3.2 Verkeer en parkeren
Ontsluiting
Het plangebied wordt in de bestaande situatie ontsloten via één in- en uitrit op het Recht van Ter Leede. Dit blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd. De in- en uitrit zal worden verplaatst in westelijke richting. De nieuwe in- en uitrit wordt uitgevoerd als dam met duiker.
Parkeren
Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren
Op 10 juni 2021 heeft de gemeenteraad van de gemeente Vijfheerenlanden het ‘Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren’ vastgesteld. Middels dit paraplu- bestemmingsplan is het parkeerbeleid van de gemeente Vijfheerenlanden van toepassing op alle ruimtelijke plannen die plaatsvinden op het grondgebied van de gemeente Vijfheerenlanden.
Nota Parkeernormen 2022-2030
Voor de berekening van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de ‘Nota Parkeernormen 2022 2030’ (vastgesteld 9 juni 2022). De nota Parkeernormen heeft als doel een duidelijk kader te bieden voor de berekening van de parkeerbehoefte voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en functiewijzigingen binnen de gemeente Vijfheerenlanden. De ‘Nota Parkeernormen 2022-2030’ heeft op basis van de locatie van het plan verschillende parkeernormen. De ‘Nota Parkeernormen 2022-2030’maakt daarbij onderscheid in de gebieden ‘centrum’, ‘schilgebied’ en ‘rest bebouwde kom’. Conform de ‘Nota Parkeernormen 2022-2030’ valt het plangebied in het gebied ‘rest bebouwde kom’.
De ‘Nota Parkeernormen 2022-2030’ stelt voor de categorie ‘Koop, huis, vrijstaand’ een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Dit resulteert in een parkeer- behoefte van afgerond 3 parkeerplaatsen.
Het parkeren wordt opgelost op eigen terrein. In het nieuwe bijgebouw worden drie parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast is er op het voorerf voldoende ruimte voor het parkeren van drie auto’s. De parkeerplaatsen worden dichtbij de woning gerealiseerd teneinde de oppervlakte aan verharding te minimaliseren. Aan de voorzijde blijft de groene/blauwe strook behouden, waardoor (indien de auto’s buiten staan), de auto’s aan het zicht worden onttrokken. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.
Verkeersgeneratie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is aan de hand van de kencijfers uit CROW-publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren, 2018), berekend hoeveel verkeer het plan gaat genereren per etmaal. De CROW-publicatie 381 gaat uit van minimale en maximale kencijfers. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor het plan uitgegaan van de maximale kencijfers. Het CROW-beleid stelt voor de categorie ‘Koop, huis, vrijstaand’, in de ‘rest bebouwde kom’ van een ‘niet stedelijk gebied’ een kengetal van 8,2 verkeersbewegingen per woning. Een dergelijke intensiteit zal niet leiden tot negatieve effecten op het gebied van doorstroming dan wel verkeersonveilige situaties creëren. voor een dergelijke straat. De verkeersafwikkeling zal plaatsvinden via de bestaande infrastructuur.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgelegd aan gemeenten en provincies om in de toelichting van een bestemmingsplan (of ruimtelijke onderbouwing) waarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een beschrijving op te nemen over de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte en het resultaat van het nodige overleg, een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Voordat een stedelijke ontwikkeling plaats kan vinden zal deze moeten worden getoetst aan de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Of toetsing van het plan aan de hand van de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wettelijk verplicht is hangt af van het feit of er sprake is van een ‘stedelijke ontwikkeling’. Een voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt.
In artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro is de volgende definitie van stedelijke ontwikkeling opgenomen: ‘Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
Er is geen verdere definitie gegeven van het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’. Inmiddels biedt jurisprudentie een verdere beoordelingskader van welke ontwikkelingen als nieuwe ‘stedelijke ontwikkeling’ worden aangemerkt:
Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, Uitspraak 201608869/1/R3).
Het plan betreft de realisatie van één vrijstaande woning. Op basis van bovenstaande jurisprudentie is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, waardoor de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ niet van toepassing is.
4.2.1 Omgevingsvisie Utrecht
De provincie Utrecht heeft op 10 maart 2021 de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie zijn de provinciale integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd (inclusief sociale aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit). De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. Het beleid van de provincie Utrecht is vertaald in zeven provinciale belangen:
Stad en land gezond;
- Bevorderen van een gezonde leefomgeving.
- Bevorderen van een veilige inrichting van de leefomgeving.
- Versterken van onderlinge relatie tussen ‘stad’ en ‘land’.
- Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en versterkt.
- Bevorderen van een inclusieve samenleving.
Klimaatbestendig en waterrobuust;
- Bevorderen van een klimaatbestendige leefomgeving.
- Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem.
- Bevorderen van het afremmen van bodemdaling.
Duurzame energie;
- Bijdragen aan het verminderen van energiegebruik.
- Bevorderen van en voldoende ruimte bieden aan de realisatie van duurzame energiebronnen.
Vitale steden en dorpen;
- Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling.
- Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen.
- Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale, circulaire en innovatieve regionale economie.
- Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur.
Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
- Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden aan goede, duurzame en veilige bereikbaarheid van woon-, werken vrijetijdslocaties.
- Zorgdragen voor instandhouding van de provinciale infrastructuur en een adequaat provinciaal OV-netwerk.
Levend landschap, erfgoed en cultuur;
- Ontwikkelen van kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden.
- Beschermen en benutten van de waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur.
- Beschermen en benutten van de Outstanding Universal Value van UNESCO Werelderfgoed.
- Zorgdragen voor een hoogwaardig aanbod cultuur en erfgoed.
Toekomstbestendige natuur en landbouw.
- Ontwikkelen en versterken van een robuust netwerk van natuur met hoge kwaliteit, en bevorderen van een betere beleefbaarheid.
- Behouden en versterken van de biodiversiteit.
- Beschermen en ontwikkelen van houtopstanden.
- Bevorderen van een duurzame en economisch rendabele landbouw.
Stad en land gezondIn een gezonde en veilige samenleving bevordert de fysieke leefomgeving de gezondheid en veiligheid van de inwoners. Ook stimuleert de fysieke leefomgeving een plezierige samenleving waar iedereen volwaardig aan kan deelnemen. Met het beleid voor milieu en gezondheid en voor recreatie en toerisme draagt men hieraan bij.
Het plan betreft een kleinschalige woningbouwontwikkeling in de bebouwde kom van Leerdam. De woning worden op een passende wijze in het lint langs het Recht van Ter Leede ingepast (zie hoofdstuk 2 en verkavelingsplan Kuiper Compagnons).
Klimaatbestendig en waterrobuust
De provincie Utrecht zet zich in voor een klimaatbestendige en waterveilige provincie samen met waterbeheerders, gemeenten en Rijk. De provincie draagt zorg voor aantrekkelijke en toekomstbestendige dijken en omgeving. De provincie zorgt ervoor dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater voldoet aan de doelen uit de Kaderrichtlijn Water en de doelen voor het overig water. Nieuwe ontwikkelingen in stedelijk en landelijk gebied richt men klimaatadaptief (groen en blauw) in.
In de uitwerking van dit plan wordt rekening gehouden met klimaatadaptatie. Het woonperceel worden groen ingericht, waarbij de oppervlakte aan verharding beperkt blijft, teneinde het groene karakter van het gebied te behouden en er voor te zorgen dat hemelwater in de bodem kan infiltreren. De bestaande beplantingen aan de randen blijven behouden en worden waar nodig aangevuld. Op het woonperceel wordt minimaal één nieuwe boom aangeplant. Verder wordt de woning voorzien van overstekken/overkappingen boven de raampartijen (schaduwvorming) teneinde overmatige opwarming van de woning te voorkomen.
Duurzame energie
De ambitie van de provincie Utrecht is om in 2050 een CO2-neutrale provincie te zijn. Daartoe stimuleert de provincie allereerst energiebesparing. Elektriciteit en warmte haalt men uit duurzame energiebronnen als wind, zon, bodem, water en biomassa. Er zijn grote veranderingen nodig in verschillende sectoren: gebouwde omgeving, bedrijven, mobiliteit en landbouw. Het vraagt opschaling van de inzet van bewezen technologie, de ontwikkeling van innovaties en de toepassing van slimme ruimtelijke combinaties in al deze sectoren. Nieuwe technieken voor duurzame energieopwekking faciliteert de provincie wanneer deze minder impact op onze leefomgeving hebben. Voor deze technieken wordt ruimte geboden voor experimenten, mits het gezond en veilig is.
De woning wordt gebouwd conform de meest actuele normen uit het Bouwbesluit. Deze normen schrijven een zeer hoge kwaliteit voor met betrekking tot energie- zuinige bouwwerken en duurzame materialen. Het plan zal conform de nieuwe BENG-norm gerealiseerd worden. Deze eis wordt gehaald met zo veel mogelijk permanente oplossingen, zoals isolatie en kierdichting, en gebruiksvriendelijke installaties. De toegepaste materialen zijn duurzaam en voor hergebruik geschikt. De woning wordt zonder gasaansluiting gerealiseerd. De energievraag wordt ingevuld met een warmtepompsysteem al dan niet in combinatie met zonne-energie.
