direct naar inhoud van Regels
Plan: Lange Meent 3, Everdingen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1961.BPEVLangeMeent3-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Lange Meent 3, Everdingen van de gemeente Vijfheerenlanden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1961.BPEVLangeMeent3-VA01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en niet zijnde een vergunningvrij bouwwerk in de zin van de Woningwet;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.8 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het bedrijfsgebouw of het bedrijfsterrein;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsplan Landelijk gebied:

het bestemmingsplan Landelijk gebied van de gemeente Vijfheerenlanden als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0620.bp0001-VG01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijgebouw bij de bedrijfswoning:

een aangebouwd of op zichzelf staand gebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig (constructie), architectonisch en/- of ruimtelijk visueel (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijfswoning, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de bedrijfswoning en functioneel verbonden aan de bedrijfswoning op hetzelfde bouwperceel;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang die direct of indirect de aarde is verbonden;

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 gemeentelijk parkeerbeleid:

de door burgemeester en wethouder vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren., zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Indien er geen geldende beleidsregels aanwezig zijn, gelden de actuele CROW kencijfers. Zijn er wel beleidsregels en wijzigen deze gedurende de planperiode dan gelden de gewijzigde regels;

1.21 huishouden:

persoon of groep personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn waarbij sprake is van de continuïteit in de samenstelling ervan en die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen;

1.22 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.23 montage- / machinefabriek:

bedrijf voor het produceren van onderdelen voor machines of apparaten voor de voedingsmiddelenindustrie en agrarische bedrijven;

1.24 ondergeschikte bouwonderdelen:

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, installaties, technische ruimten en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen;

1.25 onzelfstandige woonruimte:

woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte;

1.26 peil:
  • a. de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • b. indien de voorgevel van een gebouw de uitbreiding daarvan of een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelegen is binnen een afstand van ten hoogste 5 meter uit de grens van een bestemming Verkeer, wordt de kruin van de weg als peil beschouwd voor het betreffende gebouw en alle (bestaande) aangebouwde bijgebouwen;
1.27 productieoppervlak:

de oppervlakte die wordt ingenomen door de ruimte, waarin de in de milieucategorie-omschrijving opgenomen activiteiten, respectievelijk productie-activiteiten plaatsvinden;

1.28 seksinrichting:

hieronder wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar;

1.29 voldoende parkeergelegenheid:

van voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan het gemiddelde van de CROW kencijfers zoals opgenomen in de rij ‘weinig stedelijk’, aanwezigheidspercentages en berekeningsaantallen zoals opgenomen in de meest actuele CROW publicatie of het gemeentelijk parkeerbeleid;

1.30 voorgevel:

De gevel van het (hoofd-)gebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.31 wonen:

het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning' of 'wooneenheid'.

1.32 woning of wooneenheid:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.3 de oppervlakte van een gebouw

Tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels of indien het een scheidsmuur betreft het hart van de scheidsmuren. Indien de maat van de verticale projectie van de dakoverstekken meer bedraagt dan 1 meter, dient het overstek te worden meegerekend in de oppervlakte.

2.4 de inhoud van een gebouw:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de goothoogte van een gebouw:

Vanaf het peil tot de horizontale snijlijn van elk dakvlak met de daaronder gelegen buitenzijden van de gevels en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren.

Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 2/3), wordt de goot of boeiboord van de dakkapel als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.

2.6 de bouwhoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen.

2.7 de bouwhoogte van een ander bouwwerk/bouwwerk,geen gebouw zijnde

tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil dan wel het waterniveau ingeval het bouwwerk boven water wordt gebouwd; bij constructies worden de onderdelen in verticale stand meegerekend;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. één montage- / machinefabriek;
  • b. één bedrijfswoning;
  • c. voor de gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 5 meter uit de bestemming 'Water', zonder verdere aanduiding: voor onderhoud en beheer van de aangelegen hoofdwatergang;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals ontsluiting van het perceel, groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van één bedrijf worden opgericht;
  • c. overig geldt het volgende:

  Maximaal aantal per bouwvlak   Maximale oppervlakte   Maximale inhoud   Maximale goothoogte   maximale bouwhoogte   Minimale afstand tot de perceels-
grens  
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen)   1     750 m³   6 meter   9 meter   5 meter  
bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning     75 m²     3 meter   6 meter    
overige bedrijfs- gebouwen     2.100 m²     6 meter   10 meter   5 meter  
overige erfafschei- dingen:
1 - voor de voorgevel van de bedrijfs- woning
2 - overige plaatsen binnen het bouwvlak  
        1 = 1 meter



