direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waalbandijk ongenummerd, Ophemert
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1960.OPHWaalbandijkong-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Bestaande situatie

1.1 Aanleiding

De gemeente West Betuwe is van plan om de bouw van één woning aan de Waalbandijk in Ophemert mogelijk te maken. Initiatiefnemers hebben in het kader van een ruilverkaveling voor de ontwikkeling van het woongebied Slingerbos met de gemeente afspraken gemaakt over de realisatie van tenminste één woning aan de Waalbandijk (naast nummer 45). Om deze ontwikkeling mogelijk te maken zal de bestaande boomgaard op het perceel worden verwijderd. Omdat de bouw ter plekke niet is toegestaan moet het geldende bestemmingsplan aangepast worden. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van één woning mogelijk.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft ligt ten noorden van de Waalbandijk, ten oosten van de woning aan de Waalbandijk 45 te Ophemert. De omgeving van het plangebied bestaat verder uit agrarische percelen (boomgaarden en weiland). De begrenzing van het plangebied is in onderstaande figuur met een rode contour globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHWaalbandijkong-ONT1_0001.png"

Figuur 1.1: globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende planologische situatie

Momenteel gelden voor het plangebied de volgende bestemmingsplannen:

  • 1. Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017 (6 december 2018);
  • 2. Buitengebied (18 februari 2016);
  • 3. Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 (30 juni 2020).

Voor het plangebied geldt dat de gronden liggen in het bestemmingsplan Dijkversterking Tiel-Waardenburg, dat vanaf 1 december 2020 gedurende zes weken als ontwerp ter inzage heeft gelegen. Dit plan is nog niet vastgesteld

In figuur 1.2 is het plangebied weergegeven, afgebeeld op de verbeelding van de geldende bestemmingen uit het bestemmingsplan Buitengebied. Hierin zijn de betreffende gronden bestemd voor 'Agrarisch'. De voorgenomen ontwikkeling om een woning te realiseren is niet mogelijk volgens de huidige bestemming. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waterstaat - Waterkering' van toepassing ter bescherming van specifieke (sectorale) belangen. Tenslotte zijn in een klein gedeelte in het zuiden van het plangebied de aanduidingen 'overige zone-oeverwal-stroomrug' en in het noorden 'Vrijwaringszone dijk-1' van toepassing ter bescherming van de dijk en eventuele uitbreiding daarvan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHWaalbandijkong-ONT1_0002.png"

Figuur 1.2: Plangebied binnen geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de planbeschrijving gegeven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de toets aan het beleid aan bod. Hoofdstuk 4 gaat in op de diverse omgevingsaspecten / omgevingsonderzoeken. In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven waarna in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid beschreven wordt.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Het plan

De initiatiefnemer is van plan om een woning te realiseren ten oosten van de Waalbandijk 45 (zie figuur 4.1). Er ontstaat met dit bestemmingsplan een nieuw woonperceel met bouwmogelijkheden voor één woning. Deze woning mag een maximale bouwhoogte van 8 meter en goothoogte van 5 meter hebben. Daarbij sluit de woning aan bij naastliggend perceel. Parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden.

De indeling van het perceel is afgestemd op naastliggend perceel. De woning zal op dezelfde rooilijn komen te staan als naastliggende woning. Daarachter zijn de gronden bestemd voor Wonen en mogen er bijbehorende bouwwerken gebouwd worden. Alle gronden voor de voorgevel zijn bestemd als 'Tuin'. 'Deze bestemming loopt door tot enkele meters achter de voorgevel zodat deze beeldbepalend blijft. De oostelijke helft van het plangebied krijgt de huidige bestemming 'Agrarisch', zodat een agrarische en open invulling blijft bestaan. Op deze gronden mag geen nieuwe boomgaard komen om te voorkomen dat de nieuwe woning mogelijk in de spuitzone komt te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHWaalbandijkong-ONT1_0003.png"

Figuur 2.1: Toekomstige situatie plangebied op basis van verbeelding bestemmingsplan.

De oprit van/naar het perceel zal in noordoostelijke richting vanaf de dijk komen te liggen. In onderstaande afbeelding is de ligging van de in-, uitrit weergegeven. Deze is afgestemd met het Waterschap in het kader van een mogelijke toekomstige dijkversterking.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHWaalbandijkong-ONT1_0004.png"

Figuur 2.2: toegang tot het perceel.

2.2 Duurzaamheid

Initiatiefnemers streven naar een duurzame gasloze woning. Waar mogelijk zal gebruik gemaakt worden van zonnepanelen op het dak, zodat voorzien wordt in de eigen energiebehoefte. Verder heeft een groot gedeelte van het perceel de bestemmingen Tuin zodat er ook van daaruit sprake is van een groene omgeving die aansluit bij de omliggende percelen. Verdere detaillering en uitwerking van de plannen zal volgen en waar mogelijk ook nog ingepast worden in deze toelichting.

2.3 Toets aan de geldende bestemmingsplannen

Zoals eerder beschreven past de bouw van een woning niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Neerijnen'. Daarom wordt de agrarische bestemming aangepast in de bestemmingen Wonen en Tuin zodat de bouw van één woning mogelijk gemaakt wordt. Daarnaast blijven de geldende dubbelbestemmingen gehandhaafd op de verbeelding en in de regels. Ook worden de agrarische gronden aan de oostkant van de woning opgenomen in dit bestemmingsplan zodat hier een verbod kan worden opgenomen voor een nieuwe boomgaard/fruitteelt.

Ten aanzien van de aanduidingen en dubbelbestemmingen zijn er twee die de bescherming van de dijk regelen. De aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' en dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' liggen over het plangebied heen. Deze aanduiding en bestemming zijn toegekend ter bescherming van de dijk en eventuele uitbreiding hiervan in het kader van een verhoging van de dijk. Omdat ter plekke en in de directe omgeving heel veel bebouwing aan de noordkant van de dijk is gesitueerd is het onlogisch om hier een dijkversterking te verwachten en gaat de gemeente er vanuit dat deze aan de zuidkant gerealiseerd wordt indien besloten wordt tot dijkversterking. Daarom wil de gemeente ook meewerken aan de bouw van deze woning. In dit bestemmingsplan worden zowel de dubbelbestemming alsook de aanduiding wel overgenomen op de verbeelding en in de regels. Bovendien is ook al afstemming gezocht met het Waterschap over deze plannen en bijvoorbeeld de ontsluiting van het perceel vlak bij de dijk. Zoals blijkt uit de watertoets in paragraaf 4.10 is vanuit een goede waterhuishouding deze woning inpasbaar.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vanaf midden 2022 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één Rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio's
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Een van de nationale belangen is het zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften (belang 5). Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. Iedereen in Nederland moet prettig kunnen wonen voor een redelijke prijs. Of dat in de praktijk nu huren of kopen betekent. Alleen, met je gezin of met anderen. In een huis met tuin of balkon, in een naar wens levendige of rustige omgeving. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens, vraagt een groei van de woningvoorraad met circa 700.000 woningen tussen 2019 en 2030. Omdat ook woningen gesloopt en vervangen moeten worden, betekent dit dat er circa 1 miljoen woningen moeten worden gebouwd en/of via transformatie tot stand moeten komen om de toename in de behoefte op te vangen en het woningtekort terug te dringen.