Vitale steden en dorpen
De provincie Utrecht kiest er in algemene zin voor om de ruimtevraag voor wonen en werken op een duurzame wijze te accommoderen via binnenstedelijke en binnendorpse ontwikkeling. Binnenstedelijke ontwikkeling, dat wil zeggen binnen het stedelijk gebied van steden, dorpen en overige kernen, inclusief transformatie, herstructurering en de aanpak van leegstand, heeft bovengemeentelijke aspecten, omdat we te maken hebben met regionale markten voor woon- en werk- en kantoorlocaties.
Het plan is kleinschalig van aard. Het plan sluit aan bij beleidsthema Vitale steden en dorpen. Het plan voorziet in de woningbehoefte in de bebouwde kom van Leerdam en accommodeert daarmee in het ontwikkelen van de ruimtevraag voor wonen via een binnenstedelijke ontwikkeling.
Levend landschap, erfgoed en cultuur
Een aantrekkelijke leefomgeving draagt bij aan het welzijn van mensen. Daarom zet de provincie in op het ontwikkelen van de kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden, het beschermen en benutten van de waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur, het beschermen en benutten van UNESCO Werelderfgoed en het zorgdragen voor een hoogwaardig aanbod cultuur en erfgoed.
Het plan betreft een kleinschalige binnenstedelijke woningbouwontwikkeling in Leerdam. De woning wordt op een passende wijze in het lint langs het Recht van Ter Leede ingepast (zie hoofdstuk 2 en verkavelingsplan Kuiper Compagnons). Het plan doet daarmee geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het landschap.
5.2 Watertoets
Beleidskader
In het plangebied is Waterschap Rivierenland de waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheerder, de beheerder van waterkeringen en de beheerder van zuiveringsinstallaties. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 ‘Versterken, verbinden, vergroenen’ beschrijft wat het waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheer zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van het waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema’s:
- Beschermen tegen overstromingen.
- Water eerlijk verdelen.
- Voorbereiden op extreem weer.
- Schoon water.
- Bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur.
- Zwemwater.
- Toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit.
- Toewerken naar circulariteit.
Verordening ‘de Keur’
Het Waterschap Rivierenland heeft als regelgeving haar verordening de Keur. Deze verordening is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. In de verordening de Keur is geregeld dat langs A- en B-waterlopen een beschermingszone in acht dient te worden genomen. De beschermingszone is een obstakelvrije onderhoudsstrook die in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Binnen de beschermingszone van een A- of B-watergang mogen niet zonder toestemming van het Waterschap Rivierenland werkzaamheden plaatsvinden die schade kunnen aanbrengen aan de watergang. Voor een A watergang geldt in de Alblasserwaard een beschermingszone van 5 meter en voor een B-watergang 1 meter. Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning- en of meldingsplichtig, omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Het onderhoud en de toestand van de waterlopen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Onderzoek
Watergangen
In en aangrenzend aan het plangebied zijn één A-watergang (141933) en één B-watergang (052240) gelegen. Er vinden geen bouw- en sloopwerkzaamheden plaats in de beschermingszones van de A- en B-watergang.
Voor de nieuwe vrijstaande woning wordt de bestaande in- en uitrit verplaatst (zie afbeelding 11). Voor het dempen en graven van oppervlaktewater en het verplaatsen van de dam met duiker (voor de nieuwe inrit) dient een watervergunning te worden aangevraagd bij het waterschap Rivierenland. Voor de aanleg van beplanting in de nabijheid van watergangen wordt rekening gehouden met de regels van het waterschap (de Keur).
Afbeelding 10: Legger Wateren
Afbeelding 11: Verplaatsing in- en uitrit
Peilgebied
Het plangebied is gelegen binnen het peilgebied VHL809. Het peilgebied heeft een zomerpeil van 0,48 m - NAP en een winterpeil van 0,58 - m NAP. Ten aanzien van de drooglegging geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,7 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1,0 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter. Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen.
Afbeelding 12: Peilgebiedenkaart
Waterberging en -compensatie
Het realiseren van nieuwbouw op niet verharde grond heeft effecten voor de waterhuishouding. De mogelijkheden van afkoppelen dienen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden, om belasting van de afvalwaterzuivering te verminderen. Indien er een toename van het bestaande verhard oppervlak (bebouwing, bestrating, e.d.) plaats vindt, dient compensatie in het kader van waterberging plaats te vinden. Om te berekenen welke hoeveelheid watercompensatie noodzakelijk is heeft het Waterschap Rivierenland voor dit gebied de stelregel dat er 436 m3 waterberging moet worden gerealiseerd bij een toename van het verhard oppervlak van 10.000 m2. Eventueel kan gebruik worden gemaakt van een eenmalige vrijstelling voor particulieren wanneer deze nog niet eerder is benut. In het stedelijk gebied geldt een eenmalige particuliere vrijstelling van 500 m2. De afdeling Vergunningen van het waterschap Rivierenland zal uiteindelijk bepalen of gebruik kan worden gemaakt van deze vrijstelling.
