direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Herinrichting locatie steunpunt Rumpt
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1960.RUMBoutensteinswg4-ONT1

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De gemeente West Betuwe heeft het voornemen om de huidige twee gemeentewerven te verplaatsen naar de locatie aan Boutensteinseweg 4 te Rumpt (hierna: Locatie Rumpt). Deze locatie is thans in gebruik als steunpunt van de provincie Gelderland. Aanleiding voor de verplaatsing is de veroudering van de huidige gemeentewerven. De opstallen op de werven zijn niet modern, duurzaam en energiezuinig. Ook voldoen ze niet aan de ARBO-technische voorwaarden.

De Locatie Rumpt wordt heringericht. Er wordt een combinatie gerealiseerd van een gemeentewerf en een provinciaal steunpunt, inclusief bijbehorende kantoorfaciliteiten. De locatie is in het geldende bestemmingsplan bestemd als opslagterrein. De gemeentewerf en overheidskantoren zijn maatschappelijke voorzieningen en zijn niet toegelaten. Ook passen de nieuwbouwplannen niet binnen de bouwregels van het geldende bestemmingsplan.

Met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan een omgevingsvergunning worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Voorliggend rapport onderbouwt de ruimtelijke inpasbaarheid van de voorgestelde ontwikkeling.

1.2 Ligging en begrenzing van het project

Locatie Rumpt ligt ten zuidoosten van de kern Rumpt. Het perceel is kadastraal bekend, gemeente Deil, sectie N nummer 937. De locatie ligt in het buitengebied van West Betuwe. Het gebied kent voornamelijk agrarische gronden. Direct naast de projectlocatie is een tennisvereniging gelegen. Aan de Boutensteinseweg, direct naast de projectlocatie, is een ambulancepost aanwezig. Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van de projectlocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.RUMBoutensteinswg4-ONT1_0001.png"

Weergave ligging projectlocatie project, bron: Google Earth

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.RUMBoutensteinswg4-ONT1_0002.png"

Perceel gemeente Deil, sectie N nummer 937 (BGT ondergrond), bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

1.3 Bestemmingsplaninformatie en mate van afwijking van het bestemmingsplan

Voor de projectlocatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2022', vastgesteld door de gemeenteraad op 21 december 2021. Krachtens dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening', en als zodanig bestemd voor 'opslagterrein' door middel van de aanduiding 'opslag'. Tevens zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie' van kracht. Ook gelden de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - beschermingszone leefgebied natte dooradering' en 'overige zone - inundatiekommen'. Bouwwerken zijn toegelaten voor zover de oppervlakte en bouwhoogte niet groter zijn dan de oppervlakte en bouwhoogte van bestaande bouwwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.RUMBoutensteinswg4-ONT1_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2022', projectlocatie rood omlijnd

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale omgevingsvisie

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.

Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:

  • Prioriteit 1: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Prioriteit 2: Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Prioriteit 3: Sterke en gezonde steden en regio's
  • Prioriteit 4: Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

Conclusie

De NOVI bevat beleid op een hoog schaalniveau en doet geen uitspraken over dit initiatief of over het plangebied. Het project sluit aan bij het uitgangspunt functies te combineren. Met het combineren van een gemeentewerf en een provinciaal steunpunt, inclusief bijbehorende kantoorfaciliteiten, wordt de ruimte efficiënt en optimaal benut. Het initiatief is in overeenstemming met de NOVI.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Conclusie
Het projectgebied ligt binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De Nieuwe Hollandse Waterlinie kent de volgende kernkwaliteiten:

  • 1. Het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militair verdedigingssysteem, bestaande uit:
      • inundatiegebieden;
      • zone met verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten betonnen mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;
      • voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied) rondom de forten;
      • waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers, en dijken functionerend in samenhang met verdedigingswerken en inundatiegebieden;
      • overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten;
      • de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;
      • de historische vestingstructuur van de vestingsteden Muiden, Weesp, Naarden, Nieuwersluis, Gorinchem en Woudrichem.
  • 2. Grote openheid.
  • 3. Groen en overwegend rustig karakter.

In de Provinciale verordening worden in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten regels gesteld omtrent de inhoud van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Zie voor een toets aan deze regels paragraaf 2.2.2. Het Barro doet verder geen uitspraken over dit project of over het projectgebied.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

In artikel 3.1.6 onder 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Als een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning met een goede ruimtelijke onderbouwing, voorziet in nieuwe planologische bouwmogelijkheden, dan kwalificeren deze bouwmogelijkheden in beginsel als een "stedelijke ontwikkeling" als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het moet wel gaan om bouwmogelijkheden van enige omvang. Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen "sec" die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling.

