Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Lekdijk 88, Hagestein
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1961.BPHALekdijk88-VA01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Lekdijk 88, Hagestein met identificatienummer NL.IMRO.1961.BPHALekdijk88-VA01 van de Gemeente Vijfheerenlanden;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen;
 
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), archeologisch en/- of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.4 aan-huis-gebonden bedrijf:
Een bedrijf dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is met dien verstande dat er geen horeca en detailhandel is toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf;
 
1.5 aan-huis-gebonden beroep:
Een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeen-stemming is met dien verstande dat er geen horeca en detailhandel is toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
 
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.9 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet;
 
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.12 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.13 bijgebouw:
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw waarbij het behoort en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt en functioneel dienstbaar is aan dat hoofdgebouw;
  
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
 
1.20 compensatiewoning:
woning die volgens het ruimte voor ruimte beleid kan worden gebouwd ter compensatie van de sloop van voldoende vierkante meters aan (bedrijfs-)bebouwing;
 
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.22 erf:
een erf als bedoeld in artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht;
 
1.23 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.24 gemeentelijk parkeerbeleid:
de door burgemeester en wethouder vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor een omgevingsvergunning; indien er geen geldende beleidsregels zijn, gelden de meest actuele CROW-kencijfers; zijn er wel beleidsregels en wijzigen deze gedurende de planperiode, dan gelden de gewijzigde regels;
 
1.25 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.26 huishouden:
persoon of groep personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn waarbij sprake is van de continuïteit in de samenstelling ervan en die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen;
 
1.27 kamergewijze verhuur:
woonvorm waarbij een pand door meerdere personen die geen gezamenlijke huishouden vormen wordt bewoond en waarbij sprake is van woonruimtes waarbij afzonderlijke huishoudens afhankelijk zijn van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten de woonruimte;
 
1.28 kap:
een constructie van dakvlakken met een helling van ten minste 20° en ten hoogste 75°;
 
1.29 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
 
1.30 onzelfstandige woonruimte:
woonruimte, die geen eigen toegang heeft en die niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte;
 
1.31 overkapping:
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bestaat uit een dakconstructie met maximaal één eigen wand;
 
1.32 peil:
  1. indien de gevel van een gebouw de uitbreiding daarvan of een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelegen is binnen een afstand van ten hoogste 10 m uit de weg: de hoogte van de kruin van de weg, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
 
1.33 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, door de vorm te onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.34 vloeroppervlak:
De oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingscontstructies, de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen;
 
1.35 voertuigen:
fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen en wagens;
 
1.36 voldoende parkeergelegenheid:
indien wordt voldaan aan het gemiddelde van de CROW-kencijfers zoals opgenomen in de rij ‘weinig stedelijk’, aanwezigheidspercentages en berekeningsaantallen zoals opgenomen in de meest actuele CROW-publicatie of het gemeentelijk parkeerbeleid;
 
1.37 voorgevel:
De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
 
1.38 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer waterafvoer waterberging en waterkwaliteit;
 
1.39 wonen:
het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning';
 
1.40 woning:
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Indien krachtens dit plan een meting moet worden verricht, dan moet de volgende wijze van meten worden toegepast:
 
2.1 afstand:
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;
 
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;
 
2.4 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.5 inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.7 vloeroppervlak:
de gezamenlijke oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt; voor zover inpandig, wordt de oppervlakte gemeten tussen de binnenwerkse gevelvlakken.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
  2. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  3. voetpaden;
  4. in- en uitritten;
  5. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  6. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.3.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde
Op de onder artikel 3.1 bedoelde gronden mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
 
3.2.2 Erf- en terreinafscheiding
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.1 mogen erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd. Voor het bouwen van een erf- en terreinafscheidingen gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
De gronden als bedoeld in artikel 3.1 worden niet beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.
 