2 = 2 meter  
 
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak           6 meter    
terreinafscheidingen buiten het bouwvlak           2 meter    
             
             
3.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • e. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter is op onbebouwde gronden niet toegestaan, met dien verstande dat opslag van goederen alleen is toegestaan ten dienste van de geldende bestemming;
  • f. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de brutovloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 400 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
  • g. opslag van goederen is op onbebouwde gronden niet toegestaan, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ´buitenopslag´ opslag van goederen is toegestaan met een stapelhoogte van maximaal 4 meter ten dienste van de geldende bestemming;
  • h. Het gebruik van de gronden, zoals beschreven in artikel 3.1 is uitsluitend toegestaan in het kader van de bedrijfsvoering van het montage- / machinebedrijf van maximaal milieucategorie 3.2 zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
  • i. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder 3.1, voor een periode langer dan een jaar na de inwerkingtreding van dit plan wordt beëindigd, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de op de in hoofdstuk 2 genoemde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van verhardingen en halfverhardingen;
  • b. het graven/ aanleggen, dempen, vergroten of herprofileren van sloten en kleine oppervlaktewateren;
  • c. ophogen of verlagen van het maaiveld
3.4.2 Uitzondering

Het onder 3.4.1 vervatte geldt niet:

  • a. voor zover het betreft de vervanging en/of het gewone onderhoud van oppervlakteverharding, zoals dat aanwezig was op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan (verwijs naar inrichtingstekening van bestaande situatie);
  • b. Voor wat betreft het graven/aanleggen, dempen, vergroten of herprofileren van sloten en kleine oppervlaktewateren de landschaps- en natuurwaarden en het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. indien het ophogen en/of verlagen van het maaiveld, gelet op de werkelijke toestand van het terrein, noodzakelijk is in verband de uitvoering van een bouwplan en/of bepaalde werken/werkzaamheden.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Ten behoeve van een nieuw agrarisch bedrijf/agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' wijzigen ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. er dient sprake te zijn van de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf; hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  • b. de wijziging is uitsluitend toegestaan indien het bestemmingsvlak wordt omgeven door de bestemmingen Agrarisch en Agrarisch met waarden - Landschap;
  • c. afhankelijk van de ligging van het perceel worden de bestemming Bedrijf gewijzigd in de bestemming Agrarisch dan wel in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap;
  • d. binnen de bestemming Agrarisch is de vestiging van niet-grondgebonden agrarische bedrijven, boomteeltbedrijven, akkerbouwbedrijven dan wel (vollegronds) tuinbouwbedrijven, niet toegestaan;
  • e. indien de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap, is naast het bepaalde onder d evenmin de nieuwvestiging van fruitteeltbedrijven toegestaan;
  • f. ten opzichte van de bestemming Water dient een afstand van minimaal 10 meter in acht te worden genomen;
  • g. afhankelijk van de ligging van het perceel zijn de bouwregels, opgenomen in lid 3.2 (Agrarisch) dan wel lid 4.2 (Agrarisch met waarden - Landschap) overeenkomstig van toepassing van het bestemmingsplan Landelijk gebied;
  • h. wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke karakteristiek en landschapswaarden als omschreven in lid 3.1 (Agrarisch) dan wel lid 4.1 (Agrarisch met waarden - Landschap) van het bestemmingsplan Landelijk gebied;
  • i. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.
3.5.2 Ten behoeve van wijziging naar de bestemming 'Wonen'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning mag niet worden vergroot;
  • b. de bestaande situering mag niet worden gewijzigd;
  • c. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  • d. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m² per woning; indien de (gezamenlijke) oppervlakte van de bijgebouwen reeds meer dan 75 m² bedraagt, dan is een maximale bebouwde oppervlakte toegestaan van 75 m² plus de helft van het meerdere, met een totaal maximum van 150 m²;
  • e. in aanvulling op het bepaalde onder d geldt dat alle overtollige, niet beeldbepalende, bedrijfsbebouwing dient te worden gesaneerd;
  • f. het aantal woningen mag uitsluitend worden vermeerderd indien er sprake is van:
    • 1. woningsplitsing gebouwen die zijn aangeduid als 'karakteristiek';
    • 2. een extra woning in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling;
  • g. in de gevallen zoals genoemd in sub f onder 1 zijn de volgende criteria van toepassing:
    • 1. de woningtoevoeging noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen architectonische of cultuurhistorische waarden;
    • 2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan twee;
    • 3. de bestaande inhoud van de woning c.q. het pand mag niet worden vergroot;
    • 4. de beide woningen dienen na splitsing een inhoud te hebben van minimaal 350 m³;
    • 5. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiend uit de milieuwetgeving;
    • 6. de te realiseren woning dient te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
    • 7. voorst zijn de overige maatvoeringseisen met betrekking tot bijgebouwen en andere bouwwerken (artikel 16) van het bestemmingsplan Landelijk gebied van toepassing;
  • h. in het geval zoals genoemd in sub f onder 2 zijnde volgende criteria van toepassing:
    • 1. indien alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met een minimum van 1.000 m² mag één woning worden teruggebouwd (exclusief de bestaande bedrijfswoning);
    • 2. de inhoud van de woning mag maximaal 600 m³ bedragen, het oppervlak aan bijgebouwen mag maximaal 75 m² bedragen;
    • 3. monumenten en beeldbepalende bebouwing mogen niet worden gesloopt;
    • 4. de bestemming van de bestaande bedrijfswoning wordt gewijzigd in de bestemming Wonen;
    • 5. de bestemming van het gehele perceel dient te worden gewijzigd in de bestemming Wonen of in de bestemming Wonen in combinatie met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap';
    • 6. de nieuwbouw mag alleen plaatsvinden indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande landschappelijke karakteristiek zoals beschreven in leden 3.1 en 4.1 van het bestemmingsplan Landelijk gebied;
    • 7. de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet worden belemmerd;
    • 8. planologisch-juridische medewerking aan de bouw van een compensatiewoning wordt alleen verleend, indien de sloop van de bedrijfsbebouwing voldoende is gewaarborgd;
    • 9. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