Deze ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunning voorziet in de verplaatsing van twee gemeentewerven naar Locatie Rumpt, gelegen in het buitengebied van West Betuwe. Op deze nieuwe locatie wordt een combinatie gerealiseerd van een gemeentewerf en een provinciaal steunpunt, inclusief bijbehorende kantoorfaciliteiten. Met het project wordt een andere vorm van bedrijvigheid toegestaan. Het bebouwd oppervlak op het terrein van Locatie Rumpt neemt toe met 3.274 m2. Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn op het perceel uitsluitend bouwwerken met de bestaande hoogte en oppervlakte toegestaan. Echter, de bebouwing op de voormalige gemeentewerven wordt gesaneerd. Hierdoor is geen sprake van toename van ruimtebeslag.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Hierbij kan gedacht worden aan een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water en bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid. De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Binnen bestaand stedelijk gebied heeft hergebruik, transformatie en revitalisering van de bestaande voorraad aan gebouwen prioriteit boven het benutten van nog open plekken in stedelijk gebied.

Conclusie
Het initiatief is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland.

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. Op 5 juli 2022 is de laatste actualisatie vastgesteld.

De omgevingsverordening is een uitwerking van de omgevingsvisie. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap, energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke stoffen en luchtvaart.

In het projectgebied is de instructieregel bestemmingsplan bescherming Nieuwe Hollandse Waterlinie (artikel 2.58) van toepassing:

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden die onderdeel uitmaken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten, bedoeld in artikel 2.57, eerste lid, daarvan aantasten.
  • 2. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat:
    • a. een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden, met gebruikmaking van de nadere beschrijving van de kernkwaliteiten, bedoeld in artikel 2.57, tweede lid;
    • b. het door de gemeente te voeren beleid ter bescherming van die waarden en de onderbouwing hiervan.
  • 3. Een bestemmingsplan bevat regels over de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan.

Voorliggend project tast geen cultuurhistorische waarden aan. Zie voor een beschrijving van de aanwezige cultuurhistorische waarden en de motivatie hiervan paragraaf 4.2.2.

Daarnaast is er in de omgevingsverordening een instructieregel voor uitbreiding van solitaire bedrijvigheid (artikel 2.12 lid 3) opgenomen:

3. Een bestemmingsplan maakt in het buitengebied uitbreiding van solitaire bedrijvigheid die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000 vierkante meter en waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250 vierkante meter bedrijfsbebouwing niet mogelijk, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:

  • a. verplaatsing naar een bedrijventerrein in redelijkheid niet mogelijk is;
  • b. de uitbreiding regionaal is afgestemd;
  • c. de uitbreiding landschappelijk goed wordt ingepast;
  • d. de uitbreiding mogelijk wordt gemaakt met een maatbestemming.

De instructieregel heeft geen betrekking op het project. Voorliggend project maakt geen uitbreiding van solitaire bedrijvigheid mogelijk. Het perceel dat in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2022' bestemd is als 'Bedrijf - Nutsvoorziening' wordt in gebruik genomen voor maatschappelijke voorzieningen namelijk voor een gemeentewerf en overheidskantoren.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in lijn is met de Omgevingsverordening Gelderland. Het provinciale beleid staat het initiatief niet in de weg.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie West Betuwe

Op 22 februari 2022 is de Omgevingsvisie West Betuwe vastgesteld. Deze omgevingsvisie laat zien wat de gemeente belangrijk vindt voor de omgeving waarin we wonen, werken en waarin we onze vrije tijd doorbrengen. Het nodigt iedereen uit om bij te dragen aan de ontwikkeling van de gemeente. De Omgevingsvisie West Betuwe heeft drie kernambities geformuleerd:

  • De gemeente West Betuwe zet in op toekomstbestendige en leefbare kernen
  • Als gemeente West Betuwe ontwikkelen we ons tot dé fruitgemeente van Nederland
  • De gemeente West Betuwe versterkt haar beleefbaar rivierenlandschap waarin kleinschaligheid en 'de dorpse sfeer' de boventoon voeren.

Conclusie
In de Omgevingsvisie staan geen ambities voor de gemeentewerven verwoord. Het project is niet in strijd met de Omgevingsvisie.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het projectgebied is in gebruik als steunpunt van de provincie Gelderland. Het terrein heeft een oppervlakte van 27.476 m2 en is deels verhard. Op het terrein staan opstallen, een kantoorgebouw/werkschuur, zoutopslag inclusief overkappingen en diverse kleine opstallen en pekelinstallaties. Het bestaand bebouwd oppervlak bedraagt 1.798 m2. Naast de inrit van het terrein is een vijver aanwezig. Op onderstaande afbeelding zijn de bestaande gebouwen weergegeven.

