1.1 Aanleiding
Net buiten het centrum van Vianen, aan de Lekdijk, was theater de Stadshof gevestigd. Inmiddels is het theater verplaatst naar een andere locatie en zijn de gronden braakliggend. Het voornemen is om op de vrijgekomen gronden woningen te realiseren, genaamd 'Woningbouwontwikkeling Hazelaarplein'. Vooruitlopend op de ontwikkeling van het Hazelaarplein wordt door het Waterschap Rivierenland de dijk langs de Lekdijk versterkt. De primaire waterkering, die Vianen beschermt tegen hoogwater, voldoet op een aantal locaties namelijk niet aan nieuwe landelijke waterveiligheidsnormen. Vanwege de dijkversterkingsopgave en de ambitie tot woningbouw hebben de gemeente Vijfheerenlanden en Waterschap Rivierenland samenwerking gezocht. De uitwerking van deze samenwerking hebben beide partijen vastgelegd in een Samenwerkings- en een Realisatieovereenkomst. In de daarmee geformaliseerde afspraken tussen beide partijen wordt in de eerste plaats recht gedaan aan de belangrijke en primaire waterkerende functie van de Lekdijk. Daarnaast zijn afspraken gemaakt onder welke voorwaarden woningbouw in beschermingszone van deze primaire waterkering mogelijk is. Op deze manier creëren beide plannen geen belemmeringen voor elkaar en kunnen beide ontwikkelingen optimaal gebruik maken van de beschikbare ruimte.
De beoogde ontwikkeling aan het Hazelaarplein omvat een stedelijk blok in een groene omgeving met twee woontorens nabij de dijk met uitzicht op de Lek en het Merwedekanaal, alsmede appartementengebouwen met parkeervoorzieningen aan de Brugstraat. De beoogde ontwikkeling wordt als meekoppelkans beschouwd bij de dijkversterking. Het voorgenomen plan betreft de realisatie van maximaal 130 huurwoningen, waarvan minimaal 92 sociale huurwoningen. Binnen het plangebied is een nutsgebouw gevestigd, deze functie blijft gehandhaafd en zal ingepast worden in de nieuwe situatie.
De beoogde situatie past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan 'Kom Vianen'. Om de hierboven geschetste ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan vereist. Het voorliggende bestemmingsplan heeft als doel een nieuw en actueel planologisch-juridisch kader te bieden dat realisatie van het initiatief mogelijk maakt.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is aan de noordzijde van Vianen gelegen, net buiten het centrum. Vianen is onderdeel van de gemeente Vijfheerenlanden. Kadastraal is het plangebied gelegen binnen perceelnummers 4128, 5773, 6538, 7253 sectie B en deels binnen perceelnummers 7426 en 6537 sectie B. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 2 ha.
Het plangebied grenst aan de noord- en westzijde aan de Lekdijk, aan de zuidzijde aan de Brugstraat en aan de oostzijde grenst het plangebied aan de Hazelaarstraat en Esdoornstraat.
Op de navolgende afbeelding is de ligging zowel globaal als meer in detail weergegeven.
Ligging plangebied, plangrenzen binnen rode kader (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Begrenzing plangebied, plangrenzen binnen rode kader (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het geldend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Kom Vianen', vastgesteld op 11 mei 2010 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Vianen. Binnen het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Maatschappelijk', 'Groen', 'Bedrijf' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Tevens gelden de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering', 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Leiding - Riool'. Verder geldt de gebiedsaanduiding 'milieuzone'.
De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede bestemmingsplan 'Kom Vianen', plangrenzen binnen rode kader (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van activiteiten gericht op sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder begrepen: gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, religie, bibliotheken, openbare dienstverlening, verenigingsleven, één en ander zoals genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij de planregels behorende Staat van maatschappelijke voorzieningen. Binnen de maatschappelijke bestemming is een bouwvlak opgenomen, het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met een maximum bouwhoogte van 5 m.
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor een bedrijf in de categorieën 1 en 2 van de bij de planregels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten. Binnen de bedrijfsbestemming is een bouwvlak opgenomen, het bouwvlak mag volledig bebouwd worden met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Andere delen van het plangebied zijn bestemd voor 'Groen' en voor 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
Aan de noord- en westzijde van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de waterkering, waterhuishouding en waterstaat. Aan de noordzijde van het plangebied geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2', gericht op het behoud en de bescherming van aanwezig of te verwachten archeologische waarden.
Dwars door het plangebied is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' gelegen in verband met de aanwezige rioolpersleiding en de daarbij behorende beschermingszone.
Als laatst is het plangebied geheel gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'Milieuzone'. Hiervoor geldt op basis van de Provinciale Milieuverordening een boringsvrije zone voor de instandhouding en bescherming van de kleilaag diep in de bodem ten behoeve van de drinkwatervoorziening. Volgens de Provinciale Milieuverordening zijn grondwerkzaamheden op een diepte van 40 meter of meer, zoals het maken van boorputten, grond- en funderingswerken, niet toegestaan, tenzij Gedeputeerde Staten daarvoor een ontheffing verlenen.
De realisatie van maximaal 130 woningen past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bestemmingswijziging van de bestemming 'Maatschappelijk' naar de bestemming 'Wonen', waarbij de randen waar mogelijk voorzien worden van de bestemming 'Groen'. De bestaande bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' wordt aangepast om in de toekomst voldoende parkeerplaatsen te kunnen waarborgen en tevens in een passende ontsluiting van het plangebied te voorzien. De bestaande bestemming 'Bedrijf' en de geldende dubbelbestemmingen zullen behouden blijven.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Huidige situatie
Omgeving
Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van Vianen, net buiten het centrum. Aan de west- en noordzijde grenst het plangebied aan de Lekdijk. Aan de noordzijde is een rioolwaterzuiveringsinstallatie gelegen en aan de westzijde is een sluis gelegen. Aan de zuidzijde bevindt zich de naoorlogse woonwijk 'De Hagen'. Direct ten zuiden van het plangebied, aan de Brugstraat, is een appartementencomplex bestaande uit vijf bouwlagen gelegen.
Ten zuidoosten van het plangebied bestaan de woonbuurten uit een compositie van appartementengebouwen, eengezinswoningen en bejaardenwoningen om of in een gemeenschappelijke (binnen-)tuin. Grenzend aan het plangebied is een woongebouw met negen bouwlagen aanwezig.
Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de Hazelaarstraat en de Esdoornstraat. Hier zijn met name rijtjeswoningen gelegen, bestaande uit twee en drie bouwlagen met een kap.
Op het perceel Lekdijk 1 (hoek Lekdijk-Brugstraat) is een opslag van Rijkswaterstaat gelegen ten behoeve van de opslag van sluisschotten. Dit gebouwtje blijft behouden.
Plangebied
Voorheen was binnen het plangebied theater De Stadshof gevestigd. In de huidige situatie is het theater gesloopt en verplaatst naar een andere locatie binnen Vianen. Het plangebied is in de huidige situatie braakliggend, met opgaande beplanting aan de randen van het plangebied. In de zuidoostelijke hoek is tevens een te behouden waterpartij aanwezig.
Aan de noordwestzijde is een nutsvoorziening (Rioolgemaal Vianen-De Hagen, Lekdijk 3) gevestigd met een oppervlakte van ca. 210 m² en een gebouwtje in één laag met een kap. Deze voorziening zal behouden blijven.
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie binnen het plangebied.
Impressie huidige situatie plangebied (bron: Buro SRO)
2.2 Beoogde ontwikkeling
Ten behoeve van het voorgenomen plan zijn door de gemeente Vijfheerenlanden stedenbouwkundige randvoorwaarden (juni 2019) opgesteld, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1. Het plangebied is opgedeeld in drie deelgebieden, waarbij elk gebied zijn eigen karakteristieken en randvoorwaarden heeft. Daarnaast zijn er algemene randvoorwaarden opgesteld. Het voorgenomen plan vindt aansluiting bij deze randvoorwaarden, dit wordt hieronder toegelicht.
Onderstaande afbeelding toont de ligging van de verschillende deelgebieden.