Betekenis voor het plan
Omdat het initiatief geen relatie met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid heeft en hiermee dan ook niet conflicteert, heeft het Barro geen doorwerking naar dit bestemmingsplan. Deze woning is betrokken bij de verdere ontwikkeling van de grotere woonwijk Slingerbos ten noordwesten van het plangebied. Doordat daar meer woningen gebouwd kunnen worden voor doelgroepen die het op dit moment lastig hebben op de woningbouwmarkt draagt dit plan indirect wel bij aan de doelstellingen van het Rijk om meer betaalbare woningen te bouwen.

Op grond van artikel 2.3 van de Wro wordt de rijksstructuurvisie niet vastgesteld door de Tweede Kamer maar door de Minister of de betrokken Ministers. De vastgestelde NOVI is op 11 september 2020 door de minister toegezonden aan de Tweede Kamer en is nog niet in werking getreden.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. Voor de toekomst kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor de gemeente Oegstgeest relevante belangen zijn:

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
    Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Betekenis voor het plan
Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig project, heeft dit nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. De beoogde ontwikkeling past in het streven naar het benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. De SVIR staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Betekenis voor het plan
Omdat het initiatief geen relatie met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid heeft en hiermee dan ook niet conflicteert, heeft het Barro geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen.

Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd met als doel om de ladder te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te verminderen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden blijft. Met deze wijzigingen is niet beoogd het doel van de regeling te wijzigen. De nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. Een deel van de omvangrijke rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak met betrekking tot de ladder blijft ook na 1 juli 2017 van belang. De hoofdlijnen van die rechtspraak zijn door de Afdeling Bestuursrechtspraak in een overzichtsuitspraak (28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) opgenomen. Deze overzichtsuitspraak is bedoeld om de rechtspraktijk houvast te bieden bij de toepassing van de ladder.

Artikel 3.1.6 tweede lid van het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening bepaalt, dat de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Betekenis voor het plan

Bij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt als eerste bepaald of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Hierbij geldt voor woningbouw dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt (zie overzichtsuitspraak ABRvS d.d. 28 juni 2017, R.O. 6.3, ECLI:NL:RVS:2017:1724 ).

Middels voorliggend plan wordt één woning mogelijk gemaakt. Het blijft hiermee ruim onder de grens van 11 woningen. Daarmee kan worden geconcludeerd, dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een toets aan de ladder is derhalve niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland, is op 14 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie wordt om de twee jaar geactualiseerd. In januari 2018 is de actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld. In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar worden gezien. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland:

  • Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Zo heeft het Rivierenland andere regionale economische en culturele motoren dan de Stedendriehoek;
  • Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Denk aan cultuurhistorie, natuur, water, ondergrond.

De provincie Gelderland streeft er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten bij de behoefte van bewoners en ondernemers die verandert door de vergrijzing, de toename van kleine huishoudens, maar ook door het nieuwe werken en winkelen. Voor vitale steden is een integrale afweging nodig van economische, sociale, milieukundige en ecologische belangen.

Betekenis voor het plan

In de Omgevingsvisie zijn de volgende aspecten relevant. Het plangebied is aangeduid als 'Windenergie aandachtsgebied' en 'grote zonneparken mogelijk'. Deze aanduidingen zorgen niet voor beperkingen voor de realisatie van woningen. Het voornemen betreft ook niet de realisatie van grootschalige windenergie of zonneparken. Vanuit de themakaarten waterbeleid, milieubeleid en natuur- en landschapsbeleid volgen geen aanduidingen.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de omgevingsvisie het voornemen niet in de weg staat.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland (maart 2021)

In de Omgevingsverordening staan regels die horen bij de Omgevingsvisie. De verordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

De Omgevingsverordening Gelderland bepaalt dat stedelijke ontwikkelingen in beginsel plaatsvinden in bestaande gebouwen, in bestaand stedelijk gebied of door herstructurering. Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De ladder vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden dat er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1.4). Daarin blijkt dat er aan de eisen wordt voldaan.

Betekenis voor het plan

In de verordening heeft de provincie regels gesteld voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Op grond van artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening, mogen in een bestemmingsplan slechts nieuwe woonlocaties worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma of de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. In de Omgevingsverordening is opgenomen dat alle regio’s binnen de provincie een regionale woonagenda moeten opstellen. Het doel van zo’n woonagenda is om de woningbouwopgave in de regio af te stemmen (zie paragraaf 3.3.1). Voorliggend plan past binnen de woonagenda. Het voorgenomen initiatief waar voorliggend plan in voorziet past binnen de uitgangspunten zoals benoemd in de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonagenda Rivierenland 2020 - 2030

Visie en ambitie

West Betuwe is een jonge fusiegemeente (Geldermalsen, Lingewaal, Neerijnen). Een woonvisie voor de nieuwe gemeente wordt in de loop van 2020 opgesteld. De gemeente wil inzetten op een woningaanbod dat aansluit bij de behoefte van de inwoners van alle 26 kernen. De gemeente wil kernen waar jong en oud naar tevredenheid kunnen wonen. Vitale en leefbare dorpen zijn daarbij een belangrijk thema. Daarbij is het van belang om een balans te vinden tussen enerzijds het behoud van het eigen karakter van een kern en anderzijds het bouwen van extra woningen die ook woningzoekenden van buiten de regio aantrekken en daarmee een bijdrage kunnen leveren aan de leefbaarheid. Er is een afwegingskader ontwikkeld waaraan nieuwe woningbouwinitiatieven worden getoetst aan diverse punten. Het uitgangspunt hierbij is dat het initiatief moet inspelen op de woningbehoefte en een bijdrage moet leveren aan een goede ruimtelijke ordening. Vanuit deze gedachte kijkt de gemeente ook naar herprogrammering van bestaande nieuwbouwplannen. Mogelijk kunnen plannen aangepast worden in kwantiteit en kwaliteit zodat ze beter aansluiten bij de behoefte. In het programma zijn bijvoorbeeld veel eengezinswoningen in de koopsector opgenomen. De vraag is echter meer divers. De gemeente wil ook kijken naar de mogelijkheid om bouwtitels, die al geruime tijd niet gebruikt worden, te schrappen. West Betuwe heeft een aantrekkingskracht voor woningzoekenden uit de Randstad, met name uit de omgeving Utrecht. De gemeente wil afspraken maken met regiogemeenten en met de provincie om specifieke projecten, zoals bijvoorbeeld De Plantage, te benoemen als opvanglocatie voor de Randstad. Daarmee wordt ingespeeld op de grote overloop-vraag uit de Randstad en op de eigen vraag uit de gemeente en de regio. Verder vermindert het de druk op de kleinere kernen, zodat daar ruimte komt om te bouwen voor de lokale behoefte. Deze ruimte is er nu niet als gekeken wordt naar bestaande plancapaciteit. Wonen en zorg is nu nog een onderwerp in ontwikkeling, maar wordt in de toekomst wel één van de speerpunten van West Betuwe. We willen zowel met de woonvisie als de ook in ontwikkeling zijnde visie Sociaal domein inzetten op het blijven bieden van goede woonmogelijkheden voor ouderen.

