Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Vlietskant 12 en 24, Leerdam
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1961.BPLDVlietskant1224-VA01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Vlietskant 12 en 24, Leerdam' van de Gemeente Vijfheerenlanden.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1961.BPLDVlietskant1224-VA01 met de bijbehorende regels.
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.7 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
 
1.8 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
 
1.9 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.10 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
 
1.11 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.12 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.13 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.14 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.15 bouwwerk, geen gebouw zijnde
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en die niet een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.16 breedte van een gebouw
afstand tussen de zijgevels van een gebouw.
 
1.17 dakterras
een voor mensen toegankelijke buitenruimte op het dak van een gebouw.
 
1.18 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.19 dienstverlening
op het publiek en /of zakelijke bedrijven gerichte dienstverlening met of zonder baliefunctie.
 
1.20 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.21 gemeentelijk parkeerbeleid
de door burgemeester en wethouder vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Indien er geen geldende beleidsregels aanwezig zijn, gelden de actuele CROW kencijfers. Zijn er wel beleidsregels en wijzigen deze gedurende de planperiode dan gelden de gewijzigde regels.
 
1.22 gestapelde woning
boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is.
 
1.23 hoofdgebouw
een (deel van een) gebouw dat op een bouwperceel/ bouwvlak door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
 
1.24 horecabedrijf
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van logies en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie.
 
1.25 horeca, categorie 1
horecabedrijven die dienst doen als winkelondersteunende horeca, hetgeen wil zeggen dat deze horecabedrijven qua verschijningsvorm en tijden waarop ze geopend zijn, gelijk kunnen worden gesteld met een winkel en dat ze zich in hoofdzaak richten op winkelend publiek.
 
1.26 horeca, categorie 2
horecabedrijven die in hoofdzaak (voor meer dan 50% van de totale omzet) gericht zijn op het verstrekken van consumpties en/ of dranken voor gebruik ter plaatse, die gelet op de aard en de omvang niet onder horeca categorie 1 en 3 kunnen worden geplaatst.
 
1.27 horeca, categorie 3
horecabedrijven:
  • al dan niet tegen betaling toegankelijk, die geheel of nagenoeg geheel zijn ingericht of worden gebruikt voor het bieden van vermaak in de vorm van spel, dans, films, theater of daarmee gelijk te stellen vormen, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt of
  • geheel of in overwegende mate gericht op het verstrekken van logies danwel het exploiteren van zaalaccommodatie, al dan niet in combinatie met het verstrekken van consumpties en/of dranken.
1.28 horizontale bouwdiepte van een gebouw
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel.
 
1.29 huishouden
persoon of groep personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn waarbij sprake is van de continuïteit in de samenstelling ervan en die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen.
 
1.30 kamergewijze verhuur
woonvorm waarbij een pand door meerdere personen die geen gezamenlijke huishouden vormen wordt bewoond, en waarbij sprake is van woonruimtes waarbij afzonderlijke huishoudens afhankelijk zijn van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten de woonruimte.
 
1.31 maatschappelijk
voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, zorgwonen, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.
 
1.32 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
1.33 niet-publiekgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
 
1.34 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.35 ondergronds bouwwerk
een bouwwerk waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op een hoogte van ten minste 2,6 m onder peil.
 
1.36 onzelfstandige woonruimte
woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte.
 
1.37 overkapping
een bijbehorend bouwwerk, niet met wanden omsloten, voorzien van gesloten dak.
 
1.38 peil
  1. gebouwen in niet-geaccidenteerd terrein: de kruin van de weg waarlangs het gebouw wordt ontsloten.
  2. gebouwen in geaccidenteerd terrein:
    1. voor zover de voorgevel van een gebouw is gelegen binnen een afstand van 3 meter uit de grens met het openbaar gebied en tot en met een afstand van 13 meter vanaf de grens met het openbaar gebied: de kruin van de weg waarlangs het gebouw wordt ontsloten;
    2. overig: het hoogste punt van het aan het gebouw aansluitende bestaande afgewerkte terrein;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein.
1.39 publiekgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten publiekgericht kunnen zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
 
1.40 publieke dienstverlening
op het publiek gerichte dienstverlening met een baliefunctie, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, stomerijen, wasserettes, makelaarskantoren, bankfilialen, apotheken en internet- en belwinkels.
 
1.41 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.42 sekswinkel
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd.
 
1.43 stedelijke zone
een gebiedstypering,op basis van de meest actuele CROW publicatie, zoals vervat in bijlage 1 bij de regels ‘Stedelijke zones’. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen ‘centrum’, ‘schil/overloopgebied’ en de ‘rest bebouwde kom’.
 