Overzicht deelgebieden (bron: gemeente Vijfheerenlanden)
Uitwerking stedenbouwkundig plan (bron: SVP architectuur en stedenbouw, juni 2021)
Deelgebied A
Dit deelgebied is qua oppervlakte het grootste deelgebied en sluit direct aan op de bestaande woonwijk 'De Hagen'. Om aan te sluiten bij de bouwhoogten en structuur van deze woonwijk is het voornemen een complex te realiseren bestaande uit twee L-vormige appartementengebouwen met 4 en 5 bouwlagen, met daartussen een parkeervoorziening. De appartementengebouwen zullen als paviljoenblok fungeren in de kom binnen de dijk.
Deelgebied B
Dit deelgebied is georiënteerd op het Merwedekanaal ten westen van het plangebied en aan de noordzijde op de uiterwaarden van de Lek. Gezien de ligging op de rand van het bebouwd en landelijk gebied is hier een 'landmark' mogelijk: vanaf het water markeert dit gebouw de entree van Vianen. Beoogd wordt om een appartementengebouw te realiseren met 7 bouwlagen en een maximale bouwhoogte van 26 m.
Deelgebied C
Dit deelgebied is georiënteerd op de uiterwaarden en de Lek aan de noordzijde van het plangebied. Het grenst aan de oostzijde aan de bestaande woonwijk. Het voornemen is een appartementengebouw te realiseren van 7 bouwlagen, met een maximale bouwhoogte van 26 m. Qua opzet is dit gebouw gelijk aan het gebouw aan het Merwedekanaal.
Onderstaande afbeelding toont een impressie van de beoogde situatie.
Vogelvlucht van de beoogde situatie (bron: SVP architectuur en stedenbouw d.d. 24 juni 2021
Door de variatie in bouwhoogte van de gebouwen in de verschillende deelgebieden ontstaat een afwisselend beeld en wordt ‘muur-vorming' langs de Lekdijk voorkomen.
Programma en doelgroep
Het voorgenomen plan betreft de realisatie van een viertal appartementengebouwen voor in totaal maximaal 130 huurwoningen, waarvan minimaal 92 sociale huurwoningen.
Verkeer en parkeren
De Brugstraat geldt als hoofdontsluitingsweg voor het plangebied. In de toekomstige situatie vindt de ontsluiting van het autoverkeer plaats met een nieuwe aansluiting op de Brugstraat en het doortrekken van de Hazelaarstraat. Het gaat hierbij om een 30 km/per uur weg. Het bestaande voetpad naar de Lekdijk zal worden gehandhaafd.
Conform de CROW-normen dient te worden voorzien in 160 parkeerplaatsen, dit wordt nader toegelicht in
toelichting paragraaf 4.11. Het parkeren zal deels in het openbaar gebied plaatsvinden. Het uitgangspunt is, om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen, dat voor sociale huur 30% gebouwd parkeren wordt gerealiseerd en voor vrije sector 50%.
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Het beoogde plan is in lijn met de prioriteiten, in het bijzonder sterke en gezonde steden en regio's. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan heeft de wetgever in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
PlanspecifiekOnderhavig plan valt niet binnen een van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro vloeien dan ook geen specifieke randvoorwaarden voort voor onderhavig plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De voorgenomen herontwikkeling maakt planologisch 130 woningen mogelijk en wordt daarom aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
Allereerst wordt beoordeeld of de beoogde ontwikkeling voorziet in de behoefte. Dit is verplicht om de nieuwe stedelijke ontwikkeling af te stemmen op de actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen.
De provinciale woningbouwcijfers zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). De provincie heeft een programma van 68.330 woningen opgenomen in de PRS (herijking 2016). Van dit programma kan 91% (62.475 woningen) worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Daarmee voldoet de provincie aan haar ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren.
Onderstaande tabel toont het woningbouwprogramma zoals bepaald in de PRS.
Woningbouwprogramma PRS (bron: ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl)
In de voormalige gemeente Vianen liggen de bebouwingskernen Everdingen, Hagestein, Vianen en Zijderveld. Uit de structuurvisie van de voormalige gemeente Vianen, zie
toelichting paragraaf 3.3.1, blijkt dat voor de totale gemeente Vianen werd uitgegaan van een woningbouwprogramma van 2.150 woningen die volledig binnen de rode contouren kan worden gerealiseerd. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat het Hazelaarplein valt binnen bestaand stads- en dorpsgebied en binnen de rode contouren.
Ligging plangebied binnen bestaand stedelijk gebied (bron: ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl)
Het initiatief sluit ook aan op de ambities uit de 'Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025', waarin o.a. gepleit wordt voor een betere spreiding van de sociale voorraad. Tevens is hierin op lange termijn een tekort aan sociale huurwoningen in Vianen voorzien. Met het voorgenomen plan, de realisatie van maximaal 130 huurwoningen wordt ingespeeld op de woningbehoefte binnen de gemeente Vianen.
Gezien voorgaande kan gesteld worden dat de ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren.
Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
- waarin Stad en land gezond zijn;
- die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
- waarin Duurzame energie een plek heeft;
- met Vitale steden en dorpen;
- die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
- met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
- die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zon- en windenergie en het verbouwen van voedsel.
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar we voor staan kan de provincie niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie en medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
Planspecifiek
De provincie kiest er in algemene zin voor om de algemene ruimtevraag voor wonen en werken op een duurzame wijze te accommoderen door middel van binnenstedelijke en binnendorpse ontwikkelingen. Daarbij is aandacht voor bereikbaarheid, klimaatadaptatie, energietransitie, gezondheid en inclusiviteit van belang. In onderhavig geval wordt met de realisatie van maximaal 130 huurwoningen, als onderdeel van een herontwikkeling van het Hazelaarplein, goed gebruikgemaakt van bestaand stedelijk gebied net buiten het centrum van Vianen.
Daarnaast wordt er met het voorliggende plan rekening gehouden met klimaatadaptatie en duurzaamheid. De nieuwe woningen zullen aardgasloos uitgevoerd worden en worden voorzien van duurzame materialen, goede isolatie en duurzame installaties.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
Planspecifiek
Volgens kaart 19 van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht blijkt dat het plangebied gelegen is in het Stedelijk gebied. Artikel 9.15 stelt dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking en voor woningbouw. Er kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied toegestaan is volgens de Interim Omgevingsvisie provincie Utrecht.
3.3 Gemeentelijk beleid
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is deels nog uitgegaan van het beleid van de voormalige gemeente Vianen. Naar alle waarschijnlijkheid zal dit beleid op termijn vertaald worden in beleid voor de gemeente Vijfheerenlanden. Inmiddels heeft de nieuwe gemeente Vijfheerenlanden o.a. reeds de 'Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025' en 'Samenhangend duurzaamheid beleid' vastgesteld.
3.3.1 Structuurvisie Vianen 2030
Op 4 december 2012 heeft de gemeenteraad van Vianen de Structuurvisie Vianen 2030 vastgesteld. De Structuurvisie Vianen 2030 vormt een actualisatie van de Structuurvisie 2015. Daarnaast zijn de maatschappelijke trends en toekomstverwachtingen in beeld gebracht. De structuurvisie bevat doelstellingen voor de thema's bevolking en wonen, voorzieningen, bedrijventerreinen, infrastructuur en verkeer, landschap, natuur en water, recreatie, toerisme, voorzieningen en leefbaarheid.
Vianen streeft naar het bereiken van een inwoneraantal van minimaal 21.000. De gemeentelijke groeiambitie sluit aan op de 'Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028'. Dit betekent 2.150 nieuw te bouwen woningen in de PRS-periode, verdeeld over 650 woningen binnenstedelijk, binnen de rode contour, en 1.500 woningen buiten stedelijk, buiten de rode contour, tot 2028. Het aantal woningen dat binnen de rode contouren kan worden ontwikkeld is niet limitatief; het staat de gemeente vrij om binnen de rode contouren hogere woningaantallen te realiseren. Door de gemeente Vianen zijn enkele mogelijke locaties voor transformatie naar woningbouw genoemd. De genoemde binnenstedelijke locaties hebben een richtinggevende en illustratieve betekenis.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de realisatie van appartementengebouwen ten behoeve van maximaal 130 woningen. Uit de structuurvisie blijkt dat er behoefte is aan ca. 650 woningen tot 2030, met het voorgenomen plan wordt er invulling gegeven aan deze behoefte. Tevens toont onderstaande afbeelding dat het plangebied is gelegen op een locatie die is bestempeld als mogelijke locatie voor de transformatie naar woningbouw.
Uitsnede structuurvisiekaart, plangrenzen binnen rode kader (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Structuurvisie Vianen 2030 en geeft invulling aan de woningbehoefte binnen Vianen.