Versnelling, flexibiliteit en betaalbaarheid

In het Actieplan Wonen van de provincie Gelderland wordt het nieuwbouwplan de Plantage genoemd als mogelijke locatie voor versnelling. Er is echter te weinig plancapaciteit in harde bestemmingsplannen om direct meer woningen te realiseren. De gemeente is wel voornemens om hier tot 2030 meer woningen te realiseren dan in eerste instantie gepland. Provincie en gemeente zijn in overleg hoe de provincie hier aan kan bijdragen. Het realiseren van flexibele, tijdelijke woningen is een wens van West Betuwe en wordt opgenomen in de nieuwe woonvisie. Verschillende doelgroepen kunnen hiermee geholpen worden. Er zijn nog geen concrete plannen of projecten in de gemeente. De gemeente onderzoekt hoe groot de sociale huurvoorraad moet zijn. Dit kan leiden tot extra plannen en afspraken met de corporaties. Daarnaast is het realiseren van woningen in de midden huur een thema. De Starterslening blijft een middel om koopwoningen betaalbaar te maken voor eerste kopers.

Betekenis voor het plan

De gemeente wil inzetten op een woningaanbod dat aansluit bij de behoefte van de inwoners van alle 26 kernen. Er is echter te weinig plancapaciteit in harde bestemmingsplannen om direct meer woningen te realiseren. De gemeente is wel voornemens om hier tot 2030 meer woningen te realiseren dan in eerste instantie gepland. De woonvisie van de gemeente West Betuwe is in de gemeenteraadsvergadering van 15 december 2020 vastgesteld (zie paragraaf 3.4.2).

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Bidbook West Betuwe

In het Bidbook West Betuwe is de agenda voor de toekomst van de gemeente West Betuwe vastgelegd. Het Bidbook West Betuwe beschrijft per kern de ambities, dromen en afspraken. De gemeenteraad van West Betuwe gebruikt dit bidbook als leidraad voor de toekomst van de nieuwe gemeente. In het Bidbook zijn de volgende acties en aandachtspunten opgenomen voor Ophemert.

Acties

Verbeteren:

  • Dorpsambtenaar en –wethouder aanstellen
  • Inwonersavonden 1x per jaar per dorp
  • Dorpsraad/dorpstafel instellen
  • Goede leefomgeving voor jonge gezinnen creëren, met budget gemeente zonder cofinanciering uit het dorp

Koesteren:

  • De basisschool
  • Huis Op Hemert
  • Mooie omgeving met het kasteel en de uiterwaarden

Aandachtspunten

  • Financiële ondersteuning per dorp transparant maken
  • Openbare straatverlichting herstellen
  • Kleinschalige (woon)zorgvoorzieningen voor ouderen realiseren, eventueel als dependance van zorginstelling
  • Starterswoningen bouwen

Wonen en Werken

Het is rustig wonen in Ophemert. De inwoners genieten van deze rust en de groene omgeving. Het heeft een goede ligging ten opzichte van Tiel. De inwoners willen kleinschalige uitbreiding van sociale huur- en koopwoningen. Er is vraag naar woningen voor senioren en starters, met een redelijke prijs. Inwoners wensen nieuwbouwwoningen en huurwoningen specifiek voor mensen uit Ophemert te reserveren. Het Huis op Hemert is een succes en dit koesteren de inwoners. De aanwezigheid van voorzieningen, zoals een huisarts, dagopvang, en basisschool zijn ook van grote waarde. De inwoners willen kleinschalige woonvoorzieningen voor ouderen toevoegen. Zo kunnen zij tot op late leeftijd in het dorp blijven wonen.

Betekenis voor het plan

Voorliggend plan maakt een kleinschalige uitbreiding van 1 woning mogelijk. Het sluit daarbij aan bij het Bidbook West Betuwe. Ook maakt het indirect onderdeel uit van de ontwikkelingen rondom de woonwijk Slingerbos en draagt het daardoor bij aan de doelstellingen om meer kleinschalige woningen te bouwen.

3.4.2 Woonvisie West Betuwe 2020-2030

De woonvisie van de gemeente West Betuwe is in de gemeenteraadsvergadering van 15 december 2020 vastgesteld.

West Betuwe is een geliefde woongemeente, met een gezonde ontwikkeling. Er is veel bedrijvigheid, er wordt flink gebouwd, en bedrijven en inwoners zijn via weg, water en spoor uitstekend verbonden met grote steden en werklocaties elders. De 26 dorpen en kleine stadjes zijn dorps, ruim en groen, en alle dagelijkse voorzieningen zijn in de gemeente beschikbaar. Het is een aangename en rustige thuishaven.

Ondertussen gebeurt er van alles in de wereld. Corona versterkt ook op de woningmarkt trends die al langer zichtbaar zijn; de voortgaande vergrijzing vraagt om nieuwe woon-zorgarrangementen; de stikstofproblematiek heeft de bouw fors vertraagd, waardoor de behoefte om op korte termijn te versnellen groeit; grote druk op de woningmarkt in de Randstad zorgt voor toenemende vraag naar woningen in gebieden met een mooie omgeving, en rijk- en provincie stimuleren versnelling van bouw op locaties met al bestaande goede verbindingen per snelweg en spoor.

Met de woonvisie geeft de gemeente West Betuwe aan hoe de komende 10 jaar hier op wil inspelen. We willen een toekomstbestendige woningmarkt, waarin ruimte is voor alle doelgroepen, zodat we een leefbare, maar ook groene gemeente zijn en blijven. We willen een woningaanbod dat aansluit op de behoefte van de bewoners van de 26 kernen. Dorpen waar jong en oud naar tevredenheid wonen.

Dorpen aan zet: bij lokaal draagvlak in elke kern ruimte voor kleinschalige ontwikkeling

In elke kern reserveren we capaciteit voor de ontwikkeling van 1 tot 10 woningen, op initiatief van bewoners. Wanneer in het dorp voldoende draagvlak voor dit initiatief aanwezig is, de door partijen in het dorp ontwikkelde plannen voldoen aan de bouwregelgeving en de kaders van deze woonvisie en inpasbaar zijn in het omgevingsplan, én er een gedegen financiële onderbouwing/haalbaarheidsstudie bij het plan wordt geleverd, werkt de gemeente mee aan de realisatie ervan.

De lokale initiatiefnemers kunnen zowel inwoners(collectieven) als bedrijven zijn. Desgewenst krijgen ze procesbegeleiding vanuit de gemeente. De gemeente gaat in overleg met woningcorporaties en marktpartijen na of deze procesbegeleiding gezamenlijk kan worden opgezet en uitgevoerd.