  • 1. kantoorgebouw/werkschuur
  • 2. gebouw overdekking machines
  • 3. zoutloods

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.RUMBoutensteinswg4-ONT1_0004.png"

Luchtfoto projectgebied, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.RUMBoutensteinswg4-ONT1_0005.png"

Projectlocatie vanaf ingang Boutensteinseweg, bron: Google Street View

3.2 Toekomstige situatie

Aan de oost- en westzijde van de gemeente West Betuwe liggen twee gemeentewerven. De bestaande gemeentewerven zijn verouderd. De opstallen zijn niet modern, duurzaam en energiezuinig. Bovendien voldoen ze niet aan de ARBO-technische voorwaarden. Om de opstallen hieraan te laten voldoen moet er grootschalig bouwkundig onderhoud aan beide werven plaatsvinden.

De gemeente is met de provincie tot een samenwerking gekomen om een combinatie te realiseren van een gemeentewerf en een provinciaal steunpunt, inclusief bijbehorende kantoorfaciliteiten.

Het voordeel van één centraal gelegen werf is de efficiënte inzet en aansturing van medewerkers en het gebruik van het onderhoudsmateriaal. Met een werf aan de oost- en westzijde van de gemeente is er doublure in menskracht en materiaal en moet veel onderling transport plaatsvinden. Met dit project wordt één gezamenlijke locatie voor de provincie en gemeente gerealiseerd. Het delen van de functies en de diverse faciliteiten biedt schaalvoordelen. Zowel de provincie als de gemeente zijn beheerders van de openbare ruimte. In het dagelijkse onderhoud aan deze openbare ruimte zijn er veel raakvlakken. Bij calamiteiten wordt er contact gezocht en samengewerkt. De onderlinge samenwerking kan verbeterd worden en er kan gebruik worden gemaakt van elkaars expertise. Daarnaast zullen de benodigde investerings- en exploitatiekosten voor deze nieuwbouw lager uitvallen bij een samenwerkingsvariant, dan wanneer ieder voor zich gaat bouwen.

Er is voor gekozen de gemeentewerven te verplaatsen naar Locatie Rumpt. Locatie Rumpt ligt centraal in de gemeente. Een gecombineerde werf op één van de bestaande locaties is lastig te realiseren omdat de rijafstanden dan erg groot worden en de percelen te klein zijn.

In de toekomstige situatie wordt Locatie Rumpt heringericht en vernieuwd. De aanwezige opstallen worden gesloopt. Er wordt nieuwbouw gerealiseerd. Het bebouwd oppervlak van de nieuwbouw bedraagt 5.072 m2. De bebouwing bestaat uit:

  • opstallen: open loods, vrijstaande fietsenberging achter kantoorgebouw en techniekruimte kantoorgebouw;
  • kantoorgebouw (werkplaats kantoren);
  • zoutopslag inclusief overkappingen;
  • garage, werkplaats en magazijn.

Er wordt een gezamenlijk hoofdgebouw van twee verdiepingen gerealiseerd. Met op de begane grond één gezamenlijke entree die toegang biedt tot de meer publieke ruimten zoals kleedruimten kantine/keuken en sanitaire groepen, maar ook bijvoorbeeld de technische ruimten. Op de begane grond wordt een gezamenlijke opgang gerealiseerd die leidt naar de 1e verdieping. Op de 1e verdieping zal het kantoorgebouw een gescheiden karakter hebben. Op deze verdieping zijn ook de gedeelde vergaderfaciliteiten gesitueerd.

Op het terrein zullen enkele opstallen worden gerealiseerd, zoals een werkplaats, zoutloods en opslag voor materieel. Achter op het terrein wordt voor de gemeente een werf gerealiseerd. Er wordt gestreefd naar een sober, doelmatig en functioneel gebouw. Dit geldt ook voor de opstallen en de terreininrichting. Hierbij wordt rekening gehouden met de duurzaamheidsdoelstellingen van beide partijen. Dit betekent o.a. een energie- en CO²-neutraal gebouw, toekomstbestendig en passend in de omgeving met aandacht voor flora en fauna.