Tabel 1: Verhardingsbalans
Bestaande situatie | Oppervlakte (m2) |
Bestaande schuur | 75 m2 |
Terreinverharding, grind (50% van ca. 300 m2) | 150 m2 |
| |
Totaal bestaande situatie | 225 m2 |
| |
Nieuwe situatie | |
Nieuwe woning, bijgebouw en erfverharding (70% van 1.200 m2) | 840 m2 |
| |
Totaal nieuwe situatie | 840 m2 |
| |
Verschil | 615 m2 toename |
Particuliere vrijstelling | - 500 m2 |
Toename | 115 m2 toename |
Het plan resulteert in een toename aan verharding van 615 m2. Na aftrek van de vrijstelling van de particuliere vrijstelling is er sprake van een toename van 115 m2. Dit betekent dat er watercompenserende maatregelen noodzakelijk zijn.
De benodigde waterberging bedraagt 115 m2 * 0,0436 m3/ha = 5,01 m3. Uitgaande van een toelaatbare peilstijging van 0,2 meter betekent dit een te realiseren extra wateroppervlak van 25 m2.
De afdeling Vergunningen van het waterschap Rivierenland zal uiteindelijk bepalen of gebruik kan worden gemaakt van de particuliere vrijstelling. Indien de particuliere vrijstelling niet mag worden gebruikt, bedraagt de benodigde waterberging 615 m2 * 0,0436 m3/ha = 26,81 m3. Uitgaande van een toelaatbare peilstijging van 0,2 meter betekent dit een te realiseren extra wateroppervlak van 134 m2.
De benodigde watercompensatie zal worden gegraven op de locatie zoals aangegeven op afbeelding 13. Dit zal in het kader van de watervergunning nader worden uitgewerkt.
Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van slechts één woning op het perceel Recht van Ter Leede 4 te Leerdam. Voor de overige woningen wordt een aparte procedure doorlopen. Voor de overige kavels wordt een waterhuishoudingsplan opgesteld.
Voor de verplaatsing van de in- en uitrit (zie afbeelding 11) zijn ingrepen in de B-watergang (052240) nodig. De demp- en graafwerkzaamheden kunnen in het kader van de watercompensatie tegen elkaar worden weggestreept.
Afbeelding 13: Beoogde locatie watercompensatie
Hemelwater- en vuilwaterafvoer (riolering)
Conform de Leidraad Riolering en het waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- Het gebruiken van het hemelwater;
- Het opvangen van het hemelwater op een vegetatiedak;
- Het infiltreren van het hemelwater zonder overloop;
- Het infiltreren van hemelwater met overloop naar oppervlaktewater;
- Het afvoeren van het hemelwater naar het oppervlaktewater;
- Het afvoeren van het hemelwater naar rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Het beleid van het Waterschap Rivierenland is erop gericht om hemelwater van dak- en wegoppervlakken af te koppelen van de riolering en af te voeren naar het oppervlaktewater. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen. Met de inwerkingtreding van het Besluit lozen buiten inrichtingen per 1 juli 2011, worden door het waterschap geen voorschriften meer gesteld voor het zuiveren van afvloeiend hemelwater. Conform artikel 3.3 en 3.4 van dit besluit is het lozen van hemelwater op het oppervlaktewater toegestaan. Indien schoon hemelwater vervuild wordt door het oppervlak waar het over afstroomt kan maatwerk mogelijk blijven.
Hemelwaterafvoer
Hemelwater zal zoveel mogelijk op eigen terrein verwerkt worden (in de bodem infiltreren) of worden afgevoerd naar aangrenzende watergangen.
Vuilwaterafvoer
De nieuwe woning wordt aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel. Het rioleringsstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Vijfheerenlanden. De rioolaansluitingen dienen te worden aangevraagd via het digitale loket van de gemeente Vijfheerenlanden. In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het Waterschap Rivierenland.
Waterkering
Het plangebied is niet gelegen in de kern- en beschermingszone van een primaire of regionale waterkering.
Wegbeheer
Waterschap Rivierenland is de wegbeheerder van wegen buiten de bebouwde kom, waaronder op dit deel van de weg Recht van Ter Leede.