1.44 voertuigen
fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen en wagens.
 
1.45 voldoende parkeergelegenheid
van voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan het gemiddelde van de CROW kencijfers zoals opgenomen in de rij ‘weinig stedelijk’, aanwezigheidspercentages en berekeningsaantallen zoals opgenomen in de meest actuele CROW publicatie of het gemeentelijk parkeerbeleid.
 
1.46 voorgevelrooilijn
een naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan.
 
1.47 voorste bouwgrens
de bouwgrens die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
 
1.48 waterhuishoudkundige voorzieningen
waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
 
1.49 wet/wettelijke regeling
indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
 
1.50 wonen
het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning of wooneenheid'.
 
1.51 woning of wooneenheid
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
 
1.52 zorgwonen
een woonvorm voor een kleine groep bewoners die dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte in combinatie met medische en/of verzorgende ondersteuning, bijvoorbeeld voor personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.2 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum - 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. op de begane grond:
    1. detailhandel;
    2. het wonen met niet-publiekgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
    3. publiekgerichte dienstverlening;
    4. kantoren;
    5. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat het bruto vloeroppervlak van een maatschappelijke voorziening maximaal 300 m2 mag bedragen;
  2. op de verdiepingen:
    1. het wonen met niet-publiekgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
    2. dakterrassen;
  3. de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  4. bij deze voorziening behorende voorzieningen, zoals groen, laad- en losruimte, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. De voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd in de voorste bouwgrens;
  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;
  6. De dakhelling van het hoofdgebouw is 0° (plat dak) of mag variëren tussen 35° en 60°, met dien verstande dat de dakhelling van een naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerd dakvlak en/of van daar uit duidelijk zichtbaar, uitsluitend mag variëren tussen 35° en 60°;
  7. Het aantal wooneenheden bedraagt maximaal het met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal wooneenheden.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. De bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels: 
  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  2. De hoogte van een vloerafscheiding/balustrade op een dakterras en/of langs een trap niet meer dan 1,8 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenkant van het platte dak en/of de trap, met dien verstande dat de vloerafscheiding/balustrade uitsluitend als een dichte en niet doorzichtige afscheiding mag worden gerealiseerd;
  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
3.2.4 Dakterras
Voor het bouwen van een dakterras gelden de volgende regels:
  1. Dakterrassen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, maar uitsluitend binnen de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - dakterras;
  2. Dakterrassen zijn uitsluitend bovenop de eerste bouwlaag toegestaan;
  3. De hoogte van de vloerafscheiding / balustrade bedraagt niet meer dan 1,80 meter, gemeten vanaf de bovenkant van het platte dak, met dien verstande dat de vloerafscheiding/balustrade uitsluitend als een dichte en niet doorzichtige afscheiding mag worden gerealiseerd;
  4. Bouwwerken, anders dan bedoeld onder c, op het terras zijn niet toegestaan.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit
De vloeroppervlakte ten behoeve van niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 35 m2, met dien verstande dat:
  1. er wordt voldaan aan de parkeernorm uit de gemeentelijk parkeerbeleid;
  2. geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
  3. horeca of detailhandel niet zijn toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
  4. de activiteiten door de bewoner worden uitgeoefend.
3.3.2 Sekswinkels
Sekswinkels mogen zich niet bevinden in een straal van 150 meter rond gebouwen met gevoelige functies zoals religieuze functies, scholen of andere gebouwen waar regelmatig kinderen komen.
 