Betekenis voor het plan

In elke kern is behoefte aan woningbouw, ten behoeve van doorstroming, vernieuwing van de woningvoorraad, huisvesting nieuwe inwoners en/of woonruimte voor starters. Voor elke kern maakt de gemeente kleinschalige projecten, van 1 tot 10 woningen, mogelijk. Middels voorliggend plan wordt er 1 woning extra toegevoegd. De kwantitatieve behoefte aan de woning is reeds onderbouwd in paragraaf 3.1.4. De onderhavige ontwikkeling past binnen de woonvisie.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieuhygiënische aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen alle relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier onderzoeken die ontstaan vanuit het beleid en wetgeving op het gebied van vormvrije m.e.r.-beoordeling, bodem, geluid, bedrijven en milieuzonering, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geurhinder, water, natuur en archeologie, cultuurhistorie en monumenten.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

4.2.1 Archeologie

Toetsing

Het plangebied waar de woning gebouwd wordt ligt binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' dat op de gemeentelijke beleidskaart (van de voormalige gemeente Neerijnen) is aangewezen als een lage verwachting met een onderzoekplicht bij ingrepen vanaf 10.000 m2. Die grens wordt niet overschreden. Voor eventuele toekomstige ontwikkelingen die wel groter zijn is de dubbelbestemming gehandhaafd ter bescherming van archeologische waarden.

Een klein deel van het plangebied dicht tegen de dijk aan heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Dit is een gebied met een hoge archeologische verwachting met een vrijstellingsregime van werkzaamheden onder de 100 m² en grondwerkzaamheden dieper dan 50 centimeter. In dit gebied worden geen bouwwerkzaamheden mogelijk gemaakt en de gronden krijgen de bestemming 'Tuin'. De geldende dubbelbestemming wordt op dit deel gehandhaafd op de verbeelding, zodat eventuele toekomstige grondwerkzaamheden die dieper gaan dan 50 cm en groter zijn dan 100m² aan een omgevingsvergunning gekoppeld worden. Indien deze werkzaamheden ontstaan dan dient er alsnog archeologisch onderzoek gedaan te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHWaalbandijkong-ONT1_0005.png"

Figuur 4.1 Plangebied met archeologische waarden

Locatie van de woning

Ter plekke van het bouwvlak voor de woning en direct daaromheen is een specifiek archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie figuur 4.2). In het rapport 'Archeologisch bureau- en booronderzoek voor een terrein naar Waalbandijk 45 te Ophemert, gemeente West Betuwe, d.d. 9 maart 2022' zijn hiervan de resultaten beschreven. Dit rapport is in zijn geheel opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting.

Uit de boringen is gebleken dat binnen het plangebied twee potentiële archeologische niveaus aanwezig zijn. Vooral op het niveau aan de top van de oude fase van de oeverafzettingen van de Waal kunnen nog archeologische resten/sporen verwacht worden uit de Vroege tot Volle Middeleeuwen. Dit niveau bevindt zich op een diepte van 30 tot 75 cm -mv (4.39 - 4.61 m NAP) en wordt afgedekt door oeverafzettingen van een jongere fase. In de top hiervan, direct onder de 20 tot 45 cm dikke bouwvoor kunnen nog sporen aanwezig zijn van voornamelijk agrarisch landgebruik uit de periode vanaf de Late Middeleeuwen. Binnen het plangebied is een nieuwe woning gepland. De exacte diepte van de geplande bodemingrepen is nog niet bekend. Op basis van de resultaten van het booronderzoek kan echter gesteld worden dat graafwerkzaamheden dieper dan de 20 tot 45 cm dikke bouwvoor een bedreiging vormen voor het archeologisch bodemarchief. Geadviseerd wordt om de bouwplannen dusdanig aan te passen (ophoging, beperking diepte fundering en aantal funderingspalen, …) om de mogelijk aanwezige sporen en resten in situ te behouden. Indien dit niet mogelijk is, wordt vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt om dit vervolgonderzoek in dat geval uit te voeren in de vorm van een proefsleuven- onderzoek ter plaatse van de geplande nieuwbouw.

Verwerking van het onderzoek in de verdere planvorming

Vanuit het Waterschap Rivierenland is de eis dat de gronden sowieso met 60 centimeter tot 1.20 meter moeten worden opgehoogd. Daardoor zullen de meeste werkzaamheden niet in de zone komen waar mogelijk archeologische resten aanwezig zijn. Wel wordt er een palenplan opgesteld en afgestemd met de archeologen van de gemeente. Daarmee worden eventuele archeologische restanten in de bodem in-situ beschermd zoals het onderzoek ook adviseert en vormt het aspect archeologie geen beperking voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHWaalbandijkong-ONT1_0006.png"

Figuur 4.2: locatie archeologisch onderzoek

Namens gemeente West Betuwe stemt regioarcheoloog Rivierenland in met de resultaten, conclusies en selectieadvies van dit onderzoek. Binnen het plangebied zijn dicht onder het oppervlak twee potentiële archeologische niveaus aanwezig op de oeverafzettingen van de Waal die, gelet op het naastgelegen Slingerbos, sporen en resten uit de vroege tot late middeleeuwen zullen bevatten. Om deze niveaus te beschermen is in de eerste plaats behoud in situ wenselijk.

Dat kan bereikt worden door substantiële ophoging van de bouwkavel met minimaal 0,6 m maar hoogstwaarschijnlijk ca 1,20 tot 1,50 m. Als behoud in situ cq ophoging volgens de hierboven beschreven uitgangspunten niet mogelijk is, zal alsnog archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd moeten worden. Dat dient als waarderend proefsleuvenonderzoek uitgevoerd te worden. Mogelijk kan dit nog leiden tot een volledige opgraving, mochten de vondsten en grondsporen door het bevoegd gezag als behoudenswaardig aangemerkt worden.”

Conclusie

Door de planregels van dit bestemmingsplan en de blijvende borging van archeologisch onderzoek in de planregels worden de archeologische waarden beschermd en vormt dit geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.2.2 Cultuurhistorie

Toetsing

Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland blijkt dat het plangebied in het landschapstype 'Rivierengebied' ligt. Kenmerkend zijn onder andere een licht glooiend gebied waar keileem en dekzand aan het oppervlak liggen, doorsneden door beekdalen en veenvlakten. Echter komen deze elementen niet voor binnen de grenzen van het plangebied. In onderstaand figuur is een uitsnede van het plangebied en de cultuurhistorische waarden in de omgeving getoond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHWaalbandijkong-ONT1_0007.png"

Figuur 4.3 Uitsnede cultuurhistorische waarden

Binnen het plangebied liggen geen belangrijke landschappelijke elementen. Zoals te zien is op figuur 4.3 zijn in het plangebied geen beschermde Rijks- en/of gemeentelijke monumenten of werelderfgoed aanwezig. In het plangebied zijn geen karakteristieke panden aanwezig. Het plan heeft geen invloed op de cultuurhistorische waarden. Direct ten zuiden van het plangebied is een landschappelijk element gelegen (bruine contour). Dit betreft de Waalbandijk en uitwaarden. Ten westen ligt de kern Ophemert. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed hierop.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.3 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken.