Artikel 4 Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van het erfgoed van uitzonderlijke universele waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze universele waarden zijn benoemd in Bijlage 1 Nota kernkwaliteiten Nationaal Landschap en bestaan in ieder geval uit de volgende waarden:

  • a. het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militair verdedigingssysteem, bestaande uit:
  • b. inundatiegebieden;
  • c. zone met verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten, betonnen mitrailleurkazematten en groeps- schuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;
  • d. voormalige schootsvelden (visueel open) en Verboden Kringen (merendeels onbebouwd gebied) rondom de forten;
  • e. waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers en dijken functionerend in samenhang met verdedigingswerken en inundatiegebieden;
  • f. overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten;
  • g. de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;
  • h. de historische vestingstructuur van de vestingsteden Gorinchem en Woudrichem;
  • i. grote openheid;
  • j. groen en overwegend rustig karakter.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, met in achtneming van de volgende regels:

  • ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kernzone' wordt voldaan aan de ontwerp-richtlijnen Nieuwe Hollandse Waterlinie, zoals benoemd in Bijlage 1 Nota kernkwaliteiten Nationaal Landschap .

4.3 Afwijken van de bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mag ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kernzone' worden gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen op grond van daarin opgenomen afwijkingsmogelijkheden, met dien verstande dat de opstelling van een beeldkwaliteitsplan verplicht is conform de ontwerprichtlijnen Nieuwe Hollandse Waterlinie, zoals benoemd in Bijlage 1 Nota kernkwaliteiten Nationaal Landschap en hierover is geadviseerd door de gemeentelijke commissie.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mag ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kernzone' worden gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen op grond van daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheden, met dien verstande dat de opstelling van een beeldkwaliteitsplan verplicht is conform de ontwerprichtlijnen Nieuwe Hollandse Waterlinie, zoals benoemd in Bijlage 1 Nota kernkwaliteiten Nationaal Landschap en hierover is geadviseerd door de gemeentelijke commissie.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie' zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het verlagen van gronden;
  • c. het afgraven, verleggen of ophogen van historische polderkades en/of natuurlijke reliëfranden;
  • d. het aanplanten van permanente hoogopgaande beplanting, waaronder mede begrepen boomteelt en/of fruitteelt, met een (gezamenlijke) oppervlakte van meer dan 500 m²;
  • e. het vellen of rooien van hoogopgaande beplanting, waaronder mede begrepen boomteelt en/of fruitteelt, met een (gezamenlijke) oppervlakte van meer dan 50 m²;
  • f. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
  • g. het verleggen of dempen van watergangen en/of waterpartijen;
  • h. het aanleggen van bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
4.5.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in sublid 4.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, waaronder mede wordt verstaan het vervangen of herbeplanten van bestaande fruitteelt of bestaande boomteelt in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, alsmede het egaliseren van gronden;
  • b. binnen een agrarisch bouwvlak of binnen een niet-agrarisch bestemmingsvlak waarin gebouwd mag worden plaatsvinden;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende vergunning.
4.5.3 Toetsingscriteria

