerd en toegelicht die gericht zijn op wat relevant is voor planologische ontwikkelingen.
Stad en land gezond
Klimaatbestendig en waterrobuust
Duurzame energie
Vitale steden en dorpen
Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar
Levend landschap, erfgoed en cultuur
Toekomstige natuur en landbouw
Planspecifiek
Het voorliggende plan heeft raakvlakken met navolgende belangen uit de Omgevingsvisie. Hierbij wordt ook een planargumentatie gegeven.
Klimaatbestendig en waterrobuust: We beschermen onze provincie tegen overstromingen, een tekort aan zoetwater of de gevolgen van extreem weer (wateroverlast en hitte).
Duurzame energie: Bijdrage aan het verminderen van energiegebruik
Toekomstbestendige natuur en landbouw: Behouden en versterken van de biodiversiteit.
Voorliggend plan is daarom niet in strijd met de Omgevingsvisie van de Provincie Utrecht.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening
Tegelijk met de Omgevingsvisie Provincie Utrecht heeft de provincie de Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht vastgesteld op 10 maart 2021. De verordening is het toetsingskader van de ambities neergelegd in de Omgevingsvisie. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening daarom onder meer regels opgenomen over:
Planspecifiek
De volgende artikelen zijn relevant voor voorliggend plan:
Artikel 2.8 Instructieregel vrijwaringszone regionale waterkeringen
Er wordt voldaan aan artikel 2.8, omdat de Bazeldijk wordt versterkt door een damwand op het perceel tussen de dijk en de woning.
Artikel 4.1 Instructieregel bereikbaarheid
* zoals aangegeven in de bijlagenlijst van de Interim Omgevingsverordening
Door voorliggend plan zal het aantal vervoersbewegingen niet toenemen, zie paragraaf 4.9. Hierdoor zullen knelpunten in de omgeving geen extra vervoersbewegingen moeten verwerken, waardoor de knelpunten niet zullen verslechteren.
Artikel 7.9 Instructieregel landschap
Kernkwaliteiten Landschap Groene Hart
"Voor het landschap Groene Hart willen we (= de provincie) de volgende kernkwaliteiten behouden:
1. openheid;
2. (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
3. landschappelijke diversiteit;
4. rust & stilte.
Deze kernkwaliteiten zijn benoemd in de Voorloper Groene Hart. De kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Groene Hart verschillende accenten. Een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Zie ook: www.provincie-utrecht.nl/kwaliteitsgids. In het Groene Hart liggen agrarische cultuurlandschappen die deel uit maken van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, zie hiervoor het artikel Cultuurhistorische hoofdstructuur.
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het bevorderen van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij worden de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden. Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het Groene Hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van dynamiek. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in rust en dynamiek tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen. We vragen dus zorgvuldig om te gaan met de open, lege ruimte en de dynamiek te concentreren in de 'zones'."
Onderhavig plan behoudt de zichtlijnen in het gebied en hiermee de openheid. Ook wordt het (veen)weidekarakter behouden door het versterken en behouden van verkaveling, slotenpatronen en de open ruimte in de linten. In het plan worden ook een aantal fruitbomen langs de oprit geplaatst. Deze sluiten eveneens aan bij het landelijk karakter van de omgeving. Verder maakt het plan geen (geluid procuderende) inrichting mogelijk die de rust & stilte van het landschap onevenredig aantast; het plan betreft alleen de sloop van het bestaande pand en de bouw van een reguliere woning.
Artikel 9.2 Verstedelijkingsverbod landelijk gebied
In de omgevingsverordening is bepaald dat er een uitzondering geldt als er nieuwe bebouwing voor stedelijke bestemmingen in de plaats komt van bestaande bebouwing (agrarisch of in een andere vorm) en nieuwe stedelijke bestemmingen tot stand komen in samenhang met de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Voor voorliggend plan wordt er bestaande bebouwing met bedrijfsbestemming vervangen door een woning. Daarnaast wordt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verhoogd door de aanleg van bomen en het creëren van zichtlijnen.
Conclusie Interim Omgevingsverordening
Voorliggend plan is niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening van de Provincie Utrecht.
De gemeente Vijfheerenlanden is ontstaan op 1 januari 2019 door een fusie van de gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik. Voor het regionale gebied is een structuurvisie opgesteld. In de Regionale structuurvisie Visie 2030 'Open voor elkaar' komen onderwerpen als de regionale woonvisie, beleid op het gebied van recreatie & toerisme, bedrijventerreinen, water & klimaat, een regionaal verkeer & vervoersplan naar voren. In de visie speelt de leefbaarheid en behoud en versterking van voorzieningen in het gebied een grote rol.
De centrale visie uit de nota is de vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, tezamen met het versterken van het overwegende open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en bezoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien. De opvolgende visie 'open voor elkaar' benadrukt het bijzondere cultuurhistorische landschap, de grote sociale cohesie en de innovatiekracht van het bedrijfsleven als kernwaarden.
Planspecifiek
Voorliggend plan houdt de bouw van één woning in, met behoud van het landelijk karakter. De kenmerkende beplanting wordt behouden en aangevuld, de verkaveling en slotenpatronen worden behouden en versterkt, de open ruimtes in de linten worden behouden en de bebouwingslinten worden behouden en versterkt. Voorliggend plan sluit hiermee aan op de regionale structuurvisie.
Het doel van de Woonvisie voor Vijfheerenlanden is dat het voor iedereen goed wonen is in Vijfheerenlanden en de woonwensen en woningbehoefte van al onze inwoners zoveel mogelijk binnen onze gemeentegrenzen mogelijk te maken. Zo is Vijfheerenlanden samen sterk, met eigenheid en diversiteit in de verschillende kernen. In de woondorpen is er sprake van huishoudensgroei. Dat betekent dat overal een (kleine) bouwopgave ligt. De netto huishoudenstoename komt in de woonkernen volledig voor rekening van de groeiende doelgroep 65-plussers, waardoor doorstroming op gang kan komen.
De woonvisie gaat uit van de volgende uitgangspunten:
Planspecifiek
Voorliggend plan is een kleinschalig plan, speelt in op een lokale behoefte en wordt gebouwd voor eigen inwoners. Het is een zeer kleinschalige woningbouwontwikkeling en betreft het bouwen van een burgerwoning, hierdoor neemt de woningvoorraad toe. Bovendien is het een nieuwbouwwoning die energieneutraal wordt gebouwd. Het plan is daarmee in lijn met de Woonvisie.
De welstandsnota voor de gemeente Vijfheerenlanden is op 28-05-2021 vastgesteld en bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. De gemeente Vijfheerenlanden is ontstaan uit een fusie van Leerdam, Vianen en Zederik. De drie voormalige gemeenten hadden ieder een nota ruimtelijke kwaliteit met een vergelijkbare opzet. De fusie is de aanleiding om deze drie samen te voegen in één nieuwe nota ruimtelijke kwaliteit, die de toetsing van het uiterlijk van bouwwerken met aandacht voor stedenbouw en landschap plaatst in de context van de Omgevingswet.