Toetsing

In het kader van voorgenomen plan is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Antea Group (zie bijlage 2). In het rapport 'Historisch onderzoek NEN5725, d.d. 23 augustus 2021' staan hiervan de resultaten beschreven. Uit het onderzoek blijkt, dat de locatie sinds circa minstens 1900 tot heden in gebruik is als boomgaard. Uit het historisch kaartmateriaal en de BAG-viewer is gebleken, dat in de asbestverdachte periode (1945-1993) bouw én sloop van gebouwen heeft plaatsgevonden ter plaatse van het uiterste westen van de onderzoekslocatie. Voor zover bekend zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie of in de directe omgeving geen eerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Ter plaatse van enkele omliggende boomgaarden zijn tijdens voorgaand bodemonderzoek licht tot matig verhoogde gehalten aan bestrijdingsmiddelen (OCB's) en licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. Het gebruik van de locatie als boomgaard tijdens de vorige eeuw heeft mogelijk geleid tot bodemverontreiniging met OCB's als gevolg van gebruik van deze bestrijdingsmiddelen. Daarnaast is tijdens de bouw én sloop aan de westzijde van de locatie tijdens de asbestverdachte periode mogelijk een bodemverontreiniging met asbest ontstaan in de vorm van asbesthoudend (sloop)puin.

Uit het vooronderzoek blijkt dat de gehele locatie onvoldoende is onderzocht om vrij te kunnen geven. Mogelijk is sprake van sterke verontreinigingen met o.a. asbest en OCB's. Om de actuele milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het perceel vast te stellen is een bodem- en asbestonderzoek nodig voordat er gebouwd kan worden. Dit aanvullende onderzoek zal uitgevoerd worden en gereed zijn voordat de omgevingsvergunning voor het bouwen ingediend wordt.

Aanvullend onderzoek

Naar aanleiding van het historisch bodemonderzoek hebben initiatiefnemers opdracht gegeven tot een aanvullend verkennend bodem- en asbestonderzoek op het perceel. Nipa milieutechniek b.v. heeft in het rapport 'Verkennend bodem- en asbestonderzoek naast Waalbanddijk 45 te Ophemert, d.d. 21 september 2021, rapportnummer N218727' de resultaten hiervan beschreven.

Uit de resultaten van het verkennend bodem- en asbestonderzoek blijkt dat zowel de vaste bodem als het grondwater niet (noemenswaardig) verontreinigd zijn met de onderzochte parameters. De aangetoonde gehaltes aan DDE is dermate gering dat een aanvullend of nader onderzoek niet zinvol wordt geacht. Ter plaatse van het eventuele tracé van een voormalige sloot zijn geen aanwijzingen gevonden dat daadwerkelijk sprake is van een gedempte sloot. Ter plaatse van de deellocatie waar in het verleden een (asbest-)houdende schuur gestaan heeft, is geen verontreiniging met asbest aangetoond. De uitvoering van een aanvullend of nader onderzoek is, ons inziens, niet zinvol.

Eventueel vrijkomende grond mag op de locatie worden hergebruikt. Indien grond van de locatie afgevoerd dient te worden, is de Regeling bodemkwaliteit van toepassing:

  • Op basis van dit rapport is de grond binnen het gebied van dezelfde bodemkwaliteitskaart herbruikbaar;
  • Vrijkomende grond die elders wordt hergebruikt, dient voorafgaand aan de toepassing als een partij gekeurd te worden conform het BRL SIKB 1000 VKB protocol 1001;
  • Afvoer van de vrijkomende grond naar een erkende grondbank of verwerker is op basis van dit rapport eveneens mogelijk.

Voor de afvoer van de grond naar elders zal een aanvullend onderzoek naar het voorkomen van PFAS noodzakelijk kunnen zijn.

Conclusie  

Op grond van bovenstaande onderzoeken wordt geconcludeerd dat het aspect bodem (-verontreiniging) geen beperkingen geeft voor de uitvoerbaarheid van dit plan. De licht verhoogde gehaltes geven geen belemmeringen of beperkingen aan het toekomstige gebruik van de locatie.

4.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader

De regelgeving voor externe veiligheid is vastgelegd in verschillende besluiten/circulaires:

  • voor risicovolle bedrijven: Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi);
  • voor buisleidingen: Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb);
  • voor het transport van gevaarlijke stoffen over weg/water/spoor: Op 10 juli 2013 is Wet basisnet vastgesteld en op 11 november 2013 is het Besluit externe veiligheid transportroutes vastgesteld (verder Bevt), waarmee de risico's als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of waterweg wordt geregeld. Deze wet en dit besluit zijn in werking getreden op 1 april 2015.

De risico's dienen te worden beoordeeld aan drie aspecten, te weten plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de effect georiënteerde aanpak. Opgemerkt wordt dat de externe veiligheidsrisico's van LNG groter zijn dan de risico's van CNG en een grotere veiligheidsafstand in acht te worden genomen (50 meter op basis van de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations, ten opzichte van maximaal 20 meter op basis van artikel 3.18 van het Activiteitenbesluit). In de beoordeling is derhalve uitgegaan van de risico's bij het gebruik van LNG (worst case scenario).

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.

Toetsing

In de omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven die onder het regime van het Bevi vallen. Ook overige stationaire risicobronnen, waarop het Bevi niet van toepassing is (bijvoorbeeld propaangastanks bij agrarische bedrijven) liggen op ruime afstand van het plangebied.

Ten noorden van Ophemert ligt een hogedruk aardgasleiding, die in beheer is bij de Gasunie. De gasleiding (met kenmerk A-555) heeft een diameter van 42 inch en een werkdruk van 66 bar. De leiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 en de 1% letaliteitsgrens ligt op 490 meter van de gasleiding. De afstand tussen het plangebied en de aardgasleiding is meer dan 600 meter. Er is geen overlap met het invloedsgebied.

Ten zuiden van het plangebied is de Waal gesitueerd. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone). Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Dit zal door de gemeente gedaan worden tijdens het verplichte vooroverleg over het bestemmingsplan ex artikel 3.1.1. Bro.

Zelfredzaamheid

Middel voorliggend plan wordt één woning toegevoegd. Hierdoor neemt het aantal personen in het gebied minimaal toe. Uitgaande van een gemiddelde van 1,2 aanwezigen overdag en 2,4 in de nacht, zorgt de realisatie van een extra woning in het plangebied, dat het aantal personen op deze locatie zeer beperkt toeneemt. Dit is van invloed op het zogenoemde groepsrisico (de kans dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen). Echter worden er geen kwetsbare groepen toegestaan en zullen de personen die worden toegevoegd aan het gebied zelfredzame personen zijn.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Daarvan uitgaande kan geconcludeerd worden, dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van voorliggend plan.

4.5 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.


Akoestisch onderzoek

Er is een berekening gemaakt naar de geluidbelasting op het perceel door verkeer over de omliggende wegen. In het onderzoek 'Akoestisch onderzoek, Realisatie woning op perceel ten oosten van Waalbandijk 45, d.d. 24 juni 2021' zijn hiervan de resultaten beschreven.

Het onderzoek is in zijn geheel als bijlage 5 opgenomen bij deze toelichting.