Voor het terrein is een inrichtingsplan opgesteld. Het terrein wordt in de toekomst gezamenlijk door de provincie en de gemeente gebruikt. Dit heeft als gevolg dat er meer faciliteiten en ruimte benodigd is dan in huidige situatie. Om het huidige terrein optimaal te benutten is een variantenstudie gedaan en is een definitieve variant opgesteld. In deze lay-out is het terrein in een aantal zones op te delen:

  • Openbare zone, dit betreft het voorste deel van het terrein, hier bevinden zich de parkeerterreinen voor bezoekers en medewerkers (voorzien van slagboom) en is de hoofdentree tot het kantoor/gebouw.
  • De werkzone t.b.v. gladheidsbestrijding, dit betreft de het gebied rechtsonder waar de zoutloods en de natzoutinstallaties is gesitueerd.
  • De werkzone/stallingzone, dit betreft het gebied linksboven hier bevinden zich de stallingsgarages, werkplaats/magazijn en een open loods (nieuwbouw). In deze zone zullen dagelijks activiteiten plaatsvinden t.b.v. het reguliere onderhoud aan materieel van de beheer en onderhoudsorganisaties.
  • De werf zone, dit betreft het gebied linksonder waar de opslag van de gemeentelijke onderhoudsdienst is gepositioneerd, hier zullen dagelijks activiteiten plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.RUMBoutensteinswg4-ONT1_0006.png"

Ontwerp indeling terrein

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren
    Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
  • Saneren
    Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient dit te worden gemeld en samen met een saneringsplan bij de provincie Gelderland of de Omgevingsdienst Rivierenland in worden gediend. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Onderzoek
Op 11 december 2019 is verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 1. Hieruit zijn de volgende conclusies naar voren gekomen:

Chloride
Ter plaatse van de zoutloods en de opslagtanks met pekel zijn verhoogde gehalten en concentraties aan chloride in de grond en het grondwater aangetroffen. Hiervoor is aanvullend onderzoek noodzakelijk.

Asbest
In de ophooglaag onder de asfaltverharding is asbestverontreiniging vastgesteld. Er is geen sprake van bodemverontreiniging zoals bedoeld in de Wet bodembescherming. Ter plaatse van het puinpad is geen asbest aangetroffen.

PFAS
Ter plaatse van het achterterrein zijn plaatselijk gehalten aan PFAS aangetroffen welke de tijdelijke achtergrondwaarden overschrijden. Deze zijn waarschijnlijk te relateren aan de activiteiten ter plaatse (mogelijk oefenterrein brandweer en het gebruik van blusschuim).

Op 19 april 2021 is nader asbest- en (water)bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2).

Chloride
De aangetroffen verontreiniging dient, voor zover technisch gezien redelijkerwijs haalbaar, gesaneerd te worden.

PAK
Ter plaatse van de nieuwe inrit zijn maximaal licht verhoogde gehalten PAK aangetroffen. Ook is in de ophooglaag van het achterterrein een sterke verontreiniging aan PAK aangetoond.

Asbest
In het funderingsmateriaal zijn geen asbesthoudende materialen aangetroffen, wel matig tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en/of minerale olie. Ook in de funderingslaag onder de klinkerverharding op het voorterrein zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.

De asfaltverharding op het achterterrein, bij de zoutloods en de open loods is gekwalificeerd als niet teerhoudend. In het niet eerder onderzocht gedeelte achterterrein zijn licht verhoogde gehalten asbest aangetroffen.

PFAS
In de ophooglaag in het niet eerder onderzocht gedeelte achterterrein zijn geen verhoogde gehalten PFAS aangetroffen. Het gebruik als oefenterrein door de brandweer heeft niet geleid tot een bodemverontreiniging.

Ten aanzien van de chloride vervuiling is nader onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat maatregelen nodig zijn om de verontreiniging beheersbaar te houden. De maatregelen worden uitgevoerd bij de realisatie van het project. De kosten voor deze maatregelen (saneringen) kunnen aanzienlijk zijn. Met provincie Gelderland zijn contractuele afspraken gemaakt over de saneringen en de kosten daarvoor. De provincie levert het terrein 'schoon' op. Voor de noodzakelijke maatregelen heeft de provincie budget vrijgemaakt. De gemeente heeft geen aanvullende kosten hiervoor.

Ten aanzien van de chloride vervuiling wordt nader onderzoek uitgevoerd voor eventuele ecologische risico's in de omgeving van het terrein. Dit onderzoek wordt bij de aanvraag voor de bouwvergunning ingediend. Ook wordt er een monitoringsplan opgesteld ten aanzien van de chloride verontreiniging in het grondwater. Ook deze wordt bij de bouwvergunning ingediend.

Ten aanzien van de aanwezigheid van een voormalige HBO tank is nader onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek wordt op het moment uitgevoerd en bij de aanvraag voor de bouwvergunning ingediend.

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief. Maatregelen om de chloride verontreiniging beheersbaar te houden zijn noodzakelijk. Deze maatregelen worden gerealiseerd bij de uitvoering van het geheel. Over de kosten voor de maatregelen zijn afspraken gemaakt met de provincie.

Enkele nadere onderzoeken worden uitgevoerd. Deze worden ingediend bij de aanvraag van de bouwvergunning voor het perceel.