Het plangebied wordt in de bestaande situatie ontsloten via één in- en uitrit op het Recht van Ter Leede. Dit blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd. De in- en uitrit zal worden verplaatst in westelijke richting. De nieuwe in- en uitrit wordt uitgevoerd als dam met duiker. Voor het verplaatsen van de dam met duiker én het verwijderen en realiseren van de nieuwe perceelontsluiting dient een aanvraag watervergunning te worden ingediend bij het waterschap Rivierenland.
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem.
5.3 Geluid
Beleidskader
In het kader van de Wet geluidhinder dient voor de ontwikkeling van geluidsgevoelige functies een akoestisch onderzoek te worden verricht. De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
- Woningen,
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal),
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
De Wet Geluidhinder (Wgh) stelt grenzen aan de geluidsbelasting waaraan woningen en andere geluidsgevoelige functies en terreinen mogen worden blootgesteld. De gestelde eisen verschillen per geluidsbron (industrie, spoorwegen, wegverkeer) en per belast object of terrein (bijvoorbeeld woning, school, etc.). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen aanwezige objecten en aanwezige geluidsbronnen en nieuwe objecten en nieuwe geluidsbronnen.
Cumulatie geluidsbronnen
Wanneer voor een geluidgevoelige bestemming die in de zone van meerdere geluidsbronnen (wegverkeer, spoorwegverkeer of industrielawaai) ligt en waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld, dient inzichtelijk te worden gemaakt hoe hoog de gecumuleerde geluidbelasting is. De gecumuleerde geluidbelasting wordt berekend met de rekenmethode die in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 is vastgelegd, rekening houdend met de dosiseffect relaties van de verschillende bronsoorten. Het bevoegd gezag moet dan een oordeel vellen over de hoogte van deze geluidbelasting. Een wettelijke toetsing aan een grenswaarde voor deze gecumuleerde geluidbelasting is niet aan de orde.
Onderzoek
Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedsfeer van enig spoorwegtraject en/of een gezoneerd industrieterrein, dus kan buiten beschouwing worden gelaten.
Om de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de omliggende wegen op de geplande woning in kaart te brengen is door Voortman Ingenieurs een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek luiden:
- De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Recht van Ter Leede ten hoogste 53 dB, incl. aftrek art. 110g Wgh, bedraagt en is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB, incl. aftrek art. 110g Wgh.
- De geluidbelasting van de Ooievaarlaan en Palissade bedraagt respectievelijk 36 en 27 dB, incl. aftrek art. 110g Wgh en is ruimschoots lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, incl. aftrek art. 110g Wgh voor wegverkeer;
- De berekende gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle 30 km/h wegen ten hoogste 39 dB bedraagt, inclusief aftrek artikel 110g Wgh, bedraagt. 30 km/h wegen hebben van rechtswege geen geluidzone en worden in het kader van de ruimtelijke ordening niet getoetst aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder maar wel inzichtelijk gemaakt.
- De berekende gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle wegen (incl. 30 km/h wegen) ten hoogste 53 dB, inclusief aftrek artikel 110g Wgh, bedraagt;
- De woning beschikt over een geluidluwe gevel en buitenruimte, zodat aan het gemeentelijk geluidbeleid wordt voldaan en er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het plan ondervindt voor wat betreft geluid geen belemmeringen.
Voor het plan zijn hogere waarden procedure vastgesteld. Het ontwerpbesluit Hogere waarden Wet geluidshinder heeft vanaf vrijdag 8 september 2023 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning dient een gevelweringsrapport en, indien van toepassing, een geluidsberekening voor de warmtepomp-buitenunit te worden uitgevoerd.
5.4 Luchtkwaliteit
Beleidskader
Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer moeten bij het nemen van dit besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit in acht worden genomen. De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die tot doel hebben mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging te beschermen. Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving. De Nederlandse wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit in de buitenlucht vloeit voort uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Deze wet heeft als doel dat bij toekomstige ontwikkelingen de grenswaarden zoals in de wet gesteld (grenswaarde voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen) niet worden overschreden. Voor de ruimtelijke ordening van onderhavig plan zijn met name stikstofdioxide en fijnstof relevant. De grenswaarden die de wet hieraan stelt, bedragen:
Tabel 2: Grenswaarden luchtkwaliteit
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | Vanaf 2015 |
Fijnstof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | Vanaf 11 juni 2011 |
| 24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m3 | Vanaf 11 juni 2011 |
Fijnstof (PM2,5) | Jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 | Vanaf 2015 |
Recentelijk is gebleken dat NO2 en fijnstof schadelijker zijn dan gedacht. De Wereld- gezondheidsorganisatie (WHO) heeft daarom in september 2021 de advieswaarden voor zowel NO2, PM10 en PM2,5 drastisch verlaagd naar respectievelijk 10, 15 en 5 microgram per m3 voor het jaar 2030.