Planspecifiek
Het plangebied betreft een 'gewoon' ruimtelijk kwaliteitsniveau volgens de Welstandsnota en is gelegen aan de rand van het stedelijk gebied. Het landschap om het plangebied bestaat voornamelijk uit onbebouwde gronden met enkele bedrijven en woningen. Er is gezorgd dat het plan de landelijke uitstraling behoud, waardoor het straatbeeld minimaal veranderd.
Voorliggend plan zal, bij de nadere architectonische uitwerking, als onderdeel van de omgevingsvergunning voor bouwen getoetst worden aan de welstandscriteria zoals opgenomen in de Welstandsnota.
Het vigerende bestemmingsplan voor de locatie is bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik' en is gedateerd op 24-6-2013. Het plan is vervolgens geactualiseerd met ingang van 29–06-2015 en gerepareerd door het reparatieplan 'Buitengebied Zederik' (vastgesteld 19-11-2018). Met het reparatieplan is mede op basis van voortschrijdend inzicht het plan op delen herzien en aangevuld.
Daarnaast is het 'Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren' van toepassing en is onherroepelijk geworden op 10-06-2021.
Planspecifiek
Er geldt momenteel een enkelbestemming 'Bedrijf' voor het plangebied met als functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwnijverheidsbedrijf'. Ter plaatse van het bouwvlak is eveneens de functieaanduiding ´bedrijfswoning uitgesloten´ opgenomen. Er gelden ook een dubbelbestemmingen 'Waterstaat – Waterstaatkundige functie', 'Waterstaat – Waterkering' en 'Waarde – Archeologie 3' in het westen van het plangebied. Voor het plangebied geldt daarnaast ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voorliggend plan past niet in de huidige bestemming van de planlocatie, omdat de enkelbestemming zoals bedoeld in het vigerende bestemmingsplan wordt gewijzigd naar 'Wonen'. Om de wijziging planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 7: Bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied. Bron: Ruimtelijke Plannen.
Voor het plan geldt vanuit het 'Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren' een gebiedsaanduiding. Het plan valt in de 'overige zone – wonen en parkeren'. Voor deze zone gelden de in de artikel 3.1 benoemde regels. Daarnaast geldt voor deze zone de parkeernormering zoals aangegeven in het gemeentelijk parkeerbeleid dan wel de meest actuele CROW-publicatie ten aanzien van parkeernormen. De argumentatie voor de parkeernormen is te vinden in paragraaf 4.9.
Een ruimtelijk plan moet voorzien in een goede ruimtelijke ordening, zoals de Wro ex art 3.1 stelt. De invulling van dit vereiste is in de jurisprudentie verder gepreciseerd. Onderstaand is per woon- en omgevingsaspect beoordeeld of en wat voor een wijziging er optreedt en of een goed woon- en leefklimaat voor zowel de omgeving als het plangebied zelf gegarandeerd is.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen), worden hinder en gevaar beperkt of voorkomen en wordt het voor bedrijven of woonfuncties mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Om dit gestandaardiseerd te kunnen beoordelen zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer verfijnde afstemming voor de beperking of voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.
In de brochure wordt onderscheid gemaakt in verschillende omgevingstypen. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. De betreffende VNG-publicatie vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden.
Planspecifiek
Voorliggend plan bestaat uit het slopen van de bedrijfsbebouwing en bouwen van een woning op een perceel met de bestemming 'Bedrijf'. Hiermee verandert de bestemming naar 'Wonen'. Dit is een minder milieubelastende functie en de hinder voor de omgeving neemt hiermee af. Ten zuiden van de planlocatie op een afstand van ongeveer 50 meter is een groot aannemersbedrijf gelegen, zie onderstaand figuur.
Figuur 8: Afstand tussen de woning en het annemersbedrijf. Bron: Ruimtelijke Plannen.
Dit bedrijf heeft een bruto oppervlakte groter dan 1000 m2 en behoort tot de milieucategorie 3.1. In de omgeving van het plangebied is sprake van het omgevingstype 'rustig buitengebied'.
Een rustig buitengebied is een gebied met een lichte functiemenging. Naast woningen zijn andere functies als een aannemingsbedrijf, een agrarisch bedrijf en overige kleinschalige bedrijvigheid aanwezig.
Het naastgelegen aannemersbedrijf is te typeren als een aannemersbedrijf met werkplaats met een milieucategorie 3.1. In een rustig buitengebied tussen de woning en dit bedrijf is de aan te houden richtafstand 50. De afstand tussen de gevel van de woning en het bedrijf is ongeveer 40 meter. In onderstaande paragrafen worden de specifieke aspecten geur, stof, geluid en gevaar voor deze milieucategorie verder toegelicht.
Geur
De aan te houden minimale richtafstand is 10 meter. De woning ligt op ongeveer 40 meter afstand van het dichtstbijzijnde bedrijf, waardoor deze boven de richtafstand ligt. Het aspect 'geur' van de benoemde milieucategorie levert daarom geen belemmering op voor voorliggend plan. In paragraaf 4.2 wordt verder ingegaan op het aspect geur.
Geluid
De aan te houden minimale richtafstand is 50 meter. De woning ligt op ongeveer 40 meter afstand, waardoor deze binnen de richtafstand ligt. Er is daardoor vanuit het oogpunt van de VNG-uitgave niet direct sprake van een goede ruimtelijke ordening. In het plan zal de voorgevel doof worden uitgevoerd, waardoor het aspect 'geluid' van de benoemde milieucategorie geen belemmering oplevert voor het planvoornemen. Voor meer informatie zie paragraaf 4.3. Ook dient een ontheffing 'Hogere Waarde' worden verstrekt voor het plan.
Gevaar
De aan te houden minimale richtafstand is 10 meter. De woning ligt op ongeveer 40 meter afstand, waardoor deze boven de richtafstand ligt. Het aspect 'gevaar' van de benoemde milieucategorie levert daarom geen belemmering op voor voorliggend plan.
De gebruiks- en bouwmogelijkheden van aangrenzende percelen worden niet onevenredig beperkt op basis van bovenstaande informatie. Daarom vormt het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' geen belemmering op voor voorliggend plan.
Volgens artikel 14 van de Wet Geurhinder en veehouderij (Wgv) geldt navolgend beleid ten aanzien van geur:
De gemeente Vijfheerenlanden heeft op 12-01-2021 haar Geurverordening vastgesteld. De geurverordening hanteert andere normen dat de Wgv. De gemeente heeft de wettelijke bevoegdheid om af te wijken van de Wgv middels een verordening, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 tot en met 3 van die wet.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich buiten de bebouwde kom. Voor het gebied buiten de bebouwde kom geldt, volgens artikel 14 Wet Geurhinder en veehouderij, dat een afstand van minimaal 50 meter tussen veehouderij en de woningen moet worden aangehouden. Voor het planvoornemen geldt vanuit de gemeentelijke Geurverordening een afstand van minimaal 25 meter.