4.2 Erfgoed

4.2.1 Archeologie

Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt. Het archeologiebeleid van de gemeente is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2022'.

Onderzoek
In het projectgebied is voor een deel van de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van kracht.

Waarde - Archeologie 4
Bebouwing
Voor de 'Waarde - Archeologie 4' geldt dat voor nieuwe bouwwerken met een verstoringsoppervlak groter dan 1.000 m2 en die dieper dan 30 cm de grond in gaan een archeologisch onderzoek verplicht is. Dit project voorziet in nieuwbouw met een oppervlakte van 5.072 m2 waar bij de bouwwerkzaamheden een diepte van meer dan 30 cm noodzakelijk is. Het terrein heeft in de bestaande situatie een bebouwd oppervlak van 1798 m2. Dit is al verstoord gebied met betrekking tot archeologie.

Werken en werkzaamheden
Ook voor werken en werkzaamheden geldt een maximaal oppervlak van 1000 m2. Anders is er een omgevingsvergunning vereist en dient er een archeologisch onderzoek te worden ingediend.

Er vindt een aantal werkzaamheden binnen deze dubbelbestemming plaats:

  • De verharding op het achterterrein wordt vergroot met 2506 m2
  • Het middenterrein (incl. wasplaats) wordt verhard met 4076 m2;
  • Terreinverharding van de oude toegang/brug voor de ambulancepost van 380 m2;
  • Verharding voor het terras ter plaatse van het kantoor van 225 m2.

Ter plaatse van het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 9. Uit onderzoek blijkt dat er in het plangebied geen archeologische waarden verwacht worden. Om deze reden is vervolg onderzoek niet noodzakelijk. Het initiatief ondervindt geen hinder van archeologische waarden.

Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.2.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Onderzoek
In het projectgebied bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Het plangebied is gelegen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het projectgebied valt binnen de inundatiekommen. Hiervoor geldt in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2022' een maatwerkregeling. Binnen het projectgebied mag worden gebouwd op grond van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 6.3.1 (vergroten oppervlakte). Voorwaarde voor bouwen buiten het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is dat er wordt voldaan aan de ontwerprichtlijnen Nieuwe Hollandse Waterlinie en de ontwerprichtlijnen Inundatiekom Tielerwaard.

De ontwikkelingen van dit initiatief vinden plaats op een perceel dat omringt is door opstaand groen. Het project blijft hiermee een groen erf binnen een open komgebied. Het landelijke aspect ter plaatse neemt hierdoor niet in waarde af.

Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit project. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarden ter plaatse.

4.3 Water

Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's.

Vergunningplichtige handelingen volgen uit de Waterwet en uit de Keur van het Waterschap. Veel handelingen in het watersysteem vallen onder algemene regels en dan is er geen watervergunning nodig. Een melding is vaak wel noodzakelijk. Het Waterbesluit bevat bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan.

Watertoets
Bij ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd. Doel van de watertoets is om de relatie tussen planvorming en waterhuishouding te versterken. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen daartoe te worden getoetst door de waterbeheerder. Bij een watertoets moeten de gevolgen voor de waterhuishouding in beeld worden gebracht. Voor het plangebied is de watertoets uitgevoerd. Uit de watertoets blijkt dat de gangbare watertoetsprocedure gevolgd moet worden. In dat kader wordt het plan voorgelegd aan het waterschap. Het resultaat van de watertoets is te vinden in Bijlage 4.

Grondwater
Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor het waterpeil in sloten en vaarten. Dit peil heeft indirect effect op het grondwaterpeil. Gemeenten moeten overlast door te veel of te weinig grondwater beperken.

Drooglegging
Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Het waterschap adviseert voor het maaiveld een drooglegging van 0,7 m, voor het straatpeil een drooglegging van 1 m en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 m. Zo wordt overlast door grondwater voorkomen. In gebieden waar overlast door grondwater bekend is of waar hoge grondwaterstanden voorkomen wordt geadviseerd om onderzoek te doen. Er kunnen maatregelen genomen worden om overlast te voorkomen.

Waterkwaliteit
Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, worden bij voorkeur geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) toegepast voor dak, dakgoot en regenpijp. Tevens kunnen bladverliezende bomen de waterkwaliteit negatief beïnvloeden dus hier moet waar mogelijk rekening mee gehouden worden.

