direct naar inhoud van Regels
Plan: Partiële herziening De Plantage Zuidwest
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1960.METHerzPlantageZW-ONT1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Partiële herziening De Plantage Zuidwest met identificatienummer NL.IMRO.1960.METHerzPlantageZW-ONT1 van de gemeente West Betuwe.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Algemene regels

Artikel 2 Overige regels

2.1 Van toepassing verklaring

De planregels van het bestemmingsplan Partiële herziening De Plantage Zuidwest zijn aanvullend van toepassing het bestemmingsplan De Plantage Zuidwest, vastgesteld 27-06-2017, NL.IMRO.0236.METplantageZw-VSG1. De planregels en bijbehorende verbeelding van dit bestemmingsplan blijven onverkort van kracht, met uitzondering van de aanpassingen die met het bestemmingsplan Partiële herziening De Plantage Zuidwest worden behelst.

2.2 Herziening van de regels van Artikel 6 Wonen
2.2.1 Bestemmingsplan De Plantage Zuidwest

Artikel 6.2.1. ('Woningaantal') van het in artikel 2.1 genoemde ruimtelijke plan 'De Plantage Zuidwest' wordt gewijzigd in: "Het woningaantal mag niet meer bedragen dan 349."

2.3 Herziening van de regels parkeren

2.3.1 Bestemmingsplan De Plantage Zuidwesst

Artikel 6.7.3 ('Voorwaardelijke verplichting parkeren') van het in artikel 2.1 genoemde ruimtelijke plan 'De Plantage Zuidwest' wordt gewijzigd in het volgende artikel zoals genoemd onder 2.3.2 tot en met 2.3.5:

2.3.2 Algemeen
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor de verandering van de functie van een bouwperceel wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de maximum parkeernormen, zoals opgenomen in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen', zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging, en met dien verstande dat:
    • 1. het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal;
    • 2. voldaan wordt aan de in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' gehanteerde indeling in centrum, schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied, zoals weergegeven in bijlage 1 'Gebiedsindeling Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019' van deze regels.
  • b. Parkeerplaatsen dienen aangelegd te worden op het eigen terrein, waarbij de afmetingen per parkeerplaats ten minste voldoen aan de volgende maatvoeringen:
    • 1. Haaksparkeren:

- Lengte 5,0 m, breedte 2,5 m

met dien verstande dat er voldoende manoeuvreerruimte beschikbaar dient te zijn voor het

kunnen functioneren van de parkeerplaatsen, dat wil zeggen minimaal 5 m achter een insteekvak voor haaksparkeren.

  • 3. Langsparkeren:

- Vaklengte 6,0 m, breedte 1,8 m.

  • c. Het onder a bepaalde is niet van toepassing ingeval een bouwwerk ten gevolge van een calamiteit geheel verloren is gegaan en dit bouwwerk, indien en voor zover sprake is van dezelfde functie en omvang, wordt herbouwd en op gelijke wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien als voor de calamiteit feitelijk het geval was, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

2.3.3 Vrachtauto's
  • a. Parkeerplaatsen voor vrachtauto's dienen aangelegd te worden op eigen terrein.
  • b. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor de verandering van de functie van een bouwperceel met een behoefte voor vrachtautoparkeren moet worden voldaan aan de CROW-publicatie 327 'Handreiking vrachtautoparkeren' zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.

2.3.4 Laden en lossen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor de verandering van de functie van een bouwperceel met een behoefte voor het laden en lossen van goederen moet zijn verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen en manoeuvreerruimte.

2.3.5 Afwijken
  • a. Parkeernorm
    Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 2.3.2 onder a, mits:
    • 1. ten minste wordt voldaan aan de minimum parkeernormen, zoals opgenomen in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen', zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging, en met dien verstande dat het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal;
    • 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Geheel of gedeeltelijk afwijken parkeereis
    Het bevoegd gezag kan geheel of gedeeltelijk afwijken van de parkeereis toestaan. De afwijking moet goed en navolgbaar onderbouwd worden. Van het afwijken van de parkeereis kan sprake zijn bij:
    • 1. Maatwerk: de afwijking moet onderbouwd worden aan de hand van specifieke kenmerken van de locatie, functie of doelgroep van het project.
    • 2. Locatie: er moet sprake zijn van een locatie waar het feitelijk onmogelijk is om geheel of gedeeltelijk aan de parkeereis te voldoen of waar het in alle redelijkheid onmogelijk of onwenselijk is (o.a. op grond van planeconomische overwegingen) om geheel of gedeeltelijk te voldoen aan de parkeereis.
  • c. Vrijstelling parkeereis

Als een ontwikkeling uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving door de gemeente bijzonder gewenst is, kan volledige vrijstelling van de parkeereis worden verleend.

Deze volledige vrijstelling wordt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen verleend en een verzoek daartoe wordt uitvoerig gemotiveerd. Voor het verkrijgen van de vrijstelling wordt in ieder geval aangetoond dat het niet mogelijk is om geheel of gedeeltelijk aan de parkeereis op eigen terrein te voldoen en dat er evenmin mogelijkheden bestaan om de parkeereis geheel of gedeeltelijk in de openbare ruimte op te lossen.

  • d. Ruimte voor laden of lossen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 2.3.4, indien en voor zover op andere wijze in de benodigde ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt voorzien.

  • e. Eigen terrein
    Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 2.3.2 onder b en 2.3.3 onder a, mits:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
2.4 Herziening van de regels van Artikel 8 Leiding - Gas
2.4.1 Bestemmingsplan De Plantage Zuidwest

Artikel 8.4.3 ('Verlening') van het in artikel 2.1 genoemde ruimtelijke plan 'De Plantage Zuidwest' wordt gewijzigd in sublid 2.4.2.

2.4.2 Toelaatbaarheid

De in lid 8.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energie- en afvalwatervoorziening zijn gewaarborgd;
  • b. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 3 Algemene aanduidingsregels

3.1 veiligheidszone - leiding

De voor 'veiligheidszone - leiding' aangeduide gronden zijn – naast voor de voor die gronden van toepassing zijnde bestemming – mede aangewezen om een toename van het groepsrisico beperkt te houden.

3.2 Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van (beperkt) kwetsbare objecten als bijzonder kwetsbare objecten.

3.3 Wijziging 'veiligheidszone - leiding'
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) het plan te wijzigen, door de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' te verkleinen of te verwijderen.
  • b. De zone mag alleen worden verwijderd als de externe veiligheid (EV) relevante leiding als zodanig blijvend buiten gebruik is gesteld of vaststaat dat binnen een periode van twee jaar na vaststelling van de wijziging de leiding verwijderd zal worden.
  • c. De zone mag alleen worden verkleind:
    • 1. als door risicoreducerende maatregelen of veranderingen in de gesteldheid van de omgeving die van invloed zijn op de spreiding van het risico het risico zodanig verandert dat de veiligheidszone niet meer de werkelijke situatie representeert of zal representeren;
    • 2. om de veiligheidszone met de nieuwe werkelijke situatie in overeenstemming te brengen;
    • 3. als uit onderzoek blijkt dat na aanpassing van de zone het groepsrisico niet significant zal kunnen toenemen door de mogelijkheid van extra (beperkt) kwetsbare objecten te realiseren als gevolg van verkleining van de zone.
  • d. Alvorens toepassing te geven aan de bepaling in sub a winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de Veiligheidsregio.

 

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

Artikel 4 Overgangsrecht

4.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
4.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 5 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Partiële herziening De Plantage Zuidwest'.