Op basis van de kaart van de Provincie Utrecht in het thema 'Geur veehouderijen' valt het plangebied in een contour van de pluimveehouderij gelegen aan de Grote Kanaaldijk. Zie figuur 9:
Figuur 9: Uitsnede geurcontour van de pluimveehouderij (rode ster) op de planlocatie (gele ster). Bron: Geoportaal Provincie Utrecht
De huidige afstand tussen de pluimveehouderij en het planvoornemen is meer dan 50 meter, waardoor de pluimveehouderij in zijn werkzaamheden in het kader van de Wgv en de gemeentelijke verordening niet wordt belemmerd. Het planvoornemen bestaat uit het wijzigen van de bedrijfsfunctie naar een woonfunctie. Beide functies zijn geurgevoelige objecten zoals bedoeld in artikel 1 van de Wgv, omdat menselijk verblijf in de huidige situatie en de toekomstige situatie plaatsvindt.
Door deze wijziging worden de werkzaamheden van de pluimveehouderij niet meer of minder geschaad, waardoor verdere motivering voor het aspect 'geur' achterwege kan blijven.
Gezien bovenstaande conclusies vormt het aspect 'geur' geen belemmering voor dit plan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt ernaar gestreefd om de geluidhinder door spoor-, wegverkeer of industrie te beperken. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er normen gesteld tot welke maximale geluidsniveaus geluidgevoelige functies belast mogen worden. De Wgh geeft ook aan in welke situaties met onderzoek aangetoond moet worden of aan deze normen voldaan kan worden. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening en bijbehorende jurisprudenties zijn aanvullende onderzoeksverplichtingen gesteld.
Voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één woning. Het plan maakt een nieuwe geluidsgevoelige bestemming mogelijk. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is in dit geval noodzakelijk. Een onderzoek naar spoor- en industrielawaai is niet nodig, want die zitten op een afstand waar de resultaten verwaarloosbaar zijn. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. De conclusie uit het onderzoek luidt:
De geluidbelasting op de gevels van een te realiseren woning aan de Bazeldijk 78a te Meerkerk bedraagt ten gevolge van het wegverkeer op deze weg maximaal Lden=58 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt met 10 dB overschreden, de maximale ontheffingswaarde wordt met 5 dB overschreden. Ter plaatse van de zijgevels wordt de maximale ontheffingswaarde niet overschreden. De achtergevel is geluidluw, de geluidbelasting bedraagt daar minder dan 48 dB. De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Bazeldijk bedraagt minder dan de voorkeursgrenswaarde. Daarmee is alleen het wegverkeer op de Bazeldijk relevant.
Het ontwerp voldoet aan het Hogere waardebeleid van de gemeente Vijfheerenlanden als de voorgevel doof wordt uitgevoerd. De architect zal tenminste één slaapvertrek aan de geluidluwe achtergevel moeten situeren. Tevens zal er een tuin aan de geluidluwe zijde worden aangelegd. Na contact met de architect en de toekomstige eigenaren van de woning is hetgeen hier is geconcludeerd akkoord bevonden. Mogelijk wordt de woning met de korte zijde aan de dijk gebouwd.
Bron- en overdrachtmaatregelen zijn financieel niet haalbaar, het gaat hier om slechts één woning.B&W van Vijfheerenlanden dient voor de woning een hogere waarde vast te stellen van Lden=53 dB.
Het akoestisch onderzoek toont aan dat de beoogde nieuwe woning mogelijk is mits de gevel langs de Bazeldijk doof wordt uitgevoerd. In de planregels is daarom als voorwaardelijke verplichting opgenomen dat aan deze zijde van het bouwvlak voorzien moet worden in een dove gevel. Ten tweede zal een ontheffing Hogere Waarde verstrekt moeten worden voor het plan. De ontheffing zal tegelijkertijd met het bestemmingsplan ter inzage gelegd en vastgesteld worden.
Natuur is een gevoelige functie die beschermd moet worden tegen negatieve effecten. Per 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De nieuwe Wet natuurbescherming (Natuurwet) voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht. Er wordt beter aangesloten op de Europese regelgeving en er wordt een duidelijker onderscheid gemaakt tussen soorten die Europees beschermd zijn en Nationaal beschermde soorten.
Met de Wet natuurbescherming komt de bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij ruimtelijke ingrepen in principe bij de provincies te liggen. Dit is in overeenstemming met het bestuursakkoord natuur waarin is aangegeven dat de decentralisatie van de taken en bevoegdheden op het vlak van de natuurwetgeving haar beslag zal krijgen in de Wet natuurbescherming. Provincies nemen hiermee de taak over die tot nu toe werd uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Daarmee is de provincie bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en activiteiten (hierna genoemd 'handelingen') bij Natura 2000-gebieden (de gebiedsbeschermings-bepalingen) en dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet bepaald worden of een plan geen nadelige effecten heeft voor beschermde plant- en diersoorten in en nabij het plangebied. Indien de ontwikkeling verstoring of uitroeiing van beschermde soorten kan inhouden dient onderzocht te worden of eventuele soorten aanwezig zijn. Wanneer dit het geval is moet tevens aangetoond worden middels welke ingrepen deze verstoring voorkomen wordt dan wel gecompenseerd.
Planspecifiek
Voor voorliggende plan zullen er geen bomen of ander planten gekapt worden. Ook worden er geen bosschages verwijderd of sloten gedempt. De bestaande bebouwing wordt wel verwijderd. Het risico bestaat dat er gebouw bewonende beschermde diersoorten, zoals vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen, aangetast worden. Een ecologisch onderzoek is daarom formeel verplicht. Deze is opgenomen in bijlage 2. De conclusie uit het onderzoek luidt:
Conclusie
De beoogde sloop van de loodsen ten behoeve van de realisatie van een woning en schuur aan de Bazeldijk 78A te Meerkerk is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).
Uitvoerbaarheid
De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren, kolonisatie door rugstreeppadden en algemene broedvogels (in het kader van algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
Vervolgstappen
De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden (soortbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden). Derhalve is het uitvoeren van aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.
Te treffen maatregelen
Gezien bovenstaande conclusies vormt het aspect 'Ecologie' geen belemmering voor voorliggend plan.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen (extern) effect hebben op nabijgelegen natuurgebieden. De gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet vindt plaats via de Natura 2000-gebieden met Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Daarnaast zijn de provincies verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit is de vroegere Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarische gebied.
In het Natuurnetwerk Nederland liggen bestaande natuurgebieden (waaronder de 20 Nationale Parken) en nieuwe natuurgebieden, landbouwgebieden beheerd volgens agrarisch natuurbeheer, alle Natura 2000-gebieden en alle grote wateren van Nederland (meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee).
Stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden
Op 15 juni 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) vastgesteld. Het PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Een gedeelte van de toekomstige afname van stikstofdepositie kan vervolgens worden opgevuld door economische activiteiten die leiden tot een toename van stikstofdepositie. In de praktijk blijkt echter dat de afname van stikstofdepositie door de maatregelen niet gegarandeerd kan worden. Daarom heeft op 29 mei 2019 de Raad van State een uitspraak gedaan waarin de Raad oordeelt dat het PAS niet als basis voor toestemming voor activiteiten mag worden gebruikt.
Planspecifiek
Voor het planvoornemen is een Aeriusberekening uitgevoerd, zie bijlage 3 De conclusie van deze berekening is als volgt:
De berekening is gedaan op 26 januari 2023 met de actuele Aeriuscalculator (versie 2022, update januari 2023). Het effect vanuit de gebruiksfase op Natura 2000-gebieden is 0,00 mol N/ha/j. Dit is ook het geval bij de tijdelijke fases (sloopfase, bouwfase en de plaatsing van de damwand). Er kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de geldende norm.
Het aspect 'Natuurgebieden' vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Erfgoedwet, vastgesteld in 2016, regelt op welke wijze omgegaan dient te worden met archeologisch erfgoed in Nederland.
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valetta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de toenmalige Monumentenwet 1988. Ook leidde dit tot een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze Wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd. Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings-)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen.
Deze wetten zijn vervangen door de Erfgoedwet, echter overgangsrecht in de Erfgoedwet regelt dat bepaalde bepalingen uit de Monumentenwet (die dus niet in de Erfgoedwet staan) nog van kracht zijn tot de Omgevingswet van kracht is.
Planspecifiek
Het plangebied is aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 2' in het vigerende 'Reparatieplan Buitengebied Zederik' uit 19-11-2018. De archeologische verwachting van de planlocatie is weergegeven in figuur 10:
Figuur 10: Uitsnede Archeologische Beleids- en advieskaart van de oud-gemeente Zederik.
Ter plaatse van de planlocatie geldt een hoge verwachting aan of nabij het oppervlak voor de prehistorie tot de middeleeuwen. Er geldt een middelmatige verwachting voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd.
Voor het westelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. Voor nieuwe ontwikkelingen is archeologisch onderzoek daar noodzakelijk bij een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 100 m2. In voorliggend plan wordt ter plaatse van 'Waarde Archeologie 2' een groter oppervlak dan 100 m2 geroerd. Ook wordt in voorliggend plan ter plaatse van 'Waarde Archeologie 3' een oppervlakte groter dan 250 m2 geroerd. Dit betekent dat ook ter plaatse van deze archeologische waarde een archeologisch onderzoek nodig is, omdat de totale omvang van bodem verstorende activiteiten de vrijstellingsgrenzen overschrijden.
In het bestemmingsplan worden de eventueel aanwezige archeologische waarden voldoende geborgd door de dubbelbestemming waarde - archeologie. Er is ook een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, evenals een verkennend booronderzoek. Beide onderdelen zijn als één rapportage in te lezen in bijlage 4. De conclusie / advisering luidt als volgt:
Conclusie Bureaonderzoek:
Conclusie Booronderzoek:
Concluderend advies:
Op basis van bovenstaande conclusies vormt het aspect 'Archeologie' geen belemmering voor het planvoornemen.
Het is wettelijk geregeld (Wbb en bouwverordening) dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Indien sprake is van een verdachte locatie dient onderzocht te worden in welke mate de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Planspecifiek
Voorliggend plan bestaat uit de realisatie van één woning. De grond waar gebouwd gaat heeft nu een bedrijfsbestemming. Met een verkennend bodemonderzoek moet aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor het beoogd gebruik. Er is voor de planologische afwijking daarom een bodemonderzoek vereist. Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 5. De conclusie van het bodemonderzoek luidt:
De oorspronkelijke bodem ter plaatse bestaat uit klei en veen. Aan de achterzijde van de locatie gaat de klei over in veen tussen 0.5 en 1.0 m-mv. In een beperkt aantal boringen is de bovengrond zandig. In de meeste boringen is wat puin in de bovengrond waargenomen, tot een diepte van maximaal 0.7 m-mv. Het bestaat uit steenachtig materiaal, het gehalte is gekwalificeerd als zwak of licht.
De half-verharding van puin en grind ter plaatse van de afrit en het terrein achter de loods heeft een dikte van tenminste 0.2 meter. Deze laag bestaat voor bijna 100% uit bodemvreemd materiaal en is geen onderdeel van de bodem. Er is visueel nergens asbest-verdacht materiaal zoals plaatjes aangetroffen.
Grond
In de kleiige, zandige en licht puinhoudende bovengrond van het perceel zijn koper, lood en zink licht verhoogd. De bovengrond is indicatief AW- of wonen-kwaliteit. Dat komt overeen met de gegevens van de bodemkwaliteitskaart voor Meerkerk. Van de bestrijdingsmiddelen zijn DDT en de afbraakproducten DDE en DDD meetbaar verhoogd in de toplaag aan de achterzijde van het terrein. Gehaltes liggen echter onder de achtergrondwaarde.
Asbest
Visueel is nergens asbest waargenomen op of in de bodem van het terrein. Er zijn voor het onderzoek drie mengmonsters samengesteld van de half-verharding rond de loods en de licht puinhoudende bovengrond. Asbest is daarin niet aantoonbaar.
Grondwater
Het grondwater staat op het terrein aan de Bazeldijk op 0.7 m-mv. Barium is als enige verhoogd in het grondwater. Het gehalte ligt met 350 ìg/l boven de tussenwaarde. Het barium is landelijk verhoogd.
Conclusies, aanbevelingen
De licht verhoogde gehaltes aan metalen in de bovengrond zijn geen risico voor de volksgezondheid en geen belemmering voor de ontwikkeling van de locatie. Als er grond bij de bouw vrijkomt dan kan deze zonder belemmering hergebruikt worden op locatie. Als er grond moet worden afgevoerd, dan kan gebruik gemaakt worden van de bodemkwaliteitskaart van de Gemeente Vijfheerenlanden.
Bevoegd gezag bij de beoordeling van de resultaten van het onderzoek in relatie tot de bouwplannen is omgevingsdienst ODRU, namens Gemeente Vijfheerenlanden.