3.3.3 Strijdig gebruik
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. de opslag van meer dan 10.000 kg vuurwerk is niet toegestaan;
  2. verkooppunten van motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
  3. perifere detailhandel is niet toegestaan;
  4. seksinrichtingen zijn niet toegestaan;
  5. bewoning als afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
  6. zorgwonen is niet toegestaan;
  7. bed en breakfast is niet toegestaan;
  8. publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten zijn niet toegestaan.
3.3.4 Voorwaardelijke sloopverplichting
  1. tot en met een bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen overeenkomstig deze bestemming zonder de sloop van de gebouwen zoals aangegeven in bijlage 2 van de regels opgenomen Voorwaardelijke sloopverplichting.
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning, uitvoering wordt gegeven aan de sloop van de gebouwen zoals aangegeven in bijlage 2 van de regels opgenomen Voorwaardelijke sloopverplichting.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Afwijken
Het bevoegd gezag is door middel van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken:
  1. van het bepaalde in artikel 3 lid 1 voor het toestaan van horeca, categorie 1 of 2, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. er wordt voldaan aan de parkeernorm uit het gemeentelijk parkeerbeleid;
    2. geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
    3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat;
    4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. van het bepaalde in artikel 3 lid 1 voor het toestaan van publiekgerichte dienstverlening, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. er wordt voldaan aan de parkeernorm uit het gemeentelijk parkeerbeleid;
    2. geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
    3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat;
    4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  3. van het bepaalde in artikel 3 lid 3.3 sub d ten behoeve van de vestiging van maximaal 1 seksinrichting, niet zijnde een escortbedrijf met dien verstande dat:
    1. er mag maximaal 1 seksinrichting in de gemeente aanwezig zijn;
    2. er is aangetoond dat het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten veroorzaakt die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
    3. er is geen sprake van detailhandel;
    4. er bevinden zich in een straal van 150 meter geen gebouwen met gevoelige functies (zoals religieuze functies, scholen of andere gebouwen waar regelmatig kinderen komen);
    5. er is aangetoond dat er geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat zal ontstaan.
  4. van het bepaalde in artikel 3 lid 3.3 sub e voor het gebruik van een deel van een woning of bijbehorende bouwwerken bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande dat:
    1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
    2. op het perceel al een woning aanwezig is;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
    4. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
    5. maximaal 75 m2 van hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
    6. bij beëindiging van de zorgbehoefte het gebruik wordt terug gebracht naar de bestaande situatie.
  5. van het bepaalde in artikel 3 lid 3.3 sub f voor het toestaan van het gebruik van een deel van een woning of bijbehorende bouwwerken bij een woning als zorgwonen, met dien verstande dat:
    1. een zorgindicatie is gesteld waaruit de noodzaak van zorgwonen blijkt;
    2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de brandweer;
    3. op het perceel al een woning aanwezig is;
    4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
    5. er wordt voldaan aan de parkeernorm uit het gemeentelijk parkeerbeleid;
    6. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van zorgwonen mag worden verleend.
  6. van het bepaalde in artikel 3 lid 3.3 sub g voor het toestaan van een Bed en breakfast binnen een woning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. de Bed en breakfast mag niet als zelfstandige wooneenheid functioneren. Dit betekent dat realisatie van een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan;
    2. het maximaal aantal personen bedraagt 6;
    3. de woonfunctie dient in overwegende mate te worden gehandhaafd;
    4. de vloeroppervlakte die voor de Bed en breakfast-voorziening wordt benut, mag niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van alle vloeren van de woning bedragen, zulks tot een maximum van 75 m2;
    5. de Bed en breakfast wordt gerund door de (mede)bewoner van de betreffende woning;
    6. behoudens in- en uitladen, zijn bedrijfsmatige activiteiten en buitenopslag in de (openbare) ruimte rond de woning niet toegestaan;
    7. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad en er mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu ontstaan;
    8. er wordt voldaan aan de parkeernorm uit het gemeentelijk parkeerbeleid;
    9. er is geen horeca, horeca-activiteiten en seksinrichting toegestaan.
  7. van het bepaalde in artikel 3 lid 3.3 sub h voor het toestaan van een publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit, mits:
    1. de vloeroppervlakte ten behoeve van publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning bedraagt met een maximum van 35 m2;
    2. er wordt voldaan aan de parkeernorm uit het gemeentelijk parkeerbeleid;
    3. geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
    4. geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
    5. de activiteit geen betrekking heeft op horeca of detailhandel, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
    6. de activiteiten door de bewoner worden uitgeoefend;
    7. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en er geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu ontstaat.
Artikel 4 Tuin - Binnenterrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - Binnenterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. tuinen, groen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. de instandhouding en bevordering van het stedenbouwkundige beeldkwaliteit van groene, grotendeels onbebouwde en open binnenterreinen, tuinen en dergelijke;
  3. alsmede water en waterhuishoudkundige voorzieningen; 

    met dien verstande dat:
  4. deze gronden niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.
     
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen geen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gebouwd worden;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
4.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de bestaande vloer of oppervlakterverharding ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – sloop oppervlakteverharding’ te slopen. In ieder geval dient een verkennend bodemonderzoek, uitgevoerd conform de NEN 5740 en NEN 5707, onderdeel uit te maken van de omgevingsvergunningaanvraag. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien uit het verkennend (en/of aanvullend) bodemonderzoek naar voren komt dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het behoud en het veiligstellen van de archeologische waarden van deze gronden.
 