Uit de berekening blijkt dat de geluidbelasting van twee wegen van invloed kan zijn. de conclusies ten aanzien van deze wegen is als volgt:

Molenstraat

De geluidbelasting van het wegverkeer op de Molenstraat op de te beoordelen gevels inclusief 5 dB aftrek ingevolge artikel 110g Wet geluidhinder is ten hoogste 32 dB en overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB derhalve niet. Als gevolg van deze weg zijn er geen akoestische belemmeringen voor het plan.

Waalbandijk

De geluidbelasting van het wegverkeer op de Waalbandijk op de te beoordelen gevels inclusief 5dB aftrek ingevolge artikel 110g Wet geluidhinder is ten hoogste 38 dB en overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB derhalve niet. Als gevolg van deze weg zijn er geen akoestische belemmeringen voor het plan.

Conclusie 

Het aspect geluid vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

In de bijlagen bij de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoren woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen of indien dit uit de aard en omvang van het project volgt, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling betreft de toevoeging van één extra woning. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (kantoor- en woningbouwlocaties, specifieke inrichtingen) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het aantal woningen bedraagt minder dan 1.500 woningen. Het plan kan zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Het Besluit gevoelige bestemmingen die beperkingen stelt aan de vestiging van 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen is niet van toepassing omdat woningen geen gevoelige bestemmingen zijn. Volgens het Besluit zijn dat de volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Op basis van de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit kan worden geconcludeerd dat zelfs langs de drukste (provinciale) wegen in de gemeente Neerijnen geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 (een deelverzameling van PM10).

Gezien de beperkte verkeersintensiteiten op de wegen in en rond Ophemert mag er vanuit worden gegaan dat ook in de omgeving van het plangebied geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden. Er wordt dus ook voldaan aan artikel 5.16 lid a van de Wet milieubeheer. De luchtkwaliteit in het plangebied staat realisering van woningen dus niet in de weg.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

4.7 Natuur

Wettelijk kader

Per 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Met de Wet natuurbescherming komt de bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij ruimtelijke ingrepen in principe bij de provincies te liggen. De Wet natuurbescherming is gericht op zowel de soortenbescherming als de gebiedsbescherming.

Onderzoek

Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 4). Het onderzoek is opgedeeld in gebiedsbescherming en soortenbescherming. De samenvatting is hieronder beschreven en het gehele rapport maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden in de omgeving zijn binnen de invloedssfeer van het plan aanwezig. Als gevolg van het voornemen is er mogelijk sprake van een toename in stikstofdepositie. De mogelijke toename in stikstofdepositie van de gebruiksfase dient te worden berekend middels het rekenprogramma Aerius-calculator. De aanlegfase is met de inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering op 1 juli 2021 (in werking als bestemmingsplan wordt vastgesteld) vergunningvrij wat stikstof betreft. Een Aerius-berekening geeft inzicht of er mogelijk een extern effect van stikstofdepositie optreedt voor de hiervoor gevoelige habitattypen die in nabijgelegen Natura 2000-gebied Rijntakken aanwezig zijn. Zonder deze informatie kan niet met zekerheid gesteld worden dat de gebiedsbescherming de uitvoering van het plan niet belemmert. Om deze effecten toch uit te kunnen sluiten is hieronder onder het kopje stikstofonderbouwing'verdere toelichting gegeven.

Gebieden vallend onder het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse ontwikkelingszone (GO) bevinden zich niet binnen het plangebied. Hierdoor vindt er geen beoordeling plaats van de gevolgen voor GNN en GO (in de provincie Gelderland is geen externe werking van toepassing op het provinciale natuurbeleid). Het beleid ten aanzien van het GNN en de GO staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHWaalbandijkong-ONT1_0008.png"

Soortenbescherming

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Vogels met jaarrond beschermd nesten – steenuil (mogelijk haag in noordrand essentieel leefgebied);
  • Overige vogelsoorten (mogelijk nestplaatsen in haag in noordrand);
  • Zoogdieren – wezel (mogelijk verblijfplaatsen in haag in noordrand

In Tabel 2 is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en, indien noodzakelijk, onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHWaalbandijkong-ONT1_0009.png"

Naar aanleiding van dit onderzoek is in de regels de bestaande haag beschermd. Het verwijderen hiervan mag alleen indien er uit ecologische onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.

Stikstofonderbouwing

In de omgeving van het plangebied zijn Natura 2000-gebieden gelegen waarbinnen stikstofgevoelige habitats aanwezig zijn. Deze gebieden zijn relevant in het kader van stikstofonderzoek (AERIUS). De afstand vanaf het plangebied tot en met het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Rijntakken) met stikstofgevoelig gebied is circa 0,17 kilometer. In het kader van de Wet natuurbescherming moet beoordeeld worden of de ontwikkeling leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van de beschermde habitats en de habitats van soorten in dit Natura 2000-gebied. In het kader van het bestemmingsplan is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 6 opgenomen bij deze toelichting. Uit het onderzoek komt geen depositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Het aspect stikstof is geen belemmering voor de realisatie van voorliggend plan.

Conclusie

Er kan worden geconcludeerd dat het aspect natuur geen belemmering is voor het bestemmingsplan, mits de voorgestelde maatregelen (behoud haag) opgevolgd worden.

4.8 Milieuzonering

Wettelijk kader

Bedrijven en milieuzonering

Woningen zijn 'milieugevoelig objecten' en 'kwetsbaar objecten'. Hiervoor gelden milieu- en veiligheidsafstanden ten opzichte van installaties, voorzieningen en / of inrichtingen, die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor het oprichten van woningen dient bepaald te worden of deze in een milieuzone liggen van omliggende bedrijven. De VNG heeft de Handreiking:“Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk” (2009) opgesteld. Deze handreiking geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van diverse bedrijfsactiviteiten. Tevens geeft het een richtafstand voor het ontwikkelen van bedrijfsactiviteiten in relatie tot het omgevingstype en voor het inpassen van gevoelige functies nabij bedrijven. Deze afstanden gelden in principe tussen enerzijds de perceelgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. De twee omgevingstypes die de VNG hanteert zijn:

Rustige woonwijk en rustig buitengebied: “Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stilte gebied of een natuurgebied.”

Gemengd gebied: “Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.”

Het omgevingstype wordt bepaald door het (soort) gebied waarin de locatie zich bevindt en niet door de locatie zelf. Het plangebied wordt beschouwd als een rustige woonwijk. In Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) worden de volgende richtafstanden per bedrijfstype geadviseerd voor nieuwe bestemmingsplannen.

Tabel 3: richtlijnafstanden van de VNG

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHWaalbandijkong-ONT1_0010.png"

Spuitzones

Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen inclusief tuinen. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt in de bestemmingsplanpraktijk een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter, aan te houden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel.

Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag mensen verblijven of samenkomen. Een woning met tuin wordt als zodanig aangemerkt. Bij de afstand van 50 meter wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van de bewoners van de woning. De 50 meter afstand is echter een indicatieve en willekeurige afstand. Een verantwoorde afstand hangt onder meer af van het soort teelt ter plaatse en de plaatselijke omstandigheden.