Onderzoek
Voor de omgeving van het plangebied geeft de NSL-monitoring (2022) voor het jaar 2021 het volgende overzicht (locatie: X:134054.08469254 / Y:434371.99275873):
- Een stikstofconcentratie van 14,85 µg NO2/m3;
- Een fijnstofconcentratie van 17,31 µg PM10/m3;
- Een fijnstofconcentratie van 10,24 µg PM2,5/m3.
Voor het jaar 2030 geeft dezelfde NSL-monitoring het volgende overzicht met betrekking tot fijnstof voor het plangebied:
- Een stikstofconcentratie van 11,06 µg NO2/m3;
- Een fijnstofconcentratie van 14,94 μg PM10/m3;
- Een fijnstofconcentratie van 8,03 μg PM2,5/m3.
Geconcludeerd wordt dat niet wordt voldaan aan de advieswaarden voor het jaar 2030 van de WHO, maar wel wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden.
Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM)
Om de toetsing van kleinschalige plannen ten aanzien van de luchtkwaliteit overzichtelijk te houden heeft de wetgever het Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM) vastgesteld. In dit besluit is vastgelegd in welke gevallen de planontwikkeling niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het Besluit NIBM en de bijbehorende regeling is bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij zijn twee situaties te onderscheiden:
- Een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
- Een project valt in de categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Het plan valt in het besluit NIBM (gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit <3%).
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
5.8 Ecologie
Beleidskader
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Voor wat soortenbescherming betreft is de Wet Natuurbescherming toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Onderzoek
Soortenbescherming
Ecologische quickscan
Om de invloed van de geplande werkzaamheden op de eventueel aanwezige flora en fauna in kaart te brengen is door adviesbureau Blom Ecologie een ecologische quickscan uitgevoerd. De rapportage van het ecologisch onderzoek is toegevoegd in de bijlage.
Hieruit blijkt dat de beoogde realisatie van de woning aan de Recht van Ter Leede te Leerdam uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro). Er dient wel aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de volgende soorten of soortgroepen: heikikker en poelkikker. Het plangebied is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
Aanvullend ecologisch onderzoek heikikker en poelkikker
Door adviesbureau Blom Ecologie is een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de heikikker en poelkikker. De rapportage van het aanvullend ecologisch onderzoek is toegevoegd in de bijlage. Uit het aanvullend onderzoek is gebleken dat aanwezigheid van de heikikker en poelkikker uitgesloten kan worden. Binnen het plangebied komen geen beschermde natuurwaarde voor. Voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling is een ontheffing Wnb niet nodig.
Te treffen maatregelen
- Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (algemene zorgplicht).
- Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
- Eventueel aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) voorafgaand aan de werkzaamheden gefaseerd verwijderen. Dit om grondgebonden dieren de kans te bieden zelfstandig de planlocatie te verlaten.
- Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
- Het plangebied tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
- Mogelijke overwinteringslocaties (vorstvrije structuren als stenenstapels, houtwallen, dichte struwelen etc.) van algemene amfibieën, als de kleine watersalamander en bastaardkikker, dienen verwijderd of ongeschikt gemaakt te worden buiten de overwinteringsperiode oktober – april.
- De beoogde dempwerkzaamheden leiden niet tot aantasting van functioneel leefgebied van beschermde vissoorten. Tijdens de werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met de Algemene zorgplicht. De dempwerkzaamheden en realisatie van de duiker dienen in één werkrichting worden uitgevoerd om aanwezige vissen voldoende uitwijkmogelijkheden te bieden.
- Bij het realiseren van nieuw oppervlaktewater dient rekening gehouden te worden met de Algemene zorgplicht. Voordat het nieuw oppervlaktewater in verbinding wordt gebracht met de bestaande watergang dient eerst de grond voor de nieuwe watergang uitgegraven te worden, met een afscheiding (dam). Vervolgens kan het oppervlaktewater, na afronding van de graaf- werkzaamheden in verbinding worden gebracht met de bestaande watergang.
GebiedsbeschermingHet plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Op een afstand van circa 1,1 km ligt het Natura 2000-gebied ‘Lingebied en Diefdijk-Zuid’. Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd gebied betreffende het Natuurnetwerk Nederland, Groene contour of weidevogelkerngebied. Op een afstand van circa 400 m ligt het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van circa 6,2 km ligt de Groene contour. Weidevogelkerngebied is gelegen op een afstand van circa 1 km van het plangebied.
De beoogde ruimtelijke ingreep betreft de realisatie van één vrijstaande woning. Ondanks dat deze buiten een Natura 2000-gebied uitgevoerd wordt, kunnen er nog steeds effecten optreden. Voor een aantal effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden per definitie te groot is om te resulteren in negatieve effecten. Ten aanzien van provinciaal aangewezen gebieden geldt dat externe werking geen toetsingskader is.