3.3.2 Toekomstvisie Vianen 2025
De gemeente Vianen heeft in de 'Toekomstvisie Vianen 2025' ambitieuze uitdagingen beschreven; een nog aantrekkelijkere woonomgeving, historische en landschappelijke waarden beter zichtbaar maken en gericht investeren in vitaliteit en dynamiek door economie en toerisme te ontwikkelen. Eén van de bouwstenen voor de visie is het boek 'Toekomstdromen voor een Vrijstad'. Daarin staan voorbeelden van ruimtelijke projecten die deze ambities concreet maken, zoals het Hazelaarplein. Het Hazelaarplein ondergaat volgens 'Toekomstdromen voor een Vrijstad' een totale transformatie op het moment dat de oude Stadshof is afgebroken. Er wordt de volgende ambitie voor het Hazelaarplein uitgesproken: “Er is een mooi woongebied ontwikkeld voor verschillende typen woningen met veel kwaliteiten en diversiteit. Het nieuwe appartementencomplex is een echte landmark langs de Lekdijk geworden en een duidelijke markering van de wijk 'De Hagen'. De woningen hebben fantastisch uitzicht op de Lek en het vernieuwde Sluiseiland.
Planspecifiek
Binnen het beleidthema ‘wonen’ geldt dat de toekomstvisie zich inzet op de beschikbaarheid van starterswoningen, seniorenwoningen en het accommoderen van lichte groei in het inwonersaantal. Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 130 huurwoningen, waarvan minimaal 92 woningen in de sociale huursector wordt aangeboden. Hierdoor zal een groot deel van de appartementen bereikbaar worden voor lagere inkomensgroepen, waaronder starters en senioren.
Tevens is het voorgenomen plan passend binnen de ambitie voor het Hazelaarplein zoals gesteld in de toekomstvisie 'Toekomstdromen voor een Vrijstad'. Het voormalig theater Stadshof is in de huidige situatie reeds gesaneerd, waardoor de gronden vrijkomen voor woningbouw.
Dit maakt dat het plan in lijn is met de ambities uit de toekomstvisie.
3.3.3 Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025
Op 16 juli 2020 is de Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025 ‘Samen sterk, met eigenheid en diversiteit’ vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Vijfheerenlanden.
De gemeente Vijfheerenlanden zet zich in voor een duurzaam en solidair leefklimaat. Het is belangrijk om woningen te verduurzamen, waar mogelijk levensloopbestendig te maken en doorstroming te bevorderen. Vijfheerenlanden is een prettige gemeente om in te wonen en dat willen we graag zo houden en waar mogelijk versterken. Het doel van de woonvisie is dat het voor iedereen goed wonen is in Vijfheerenlanden en de woonwensen en woningbehoefte van al onze inwoners zoveel mogelijk binnen onze gemeentegrenzen mogelijk te maken. Een van de ambitie is een betere spreiding van de sociale voorraad.
Het aantal huishoudens blijft de komende jaren toenemen. In de periode 2020 tot 2030 met ruim 2.500 huishoudens. Daarna groeit dit aantal verder door tot circa 27.015 huishoudens in 2040. In totaal gaat het voor de periode 2020-2040 om een extra behoefte ruim 3.860 woningen.
- Gezinnen zijn de grootste doelgroep in Vijfheerenlanden. De omvang van deze groep neemt de komende jaren verder toe.
- De oudere doelgroep groeit relatief hard, tot 2040 zelfs met meer dan 50%.
- Het aantal alleenstaanden en stellen tussen de 35 en 65 jaar groeit ook, zij het minder sterk. Vanaf 2030 neemt de omvang van deze groep weer af.
- Het aantal jonge huishoudens (tot 35 jaar) krimpt tot 2030 ongeveer 10%.
Over de hele linie is daarbij sprake van huishoudensverdunning. Met andere woorden, een verschuiving naar steeds kleinere huishoudens. Daarbij wordt geconstateerd dat Vianen te maken heeft met een sterke vergrijzing, maar ook met een toename van andere huishoudensgroepen. In Vianen wordt de groei van het aantal huishoudens voor het grootste deel veroorzaakt door de groep alleenstaanden en stellen van 65 jaar en ouder.
Of initiatieven gefaciliteerd kunnen worden hangt af van lokale omstandigheden en bijvoorbeeld de beschikbaarheid van transformatielocaties. Zo worden lokale initiatieven die de bestaande voorraad aanvullen en passen binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking graag gefaciliteerd.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een viertal appartementengebouwen voor in totaal maximaal 130 huurwoningen. Het gaat om minimaal 92 sociale huurwoningen. Er wordt daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan de woningvoorraad in de kern Vianen en passend binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het beoogde programma sluit aan bij de ambitie om te komen tot een betere spreiding van de sociale voorraad, waarbij in de Woonvisie op lange termijn een tekort aan sociale huurwoningen in Vianen is voorzien.
Het voorliggende initiatief past binnen de ambities van de 'Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025'.
3.3.4 Welstandsnota Vianen
De gemeente Vianen heeft sinds 2004 een welstandsnota zoals aangegeven in de Woningwet. Met de herziening van 2015 heeft de gemeente het beleid geactualiseerd en waar mogelijk vereenvoudigd. Op 29 september 2015 is de herziening van de Welstandsnota Vianen vastgesteld. Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
Vianen kiest ervoor om keuzes te maken waardoor er meer aandacht en tijd kan worden besteed aan de kernwaarden en kwaliteiten van de gemeente. De meeste woongebieden en bedrijventerreinen zijn aangewezen als gebieden waar geen welstandscriteria gelden. Hier is een vrij niveau van toepassing. Redelijke eisen van welstand zijn alleen van toepassing voor het centrum, het landelijk gebied, de kleine kernen en langs enkele hoofdroutes. Hiermee kan op beeldbepalende plekken in meer of mindere mate gestuurd worden op het aanzien van de gemeente. Een hoge beeldkwaliteit is het uitgangspunt in het centrum van Vianen en het landelijk gebied, welstand moet in dit gebied bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. In de overige gebieden waar welstand van toepassing blijft, wil de gemeente zich terughoudend opstellen en waar mogelijk ruimte laten voor vrije vormgeving.
Planspecifiek
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zal het voorgenomen plan getoetst worden aan de hand van de van toepassing zijnde welstandscriteria. Door de gemeente Vijfheerenlanden zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld, dit wordt in
toelichting hoofdstuk 2 omschreven.
3.3.5 Samenhangend Duurzaamheid beleid
In het coalitieakkoord 2019 - 2022 is een samenhangend beleid op duurzaamheid aangekondigd. Met de nota 'Samenhangend Duurzaamheid beleid' (vastgesteld 4 februari 2021) wordt hier invulling aan gegeven. Uitgangspunt is dat steeds rekening wordt gehouden met de effecten op ‘elders’ en ‘later’, zodanig dat een ontwikkeling in balans is met zijn omgeving. Met het duurzaamheidsbeleid wordt richting gegeven aan diverse activiteiten op het gebied van duurzaamheid. Hiermee wordt een fundering geboden voor drie pijlers: ‘Energie en verantwoord’, ‘Circulair en schoon’ en ‘Klimaatrobuust en biodivers’.
Energie en verantwoord
Vijfheerenlanden streeft naar een CO2-neutrale gemeente. CO2-neutraal betekent dat er per saldo geen geen CO2 wordt uitgestoten. Dit wordt bereikt door een combinatie van energiebesparing, opwek van duurzame energie en compensatie van de CO2-uitstoot. Door verantwoord te ondernemen wordt de concurrentiepositie versterkt, het kennisniveau verhoogd en wordt er bewust omgegaan met de mensen, grondstoffen en het ecosysteem.
Circulair en schoon
Zowel landelijk als binnen de gemeente Vijfheerenlanden zijn nog steeds veel lineaire productieprocessen. Dat betekent dat er nog steeds veel grondstoffen met het restafval verdwijnen. Om zorgvuldiger met deze grondstoffen en reststromen om te gaan wordt gestreefd naar circulaire en schone productieprocessen.
Klimaatrobuust en biodivers
De laatste jaren zijn er al meer periodes met droogte of extreme neerslag, dit vraagt aanpassingen in het vergroenen van zowel de bebouwde omgeving als in het landelijk gedeelte van onze gemeente. Kijkend naar de biodiversiteit dan wijzen landelijke data uit dat het aantal insecten(soorten) dramatisch afneemt. In de toekomst wordt gestreefd naar een klimaatrobuust en herstel van de biodiversiteit binnen de gemeente Vijfheerenlanden.