Gezien bovenstaande conclusies vormt het aspect 'Bodem' geen belemmering voor voorliggend plan.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 1: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet Luchtkwaliteit
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Advieswaarde (WHO) |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/ m³ | 10 µg/ m³ |
Uurgemiddelde (mag max. 18 keer per jaar worden overschreden) | 200 µg/ m³ | ||
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/ m³ | 15 µg/ m³ |
24-gemiddelde concentratie (mag max. 35 keer per jaar worden overschreden) | 50 µg/ m³ | ||
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/ m³ | 5 µg/ m³ |
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen, uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
In het Besluit NIBM (Niet in Betekenende Mate) en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Planspecifiek
Een plan voldoet in de regel aan het NIBM-criterium als het minder dan 1.500 woningen betreft dan wel als er sprake is van een BVO van maximaal 100.000 m2. Voorliggend plan blijft ruim onder het criterium. Nader onderzoek in het kader van luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
Voorts is de huidige situatie en de toekomstige situatie ten aanzien van de luchtkwaliteit in beeld gebracht. Hiervoor is de site https://www.nsl-monitoring.nl geraadpleegd, zie onderstaande verbeeldingen.
Figuur 11: Luchtkwaliteit concentratie stikstof, fijnstof PM10 en fijnstof PM2,5 in 2020, plangebied nabij zwarte pijl . Bron: NSL-kaart.
Ook voor de situatie in 2030 is de luchtkwaliteit in navolgende afbeeldingen inzichtelijk gemaakt.
Figuur 12: Luchtkwaliteit concentratie stikstof, fijnstof PM10 en fijnstof PM2,5 in 2030, plangebied nabij zwarte pijl. Bron: NSL-kaart.
In onderstaande tabel zijn de hoogste waarden te zien vanuit de NSL-monitoringstool. De waarden zijn getoetst aan het wettelijke kader en aan de advieswaarde van de WHO.
Tabel 2: Toetsing waarden 2020 en 2030 aan WHO-grenswaarden en advieswaarden.
Wettelijk kader en advieswaarde WHO | Toetsing | |||||
Stof |
Toetsing van | Grenswaarde | Advieswaarde (WHO) | Waarde 2020 | Waarde 2030 | Voldoet? |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/ m³ | 10 µg/ m³ | 24,3 µg/ m³ | 19,3 µg/ m³ | Ja, aan grenswaarde. |
Uurgemiddelde (mag max. 18 keer per jaar worden overschreden) | 200 µg/ m³ | |||||
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/ m³ | 15 µg/ m³ | 17,0 µg/ m³ | 15,6 µg/ m³ | Ja, aan grenswaarde. |
24-gemiddelde concentratie (mag max. 35 keer per jaar worden overschreden) | 50 µg/ m³ | |||||
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/ m³ | 5 µg/ m³ | 9,3 µg/ m³ | 8,0 µg/ m³ | Ja, aan grenswaarde. |
De concentraties blijven op basis van de NSL-monitoringstool onder de wettelijk vereiste gemiddelde concentraties. De WHO en GGD hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 15 microgram per kuub en 5 microgram per kuub voor fijnstof PM2,5. Daarnaast hanteert de WHO een advieswaarde voor stikstofdioxide van 10 microgram per kuub. Deze advieswaarden liggen lager dan de wettelijke grenswaarden. Voorliggend plan is alleen getoetst aan het wettelijk vereiste. Hieruit blijkt dat aan de grenswaarden wordt voldaan in 2020 en in 2030.
Gelet op het bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen beletsel voor dit plan.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²).
Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is, dit risico moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico des te zwaarder de verantwoording is.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag over de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Het toetsingskader voor het onderdeel transportroutes gevaarlijke stoffen is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit besluit is op 1 april 2015 in werking getreden. Bepaald moet worden of binnen de invloedsfeer van deze transportassen gevoelige functies mogelijk zijn. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor sommige transportassen wordt rekening gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden.
Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
Planspecifiek
Om te beoordelen of er risico's Externe Veiligheidsrisico's zijn, is de risicokaart van de provincie geraadpleegd, zie navolgende afbeelding.
Figuur 13: Uitsnede risicokaart, meting vanaf plangebied. Bron: Risicokaart.nl
Op zo'n 170 meter zit pluimveehouderij Timmer (Grote Kanaaldijk 18). Binnen dit perceel zijn 2 bovengrondse propaan tanken aanwezig met elk een inhoud van 8.000 liter. Voor een propaantank met een inhoud van < 13 m2 geldt vanwege het Bevi geen plaatsgebonden risicocontour en is geen invloedsgebied voor de hoogte van het groepsrisico bepaald. Inrichtingen waarbij maximaal twee bovengrondse propaanreservoirs aanwezig zijn met een inhoud tot en met maximaal 13 m3 per reservoir, vallen sinds 2007 onder het Activiteitenbesluit. In dit geval vallen beide tanks hieronder. Voor deze reservoirs bestaan veiligheidsafstanden, zie navolgende tabel.
Figuur 14: Veiligheidsafstanden opgenomen in het Activiteitenbesluit, artikel 3.28
De aanwezigheid van de twee propaantanks betreft een bestaande situatie. Als er wordt uitgegaan van de maximale veiligheidsafstand van in dit geval 25 meter dan kan worden geconcludeerd dat deze grens niet reikt tot het plangebied. De risico's door de twee tanken vormen daarom geen belemmering voor de planontwikkeling.
Op ongeveer 878 meter afstand is Eputan Kunststoftechniek B.V. gelegen. Deze inrichting heeft een PR 10-6 contour van 85 meter. Het invloedsgebied van deze inrichting bedraagt 930 meter voor het toxische scenario. Het plangebied valt hierbinnen. Het plan zorgt echter niet voor een toename in personen, waardoor effecten op het groepsrisico kunnen worden uitgesloten. Er zal beknopt worden ingegaan op het maatgevend scenario.
Op ongeveer 848 meter afstand ten opzichte van het plangebied is de A27 gesitueerd. De A27 heeft een PR 10-6 contour van 16 meter. Het invloedsgebied bedraagt 880 meter (LT2) en het plangebied valt hier dus binnen. Zoals al vermeld zorgt het plan niet in een toename in personen, waardoor effecten op het groepsrisico kunnen worden uitgesloten. Er zal navolgend beknopt worden ingegaan op het maatgevend scenario.
Beperkte verantwoording Toxisch scenario
Het maatgevend scenario voor een incident met gevaarlijke stoffen bij de inrichting Eputan Kunststoftechniek B.V. en de A27 betreft een gifwolk.
Door een ongeval op de weg breekt bij een tankauto gevuld met een toxische stof de aansluiting van de afsluiter af. Er ontstaat een gat waardoor in korte tijd een groot deel van de giftige stof vrijkomt. Alle vrijgekomen giftige stof verdampt direct en er ontstaat een giftige wolk die zich snel met de wind mee verspreidt. De toxische wolk kan bij lage concentraties worden geroken. Hogere concentraties veroorzaken vergiftiging afhankelijk van de inrichting van de omgeving en de weersomstandigheden. Voorliggend plangebied wordt gekenmerkt door een landelijk gebied met verspreid liggende laagbouw. De effecten van een toxische wolk zijn op grote afstand merkbaar.