Afbeelding 15: Plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden

Afbeelding 16: Plangebied t.o.v. Natuurnetwerk Nederland (NNN)
StikstofdepositieEen toename in stikstofdepositie kan een negatief effect sorteren op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden. In sommige gevallen kan op voorhand negatieve effecten ten aanzien van stikstofdepositie worden uitgesloten, wegens de grote afstand tot stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden, een afname in stikstofemissie of een beperkte ingreep.
De Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) heeft voor dit plan een proefberekening uitgevoerd. Gezien de omvang van het plan en op basis van de resultaten van deze proefberekening wordt op voorhand uitgesloten dat er sprake is van een verhoging van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden binnen Natura 2000-gebieden. Een berekening middels de AERIUS-Calculator kan derhalve achterwege blijven.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro). Het plan ondervindt wat betreft ecologie geen belemmeringen.
5.10 Archeologie
Beleidskader
Ter bescherming van de cultuurhistorische en archeologische waarden in Nederland dient er volgens de Erfgoedwet, sinds 1 juli 2016 van kracht, bij nieuwe ontwikkelingen te worden gekeken naar de aanwezige waarden. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
Beleidsnota Archeologie
De gemeenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hebben een regionaal archeologiebeleid geformuleerd. Dit archeologiebeleid is samengevat in drie elementen te weten: de beleidsnota, een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart en een beleidsadvies, opgesteld door het adviesbureau BAAC.
De nota is gebaseerd op de uitgangspunten en principes van het Verdrag van Malta en gaat uit van behoud van het cultureel erfgoed in situ (op locatie en veiliggesteld in de bodem). Daarnaast gaat het beleid uit van het principe 'de verstoorder betaalt'. Het beleid krijgt vooral gestalte door de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen via de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan vormt hierin het centrale instrument.
Bij een nieuwe ontwikkeling, waarbij het noodzakelijk is een bodemverstorende activiteit uit te voeren op een plaats waar archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, zal door de gemeente worden getoetst of aan die activiteit specifieke voorwaarden verbonden moeten worden. Dit geschiedt aan de hand van de Archeologische Monumentenzorgcyclus, die erop is gericht om kennis te verzamelen om vervolgens een afgewogen besluit te kunnen nemen over het al dan niet of onder voorwaarden toestaan van die bodemverstorende activiteit. Bij de verlening van omgevingsvergunningen kunnen dan voorschriften worden opgenomen over (bijvoorbeeld) aanpassingen van het bouwplan, archeologie- vriendelijk heien of het beperken van bodemingrepen.
Onderzoek
Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is te zien dat het plangebied is gelegen op gronden met een hoge verwachting aan of nabij het oppervlak voor prehistorie tot middeleeuwen (bruin). Bij ingrepen groter dan of gelijk aan 250 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door ADC Archeoprojecten een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd.
Op basis van het uitgevoerde archeologische bureau- en booronderzoek geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor de periode vanaf de late middeleeuwen. Uit het onderzoek is gebleken dat het plangebied door de relatief lage ligging en vochtige omstandigheden tot aan de late middeleeuwen weinig aantrekkelijk is geweest voor menselijke bewoning. Vanaf de late middeleeuwen is het gebied ontgonnen en zijn dijken en een watergang in het gebied aangelegd.
Aan weerszijden van het plangebied stonden molens die verband hielden met deze waterstaatkundige werken. Op historische kaarten is zichtbaar dat de watergang uiteindelijk is gedempt. Het booronderzoek toont dat de dijken en voormalige watergang nog aanwezig zijn in het plangebied. Er is sprake van een waterstaat- kundig ensemble samen met de molenlocaties, met een potentieel hoge archeologische informatiewaarde. De kans dat bij de voorgenomen ontwikkeling deze archeologische waarden worden aangetast is groot.
Afbeelding 17: Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Op basis van dit onderzoek adviseert ADC ArcheoProjecten om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van het aanleggen van proefsleuven (IVO-P). Het doel van dit onderzoek is het onderzoeken van de gaafheid, omvang, datering en conservering van archeologische resten. Het proefsleuvenonderzoek dient zich te richten op de dijken en watergangen die in het plangebied zijn aangetroffen. Deze elementen zijn in het zuidoostelijke deel van het plangebied het meest intact aangetroffen.
Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven
Door ADC Archeoprojecten is een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd.