Voor het betrokken bestuursorgaan bestaat zowel bij toepassing als afwijking van deze afstand een onderzoeksplicht. Een kortere afstand is mogelijk, mits voorzien van een deugdelijke motivering. Er kan mogelijk onderbouwd afgeweken worden naar 30 meter.

Toetsing

Spuitzones

Rond fruitboomgaarden is sprake van een zogenaamde spuitcirkel waarbinnen woningbouw niet zonder meer mogelijk is in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Hoewel er geen wettelijke voorschriften zijn omtrent de minimaal aan te houden afstanden tussen boomgaarden en gevoelige objecten, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt waarbij een zodanige afstand wordt aangehouden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen kan worden gegarandeerd.

Door recente jurisprudentie (uitspraak Raad van State 16-12-2020 ) inzake de onderbouwing van zogenaamde spuitzones (benodigde afstand tussen boomgaarden en gevoelige functies) is locatie specifiek spuit onderzoek gebaseerd op de PRI  door de Raad van State als niet voldoende wetenschappelijk ondersteund , aangemerkt. Mede op advies van het bureau SPA-WNP (adviesbureau met o.a. specialisatie spuitzones) wordt daarom teruggevallen op de basisregel van 50 meter afstand tussen nieuwe boomgaarden en gevoelige functies waarbij eventueel een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen kan worden voor kortere afstanden op basis van een juridisch houdbaar maatwerkonderzoek. Dit soort onderzoek is echter op dit moment niet voorhanden en door de Raad van State is nog niet met  een andere methode als onderbouwing ingestemd. In dit bestemmingsplan is als volgt rekening gehouden met de spuitzones rondom de woningbouwlocatie.

Aan de noordkant is geen sprake van een boomgaard. Omdat de woonwijk Slingerbos ook aan dit perceel grenst is het niet de verwachting dat deze gronden als boomgaard gebruikt zullen gaan worden. De woonbestemming in het bestemmingsplan Slingerbos levert ook reeds een belemmering op om hier een nieuwe boomgaard aan te leggen. De bestaande boomgaard aan de oostkant zal verwijderd worden. Deze gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer van de bouw van deze woning. Hierom is dit gebied ook opgenomen in dit bestemmingsplan met de bestemming Agrarisch. In de regels is een verbod opgenomen voor een nieuwe boomgaard. Ten aanzien van de bestaande boomgaard ten noordoosten van het plangebied is de woning zo bestemd dat hier geen problemen met spuitzones verwacht worden. De gronden tussen het bouwvlak en de boomgaard hebben bovendien de bestemming Agrarisch gekregen zodat hier ook geen gevoelige functies gerealiseerd kunnen worden. Daarmee vormt dit aspect geen probleem voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Bedrijven en milieuzonering

In het plangebied wordt één woning gerealiseerd. Rondom het plangebied zijn meerdere milieubelastende activiteiten aanwezig die zijn opgenomen in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Ten westen is eveneens een woonperceel aanwezig. In de overige richtingen zijn agrarische percelen gesitueerd. In figuur 4.4 is een overzicht van omliggende bedrijvigheid te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHWaalbandijkong-ONT1_0011.png"

Figuur 4.4 Overzicht bedrijvigheid

In de onderstaande tabel is de richtafstand voor de genoemde functies opgenomen aan de hand van de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering. Daarnaast is rekening gehouden met spuitzones van agrarische percelen waar fruit- en/of boomteelt mogelijk is. Dat betreffen de percelen met de bestemming 'Agrarisch'. De spuitzones is minimaal 25 meter .

Tabel 4: Overzicht richtafstanden en spuitzones

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHWaalbandijkong-ONT1_0012.png"

Bedrijfsgebouwen voor akkerbouw en fruitteelt vallen volgens de bedrijvenlijst van de VNG-brochure in milieucategorie 2. Voor bedrijven in milieucategorie 2 geldt een indicatieve afstand van 30 meter tussen de perceelsgrens/bedrijfsactiviteit en de gevel van een woning in een ‘rustig buitengebied'. Hier is geen sprake van bedrijfsgebouwen binnen deze afstanden.

Conclusie

Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan inpasbaar is vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.

Onderzoek

Op grond van bijlage D van het Besluit m.e.r. wordt het project beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het plan blijft ruimschoots onder de drempelwaarden, waarbij een m.e.r.-beoordeling is vereist. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. In het kader van het bestemingsplan is een aanmeldingsnotitie opgesteld. Deze is als bijlage 8 bijgevoegd.

Conclusie

In de aanmeldingsnotitie wordt geconcludeerd, dat er geen sprake is van waarschijnlijk belangrijke gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in artikel 7.16 en 7.17 Wet milieubeheer en dat het opstellen van een milieueffectrapport voor de besluitvorming over het plan niet nodig is. Hierover zal het bevoegd gezag een apart besluit nemen. Dit besluit zal worden toegevoegd aan de stukken nadat het genomen is.

4.10 Water

Rijksbeleid
Nationaal waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan
In het Waterplan Gelderland is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2027 en 2015 er liggen. Daarbij is beschreven hoe wij voor de planperiode de uitvoering van acties zien om die doelstellingen te bereiken. Bij sommige thema's gelden aanvullende waterdoelstellingen voor specifieke waterhuishoudkundige functies.

In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:

  • voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GOOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
  • de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HEN-wateren) zijn uitgevoerd;
  • de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
  • wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
  • in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
  • de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
  • toekomstvast hoogwaterbeleid.

Waterschap Rivierenland

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat het waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerplan zijn de kaders voor het waterbeheer gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van het waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.

Watertoets

In het kader van de ontwikkeling is door Antea Group een watertoets uitgevoerd (zie bijlage 9). Een digitale watertoets voor het indicatieve bestemmingsplan nabij Waalbanddijk 45 te West Betuwe is aangemeld bij het Waterschap Rivierenland. Het Waterschap heeft in het kader van de watertoets een aantal aandachtspunten meegegeven voor het vervolg en de verdere uitwerking. Zo wil ze betrokken worden bij de verdere uitwerking van de plannen en zeker ook de aansluiting op de Waalbandijk. Initiatiefnemer heeft hier ook al contact over met het Waterschap. Het waterschap is niet tegen de realisatie van deze woning maar wil nauw betrokken worden bij het vervolg. Vanuit het waterschappelijk is het wenselijk om inzichtelijk maken hoeveel verhard oppervlak erbij komt; denk hierbij ook aan erf- en tuinverharding. Bij de verdere uitwerking van het plan moet worden beschreven en waar nodig onderzocht hoe klimaatadaptatie is vormgegeven.

Vanuit het Waterschap is verder aangegeven dat er een vrijstelling is initiatieven binnen de bebouwde kom van een toename kleiner dan 500m² en buiten de bebouwde kom van 1.500 m² voor individuele bouwprojecten van 1 individuele woning. Initiatiefnemer heeft na deze watertoets een inschatting gemaakt van de toename aan verharding hieruit blijkt dat deze maatvoering van 1.500m² niet gehaald wordt.