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, daaronder begrepen een aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven
  2. in aanvulling op a met dien verstande dat een aan-huis-gebonden beroep en bedrijf enkel is toegestaan op voorwaarde dat:
    1. de activiteiten door de bewoner zelf worden uitgeoefend; 
    2. het vloeroppervlak dat in gebruik is voor aan-huis-gebonden beroep en bedrijf niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van hoofd- en bijgebouwen, met een maximum van 100 m²; 
    3. er geen detailhandelsactiviteiten worden uitgeoefend; 
    4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaakt (maximaal drie openbare parkeerplaatsen mogen worden benut); 
    5. het gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving; 
alsmede voor:
  1. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Hoofdgebouwen
Op deze gronden mogen hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden;
  2. per bouwvlak mag maximaal één woning worden gebouwd;
  3. de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte;
  4. de inhoud van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 600 m³;
  5. in afwijking van het bepaalde onder d bedraagt de inhoud van een woning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering’ maximaal 900 m³, met dien verstande dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden meegerekend bij het bepalen van de inhoud;
  6. hoofdgebouwen worden gebouwd met een kap.
4.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op deze gronden mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
  1. bijgebouwen mogen uitsluitend gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' en binnen het bouwvlak;
  2. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 75 m², mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is;
  3. in afwijking van het onder b bepaalde maximale oppervlak mogen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijgebouwen worden gebouwd;
  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3 m;
  5. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 5 m;
  6. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3 m;
  7. vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd met een kap;
  8. in afwijking van het bepaalde onder b, d en e mogen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering’ bijgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4.2.1 sub e;
    2. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte;
  9. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevel bedraagt maximaal 1 m;
  10. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter de voorgevel bedraagt maximaal 2 m;
  11. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor:
  1. bewoning van bijgebouwen, niet zijnde aan- en uitbouwen;
  2. voor beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten, tenzij:
    1. op grond van het bepaalde in artikel 4.1 het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf is toegestaan;
    2. inpandige berging van toercaravans, kampeerauto's, boten en vouwwagens.
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen overeenkomstig deze bestemming zonder de aanleg, het beheer en de instandhouding van de inrichtingsmaatregelen conform het in bijlage 2 opgenomen landschappelijk inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat, binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de compensatiewoning, uitvoering wordt gegeven aan de aanleg, het beheer en de instandhouding van de inrichtingsmaatregelen conform het in bijlage 2 opgenomen landschappelijk inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  3. Tot een met een bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen overeenkomstig deze bestemming zonder de sloop van de gebouwen (inclusief ondergrondse bouwdelen) en verwijdering van oppervlakteverharding zoals aangegeven op de in bijlage 3 van de regels opgenomen tekening.
  4. In afwijking van het bepaalde onder c mogen gebouwen overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat, binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de compensatiewoning, uitvoering wordt gegeven aan de sloop van de gebouwen en verwijdering van oppervlakteverharding zoals aangegeven op de in bijlage 3 van de regels opgenomen tekening.
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. 
Artikel 6 Algemene bouwregels
6.1 Bestaande afstanden en maten
  1. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die meer bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de overschrijding als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die minder bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking, als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  3. Ingeval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
 
6.2 Overschrijden bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door: 
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 7 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 8 Overige regels
8.1 Parkeerregels
8.1.1 Algemene parkeerregels
Het is verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen, indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde parkeernormen. Voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormering en de van toepassing zijnde stedelijke zone (zoals vervat in bijlagen bij de regels bijlage 1) bepaald of voorzien is in voldoende parkeergelegenheid.
 
8.1.2 Specifieke parkeerregels bij bouwplannen
Een bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeerbehoefte wordt bepaald met inachtneming van door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Indien er geen beleidsregels zijn, gelden de meest actuele kencijfers van het CROW. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.
 
8.1.3 Specifieke parkeerregels bij gebruikswijzigingen
Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet, voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden. De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van de parkeernormering op basis van de meest actuele CROW-publicatie dan wel de gemeentelijke beleidsregels. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.
 
8.1.4 Specifieke gebruiksregels
Op grond van het bepaalde in de regels mogen voor de verschillende bestemmingen aangewezen gronden daarvoor slechts worden bebouwd en gebruikt onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid voor voertuigen wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid, indien voldaan wordt aan de parkeernormering op basis van de meest actuele CROW-publicatie dan wel de gemeentelijke beleidsregels. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.
 
8.2 Gebruiksregels parkeren
Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en/of bouwwerken, indien niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering op basis van de meest actuele CROW-publicatie dan wel de gemeentelijke beleidsregels. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.
 
8.3 Nadere eisen parkeervoorzieningen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de maatvoering van parkeervoorzieningen, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
 
8.4 Afwijken parkeren
8.4.1 Afwijken van de parkeerregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1, artikel 8.2 en artikel 8.3, met in achtneming van de parkeernormering op basis van de meest actuele CROW-publicatie dan wel de gemeentelijke beleidsregels, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Het college neemt hierbij in overweging of:
  1. het voldoen aan de parkeerregels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. er op andere wijze in de benodigde parkeer- en stallingsbehoefte wordt voorzien;
  3. er een financiële voorwaarde dient te worden gesteld.
8.4.2 Afwijken van de parkeereis
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1, indien in de directe omgeving op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning financiële voorwaarden verbonden kunnen worden.
 
8.5 Afwijking verbod kamergewijze verhuur en/of woon(zorg)initiatieven
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het toegestane gebruik van een woning en/of wooneenheid door kamergewijze verhuur en/of woon(zorg)initiatieven met meerdere huishoudens toe te staan, mits het:
  1. past binnen de daarvoor geldende gemeentelijke beleidsregels;
  2. past binnen de geldende bouwregels en de voor het overige geldende gebruiksbepalingen;
  3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  4. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  5. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  6. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
 
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Lekdijk 88, Hagestein'.