Bestrijdbaarheid
Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een brand, ramp of zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Bij een ongeval met toxisch gas of vloeistof kan de brandweer optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen of op te nemen met water. Dit is wel afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario. Gezien de verspreiding van de gifwolk afhankelijk is van de weersomstandigheden is het van belang dat hulpdiensten bereikbaarheid over twee verschillende routes vanuit twee tegengestelde windstreken hebben. Het plangebied is zowel bovenwinds (via Bazeldijk) als benedenwinds (via de Achterkade of provinciale weg) bereikbaar.
Zelfredzaamheid
De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het plangebied is met het oog op een toxisch scenario niet relevant.
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert.
Het advies bij het vrijkomen van een toxische wolk is om te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Indien het plangebied alsnog moet worden ontruimd, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Het plangebied is zowel bovenwinds (via Bazeldijk) als benedenwinds (via de Achterkade of provinciale weg) af te vluchten.
Bluswatervoorziening
Voor een adequate hulpverlening van de brandweer is het van belang dat voldoende bluswater aanwezig is bij de activiteit met gevaarlijke stoffen. Tijdens de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal dit punt verder getoetst worden. In voorliggend plan zitten geen belemmeringen om een positieve beoordeling van de toetsing aan het Bouwbesluit in de weg te zitten.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van 'Eputan Kunststoftechniek B.V.' en de A27. Het groepsrisico zal, door de ontwikkeling, niet toenemen. De personen binnen het plangebied worden als voldoende zelfredzaam gezien om bij een toxisch incident te kunnen schuilen dan wel vluchten. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Externe veiligheid' geen belemmering vormt voor voorliggend plan.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hooggehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt voor water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Met één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer.
Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Planspecifiek
Bestaand watersysteem
Navolgend is een uitsnede van de legger van het waterschap opgenomen. Ten oosten van het plangebied ligt het Merwedekanaal, dit is een categorie A waterloop. Verder liggen er noordelijk grenzend aan het plangebied een categorie B en C waterloop. Het gewone onderhoud van deze watergangen dient plaats te vinden door aangrenzende eigenaren. Voorgenomen plan verandert de loop van deze watergangen niet.
Verder is het planperceel gelegen in de waterkering van het Merwedekanaal (figuur 15 en 16). Deze wordt onderhouden door het Waterschap. In de nieuwe situatie is geen nieuw oppervlaktewater voorzien.
Figuur 15: Uitsnede Legger Waterschap Rivierenland, plangebied globaal aangeduid met rood kader. Bron: Waterschap Rivierenland.
Figuur 16: Uitsnede Legger Waterkeringen Waterschap Rivierenland, plangebied globaal aangeduid met rood kader. Bron: Waterschap Rivierenland.
De B-watergang kent een beschermingszone van 1,0 m vanaf de insteek. Deze beschermingszone dient obstakelvrij te worden gehouden om de watergang te kunnen schouwen. Het zomerpeil van deze watergang is 1,49 m-NAP en het winterpeil is 1,59 m-NAP.
Afvoer hemelwater en verhard oppervlak
Het waterbeleid van het Waterschap schrijft een watercompensatie in stedelijk gebied voor wanneer het verhard oppervlak toeneemt. Hierbij hoort ook de erf- en tuinverharding waarop de compensatieverplichting wordt bepaald. Het bestaand verhard oppervlak (erfverharding en bebouwing) bedraagt 985 m2 en het toekomstige verhard oppervlak 895 m2. Het oppervlak van de verharding neemt daarmee met maximaal 90 m2 af. Alle overige verharding op het perceel wordt verwijderd.
Watertoets
Er is een watertoets uitgevoerd om de noodzaak tot watercompensatie te kunnen bepalen, deze is opgenomen in bijlage 6. Uit de watertoets komt naar voren dat de Normale procedure gevolgd dient te worden. Uit de watertoets komen een aantal adviezen die navolgend behandeld worden.
Grondwater
Al het overtollige verhard oppervlak (behalve nieuwe bebouwing) wordt verwijderd. Hierdoor kan er meer water infiltreren. Dit helpt tegen onderlast van grondwater.
Infiltreren
In voorliggend plan wordt het overtollige verhard oppervlak verwijderd. De grond op het plangebied zal hierdoor beter infiltreren dan voorheen.
Verharding en compenserende maatregelen
Door voorliggend plan zal het verhard oppervlak met 90 m2 afnemen. Het Waterschap stelt dat het mogelijk is om voor een eenmalige vrijstelling in aanmerking te komen. Dit kan als de verharding in landelijk gebied met niet meer dan 1500 m2 toeneemt. Voorliggend plan ligt hier ruim onder, dus watercompensatie is niet noodzakelijk.
Uitloging van bouwmaterialen door regenwater
In voorliggend plan worden zo min mogelijk uitloogbare materialen worden toegepast.
Damwandconstructie
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken en voor werken en werkzaamheden in, op en in de buurt van wateren, waterkeringen en wegen die in beheer van Waterschap Rivierenland zijn heeft het waterschap regels opgesteld.
Aangezien er geen (bouw)werkzaamheden in de beschermingszone van de waterkering kan plaatsvinden zonder toestemming van het waterschap is in het kader van deze bestemmingsplanprocedure een planopzet besproken die zowel de goedkeuring van de gemeente als het waterschap kan verdragen.
Nieuw bouwen in de beschermingszone van de waterkering kan alleen als daarbij rekening wordt gehouden met de ruimte die nodig is voor de toekomstige dijkversterkering. Die ruimte wordt het profiel van vrije ruimte genoemd. In dat profiel staan de contouren van een eventuele toekomstige dijkversterking. Hierbij is het van belang dat gebouwd wordt buiten het profiel van vrije ruimte en binnen het waterstaatwerk en bijbehorende beschermingszone geen holle ruimtes onder de bouwwerken gemaakt of aanwezig zijn, ook niet boven het profiel van vrije ruimte.
Het uitgangspunt voor de nieuw te bouwen woning is een laag en klein huis ter hoogte van de bestaande bebouwing op het bestaande maaiveld. Het ophogen van het maaiveld zodat vervolgens buiten het profiel van vrije ruimte kan worden gebouwd is wat dat betreft geen optie.
In figuur 17 staat het dwarsprofiel van het dijkvak ter hoogte van Bazeldijk 78a, Meerkerk. Het profiel van vrije ruimte ligt hoger dan het bestaande maaiveld. Dat zou betekenen dat met de beoogde nieuwbouw van de woning het profiel van vrije ruimte wordt doorkruist. Dat is in strijd met de eerdergenoemde uitgangspunten uit de regels van het waterschap.
Figuur 17: Uitsnede waterkering ter hoogte van de Bazeldijk 78a te Meerkerk
In het najaar van 2021 is in onderling overleg met het Waterschap Rivierenland gezocht naar een oplossing.
In figuur 18 is een doorsnede met een damwandconstructie ingetekend. Deze damwand vervangt als het ware een deel van het profiel van vrije ruimte, zodat de nieuwe woning aan de voet van de dijk ter hoogte van de bestaande bebouwing op het bestaande maaiveld kan worden gerealiseerd. De voorgestelde oplossing maakt onderdeel uit van de voorwaarden van de watervergunning voor de woning.