Tabel 5: overzicht nieuwe verharding

Functie van de verharding   Oppervlakte (m²)  
Voor toegangsweg inclusief afrit v.d. dijk   ca. 300  m²  
Oppervlak woning maximaal   ca. 300  m²  
Eventuele bijgebouw   ca. 250  m²  
Eventueel aan te leggen terrassen   ca. 250  m²  
Parkeer en draaivlak    ca. 300  m²  
Totaal      ca. 1.400 m²  

Omdat op deze plek een uitbreiding van bestaande watergangen niet zondermeer mogelijk is ter compensatie is ervoor gekozen om de verdere uitwerking van de plannen in nauw overleg met het Waterschap te laten plaatsvinden waarbij er een watervergunning aangevraagd zal moeten worden. Daarbij toets het Waterschap of de belangen voldoende geborgd zijn en is daarmee het belang van het water ook voldoende geborgd.

De bescherming van de dijk is geregeld met de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' en de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone-dijk-1' en 'vrijwaringszone-dijk-2' . Door deze aanduidingen en dubbelbestemmingen worden de belangen van het Waterschap ook juridisch geborgd.

Conclusie

Het waterschap adviseert niet negatief over het plan, onder de voorwaarde dat er voldoende rekening wordt gehouden met genoemde aandachtspunten uit de watertoets en afstemming blijft met het Waterschap. Het bestemmingsplan maakt maatregelen voor de waterhuishouding mogelijk zodat dit geen beperking is voor de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Plansystematiek

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de nieuwbouw van 1 woning.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de inhoud van de regels is in overleg met de gemeente aangesloten bij de recente bestemmingsplannen voor de dorpen en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. Hierdoor is sprake van vergelijkbare bouw- en gebruiksmogelijkheden als in de omliggende woongebieden.

De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer globaal tot gedetailleerd. Het onderhavige bestemmingsplan beschrijft meer dan alleen de hoofdlijnen van het beleid, doch treedt niet al te zeer in details. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het bieden van een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad.

De planopzet is gericht op de realisatie van de nieuwe situatie (1 woning). Eén en ander komt tot uitdrukking in de regels en blijkt ook uit de verbeelding. In de volgende paragraaf wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen binnen het onderhavige bestemmingsplan.

5.2 De bestemmingen

In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

Artikel 3 Agrarisch

De bestemming Agrarisch is opgenomen voor de percelen ten oosten van de nieuwe woning. de gronden mogen gebruikt worden voor een grondgebonden agrarisch bedrijf. Er mogen alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde gebouwd worden. Op grond van de specifieke gebruiksbepalingen is een boomgaard/fruitteelt niet meer mogelijk.

Artikel 4 Tuin

De voortuinen bij de woningen zijn bestemd als ‘Tuin’. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan te bouwen. Dit voorkomt ongewenste gebouwen voor de voorgevel van de woningen. Het is namelijk zeer wenselijk dat de woningen vanaf de openbare weg zichtbaar zijn en dat de tuinen een kwalitatieve bijdrage leveren aan het sfeerbeeld van de kern. Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen wel gebouwd worden.

Artikel 5 Wonen

De tot ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bedoeld voor wonen, aan huis verbonden beroepen of aan huis verbonden bedrijven en gastouderschap, tuinen, erven en verhardingen, groen- en nutsvoorzieningen, ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf, en voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Per bouwperceel is één vrijstaande woning toegestaan. Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen die binnen het bouwvlak worden gebouwd, en gebouwen die buiten het bouwvlak worden gebouwd.

Op de verbeelding is de toegestane bebouwingstypologie (vrijstaand), de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Er zijn nadere regels opgenomen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van een aantal bouw- en gebruiksregels. Er zijn gebruiksregels opgenomen voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Voor het verwijderen van de aawezige hagen en vegetatie is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1 

De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. In gevallen waarin een ontheffing of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden is vereist, geven burgemeester en wethouders (op basis van advies van de archeologisch deskundige) aan of zij inventariserend veldonderzoek noodzakelijk achten (en zo ja op welke wijze). Dit is afhankelijk van de aard van de voorgestelde bodemingreep en van de specifieke archeologische vraagstelling die voor de locatie geldt. Als aanvullend onderzoek noodzakelijk is, wordt op basis van de resultaten daarvan beoordeeld of een ontheffing of aanlegvergunning kan worden verleend.

Indien de ingreep waarvoor de ontheffing of omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, kunnen aan het verlenen van ontheffing of een aanlegvergunning voorwaarden worden verbonden. Die voorwaarden kunnen zijn:

  • planaanpassing, het nemen van
  • technische maatregelen om aantasting van het bodemarchief tegen te gaan,
  • het uitvoeren van een definitief archeologisch onderzoek, het archeologisch
  • begeleiden van grondwerk of een combinatie daarvan.

De kosten van archeologisch onderzoek en andere noodzakelijke maatregelen zijn voor rekening van de aanvrager.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

Er zijn in het plangebied twee dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van eventuele archeologische waarden in de grond. Deze dubbelbestemmingen worden overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Deze zorgen ervoor dat als er bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden er eerst een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen beschermde waarden aanwezig zijn.

De onderzoeksplicht voor gronden met de bestemming Waarde – Archeologie 4 geldt uitsluitend voor grootschaliger projecten, dat wil zeggen projecten waarvoor een MER plicht geldt, Tracé-wet projecten en projecten met een omvang van tenminste 10.000 m².

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

De Waalbandijk heeft de functie van waterkering. Ter bescherming dient rond deze waterkering een zone te liggen die de functie waarborgt. De zone van 40 meter aan weerszijde van de dijk heeft de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’.

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn met name bestemd voor mede bestemd voor voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water en de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bebouwingsregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.

5.3 Algemene en slotregels

In de algemene- en slotregels zijn regels opgenomen die voor alle bestemmingen van toepassing zijn. Het betreft strijdig gebruik, de vrijwaringszone voor de dijk waarbinnen de bescherming van de dijk is geborgd en algemene afwijkingsregels. De regels worden afgesloten met de overgangsbepalingen en slotregel zoals in het Bro opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financieel

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeenteraad van West Betuwe verplicht om, indien er sprake is van een bouwplan, de gemeentelijke kosten te verhalen. Initiatiefnemer zal zelf zorgen dat het perceel wordt aangesloten op de al bestaande voorzieningen. De kosten die de gemeente hiervoor eventueel ook moet maken zullen verhaald worden op de initiatiefnemer. De gemeente zal een anterieure overeenkomst hiervoor met initiatiefnemer afsluiten.

De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkelingen te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond. Initiatiefnemer zal een planschade risico overeenkomst moeten afsluiten met de gemeente zodat eventuele planschade voor rekening van initiatiefnemer komt. Daarmee is de financiele uitvoerbaarheid voor de gemeente voldoende geborgd.

6.2 Maatschappelijk

6.2.1 Inspraak en vooroverleg

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Dit is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Artikel 3.1.1 van het Bro geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Uit deze periode zijn op advies van de Omgevingsdienst enkele aanpassingen gedaan aan de regels en verbeelding ten aanzien van de omliggende boomgaard.

6.2.2 Vaststelling

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wro. Het ontwerpbestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan wordt daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, of beroep wordt ingesteld zonder het aanvragen van een voorlopige voorziening, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.