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
  1. voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze voorkomende bestemming dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 30 m2 en waarvoor (grond)werkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld.
  2. indien uit het in artikel 5 lid 2.1 sub a genoemd rapport of uit de in artikel artikel 5 lid 2.1 sub c bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
  3. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2.1 sub a indien de archeologische waarde van het terrein naar haar oordeel in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
5.2.2 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 5 lid 2.1 sub a winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel artikel 5 lid 2.1 sub b dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.
 
5.2.3 Uitzondering bouwregels
Het bepaalde in artikel 5 lid 2.1 sub a is niet van toepassing indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek en naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. de bodemverstoring uitsluitend wordt veroorzaakt door het aanbrengen van (hei)palen en de verstoring hierdoor beperkt blijft tot minder dan 1% van de oppervlakte van het te bebouwen gebied.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische waarden of resten daarvan aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het scheuren van grasland;
  7. sloopwerkzaamheden voor zover daarbij grond wordt geroerd. Hieronder wordt in ieder geval verstaan: het slopen of verwijderen van funderingen, constructies en/of opstallen in/uit de grond.
5.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 4.1 is nodig voor:
  1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarvoor de gronden niet dieper dan 30 cm worden geroerd;
  2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als onderdeel van een ingreep in de bodem met een oppervlakte kleiner dan 30 m2;
  3. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die naar het oordeel van het bevoegd gezag het normale onderhoud en/of beheer betreffen;
  4. ondergeschikte bodemingrepen, waaronder wordt verstaan:
    1. het uitvoeren van grondboringen van enigerlei aard (booronderzoek, sonderingen);
    2. het plaatsen van peilbuizen;
    3. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers, verkeersborden en ander straatmeubilair;
    4. naar de aard daarmee vergelijkbare bodemverstoringen van ondergeschikt belang;
  5. de aanleg van kabels, rioleringen en/of leidingen waarbij geheel binnen de breedte én diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten wordt gewerkt;
  6. de aanleg van kabels en/of leidingen mits de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  7. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
5.4.3 Nadere eisen aan vergunningaanvraag en voorwaarden aan omgevingsvergunning
  1. voor het uitvoeren of uit laten voeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarvoor op grond van artikel 5 lid 4.1 met inachtneming van de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 5 lid 4.2 een omgevingsvergunning is vereist, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld.
  2. indien uit het in artikel 5 lid 4.3 sub a genoemd rapport of uit de in artikel 5 lid 4.3 sub c bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
  3. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 5 lid 4.3 sub a indien de archeologische waarde van het terrein naar haar oordeel in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
5.4.4 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 5 lid 4.1 winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel artikel 5 lid 4.3 sub b dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.
 
5.4.5 Uitzonderingen op nadere eisen aan vergunningaanvraag
Het bepaalde in artikel 5 lid 4.3 sub a is niet van toepassing indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek en naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
7.1 Hoogteregels
  1. Voor de ten hoogste toelaatbare hoogte van gebouwen dienen - onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 van de regels is bepaald - de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven hoogten in acht genomen te worden.
  2. De ten hoogste toelaatbare hoogten mogen uitsluitend worden overschreden door (schotel)antenne-installaties, schoorstenen, liftkokers, trappen(huizen) en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in hoofdstuk 2 van de regels anders is geregeld. Voor zover met de maatvoeringsaanduiding of in sub c de goothoogte is aangegeven, mag de ten hoogste toelaatbare hoogte tevens worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels en dakkapellen.
  3. Voor zover noch op de verbeelding noch in de regels, bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van de afdekking van gebouwen, mogen de gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt. Voor zover een platte afdekking wordt toegepast, geeft de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven goothoogte de ten hoogste toelaatbare hoogte van het boeibord van het platte dak aan.
7.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien:
    1. het geen bijbehorend bouwwerk betreft;
    2. de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
7.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
7.4 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. De gezamenlijke oppervlakte van ondergrondse bouwwerken binnen een bouwperceel mag niet meer bedragen dan de maximale toegestane oppervlakte van bovengrondse gebouwen binnen dat bouwperceel;
  2. De verticale bouwdiepte bedraagt maximaal 4 m onder peil;
  3. Minimaal 75% van de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken wordt gebouwd onder, binnen het betrokken bouwperceel aanwezige, bovengrondse gebouwen.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
8.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
 
8.2 Specifieke gebruiksregels
Het tijdelijk of permanent bewonen van bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan met uitzondering van bewoning als afhankelijke woonruimte of zorgwonen mits daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
9.1 Algemeen
Het bevoegd gezag is bevoegd -tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken van het bestemmingsplan- door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bepalingen in het plan voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
9.2 Voorwaarden
De omgevingsvergunning wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerk.
 