Bestaande en nieuwe situatie plangebied rondom water
Huidige situatie:
In de huidige situatie is de afwatering als volgt geregeld:

  • De bebouwing (rood gearceerd), met een gezamenlijk oppervlak van 1.746 m², wateren af via de riolering en stromen uit op de omliggende watergang.
  • De zoutplaat (geel gearceerd), met een gezamenlijk oppervlak van 210 m², wateren af via de riolering en stromen uit op de omliggende watergang.
  • De verhardingen (grijs gearceerd), met een gezamenlijk oppervlak van 9.703 m², wateren af via de riolering en stromen uit op de omliggende watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.RUMBoutensteinswg4-ONT1_0007.png"

Afwatering huidige situatie

Nieuwe situatie:

  • Kantoorgebouw (blauw): het dakwater van het kantoorgebouw wordt aan noordzijde, geïnfiltreerd en oppervlakkig, vertraagd afgevoerd naar de noordelijk gelegen groenstrook en watergang.
  • Zoutloods, Openloods groot en Openloods klein (rood): het dakwater van de drie gebouwen wordt opgevangen in een eigen rioolstelsel en gebufferd in tanks. Via een bezinkselafscheider wordt het dakwater in de bovengrondse bergingsvoorziening gepompt om het water te kunnen gebruiken voor het productieproces van het strooizout en voor regulier gebruik door de gemeentelijke buitendienst (o.a. besproeien van groenvoorzieningen binnen de gemeente). Deze bergingsvoorziening beschikt over een noodoverstort die bij extreme neerslag op de aangrenzende watergang.
  • Zoutplaat (geel): de geel gearceerde vlakken betreffen vloeistofdichte verhardingen. Vervuild hemelwater (verontreinigd met zout) wordt via lijngoten, een leidingenstelsel, een OBAS en een pomp aangesloten op een bergingsvoorziening voor hemelwater (zout). Deze bergingsvoorziening beschikt over een noodoverstort die bij extreme neerslag afwatert op het vuilwaterriool.
  • Verharding (grijs): het hemelwater in het grijs gearceerde gebied watert via kolken, een leidingenstelsel, een OBAS en een uitstroomvoorziening af op de omliggende watergang.
  • Verharding (groen): het hemelwater in het groen gearceerde gebied wordt geïnfiltreerd en oppervlakkig, vertraagd afgevoerd naar de omliggende groenstroken en watergangen

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.RUMBoutensteinswg4-ONT1_0008.png"

Afwatering nieuwe situatie

Balans:
In onderstaande tabel is het verhard oppervlak in de huidige en toekomstige situatie naast elkaar weergegeven. Daarbij is aangegeven op welke wijze wordt afgewaterd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.RUMBoutensteinswg4-ONT1_0009.png"

Conclusie
Uit de watertoets blijkt dat de gangbare watertoetsprocedure gevolgd moet worden. In dat kader wordt het plan voorgelegd aan het waterschap.

Voor het plan geldt dat ten opzichte van de huidige situatie het verhard oppervlak toeneemt. Door de wijze waarop regenwater in de nieuwe situatie wordt afgewaterd is er sprake van een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Grote delen van het verhardoppervlak wordt vertraagd, bovengronds en via de groenstroken afvoert. Compensatie van toename van verhard oppervlak is niet vereist bij het toepassen van vertraagde afvoer.

4.4 Natuurwaarden

Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000 -gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden
Door het rijk zijn gebieden aangewezen die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming
in de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van omgevingsvergunningaanvraag moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek
Soortenbescherming
Om te onderzoeken of de Wet natuurbescherming gewaarborgd is bij dit planvoornemen een ecologische quickscan uitgevoerd, zie Bijlage 5. Uit de quickscan blijkt dat nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen en marterachtigen noodzakelijk is. Dit onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 6

De sloop van de bebouwing leidt tot beschadiging en vernieling van één zomerverblijfplaats van gewone dwergvleermuis. Voor de sloop is ontheffing van de provincie noodzakelijk. Onderdeel van de ontheffingsaanvraag is een projectplan waarin maatregelen ten gunste van de gewone dwergvleermuis worden beschreven.

Lichtverstoring kan tijdens de werkzaamheden optreden voor foeragerende of passerende vleermuizen. Dit is alleen zo in schemering en nachtelijke uren in de actieve periode (april t/m oktober). Er zijn dan vanuit de zorgplicht maatregelen vereist.

Er is een Activiteitenplan voor de gewone dwergvleermuis opgesteld, zie Bijlage 7. In het Activiteitenplan zijn onderstaande mitigerende maatregelen beschreven. De provincie heeft voor dit initiatief een ontheffing verleend. De aanwezigheid van beschermde soorten staat het project niet verder in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.RUMBoutensteinswg4-ONT1_0010.png"

Gebiedsbescherming - Stikstof
Het plangebied bevindt zich niet in een beschermd gebied zoals het Gelders Natuurnetwerk, groene ontwikkelingszone of een Natura 2000-gebied. Het eerste Natura 2000-gebied ligt op circa 4,5 km afstand. Het GNN gebied ligt op circa 1,5 km afstand. Het is niet aannemelijk dat het initiatief effecten heeft op beschermde gebieden.