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief past binnen de doelstellingen van Samenhangend Duurzaamheid beleid van Vijfheerenlanden. In het kader van de aanvraag de omgevingsvergunning zal het voorgenomen plan worden getoetst aan de uitgangspunten van BENG.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Per 1 januari 2021 is de Verzamelwet IenW 2019 in werking getreden. Dit heeft er onder andere toe geleid dat artikel 7.28 van de Wet milieubeheer gewijzigd. De wijziging houdt in dat voor gevallen onder de drempelwaarden (kolom 2) van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (informele m.e.r.-beoordeling) een m.e.r.-beoordelingsbesluit in een dergelijk geval niet al moet worden voorgelegd bij de aanvraag. Dit betekent dat de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling tegelijk met de procedure voor de vergunningaanvraag kan lopen.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 woningen of meer. Omdat het in dit geval om 130 woningen gaat, is een m.e.r.-beoordeling niet vereist en kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden de belangrijkste milieugevolgen, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, aan de hand van de relevante selectiecriteria van bijlage III bij de Europese m.e.r.-richtlijn, in beeld gebracht in een aparte aanmeldnotitie (Buro SRO, 27 september 2021); zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 9. Op basis van de aanmeldnotitie kan geconcludeerd worden dat belangrijke milieugevolgen uitgesloten kunnen worden.
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldnotitie een besluit nemen over de uitkomst van de vormvrije m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is en publiceert dit in een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij het besluit over de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan grotendeels de bestemming 'Maatschappelijk'. De beoogde ontwikkeling is een wijziging naar een 'strenger bodemgebruik'. Er is een vooronderzoek uitgevoerd (Royal Haskoning DHV, Vooronderzoek bodem, d.d. 12 maart 2017, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 2. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van de dijkverbetering van de Lekdijk in Vianen. In aanvulling hierop zal in het kader van de omgevingsvergunning bouwen een verkennend bodemonderzoek plaats vinden.
In het vooronderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden die binnendijks of buitendijks zijn gelegen. Onderhavig plangebied is binnendijks gelegen.
Grondverzet binnendijks
Grondverzet binnendijks mag plaatsvinden onder het regime van de bodembeheernota Regio Zuidoost-Utrecht, na onderzoek volgens het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit en op basis van de uitzonderingen voor de onderzoeksverplichting zoals zijn opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.
Verdachte locaties binnendijks
Binnendijks direct grenzend aan de dijk liggen enkele voormalige boomgaarden. In de bovenste 30 cm van de bodem kunnen als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen OCB’s in verhoogde gehalten aanwezig zijn. Voor grond die afkomstig is uit deze zone en die wordt toegepast in een andere zone binnen de grenzen van de bodemkwaliteitskaart Regio Zuidoost-Utrecht geldt gebiedsspecifiek beleid. Grondverzet binnen de zone ‘boomgaard’ is toegestaan. Wel dienen boven- en ondergrond gescheiden te worden ontgraven en toegepast.
Zowel buitendijks (in de uiterwaard) als binnendijks zijn watergangen gedempt. Meestal is er gedempt met gebiedseigen grond. In enkele gevallen is hiervoor bodemvreemd materiaal gebruikt, afhankelijk van de ingreep in de bodem kan dit een risico zijn. Naar verwachting is in het projectgebied geen bodemvreemd materiaal gebruikt voor demping van sloten. Tijdens het verkennende bodemonderzoek, dat in een later stadium uitgevoerd zal worden, wordt hieraan extra aandacht besteed.
Conclusie
Het uitgevoerde vooronderzoek is afdoende in het kader van het bestemmingsplan. In aanvulling hierop wordt in het kader van de omgevingsvergunning bouwen nog een bodemonderzoek uitgevoerd. De omgevingsdienst adviseert om dan extra aandacht te besteden aan de gedempte sloten.
Het aspect 'bodem' vormt dan ook geen belemmering voor het voorgenomen plan.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
Planspecifiek
De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Vianen binnen de geluidzone van de Brugstraat, de Lekdijk, de Brugdijk en de Jan Blankenweg. De woongebouwen liggen tevens op korte afstand van de nieuw te realiseren ontsluitingsweg, dit is een 30 km weg zonder geluidzone. Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dienen de geluidsbelastingen op de gevels van de woningen te worden onderzocht en getoetst. Door Adviesburo van der Boom is op 1 april 2021 een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting uitgevoerd, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 3.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat:
- de geluidbelasting door wegverkeer op de Brugstraat bedraagt ten hoogste 54 dB na aftrek van 5 dB ex art 110g Wgh op de zuidgevels;
- de geluidbelasting door wegverkeer op de Lekdijk (60 km/u) bedraagt ten hoogste 52 dB na aftrek van 5 dB ex art 110g Wgh;
- in beide gevallen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden, maar niet de maximale hogere waarde van 63 dB;
- de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden door wegverkeer op de overige gezoneerde wegen.
Voor de gevels van de betreffende woningen (64 woningen) dient derhalve een hogere waarde te worden aangevraagd van 54 dB (Brugstraat) en 52 dB (Lekdijk).
Beleidsregel hogere waarden, gemeente Vijfheerenlanden
Conform de 'Beleidsregel hogere waarden' stelt de gemeente Vijfheerenlanden daarbij een aantal eisen en inspanningsverplichtingen aan het plan. De eisen en inspanningsverplichtingen zijn in een afzonderlijke notitie beschouwd en waar nodig van een motivering voorzien indien afwijken nodig is omdat redelijkerwijs niet aan de eis of inspanningsverplichting kan worden voldaan, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 10.
Vanuit het gemeentelijk beleid wordt per woning een geluidluwe gevel geëist (van 48 dB). Het voorgenomen plan voorziet in de huidige planopzet in de realisatie van 8 appartementen die geen geluidluwe gevel hebben. De voorkeursgrenswaarde wordt met maximaal 1 dB overschreden (49 dB). Omdat er sprake is van een geringe overschrijding van de voorkeurswaarde is in overleg met de gemeente Vijfheerenlanden bepaald dat in afwijking van de Beleidsregel hogere waarden voor maximaal 8 appartementen voor de geluidluwe gevel een geluidbelasting van 49 dB is toegestaan, mits voldoende is aangetoond dat hier niet aan de waarde van 48 dB kan worden voldaan.
Er worden bronmaatregelen getroffen (stil asfalt). Bij het berekenen van de geluidbelastingen is er rekening mee gehouden dat er op de Brugstraat en de Lekdijk stil asfalt is toegepast (SMA-NL 8G+). Aan de Lekdijk is het stille asfalt reeds toegepast. Het stille asfalt aan de Brugstraat wordt toepast na afronding van het woonrijpmaken van de gronden binnen het plangebied. Dit is middels een voorwaardelijke verplichting bepaald in de regels van onderhavig bestemmingsplan (artikel 6.3.2 van de regels). Overdrachtsmaatregelen zoals schermen zijn stedenbouwkundig niet haalbaar. Het toepassen van een loggia of afsluitbare balkons is stedenbouwkundig gezien niet wenselijk. Hieruit blijkt dat er voor maximaal 8 appartementen niet kan worden voldaan aan de waarde van 48 dB. De verdere beoordeling zal plaatsvinden in het kader van de omgevingsvergunning.
Toetsing goed woon- en leefklimaat
Om in de woningen een aanvaardbaar geluidsniveau te realiseren is het vanuit het hogere waardenbeleid noodzakelijk de gecumuleerde geluidbelasting (inclusief 30 km/uur wegen) als uitgangspunt aan te houden bij het onderzoek naar de geluidwering van de gevel. In het akoestisch onderzoek is effect van cumulatie van de verschillende bronnen van wegverkeer waaronder de 30 km wegen onderzocht. De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt ten hoogste 59 dB.