Figuur 18: Uitsnede schetsontwerp, oplossing damwandconstructie t.o.v. regelgeving waterschap. Damwand omcirkelt met rode lijn. Bron: Langerak Advies.
Gezien bovenstaande vormt het aspect 'Water' geen belemmering voor onderhavig plan.
Verkeer en parkeren is een wezenlijk onderdeel van een goede ruimtelijke ordening. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat een plan voorziet in voldoende parkeermogelijkheden. Hierbij geldt doorgaans dat de omgeving niet nadelig belast mag worden door de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede dient beoordeeld te worden of de bestaande infrastructuur toereikend is voor de beoogde ontwikkeling en dat er door de ontwikkeling geen verkeersonveilige situaties ontstaan.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de realisatie van 1 woning. Het 'Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren' van de gemeente Vijfheerenlanden wordt gehanteerd voor de bepaling van de parkeernorm. De gemeenteraad heeft bijbehorende 'Beleidsnota Parkeernormen Vijfheerenlanden 2022-2030' als raadsvoorstel besproken op 09-06-2022. De belangrijkste verschillen met het huidige beleid in het paraplubestemmingsplan zijn:
De verschillen die in bovenstaande lijst zijn weergegeven hebben geen invloed op de parkeerbehoefte van het planvoornemen, omdat het plan niet in een centrumgebied of in een binnenstad van Leerdam of Vianen ligt. Buiten de bebouwde kom binnen de gemeente Vijfheerenlanden is het Waterschap Rivierenland de wegbeheerder.
Vanuit het paraplubestemmingsplan is het plangebied ingedeeld als 'rest bebouwde kom'. Er geldt hiervoor een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. In het plan is te zien dat er ruimte is gemaakt voor 3 auto's. Het plan voldoet dus aan de gestelde parkeernormen.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie kan worden bepaald aan de hand van de parkeerkencijfers van het CROW. In het plangebied zijn een type woning beoogd, waarvoor de volgende verkeersgeneratie geldt:
De totale verkeersgeneratie bedraagt 8,2 vervoersbewegingen per dag. Dit is geen toename in vergelijking met het vorige plan op de locatie. De omliggende verkeersstructuur wordt voldoende instaat geacht om deze verkeersgeneratie ten behoeve van de nieuwe planontwikkeling te kunnen verwerken.
Vanuit het aspect verkeer en parkeren komen geen belemmerende voorwaarden.
De energietransitie betekent de overgang van fossiele brandstoffen zoals gas, kernenergie en steenkolen naar volledig duurzame energie. Duurzame, groene energie kennen we nu al vanuit zon, wind, biomassa en water.
Duurzaamheid en energietransitie zijn continue processen; concrete afspraken zijn gemaakt in het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 en het programma 'Nederland Circulair in 2050'. Dit betekent onder andere in 2030 bijna de helft minder CO2-uitstoot realiseren dan in 1990. Met de plannen kan het kabinet een belangrijk startschot geven voor opschaling van de energietransitie.
Regelgeving
Per 1 juli 2018 is de wet Voortgang Energietransitie (wet VET) van kracht geworden, die zegt dat het niet meer is toegestaan om nieuwbouw met aardgas te realiseren, tenzij de gemeente beslist dat er zwaarwegende belangen zijn om hiervan af te wijken.
Per 1 januari 2021 is BENG (Bijna Energieneutrale Gebouw eisen) van kracht, met een ambitie naar volledig energieneutraal. Daarmee worden strengere eisen gesteld om zo het energieverbruik te verlagen. Met deze wijziging moeten vanaf 1 januari 2021 alle nieuw te bouwen gebouwen, zowel woningen als utiliteitsbouw, voldoen aan de BENG eisen. De eisen zijn onafhankelijk van de energiedrager; wel is een minimum aandeel hernieuwbare energie vereist.
Planspecifiek
De woning wordt gebouwd volgens de geldende BENG regelgeving, dat wil zeggen bijna energieneutraal gebouwd. Daarnaast wordt de woning volgens de wet VET gasloos gebouwd. Het plan levert daarom een bijdrage aan de (lokale) verduurzaming van de woningvoorraad.
In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten die direct MER- plichtig zijn (de zogenaamde 'C-lijst') en activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde 'D-lijst'). In de D-lijst is voor iedere activiteit een drempelwaarde opgenomen. Als deze drempelwaarde door een activiteit wordt overschreden geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Is een activiteit wel genoemd in de D-lijst maar wordt de drempelwaarde niet overschreden? Dan moet er een vormvrije m.e.r.- beoordeling opgesteld worden. Net als bij een m.e.r.-beoordeling moet voor de vormvrije beoordeling getoetst worden aan de criteria die genoemd zijn in Bijlage III van de
Europese richtlijn. Deze richtlijn gaat over 'de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' (2011/92/EU).
De vormvrije m.e.r.-beoordeling dient om te bepalen of de kenmerken van het plan en de nadelige gevolgen voor het milieu niet alsnog noodzaken tot het opstellen van een milieueffectrapportage (MER), ondanks dat de activiteit onder de drempelwaarde van de D-lijst blijft. De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt met een m.e.r.-aanmeldnotitie aangeboden aan het bevoegd gezag, waarvan zij een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet nemen. Dit m.e.r.-beoordelingsbesluit moet eerder worden genomen dan het besluit om het ontwerp bestemmingsplan ter inzage te laten gaan.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft het slopen van het bedrijfsgebouw en de nieuwbouw van een woning. Dit plan heeft daarom betrekking op 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' zoals bedoelt in het Besluit milieueffectrapportage. Voor woningbouw wordt een drempelwaarde van 2000 woningen aangehouden (D-lijst, D11.2). Refererend naar de m.e.r.-beoordelingsplicht en het aantal woningen dat wordt gerealiseerd geldt daarom geen directe aanleiding voor het maken van de rapportage voor dit plan. Wel moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden opgesteld aangezien voor een stedelijk ontwikkelingsproject geen ondergrens aangewezen is.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
De milieugevolgen van voorliggend plan zijn beoordeeld in andere paragrafen van dit hoofdstuk. Voor een aantal milieuaspecten is aanvullend onderzoek uitgevoerd, omdat de milieueffecten in beeld moesten worden gebracht. Men kan hierbij denken aan bodem of geluid. De bevinden op basis van deze onderzoeken zijn in de relevante milieuparagrafen benoemd. Op basis van de beoordeling vanuit de milieuparagrafen en de resultaten uit de onderzoeken worden geen nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Vanuit de criteria uit bijlage III blijken belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet aan de orde:
1. kenmerken van het project
De kenmerken (bijvoorbeeld omvang project, gebruik natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen) zijn in dit geval dusdanig beperkt dat belangrijke nadelige effecten voor het milieu uit te sluiten zijn. De bouw van de woning is niet ingrijpend, omdat de omgeving van het plangebied niet wezenlijk verandert. Daarnaast wordt geen regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen geschaad. De afvalstromen die vrijkomen worden allen via de reguliere wegen afgevoerd, verwerkt of hergebruikt.