De verwachting die op grond van het vooronderzoek is gesteld, kan op basis van het aanvullend proefsleuvenonderzoek worden bevestigd. Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn twee dijklichamen, een zevental sloten en een mogelijke kuil aangetroffen. De bodemopbouw die is gedocumenteerd wijst op een beperkte invloed van (sub)recente grondverstorende werkzaamheden. Dat betekent dat als er archeologische restanten in de bodem aanwezig zijn, deze nog relatief intact moeten zijn gebleven. Aangezien deze niet in voldoende aantal of bijzonderheid zijn aangetroffen, kan worden geconcludeerd dat het plangebied in het verleden niet intensief is gebruikt. Een typering van de vindplaats moet derhalve gezocht worden in de categorie landinrichting. Geheel volgens PvE hoeft er dan ook geen waardestelling en selectieadvies te worden opgesteld, en kan het plangebied worden vrijgegeven.
Conclusie
Het plan ondervindt wat betreft archeologie geen belemmeringen. Indien bij verdere graafwerkzaamheden alsnog archeologische waarden en resten worden aangetroffen, dienen deze conform de Erfgoedwet, art. 5.10, direct te worden gemeld. In de praktijk kan melding het beste direct plaatsvinden bij de gemeente (de bevoegde overheid).
6 Juridische planopzet
Inleiding
Het bestemmingsplan ‘Leerdam, Recht van ter Leede 4’ bestaat uit drie delen de verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen de
gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van
de verbeelding en regels. In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de regels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven. De systematiek van het bestemmingsplan sluit aan bij de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het bestemmingsplan ‘Leerdam, Recht van ter Leede 4’ is conform de landelijke RO-standaarden (2012) opgesteld. Het plan voldoet daarmee aan de digitale verplichting.
Systematiek van de regels
Voor wat betreft de regels van het bestemmingsplan ‘Leerdam, Recht van ter Leede 4’ is aansluiting gezocht bij de vigerende bestemmingsplan ‘Leerdam-Noord’ (vastgesteld 30 juni 2011) en ‘Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren’ (vastgesteld 10 juni 2021). De regels van het bestemmingsplan ‘Leerdam, Recht van ter Leede 4’ bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
Bestemmingen en aanduidingen
Tuin
De voortuin/het voorerf behorende bij de nieuwe woning wordt bestemd als ‘Tuin’. In de bestemming ‘Tuin’ zijn de bouwmogelijkheden beperkt.
Water
Ter plaatse van de watergang langs de Recht van ter Leede blijft de bestemming ‘Water’ ongewijzigd.
Wonen
Voor de nieuwe woning wordt een woonbestemmingsvlak met bouwvlak opgenomen. De nieuwe woning dient te worden gerealiseerd binnen het bouwvlak. Op het bouwvlak wordt de bouwaanduiding ‘vrijstaand’ opgenomen (daarmee mag er uitsluitend een vrijstaande woning worden gerealiseerd) en de maatvoerings- aanduiding ‘bouw- en goothoogte (m): 9 en 4,5 opgenomen.
Overige zone – groenblauw raamwerk
Voor de strook aan de achterzijde van het perceel wordt de gebiedsaanduiding ‘overige zone – groenblauw raamwerk’ opgenomen ter waarborging dat dit een “groen-blauwe” zone wordt/blijft. Op deze gronden mogen geen gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De gronden wordt niet beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, waardoor op deze gronden het realiseren van vergunningsvrije bouwwerken niet is toegestaan. Om de waterkwaliteit op peil te houden en de biodiversiteit te bevorderen, mogen er langs de watergang (Nieuwe Vliet) geen damwanden worden geplaatst. Langs de watergang dienen natuurvriendelijke oevers te worden toegepast.
7 Economische uitvoerbaarheid
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd, dat inzicht gegeven moet worden in de (economische) uitvoerbaarheid van een plan
Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer.
Vanwege het private initiatief komt het onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van het plan, voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer, welke aangeeft dat de economische haalbaarheid gewaarborgd is.
Ter zekerheid voor de gemeente is er een exploitatieovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten, waarin zaken zoals planschade en financiële zekerheidstellingen zijn gewaarborgd.
Door Linge Milieu is een verkennend bodemonderzoek (incl. asbest) uitgevoerd waaruit blijkt dat de kwaliteit van grond en grondwater geen belemmering zijn voor de ontwikkeling van het terrein. De licht verhoogde gehaltes in de grond zijn geen risico voor de volksgezondheid. Als er grond bij de ontwikkeling vrijkomt, dan kan deze zonder belemmering op locatie worden hergebruikt. Het aspect bodem zit de economische uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Kostenverhaal
Conform afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening geldt voor de gemeente de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Bro.
Omdat het plan niet voorziet in kosten die door de gemeente zal moeten worden gemaakt, is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig.
Conclusie
Op basis van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd is.