Voor nieuwbouw wordt een binnenniveau van 33 dB als acceptabel beschouwd in het Bouwbesluit. De maximale geluidbelasting op de woningen bedraagt 59 dB, exclusief aftrek ex. art. 110g Wgh. Dit betekent dat er een geluidwering van 26 dB is vereist om aan het vereiste binnenniveau van het Bouwbesluit te kunnen voldoen. Een standaard gevel heeft een geluidwering van 20 dB. Er moeten dus extra geluidwerende maatregelen worden genomen. Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor deze gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
Conclusie
In de huidige planopzet voorziet het voorgenomen plan in de realisatie 64 appartementen waarbij de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, maar niet de maximale hogere waarde van 63 dB. Derhalve dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Hierbij wordt de 'Beleidsregel hogere waarden' van de gemeente Vijfheerenlanden gehanteerd. In afwijking van de 'Beleidsregel hogere waarden' is bepaald dat voor maximaal 8 appartementen voor de geluidluwe gevel een geluidbelasting van 49 dB is toegestaan, mits in kader van de omgevingsvergunning voldoende is aangetoond dat hier niet aan de waarde van 48 dB kan worden voldaan. Daarnaast dient in het kader van de omgevingsvergunning aangetoond te worden dat er wordt voldaan aan de eisen voor nieuwbouw conform het Bouwbesluit.
4.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid.
Milieuzonering heeft betrekking op het ruimtelijk scheiden van milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies zoals woningen. Doel hiervan het garanderen van een goed woon- en leefklimaat bij de te ontwikkelen woningen en het voorkomen van belemmeringen voor de bedrijfsvoering van in de omgeving aanwezige bedrijven.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) is de meest gebruikte methode bij milieuzoneringen. In de handreiking worden voor vier verschillende milieuaspecten richtafstanden aanbevolen voor milieubelastende activiteiten (bedrijven) ten opzichte van een rustige woonwijk. De grootste richtafstand is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Wanneer bij de invulling van het plangebied uitgegaan wordt van kleinere afstanden dan de richtafstanden, dan moet worden onderbouwd:
- waarom er toch sprake kan zijn van een goed woon-en leefklimaat en/of waarom een kleinere afstand kan volstaan;
- dat er geen extra belemmeringen optreden voor de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling op voorziet in de realisatie van maximaal 130 woningen. Deze worden in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Voor de onderhavige aanvraag moet inzichtelijk gemaakt worden of er voor de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of de nieuwe woningen bestaande bedrijven niet in bedrijfsvoering hinderen.
De VNG-publicatie stelt dat een gebied gezien kan worden als 'gemengd gebied' indien er sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Daarnaast wordt een gemengd gebied omschreven als een gebied dat direct langs hoofdinfrastructuur is gelegen. In dit geval is er sprake van een gebied direct langs hoofdinfrastructuur, gezien de ligging van de planlocatie aan de Brugstraat. Verder komen in de directe omgeving onder andere de bestemmingen 'Gemengd' en 'Bedrijf' voor, waardoor er sprake is functiemenging. Om die reden is er sprake van ‘gemengd gebied’. Volgens de VNG brochure is de richtafstand die aangehouden moet worden voor gevoelige functies in gemengd gebied één trede lager, en geldt er derhalve een kortere richtafstand.
Onderstaand zal worden ingegaan op de in de nabijheid gelegen bedrijven/ inrichtingen en bijbehorende richtafstanden op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. De afstanden zijn gemeten vanaf de grens van het plangebied tot aan de betreffende inrichting.
Lekdijk 1
Ter plaatse is een opslag van Rijkswaterstaat gevestigd ten behoeve van de opslag van sluisschotten. Binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan 'Kom Vianen' zijn ter plaatse bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Voor deze milieucategorie geldt een richtafstand van 10 m binnen gemengd gebied. In de toekomstige situatie zal de bebouwing op een ruimere afstand dan 10 m van de opslag worden gerealiseerd en wordt dus voldaan aan de richtafstand.
Lekdijk 2
Dit betreft de rioolwaterzuivering (RWZI) aan de Lekdijk. Door ODRU is onderzocht wat de feitelijk vergunde situatie en de invloed op het plangebied is (memo 30 januari 2020 kenmerk Z/19/449895/D-360536). De capaciteit van de RWZI bedraagt maximaal 100.000 i.e. Daarmee valt deze onder milieucategorie 4.1 (SBI: 3700 A1). Binnen gemengd gebied geldt voor het aspect geur een afstand van 100 m en voor het aspect geluid een afstand van 50 m. De afstand tussen het plangebied en de rioolwaterzuivering is ca. 75 m. Het plangebied is derhalve gelegen binnen de geurcontour van de rioolwaterzuivering gelegen. Derhalve is een nadere onderbouwing nodig om aan te tonen dat de inrichting niet in de bedrijfsvoering wordt belemmerd en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen de planlocatie voor het aspect geur. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt tevens ingegaan op het aspect geluid.
Geur
Geuremissie van een RWZI wordt veroorzaakt op plekken waar het onbehandelde afvalwater in turbulentie wordt gebracht. Op de RWZI Vianen is veel aandacht besteed aan het voorkomen van overlast door geur en geluid voor de omgeving. De verontreinigde lucht uit de onderdelen van de RWZI waar stankstoffen kunnen ontstaan, wordt afgezogen en behandeld in geurfilters. Daarnaast zijn extra maatregelen genomen door het afdekken van het beluchtingscircuit. De mogelijke geurbelasting in de omgeving is bij het oprichten van de RWZI in beeld gebracht (geuronderzoek van DHV van 2 februari 1994). In het onderstaand afbeelding zijn de berekende geurcontouren te zien.
Geurimmissie van de RWZI Vianen (bron: Omgevingsdienst regio Utrecht)
Uit de afbeelding blijkt dat het plangebied valt buiten de aangegeven geurcontouren. Er kan aangenomen worden dat binnen het gebied waar nieuwe woningen gerealiseerd worden geen sprake is van geurhinder als gevolg van de activiteiten van de RWZI. Het aspect geur vormt geen belemmering voor realisatie van woningen.
Geluid
Het aspect geluid is beoordeeld bij de oprichting van de RWZI. Er is vastgesteld dat installatie-onderdelen van de RWZI die veel geluid produceren geplaatst zijn in geluidsisolerende ruimten. Er is verder sprake van enkele mobiele bronnen, namelijk enkele vrachtauto’s per week (voor transport van slib en afval) en personeelsauto’s. Om de geluidhinder in de omgeving in beeld te brengen zijn na realisatie van de RWZI geluidmetingen op het terrein van de inrichting uitgevoerd. Er is geconstateerd dat de geluidbelasting op de grens van de inrichting lager was dan 50 dB(A). Het voorgenomen plan wordt gerealiseerd op een afstand van ca. 75 m van de inrichtingsgrens. Daardoor kan worden gesteld dat de RWZI door toepassing van betonnen afdekkingen van akoestisch relevante onderdelen, ruimschoots aan de gestelde richtwaarden uit VNG-publicatie voor gemengd gebied voldoet. Geluid afkomstig van verkeersbewegingen op de rijkswegen A2 en A27 zijn in
toelichting paragraaf 4.3 behandeld en bij de nieuwe woningen maatgevend. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor realisatie van woningen.
Lekdijk 3
Ter plaatse is het Rioolgemaal Vianen-De Hagen gevestigd van Waterschap Rivierenland. Een rioolgemaal valt in milieucategorie 2 (SBI: 3700 B), met een richtafstand van 10 m binnen 'gemengd gebied'. In de toekomstige situatie zal de bebouwing op een ruimere afstand dan 10 m worden gerealiseerd en wordt dus voldaan aan de richtafstand.
Jan Blankenweg 1
Ter plaatse is een commandotoren voor de bediening van de sluis gesitueerd. Binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan 'Kom Vianen' zijn ter plaatse bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan met een richtafstand van 10 m binnen gemengd gebied. Het plangebied is op een afstand van ca. 90 m gelegen. Derhalve is het plangebied op voldoende afstand gelegen.
Vijfheerenlanden 62
Ter plaatse is een tankstation gevestigd, zonder de afzet van LPG. Voor een benzineservicestation zonder LPG geldt milieucategorie 2 (SBI: 473 3), met een richtafstand van 10 m binnen gemengd gebied. Het plangebied is gelegen op een afstand van ca. 90 m, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand.
Hof van Batenstein
Aan de Brugstraat, op een afstand van ca. 35 m is het Hof van Batenstein gelegen. In het geldende bestemmingsplan geldt voor de locatie de bestemming 'Maatschappelijk'. Hierbinnen zijn maatschappelijk voorzieningen in de categorieën 1 en 2 toegestaan met een richtafstand van 10 m binnen gemengd gebied. Het plangebied is op voldoende afstand gelegen van het Hof van Batenstein.