In het kader van dit initiatief is een stikstofberekening met het programma Aerius uitgevoerd. De berekening en de resultaten zijn opgenomen in Bijlage 8. Uit de berekening blijkt dat dit initiatief geen negatieve effecten heeft op stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden.

Conclusie
Indien de maatregelen voor soortenbescherming worden opgevolgd is er geen verdere belemmering in het kader van natuurwaarden voor dit plan.

4.5 Geluid

Toetsingskader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Onderzoek
Het project voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder. In dit kader is geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk. Ook is er geen sprake van een industrieterrein. In paragraaf 4.9 wordt ingegaan op geluid in verband met bedrijven en milieuzonering.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit project.

4.6 Verkeer en parkeren

Verkeer
Het plan voorziet in de toevoeging van een gemeentewerf bij de bestaand provinciaal steunpunt. Door de komst van de werf neemt de verkeersgeneratie toe. Een gemeentewerf is niet als functie opgenomen door het CROW. Door de initiatiefnemer is onderzocht hoeveel verkeersbewegingen het initiatief genereert per etmaal. Op basis van deze gegevens dient rekening te worden gehouden met de volgende verkeersgeneratie:

  • Licht verkeer: 281 vervoersbewegingen per etmaal;
  • Middelzwaar vrachtverkeer: 11 vervoersbewegingen per etmaal;
  • Zwaar vrachtverkeer: 22 vervoersbewegingen per etmaal.

De omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om deze extra druk te verwerken. Daarnaast vindt een groot deel van de nieuwe verkeersgeneratie buiten de spitstijden plaats. Op de momenten waarop daadwerkelijk de meeste knelpunten te verwachten zijn wordt er niet voorzien in een extra verkeersgeneratie als gevolg van de werf.

Nader onderzoek naar de verkeerssituatie ter plaatse is niet noodzakelijk. Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft verkeer.

Parkeren
De parkeervraag van de ontwikkeling op Locatie Rumpt is bepaald aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen die zijn opgenomen in de "Nota Parkeernormen 2017". De parkeervraag is berekent door een parkeernorm van 3 plaatsen per 100 m2 kantoorgebouw aan te houden. Voor het initiatief moeten minstens 45 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Binnen het plangebied worden 65 parkeerplaatsen gerealiseerd, bestaande uit:

  • 50 parkeerplaatsen voor de Gemeente
  • 14 parkeerplaatsen voor de Provincie
  • 1 parkeerplaats voor een minder-valide persoon

Aan de parkeernorm wordt dus ruim voldaan.

Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere:
    • 1. woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen;
    • 2. kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek
Het initiatief voorziet in de toevoeging van een gemeentewerf bij een bestaand provinciaal steunpunt. Zoals aangegeven in de vorige paragraaf voorziet het initiatief in 314 verkeersbewegingen per etmaal. Met behulp van de Nibm-tool is onderzocht. De Nibm-tool is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.RUMBoutensteinswg4-ONT1_0011.png"

Nibm-tool

De drempelwaarden zoals genoemd in het Besluit nibm worden niet overschreden. Het initiatief voorziet niet in een significante verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen verdere belemmering voor dit initiatief. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek
De risicokaart Nederland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere typen risicobronnen en ongevallen. De gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rik. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied weergegeven, met in geel aangegeven het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.RUMBoutensteinswg4-ONT1_0012.png"

Uitsnede risicokaart plangebied ter plaatse van gele cirkel

Risicovolle inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Binnen het plangebied worden geen activiteiten mogelijk gemaakt waar externe veiligheidsrisico's aan verbonden zijn zoals bedoeld in bijlage VII van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Opslag van stoffen ter plaatse vindt plaats volgens alle geldende richtlijnen daarvoor.

Vervoer gevaarlijke stoffen over (spoor)wegen
Er ligt in de directe omgeving van het projectgebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er ligt in de directe omgeving van het projectgebied ook geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen. Er is dus geen beperking voor het projectgebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door Buisleidingen
Op een afstand van circa 470 m van het projectgebied ligt de buisleiding Defensie Pijpleiding Organisatie. De risicocontour risicoafstand is 0 m. Er is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.

Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Onderzoek
Voorliggend project voorziet de combinatie van een gemeentewerf en een provinciaal steunpunt, inclusief bijbehorende kantoorfaciliteiten. De bestaande gemeentewerven worden verplaatst naar Locatie Rumpt. Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering passen de activiteiten onder 'gemeentewerven (afval-inzameldepots)' met milieucategorie 3.1 (SBI -2008 381).