2. plaats van het project
De relatie tussen de voorgenomen ontwikkeling en de plaats van het project leiden niet tot een m.e.r.-beoordeling, omdat de omgeving niet kwetsbaar is vanwege een project van deze omvang. Men kan hierbij denken aan niet van toepassing zijnde nadelige gevolgen voor het milieu en/of de omgeving. Natuurlijke hulpbronnen worden via voorliggend plan niet gebruikt en tasten daardoor het regeneratievermogen niet aan. Daarnaast wordt het opnamevermogen van het natuurlijk milieu niet gebruikt; afvalstromen eindigen niet in het natuurlijk milieu. Tot slot ligt het plangebied niet in of direct naast een beschermd natuurgebied (Natura 2000 en/of Gelders Natuurnetwerk e.d.). Voor de toetsing van dit plan wordt verwezen naar de AERIUS-berekening te vinden in de bijlage 1.
3. kenmerken van het potentiële effect
Er zijn geen belangrijke nadelige effecten op het milieu te voorzien. Daarmee is de kans dat deze effecten zich voordoen niet aan de orde. Het betreft een ontwikkeling van beperkte omvang die buiten het speelgebied ligt van (beschermde) natuurgebied en die een kleine impact heeft op het milieu en de natuurlijke omgeving.
Conclusie
Op basis van de vormvrije m.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat een m.e.r.-beoordelingsprocedure niet doorlopen hoeft te worden en/of dat een MER-plan niet aan de orde is. Daarnaast kan worden geconcludeerd (op basis van bovenstaande onderbouwing per criteria) dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet aannemelijk zijn. Voorgaande paragraaf en kan worden beschouwd m.e.r.-aanmeldnotitie. Het college van de gemeente Vijfheerenlanden moet op basis van deze informatie nog een formeel m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Binnen dit besluit kan het college aangeven of een milieueffectrapportage nodig is.
Het bestemmingsplan 'Bazeldijk 78a' heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is gericht op het omzetten van een bedrijfsbestemming naar de woonbestemming. Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan wordt verwezen naar het moederbestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied' en bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.
Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplan-vormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Voor iedere bestemming is een toegesneden bebouwingsregeling opgenomen. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Overeenkomstig de SVBP2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf 6.3 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Hoofdstuk 1 – Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Hoofdstuk 2 – Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan. In beginsel zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, waarbij dient te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (met name de maximale goot- en/of bouwhoogte).
De verschillende bestemmingen bevatten, indien nodig, specifieke gebruiksregels. Per bestemming is daarnaast bepaald in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan. In paragraaf 6.3 wordt nader ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen.
Hoofdstuk 3 – Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
Hoofdstuk 4 – Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat door het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
Wonen
Het plangebied volgt de grenzen van de vigerende bestemming 'Bedrijf'. Deze bestemming wordt in zijn geheel omgezet naar de bestemming 'Wonen'. In de bestemming 'Wonen' zijn drie voorwaardelijke verplichtingen opgenomen om te zorgen dat de beoogde kwaliteiten op de locatie geborgd worden. Deze verplichtingen zijn tijdens de planvorming afgesproken. Het gaat hierbij om de verplichting dat het verhard oppervlak niet meer toeneemt dan is beschrijving in bijlage 2 bij de regels.
De nieuwbouw wordt in de rooilijn dicht bij de Bazeldijk gebouwd. Dit sluit aan op de overige woningen zoals ze langs de Bazeldijk voorkomen. Een woning die van de dijk af in het poldergebied wordt gebouwd wordt met de voorwaardelijke verplichting uitgesloten. Tot slot is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de bestaande bebouwing gesloopt moet worden, zodat geen onevenredige hoeveelheid bebouwing op het terrein kan blijven staan.
Archeologie
Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2 en 3' om de eventueel aanwezige archeologische waarden in de ondergrond voldoende te beschermen tegen verstoring.
Waterstaat
Ten derde zijn de dubbelbestemmingen 'Waterstaat – Waterkering' en 'Waterstaat – Waterstaatkundige functies' opgenomen om te zorgen dat er geen aanpassingen aan de waterkering plaatsvinden. Als aanpassingen benodigd zijn dan is geborgd dat eerst het waterschap hier een positieve beslissing over moet nemen.
Overige regels
In het bestemmingsplan wordt verwezen naar de regels bestemmingen van het (moeder)plan Reparatieplan Buitengebied, vastgesteld op 19 november 2018. Voor de nadere beschrijving van de regels wordt ook verwezen naar dit (moeder)plan.
Figuur 19: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Bazeldijk 78a.
Naast het toetsen aan diverse aspecten op het gebied van beleid en milieu, die ook dienen als toets of een ruimtelijk plan uitvoerbaar is, dient een plan ook te worden getoetst aan economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan/bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval wordt het plan gerealiseerd op particulier initiatief. Initiatiefnemer draagt hiermee de kosten voor de gewenste ontwikkeling.
Voor de gemeente Vijfheerenlanden is geen sprake van kosten verbonden aan opstellen van het bestemmingsplan en de uitvoering hiervan. De initiatiefnemer is leges verschuldigd voor het in procedure brengen van dit bestemmingsplan. Met betrekking tot planschade wordt er een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer van dit plan. Hiermee zijn de kosten voor de gemeente anderszins verzekerd. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond. Het is niet nodig om voor onderhavig bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen
Het bestemmingsplan wordt in het kader van artikel 1.3.1 en artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voor zover relevant voorgelegd aan de betrokken diensten van de provincie, waterschap en gemeente.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpbestemmingsplan is aan de wettelijk verplichte overheden en belanghebbenden voorgelegd in het kader van het vooroverleg. Het vooroverleg is opgenomen in artikel 3.1.1. van de Wet ruimtelijke ordening. Het vooroverleg met de overleginstanties liep met de volgende instanties:
Naar aanleiding van de reacties van het Waterschap Rivierenland en de Veiligheidsregio Utrecht zijn enkele wijzigingen doorgevoerd in de plantoelichting en zijn de planregels aangevuld met de regels voor de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'. De andere partijen hebben aangegeven geen op- en aanmerkingen bij het plan te plaatsen of hebben geen reactie uitgebracht binnen de gestelde reactietermijn.
Het plan wordt ook gedurende de ontwerpfase in het kader van art. 3.8 Wro en volgens afdeling 3.4 van de Awb ter inzage gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van xx-xx-xxxx tot en met xx-xx-xxxx ter inzage gelegen. Eenieder is gedurende deze periode in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn (geen) zienswijzen op het plan ingediend.