9.3 Afwijking kap op één bouwlaag
Het bevoegd gezag is bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwhoogten in het plan voor het bouwen van een kap op een gebouw, met inachtneming van de volgende regels:
  1. het bestaande gebouw heeft één bouwlaag en is afgedekt met een plat dak;
  2. de ter plaatse toegestane bouwhoogte mag met niet met meer dan 4 m worden overschreden;
  3. uit een stedenbouwkundige beoordeling blijkt dat de kap goed aansluit bij de omliggende bebouwing.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 11 Algemene procedureregels
11.1 Afwijkingsbevoegdheid
Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
 
11.2 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ingevolge dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
 
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
Artikel 12 Overige regels
12.1 Parkeerregels
12.1.1 Algemene parkeerregels
Het is verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde parkeernormen. Voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormering en de van toepassing zijnde stedelijke zone (zoals vervat in bijlage 1 bij de regels) bepaald of voorzien is in voldoende parkeergelegenheid.
 
12.1.2 Specifieke parkeerregels bij bouwplannen
Een bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeerbehoefte wordt bepaald met inachtneming van door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Indien er geen beleidsregels aanwezig zijn, gelden de actuele CROW kencijfers. Zijn er wel beleidsregels en wijzigen deze gedurende de planperiode dan gelden de gewijzigde regels. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.
 
12.1.3 Specifieke parkeerregels bij gebruikswijzigingen
Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet, voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden. De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van de parkeernormering o.b.v. de meest actuele CROW publicatie dan wel het gemeentelijk parkeerbeleid. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.
 
12.1.4 Specifieke gebruiksregels
Op grond van het bepaalde in de regels mogen voor de verschillende bestemmingen aangewezen gronden daarvoor slechts worden bebouwd en gebruikt onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid voor voertuigen wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien voldaan wordt aan de parkeernormering o.b.v. de meest actuele CROW publicatie dan wel het gemeentelijk parkeerbeleid. Indien dit gemeentelijke parkeerbeleid gedurende de planperiode wijzigt, dient rekening te worden gehouden met de wijziging.
 
12.2 Gebruiksregels parkeren
12.2.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken als bedoeld in artikel 12 lid 1, indien niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering o.b.v. de meest actuele CROW publicatie dan wel het gemeentelijk parkeerbeleid. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.
 
12.3 Afwijken parkeren
12.3.1 Afwijken van de parkeerregels
Het college van burgemeester en wethouders kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel artikel 12 lid 1, artikel 12 lid 2 en artikel 12 lid 4, met in achtneming van de parkeernormering o.b.v. de meest actuele CROW publicatie dan wel het gemeentelijk parkeerbeleid, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Het college neemt hierbij in overweging of:
  1. het voldoen aan de parkeerregels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. er op andere wijze in de benodigde parkeer- en stallingsbehoefte wordt voorzien;
  3. er een financiële voorwaarde dient te worden gesteld.
Indien gedurende de planperiode het gemeentelijk parkeerbeleid wijzigt, geldt het gewijzigde parkeerbeleid.
 
12.3.2 Afwijken van de parkeereis
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 1 indien in het plangebied, dan wel in de directe omgeving, op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning financiële voorwaarden verbonden kunnen worden.
 
12.4 Nadere eisen parkeervoorzieningen
12.4.1 Afmetingen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van maatvoering van de parkeervoorzieningen indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
 
12.5 Afwijking verbod kamergewijze verhuur en/of woon (zorg) initiatieven
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het toegestane gebruik van een woning en/of wooneenheid door kamergewijze verhuur en/of woon (zorg) initiatieven met meerdere huishoudens toe te staan mits het:
  1. past binnen de daarvoor geldende gemeentelijke beleidsregels;
  2. past binnen de geldende bouwregels en de voor het overige geldende gebruiksbepalingen;
  3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  4. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  5. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  6. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.1.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 13 lid 1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13 lid 1.1 met maximaal 10%.
 
13.1.3 Uitzondering
artikel 13 lid 1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
13.2 Overgangsrecht gebruik
13.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan/inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
13.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 13 lid 2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
13.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 13 lid 2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
13.2.4 Uitzondering
artikel 13 lid 2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan 'Vlietskant 12 en 24, Leerdam' van de gemeente Vijfheerenlanden.