Overige inrichtingen bevinden zich op een grotere afstand en zijn niet van invloed op het plangebied. Anderzijds vormt het initiatief zelf geen belemmering voor functies in de omgeving.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat en dat de omliggende bedrijven niet verder in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden maximaal 130 woningen gerealiseerd De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft ‘niet in betekenende mate’ invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet er sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Met behulp van de Atlas Leefomgeving, is gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. In onderstaande tabel zijn de globale concentraties over 2019 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde. De advieswaarden van de GGD en WHO worden deels gehaald; er wordt immers voldaan aan de advieswaarde voor PM10 maar niet voor PM2,5. Omdat het gaat om een lichte overschrijding is de verwachting dat door verbetering van de autotechniek er in de toekomst voldaan wordt aan deze waarden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Stof | Grenswaarde | Advieswaarden WHO en GGD | Specifieke concentraties over 2019 |
stikstofdioxide (NO2) | 40 µg/m3 | - | 18 µg/m3 |
fijnstof (PM10) | 40 µg/m3 | 20 µg/m3 | 18 µg/m3 |
fijnstof (PM2,5) | 25 µg/m3 | 10 µg/m3 | 11 µg/m3 |
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: risicokaart.nl)
Transport gevaarlijke stoffen
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied is gelegen in de nabijheid van de A27. De A27 is aangewezen als transportroute van (zeer) toxische stoffen. Hiervoor geldt een effectafstand van 880 m, waarbij stofcategorie Liquid Toxic 2 (LT2) maatgevend is. Het plangebied is gelegen op een afstand van ca. 850 m van de A27. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het plangebied binnen het invloedsgebied van de A27 is gelegen.
Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) wordt geborgd dat, ondanks een kleine
kans, ook het effect van een ongeval met gevaarlijke stoffen wordt beoordeeld op de punten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Bij een dergelijke calamiteit met een giftige gaswolk zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende. Voor hulpdiensten is de toegang tot het plangebied gegarandeerd middels Brugstraat of de Hazelaarstraat.
Verder is het plangebied gelegen op een afstand van ca. 650 m van de Lek en op een afstand van ca. 1,25 km van de A2. Deze afstand is dermate groot dat deze geen risico vormen voor het plangebied. Het plangebied is niet gelegen in het invloedsgebied van de A2 en de Lek.
Op een afstand van circa 1 kilometer zijn twee tankstations met LPG aanwezig. Daarmee liggen de woningen ver buiten het invloedsgebied van 150 m.
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat in de nabijheid van het plangebied, op ca. 1 km van het plangebied, buisleidingen zijn gelegen. Het betreft een aardgasleiding, waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied is gelegen op voldoende afstand van de aardgasleiding
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna (Royal Haskoning DHV, 23 juni 2020) uitgevoerd, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 4.
Soortenbescherming
In het plangebied of de directe omgeving hiervan komen mogelijk beschermde vleermuizen van de Wet natuurbescherming voor. Daarnaast kunnen in de bomenrijen rondom het plangebied nesten aanwezig zijn van algemene broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten. Als laatste komt mogelijk de beschermde rugstreeppad voor op de zandgrond binnen het plangebied. Door het nemen van mitigerende maatregelen wordt overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming voor vleermuizen, broedvogels en amfibieën voorkomen en is het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wnb niet noodzakelijk. Voorgenoemde maatregelen dienen door (of ten minste onder begeleiding van) een ecoloog deskundige te worden uitgevoerd. Hiervoor dient een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld. Dit ecologisch werkprotocol dient tijdens de werkzaamheden op locatie aanwezig te zijn.
Op dinsdag 28 mei 2019 zijn de bomen door een ecoloog van Royal Haskoning DHV nader onderzocht op aanwezige spechtenholen, ingerotte knoesten, loszittende schors en scheuren. Tevens zijn de bomen nogmaals gecontroleerd op de aanwezigheid jaarrond beschermde nesten van vogels, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 5. In de bomen binnen het plangebied zijn er geen jaarrond beschermde nesten van vogels. Daarnaast kunnen verblijfplaatsen voor vleermuizen in de bomen binnen de grenzen van het plangebied worden uitgesloten.
Aanvullend onderzoek Rugstreeppad
In de periode van april 2020 tot en met juni 2020 is er onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vaste voortplantings- en verblijfplaatsen van de rugstreeppad, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 6
. De rugstreeppad is niet aangetroffen. Op de basis van de verrichte onderzoeksinspanning kan het voorkomen van de rugstreeppad binnen het plangebied daarom worden uitgesloten. Indien er gedurende de werkzaamheden geschikt biotoop voor de rugstreeppad ontstaat, kan deze echter alsnog het plangebied koloniseren.
Door het nemen van voorzorgsmaatregelen, zoals het plaatsen van amfibiewerend schermen, kan vestiging van de rugstreeppad en daarmee een mogelijke overtreden van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden voorkomen. De maatregelen dienen door (of ten minste onder begeleiding van) een ecoloog deskundige te worden uitgevoerd. Hiervoor dient een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld. Dit ecologisch werkprotocol dient tijdens de werkzaamheden op locatie aanwezig te zijn.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op ten minste 10 kilometer afstand van het plangebied. Het betreft onder meer de Rijntakken en de Zouweboezem. Op dergelijke afstanden zijn effecten op voorhand uitgesloten, onder meer door tussenliggend landgebruik als steden, (snel)wegen, industrie en dergelijke, zodat een effectbeoordeling in dit kader niet nodig is. Uitzondering vormt stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Het is niet op voorhand uitgesloten dat deze stikstof neerslaat op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten die een instandhoudingsdoelstelling in het kader van Natura 2000 hebben. Voor Natuurnetwerk Nederland geldt het volgende. Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het toetsingskader van het NNN kent geen externe werking. Negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN worden daardoor op voorhand uitgesloten. Er is geen sprake van compensatieplicht.
Stikstofdepositie
Voor de beoogde ontwikkeling is ten behoeve van de Wet natuurbescherming een AERIUS-berekening (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 8, Buro SRO, SR190252, 3 augustus 2021) uitgevoerd. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er in totaal sprake is van een NOx-emissie van 101,18 kg/j en een NH
3 emissie van 6,77 kg/j. Voor de Natura 2000 gebieden geldt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Voor de bouwfase geldt dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering op 1 juli 2021 in werking is getreden. Hierdoor is er een vrijstelling voor de bouw, sloop en eenmalige aanlegactiviteiten. Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is de ontwikkeling uitvoerbaar.
Houtopstanden
In het voornemen is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb ten aanzien van houtopstanden. Wel is het verboden om bomen die deel uitmaken van de gemeentelijke beschermde houtopstand te vellen of te doen vellen. Voor de bomen op het dijktalud aan de noordgrens van het plangebied geldt dat de gemeente een kapmelding moet doen. Voor de overige bomen in het plangebied gelden geen beperkingen.
De beoogde ontwikkeling leidt, mits maatregelen worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht, niet tot overtreding van de Wet Natuurbescherming.
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan en is de opvolger van de Monumentenwet, die op 1 juli 2016 is vervallen. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Archeologie
Voor het grootste deel van het plangebied geldt dat de gronden binnen het 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 2' vallen. Hiervoor geldt dat er geen bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv mogen plaatsvinden bij een plangebied groter dan 30 m². Omdat deze normen bij het voorgenomen plan worden overschreden, is er door Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 8.
In opdracht van de gemeente Vijfheerenlanden heeft Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen verricht in het kader van de voorgenomen woningbouw aan het Hazelaarplein in Vianen. Aan de hand van het onderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen beantwoord:
Wat zijn de geo(morfo)logische en bodemkundige kenmerken van de ondergrond van het plangebied?
De ondergrond van het plangebied bestaat onder een bouwvoor/geroerde bovengrond uit oever- en beddingafzettingen van de Lek. Voordat de Lek bedijkt werd, heeft de rivier hier op natuurlijke wijze gestroomd en ook oever- en komafzettingen gevormd. De Lek is actief sinds ca. 1950 BP.40 Sindsdien ligt deze stroomgordel relatief hoog in het landschap en is daarom een aantrekkelijke plaats voor mensen om zich te vestigen. De bovengrond in het plangebied is relatief diep omgewerkt; de oorspronkelijk voorkomende bodemtypen zijn hier waarschijnlijk polder- en ooivaaggronden geweest (met roest- en grijze vlekken respectievelijk binnen en dieper dan 50 cm -mv).