een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 4.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen;

voor het aantonen of er geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de te beschermen waarden en/of functies wordt, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kernzone', advies ingewonnen bij de gemeentelijke commissie, die in hun beoordeling de kernkwaliteiten en ontwerprichtlijnen, zoals benoemd in Bijlage 1 Nota kernkwaliteiten Nationaal Landschap, betrekken.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, bagger en grondspecie met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • d. een gebruik van gronden ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder artikel 2, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
  • e. een gebruik van ongebouwde gronden voor opslag tot een hoogte van meer dan 4 m;
  • f. een gebruik van de gronden vóór de voorgevellijn van hoofdgebouwen voor opslag, met dien verstande dat te allen tijde de afstand van de opslag tot aan de weg ten minste 10 m dient te bedragen.
6.2 Parkeerregels
6.2.1 Algemene parkeerregels

Het is verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde parkeernormen. Voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormering en de van toepassing zijnde stedelijke zone (zoals vervat in bijlagen bij de regels bijlage 2) bepaald of voorzien is in voldoende parkeergelegenheid.

6.2.2 Specifieke parkeerregels bij bouwplannen

Een bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeerbehoefte wordt bepaald met inachtneming van door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Indien er geen beleidsregels aanwezig zijn, gelden de actuele CROW kencijfers. Zijn er wel beleidsregels en wijzigen deze gedurende de planperiode dan gelden de gewijzigde regels. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

6.2.3 Specifieke parkeerregels bij gebruikswijzigingen

Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet, voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden. De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van de parkeernormering o.b.v. de meest actuele CROW publicatie dan wel het gemeentelijk parkeerbeleid. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

6.2.4 Specifieke gebruiksregels

Op grond van het bepaalde in de regels mogen voor de verschillende bestemmingen aangewezen gronden daarvoor slechts worden bebouwd en gebruikt onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid voor voertuigen wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien voldaan wordt aan de parkeernormering o.b.v. de meest actuele CROW publicatie dan wel het gemeentelijk parkeerbeleid, of, uitsluitend voor het plangebied van het bestemmingsplan 'Hoef en Haag' en 'Broekgraaf', de in dat bestemmingsplan genoemde parkeernormen. Indien dit gemeentelijke parkeerbeleid gedurende de planperiode wijzigt, dient rekening te worden gehouden met de wijziging.

6.3 Gebruiksregels parkeren

Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken als bedoeld in artikel 6.2, indien niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering o.b.v. de meest actuele CROW publicatie dan wel het gemeentelijk parkeerbeleid. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

6.4 Afwijken parkeren
6.4.1 Afwijken van de parkeerregels

Het college van burgemeester en wethouders kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2, artikel 6.3 en artikel 6.5, met in achtneming van de parkeernormering o.b.v. de meest actuele CROW publicatie dan wel het gemeentelijk parkeerbeleid, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Het college neemt hierbij in overweging of:

  • a. het voldoen aan de parkeerregels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • b. er op andere wijze in de benodigde parkeer- en stallingsbehoefte wordt voorzien;
  • c. er een financiële voorwaarde dient te worden gesteld.
  • d. Indien gedurende de planperiode het gemeentelijk parkeerbeleid wijzigt, geldt het gewijzigde parkeerbeleid.
6.4.2 Afwijken van de parkeereis

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 indien in het plangebied, dan wel in de directe omgeving, op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning financiële voorwaarden verbonden kunnen worden.

6.5 Nadere eisen parkeervoorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van maatvoering van de parkeervoorzieningen indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor wat betreft de maximale goot-en bouwhoogte, teneinde de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte met maximaal 10% te vergroten, voor zover het noodzakelijk is voor een technisch betere realisering van bouwwerken, werken of werkzaamheden dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.

7.2 Voorwaarden toepassing afwijkingsregels

De omgevingsvergunning wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Dit lid onder a is niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het “bestemmingsplan Lange Meent 3, Everdingen'.