In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende omgevingstypen. Voor het projectgebied en omgeving is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Het projectgebied ligt in het buitengebied. Het gebied kent een variatie aan functies, bestaande uit: agrarische en andere bedrijvigheid, wonen en sport.

Een richtafstand van 30 m ten opzichte van deze milieubelastende functie is, uitgaande van het omgevingstype 'gemengd gebied' gerechtvaardigd. De dichtstbijzijnde woningen liggen op een afstand van circa 510 meter van het projectgebied. Er wordt derhalve voldaan aan de richtafstand. Ter plaatse van die woningen en verder gelegen woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Tot slot geldt dat er geen bedrijven in de directe omgeving van het projectgebied zijn gelegen die als gevolg van onderhavige ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Aan Boutensteinseweg 1 (direct aan de overzijde van Locatie Rumpt) is een bedrijf gevestigd dat zich bezig houdt met groenvoorziening, landschapsinrichting, groenbeheer en groenonderhoud. De gemeentewerf en provinciaal steunpunt zijn geen milieugevoelige functies. Verplaatsing van de gemeentewerven naar Locatie Rumpt en herinrichting van het terrein is niet mogelijk door naastgelegen bedrijf.

Conclusie
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Niet gesprongen conventionele explosieven

Toetsingskader
Op basis van de Arbowetgeving en de Openbare Orde en veiligheid dienen alle risico's van de voorgenomen werkzaamheden vooraf in kaart gebracht te worden. Hierbij moeten de voorkomende risico's zoveel mogelijk worden ingeperkt. Wanneer er niet-gesprongen explosieven (NGE), ook wel conventionele explosieven (CE), aanwezig zijn in het plangebied, dan bestaat de mogelijkheid op een ongecontroleerde detonatie tijdens de werkzaamheden.

Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied is een vooronderzoek uitgevoerd voor ontplofbare oorlogsresten. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 10. Uit het vooronderzoek blijkt dat in het plangebied geen feitelijke indicaties voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten zijn aangetroffen. Om deze reden is vervolg onderzoek niet noodzakelijk. Het initiatief ondervindt geen hinder van niet gesprongen conventionele explosieven.

Conclusie
Het aspect 'niet gesprongen conventionele explosieven' levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Kabels en leidingen

Voor de realisatie van het initiatief is het van belang om rekening te houden met relevante kabels en leidingen. In het kader van dit initiatief is een KLIC-melding uitgevoerd. Uit de KLIC-melding blijkt dat er een aantal kabels en leidingen in het plangebied aanwezig is. Dit is op de onderstaande afbeelding weergegeven. In het plangebied is een aantal riool- en waterleidingen aanwezig. Ook zijn er enkele datakabels aanwezig in het plangebied.

Bij graafwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezie kabels en leidingen. De aanwezige kabels en leidingen genieten geen bijzondere bescherming. Aanvullende beschermende maatregelen in het kader van kabels en leidingen zijn niet noodzakelijk.

Op onderstaande afbeelding is het resultaat van de melding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.RUMBoutensteinswg4-ONT1_0013.png"

KLIC-melding

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit initiatief.

4.12 Vormvrije m.e.r.

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden, waarin een nieuwe procedure voor de m.e.r.-beoordeling is opgenomen. Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is dient bepaald te worden of een ontwikkeling voorkomt in onderdeel C of onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, of de drempelwaarden worden overschreden, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r. verplicht is. Onderdeel D bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is.

Onderzoek en conclusie
Voorliggend project voorziet de combinatie van een gemeentewerf en een provinciaal steunpunt, inclusief bijbehorende kantoorfaciliteiten. Het project valt niet onder de activiteiten zoals benoemd in de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. De bestaande gemeentewerven worden verplaatst naar Locatie Rumpt. Op de Locatie Rumpt is al een provinciaal steunpunt aanwezig. De effecten van de voorgenomen ontwikkeling zijn niet van een dusdanige omvang dat het criterium belangrijke nadelige milieugevolgen van toepassing is. Het is daarom niet noodzakelijk om een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden in de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan. Het project waarvoor vergunning wordt aangevraagd moet (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden.

De werkzaamheden worden gefinancierd door de gemeente en zijn daarmee economisch goed uitvoerbaar. Omdat de gemeente eigenaar wordt van Locatie Rumpt is het niet nodig een exploitatieplan op te stellen of een anterieure overeenkomst te sluiten voor het bouwplan.

Met betrekking tot de noodzakelijke bodemsaneringen zijn afspraken gemaakt met de provincie. De provincie levert de locatie 'schoon' op. De provincie heeft in haar begroting rekening gehouden met de noodzakelijke kosten hiervoor.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De vergunning doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De vergunning wordt gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid een zienswijze in te dienen.