In hoeverre is de oorspronkelijke bodemopbouw intact met het oog op de eventuele aanwezigheid en gaafheid van archeologische vindplaatsen?
De bovengrond in het plangebied is relatief diep omgewerkt; met uitzondering van boringen 4276012 en 4276013 bevindt de onderzijde van de geroerde toplaag zich meer dan 90 cm beneden maaiveld. In boring 4276001 is het profiel zelfs tot op of in het beddingzand van de Lek verstoord.
Bevinden zich in de ondergrond van het plangebied archeologische indicatoren en zo ja, waaruit bestaan deze?
Met uitzondering van een stukje bot zijn buiten de geroerde toplaag geen indicatoren aangetroffen. Het stukje bot dat op 145-150 cm -mv in boring 4276013 is aangetroffen, is een sterk verweerd stukje materiaal dat lang in het water heeft gelegen en dat zou kunnen hebben toebehoord aan een middelgroot zoogdier. Gezien de ligging in de oeverafzettingen van de Lek en gezien de staat van het bot in de ouderdom ingeschat als vroeg-holoceen, is het zeer waarschijnlijk dat het is opgewoeld uit bovenstrooms gelegen afzettingen en hier hernieuwd (maar uit context) is afgezet.
Geven de resultaten van het veldonderzoek aanleiding tot vervolgstappen in het kader van de planontwikkeling in relatie tot de archeologische monumentenzorg?
Gezien de aangetroffen verstoringen binnen het plangebied en de aangetroffen landschappelijke situatie, kan worden gesteld dat de kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats klein is. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan de archeologische verwachting voor de bovenste 4 m -mv worden bijgesteld naar ‘laag’. Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie adviseert dan ook geen vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Er is dan ook geen archeologische dubbelbestemming meer opgenomen.
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Voorliggende bestemmingsplanwijziging maakt de bouw van de beoogde appartementengebouwen mogelijk. In fysieke zin worden hiermee geen cultuurhistorische kwaliteiten in de omgeving aangetast.
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.9.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.9.2 Beleid Waterschap Rivierenland
Waterschapsbeleid
Het plangebied is gelegen in het Waterschap Rivierenland. Waterschap Rivierenland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe men dat wil doen. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel.
4.9.3 Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Planspecifiek
Op 15 oktober 2019 is de digitale watertoets uitgevoerd. Uit de digitale watertoets blijkt dat het waterschap een belang heeft en dat de normale procedure doorlopen dient te worden. In overleg met het waterschap zal gekeken worden hoe met het aspect water omgegaan dient te worden.
Waterkeringen
Binnen het plangebied is sprake van een kernzone en van beschermingszones van de primaire waterkering. Binnen deze kernzone en de beschermingszones gelden geboden en verboden voor bepaalde activiteiten, werkzaamheden en beheer.
In het voorliggende bestemmingsplan zijn de zones gehanteerd zoals die begin 2023 in de nieuwe legger worden vastgelegd. De kernzone is voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Voor het bouwen ten behoeve van andere bestemmingen binnen deze zone geldt dat vooraf schriftelijk advies bij de betreffende waterbeheerder ingewonnen moet worden.
Tevens zijn ‘vrijwaringszone – 1’ en ‘vrijwaringszone - 2’ opgenomen: ‘vrijwaringszone – 1’ ziet toe op de bescherming van de primaire waterkering, terwijl 'vrijwaringszone - dijk 2' de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering regelt.
Vanwege de dijkversterkingsopgave en de ambitie tot woningbouw hebben de gemeente Vijfheerenlanden en Waterschap Rivierenland een Samenwerkings- en een Realisatieovereenkomst opgesteld. Daarin zijn afspraken gemaakt onder welke voorwaarden woningbouw in beschermingszone van deze primaire waterkering mogelijk is. Zo is bepaald dat de bebouwing minimaal op 5 meter afstand van het zgn. pipingscherm moet komen te staan. Aan deze afstandseis wordt (ruimschoots) voldaan.
Waterberging
Onderstaande tabel geeft de verhardingsbalans van de toekomstige situatie ten opzichte van de huidige situatie weer:
| Oppervlak huidige situatie (m²) | Oppervlak toekomstige situatie (m²) | Verschil verhard oppervlak (m²) |
Verharding (wegen, paden, parkeren) | 5.415 | 2.872 | -2.543 |
Semiverharding (parkeren) | - | 1.375 | 687,50 (50%) |
Bebouwing | 3.252 | 4.282 | 1.030 |
Groen | 12.838 | 12.976 | -138 |
Water | - | - | - |
Totaal | 21.505 | | -963,50 |
Met het voorgenomen plan zal de verharding ten behoeve van wegen, paden en parkeerplaatsen met 2.543 m² afnemen. Ten behoeve van de parkeerplaatsen zal 1.375 m² aan semiverharding worden toegevoegd, hiervan wordt 50% gezien als een toename aan verhard oppervlak. Verder zal de bebouwing met 1.030 m² toenemen en is er sprake van een toename groen van 138 m². In totaal voorziet het voorgenomen plan in een afname van het verhard oppervlak van 963,50 m². Omdat er geen sprake zal zijn van een toename van verharding in het plangebied zal watercompensatie voor de beoogde ontwikkeling niet nodig zijn.
Waterafvoer
Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel (vuilwaterriool). Het hemelwater uit het plangebied zal worden afgevoerd via het bestaande vijver- en duikerstelsel in directe aansluiting op het plangebied. De capaciteit hiervoor is toereikend. Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
Grondwater
Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied.
Wel vormt het plangebied, op basis van de Provinciale Milieuverordening, een boringsvrije zone voor de instandhouding en bescherming van de kleilaag diep in de bodem ten behoeve van de drinkwatervoorziening. Dit wordt veiliggesteld met de gebiedsaanduiding 'milieuzone'.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.10 Niet-gesprongen Explosieven
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog nagenoeg dagelijks conventionele explosieven gevonden. Onder Conventionele Explosieven wordt verstaan: elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. Voorheen werden CE ook wel aangeduid als Niet Gesprongen Explosieven. Volgens een mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen.
Planspecifiek
Uit de CE-Bodembelastingkaart van 27 september 2019 blijkt dat het plangebied niet verdacht is voor wat betreft de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. Zie hiervoor onder de uitsnede van de 'CE-Bodembelastingkaart'.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect niet-gesprongen explosieven geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen grenzend aan de Lekdijk, Hazelaarstraat, Esdoornstraat en Brugstraat binnen de bebouwde kom van Vianen. De Hazelaarstraat is een 30 km/u-weg en vormt de toegangsweg tot het plangebied in de huidige situatie. In de huidige situatie is het plangebied bestemd met een maatschappelijk bestemming. Voorheen was theater de Stadshof gevestigd binnen het plangebied, met een oppervlakte van ca. 4.500 m². CROW-publicatie 381 geeft hiervoor de bijbehorende verkeersgeneratie. Uitgaande van de categorieën 'rest bebouwde kom' en 'weinig stedelijk' bedroeg de maximale verkeersgeneratie van een 'theater/schouwburg (gemiddeld) met een oppervlakte van ca. 4.280 m² volgens CROW-publicatie 381 ca. 560 verkeersbewegingen per etmaal.
Nieuwe situatie
In de toekomstige situatie vindt de ontsluiting op de Brugstraat plaats en via de Hazelaarstraat. De beoogde situatie betreft de realisatie van maximaal 130 woningen. Hiervoor geldt een verkeersgeneratie van ca. 533 verkeersbewegingen per etmaal, uitgaande van huur appartement midden/goedkoop (incl. sociale huur) volgens de CROW-publicatie 381. De bestaande infrastructuur is in staat om deze verkeersgeneratie te verwerken, mede omdat ten opzichte van de voormalige (planologische) situatie sprake zal zijn van een afname van het aantal verkeersbewegingen.
Conclusie
Het aspect 'verkeer' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Parkeerbehoefte
Het voorgenomen plan voorziet in de realisatie van maximaal 130 huurwoningen. Op basis van de CROW-normen ontstaat de volgende parkeerbehoefte, uitgaande van de gemiddelde parkeernormen van de betreffende categorieën:
| Aantal woningen | Norm per woning | Aantal parkeerplaatsen |
Huur appartement midden/goedkoop (incl. sociale huur) | 130 | 1,4 | 182 |
Totaal | 130 | - | 182,0 |
Uitgaande van berekening van gelijktijdige aanwezigheid bewoners/bezoek volgens de daartoe gegeven tabellen in de CROW-publicatie 381 ligt het piekmoment op de ‘werkdag avond’. Dan zijn er 160 parkeerplaatsen nodig.
De parkeerbehoefte voor de voorgenomen ontwikkeling betreft derhalve 160 parkeerplaatsen.
Het voorgenomen plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied. Een deel van de parkeerbehoefte wordt in het openbaar gebied gerealiseerd en een deel onder en tussen de appartementengebouwen. Het uitgangspunt is dat voor sociale huur 30% gebouwd parkeren wordt gerealiseerd en voor vrije sector 50%.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.12 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). BENG vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD.
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²).
Samenhangend duurzaamheid beleid Vijfheerenlanden
In 2021 is door de gemeenteraad van Vijfheerenlanden de nota ‘Samenhangend duurzaamheid beleid
' vastgesteld. In
toelichting paragraaf 3.3.5 wordt nader ingegaan op deze beleidsnota.
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief past volledig binnen de doelstellingen van Samenhangend duurzaamheid beleid Vijfheerenlanden. Het plan zal voldoen aan de uitgangspunten van BENG.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de (dubbel-)bestemmingen:
Bedrijf - Nutsvoorziening
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor een nutsvoorziening. Er is een bouwvlak opgenomen ter plaatse van de bestaande bebouwing.
Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water en bij deze bestemming behorende dan wel eraan ondergeschikte voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, paden, water en groen. Verder zijn bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde toegestaan, zoals kunstobjecten, lichtmasten en straatmeubilair.
Verkeer - Verblijfsgebied
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten, paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, bermen en beplanting (waaronder begrepen water en waterberging), straatmeubilair en bruggen, duikers en andere kunstwerken. Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
Wonen - Gestapeld
De voor 'Wonen - Gestapeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in de vorm van gestapelde woningen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Op de verbeelding zijn bouwvlakken, waarbij een maximale bouwhoogte is opgenomen. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. In de regels wordt het maximaal aantal wooneenheden geregeld. Verder gelden de in de gemeente gebruikelijk bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Voorts zijn ook de Algemene bouwregels van toepassing, waarin geregeld is dat ondergeschikte bouwdelen niet mee gerekend hoeven te worden bij het bepalen van de hoogtes (bijv. schoorstenen, antennes, liftopbouwen e.d. 10% en een maximum van 1 meter) en bij de bouwvlakken en bestemmingsgrenzen (luifels, brandtrappen, overstekende daken e.d. tot een maximum van 0,5 meter en balkons tot een maximum van 2 meter).
Verder is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om veilig te stellen dat stil asfalt (SMA-NL G8+) wordt aangebracht en in stand wordt gehouden Het gaat om het deel van de Brugstraat ter hoogte van het plangebied, tussen de aansluiting Lekdijk/Jan Blankenweg en de aansluiting De Lafayettestraat/Acaciastraat.
Daarnaast is in hoofdstuk 3, in de Algemene gebruiksregels, een regeling opgenomen voor bed&breakfast en voor het parkeren. Tevens is in de Algemene afwijkingsregels een bepaling opgenomen voor kamergewijze verhuur en/of woon (zorg) initiatieven met meerdere huishoudens.
Leiding - Riool
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor een rioolpersleiding met de daarbij behorende beschermingszone. Met het toekennen van de bouwvlakken van 'Wonen - gestapeld' is rekening gehouden met deze beschermingszone.
Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is gericht op het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, Er zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken toegelaten, waarbij uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd van ten hoogste 1 m. Het bouwen
ten behoeve van de andere bestemming(en) is alleen met een omgevingsvergunning toegestaan.
Vrijwaringszone - dijk 1 en vrijwaringszone - dijk 2
De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' regelt de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering. De 'vrijwaringszone - dijk 2' regelt de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.
Milieuzone
Deze gebiedsaanduiding regelt een boringsvrije zone voor de instandhouding en bescherming van de kleilaag diep in de bodem ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er worden immers drie appartementengebouwen gebouwd. De gemeente heeft ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een anterieure overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is anderszins verzekerd.
7 Maatschappelijk uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
De eerste plannen en impressies voor nieuwbouw zijn tijdens een inloopbijeenkomst op 11 september 2019 gepresenteerd aan omwonenden en geïnteresseerden. De opkomst was hoog, want velen waren benieuwd naar de eerste plannen. Er zijn veel reacties, vragen en suggesties ontvangen; deze zijn meegenomen in de verdere planvorming.
In september 2021 worden alle omwonenden opnieuw op de hoogte gebracht van de laatste stand van zaken tijdens een inloopbijeenkomst. Met enkele bewoners van de Hazelaarstraat heeft naar aanleiding van de inloopbijeenkomst van 11 september 2019 overleg plaatsgevonden om de plannen en aanpassingen nader toe te lichten.
Op 13 oktober 2021 is opnieuw een informatiebijeenkomst gehouden waarin het aangepaste plan is getoond en toegelicht. In de gesprekken met aanwezigen zijn met name opmerkingen gemaakt over privacy, bezonning, parkeren en verkeer, hoewel daar in de aangepaste plannen al zo veel als mogelijk aan tegemoet gekomen is.
Om mensen te informeren wordt tevens periodiek de 'Nieuwsbrief Hazelaarplein Vianen' uitgegeven. Voorts hebben zowel de gemeente Vijfheerenlanden als Lekstedewonen informatie over het project Hazelaarplein op hun website staan.
7.2 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan aan de wettelijke overlegpartners ter kennis gesteld met het verzoek om op de inhoud van het bestemmingsplan te reageren. De provincie Utrecht heeft geen opmerkingen op het bestemmingsplan. Waterschap Rivierenland en Veiligheidsregio Utrecht hebben inhoudelijke reacties gegeven.
Onderstaand zijn die vooroverlegreacties samengevat en van een reactie in cursief voorzien.
Veiligheidsregio Utrecht
Uit de beoordeling blijkt dat alle relevante zaken ten aanzien van externe veiligheid zijn meegenomen in het voorontwerpbestemmingsplan.
Naast het aspect externe veiligheid is ook gekeken naar de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen van en in het plangebied. Het stedenbouwkundig ontwerp laat in onvoldoende mate zien of het plangebied goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Geadviseerd wordt om bij verdere uitwerking aandacht te hebben voor de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (2012) van Brandweer Nederland en gebruik te maken van de CROW publicatie 164 a t/m d met als aanvulling CROW publicatie 165.
Bovenstaande opmerkingen komen aan bod bij de verdere uitwerken en geven geen aanleiding tot aanpassingen van het bestemmingsplan.
Waterschap Rivierenland
Waterschap Rivierenland geeft aan dat de relatie met de ontwikkeling van de dijkversterking aan de Lekdijk mist. Er wordt in de toelichting alleen genoemd dat het plangebied in de beschermingszone van de primaire waterkering ligt en vervolgens de conclusie dat het aspect water geen belemmering vormt voor de realisatie van dit plan.
Er wordt aangegeven dat de samenwerking tussen beide partijen is vastgelegd in een Samenwerkings- en een Realisatieovereenkomst m.b.t. de realisatie van de woningbouw en de dijkversterking. Het waterschap geeft aan dat er moet worden ingegaan op hoe de beoogde woningbouw gerealiseerd gaat worden in de beschermingszone van de primaire waterkering.
Naar aanleiding van de vooroverlegreactie is in toelichting in paragraaf 1.1 (Inleiding) en in paragraaf 4.9 (Waterhuishouding), nader ingegaan op de relatie van voorliggend bestemmingplan met het project van de dijkversterking langs de Lekdijk.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 5 november 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn twee zienswijze ingediend. Het betreft een zienswijze van het comité Hazelaarstraat en een zienswijze van Waterschap Rivierenland.
In de als bijlage bijgevoegde 'Zienswijzennota bestemmingsplan Hazelaarplein Vianen' (zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 11) zijn de ingediende zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. Tevens is aangegeven of het aanleiding geeft tot aanpassingen van het bestemmingsplan. De aanpassingen en ambtshalve aanpassingen van de regels komen aan bod in de bijgevoegde Wijzigingennota (zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 12).